Skip to main content

Full text of "De Prins 1910 2"

See other formats


DE PRINS 



DER GEÏLLUSTREERDE BLADEN 









TIENDE JAARGANG 





ZJITGAVE VAM 
n.J.BOOM TE AMSTERDAM 




BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ 6. J. THIEME, NIJMEGEN 



Juli 2 



1910 




ins 



©©oniL^^lfo^E)© ©n^se^ 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



}i 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7i 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
• „ 6.— 
■ „ 9.- 



I 




GENERAAL-MAJOOR A. A. J. QUANJER, 

Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht. 



£ 



DE PRINS. 




Onze militaire geneeskundige dienst en zijn 
inspecteur, Seneraal-MaJoorH- #.3. Quanjer. 

(en goede organisatie en regeling van den militairen genees- 
kundigen dienst is van het uiterste gewicht voor een leger; 
immers op dit dienstvak rust de plicht te waken en te zorgen 
voor het behoud van de gezondheid der troepen, voor de 
verpleging en behandeling der zieken en gewonden, zoomede 
voor het afzoeken, ontruimen en ontsmetten der slagvelden. — De ont- 
wikkeling van de vuurwapenen in de jongste kwarteeuw hebben de taak 
Van den geneeskundigen 
dienst enorm uitgebreid 
en verzwaard; bovendien 
zijn noodig geworden een 
grootere hoeveelheid offi- 
cieren van gezondheid, 
materieel en hulpperso- 
neel, als ziekendragers, 
ziekenverplegers enz. — 
Over het geheele leger 
heeft reeds in tijd van 
vrede verdeeling plaats van 
deze hulpkrachten, die 
voortdurend geoefend wor- 
den, bij manoeuvres meer 
practisch als onmiddellijk 
voorbereidingswerk tot den 
oorlog, terwijl elk jaar bo- 
vendien een gecombineer- 
de speciaal-geneeskundige 
manoeuvre wordt gehou- 
den, waarbij zoowel het 
toedienen van de eerste 
hulp bij verwonding, het 
vervoer per raderbaar op 
het slagveld als de verdere 
verpleging en de inrichting 
van verbandplaatsen, veld- 
hospitalen enz. worden be- 
oefend; ten slotte heeft 
ook beproeving plaats van 
nieuw materieel enz. ; elk 
soldaat draagt bij zich een 
pakje voor snelverband, 
dat onmiddellijk zonder 
hulp van anderen moet 
kunnen aangelegd worden. 
De geneeskundige dienst, 
ressorteerend onder het 
Ministerie van Oorlog, is 
flink georganiseerd en uit- 
stekend berekend voor zijn 
taak, een krachtige, mo- 
reele steun voor de troe- 
pen. Aan het hoofd staat 
een inspecteur met den 
rang van generaal-majoor. 
De nieuw benoemde in- 
specteur, Generaal-Majooi 
A. A. J. Quanjer, een man 
van hoog wetenschappelijk 
peil, ijverig bevorderaar 
van het welzijn van den 
soldaat, werd geb. in 185 1 
te Zierikzee, studeerde in 
1868— 1875 aan het Athe- 
naeum Iliustre te Amster- 
dam, werd in laatstge- 
noemd jaar tot arts be- 
vorderd en tot officier van 
gezondheid 3de klasse be- 
noemd, in 1879 tot de 
2de klasse, in 1883 tot de 
iste klasse (kapitein), in 
1897 tot majoor, in 1901 
tot luitenant-kolonel, in 
1905 tot kolonel en on- 
langs tot opperofficier be- 
vorderd. Zijn borst is getooid met het ridderkruis der orde van den Neder- 
landschen Leeuw. 

De vele belangrijke geschriften en bijdragen in periodieken, als „Het 
Militair Geneesk. Tijdschrift", de „Militaire Spectator", „De Tijdspiegel", 
zijne uitnemende voordrachten in de „Vereeniging ter beoefening van de 
Krijgswetenschap", de applicatorische studie Quanjer-Dufour : „De Genees- 
kundige dienst te Velde", welke studie een dagelijksche vraagbaak is geworden; 
zijne in samenwerking met den officier van gezondheid Zubli welverzorgde 
vertaling van een reeks populaire geneeskundige werkjes op medisch gebied, 
uit het Duitsch, zijne overzetting van het bekende boekje van Von Eschmarch 
„Eerste Hulp bij plotselinge ongelukken", waarvan de zevende Hollandsche 
uitgave in 1909 verscheen .... dat alles wijst op de groote verdienste van 
Generaal Quanjer, tevens getuigt het van een hoog verantwoordelijkheids- 



gevoel en van-een daadwerkelijke belangstelling en deelneming in het lot 
van den soldaat, zoowel in vredestijd als op het oorlogsveld. Een zeer 
grondige studie maakte hij van het doel en het wezen van het „Roode Kruis" 
en waar hij zich op medisch en maatschappelijk gebied nuttig maken kon, 
trad hij op. 




De lieve zon lacht bloem en plant 
Van boer en koning aan ; 
Nog langer blijft ze op 't open land, 
Dan in den lusthof staan. 



Zomer. 



K- 2). K* prinses Marie der Nederlanden, f 

Vorstin-Weduwe Von Wied. 

Ofschoon 5 Juli geen bijzondere nationale feestdag was, ging toch die 
datum nooit ongemerkt voorbij ; vlagvertoon en parade o. a. herinnerden aan 

een heuglijk feit en wel 
aan de geboorte van de 
jongste dochter van wijlen 
Z. K. H. Prins Frederik 
der Nederlanden, op den 
Huize „De Pauw'" . 

Deze 69-jarige vorstin, 
kleindochter van Koning 
Willem I, rechtstreeksche 
afstammelinge van ons 
doorluchtig Oranjehuis, was 
dus verwant aan H. M. Ko- 
ningin Wilhelmina ; zooals 
men weet, was Prins Frede- 
rik als broeder van Koning 
Willem II, een oom van 
Koning Willem III. 

Den i8 den Juli 1871 
huwde Prinses Marie met 
Z. D. H. Wilhelm, Prins 
zu Wied (geb. 22 Aug. 
1845, gest. 1907); de ver- 
andering van milieu en 
bodem hadden Haar 
geenszins van het Vader- 
land vervreemd; dat Haar 
hart warm is blijven klop- 
pen voor Oranje en Ne- 
derland, daarvan zagen 
wij meermalen treffende 

bewijzen; herhaaldelijk 
kwam Zij bij onze Konink- 
lijke Familie op bezoek 
en vertoefde dan tevens 
te Scheveningen en in het 
heerlijke lustoord „De 
Pauw", waar eens Haar 
wieg stond en waar Zij 
natuurlijk zoovele dierbare 
herinneringen had ; Haar 
zilveren bruiloft — 18 Juli 
1896 — wekte groote be- 
langstelling. — In het vorig 
jaar, ter eere van de doop- 
plechtigheid van H. K. H. 
Prinses Juliana, vertoefde 
Prinses Marie nog geduren- 
de eenige weken in ons land 
en toen is weder duidelijk 
gebleken, hoe hoog Zij in 
aanzien stond en hoezeer 
Zij bemind was. 

Ieder rechtgeaard Ne- 
derlander zal dus getroffen 
zijn door de droeve mare 
van het verscheiden dezer 
Doorluchtige Vrouw. 

Wij plaatsen daarom in 
dit nummer haar portret 
opdat zij te beter in ieders 
herinnering zal kunnen 
blijven voortleven. 

Ket Sieraad. 

Naar het Fransch van 

GEORGES OHNET. 



Wat ziit gij groot, natuur, en goed, 

Wat zijt gij wijs en mild, 

Dat gij den arme smaken doet, 

Wat gij den rijke spilt. H. Tollens Cz. 



Ze was een van die mooie en elegante jonge meisjes, die als door een 
toeval, een enkele maal geboren worden in een kleine ambtenaarsfamilie. 
Ze had geen bruidschat, geen vooruitzichten, geen enkel middel om bekend 
te worden, geen mogelijkheid om te trouwen met een rijken, voornamen heer; 
en zij liet zich uithuwelijken aan een armen commies bij het ministerie van 
onderwijs. Zij leefde heel eenvoudig, maar voelde zich tevens heel onge- 
lukkig. Ze leed voortdurend, geboren als zij scheen voor rijkdom en ver- 
lijning. Zij leed om de armoede van haar huis, om de kaalheid van de 
muren, om het sjofele van de stoelen en de leelijke stoffen. 

Zij had geen toiletten, geen diamanten, niets en eigenlijk was dat het 
eenige waarvan ze hield. 

Ze hackeen rijke vriendin,, een oud schoolkennisje, die ze niet meer wilde 
gaan bezoeken, omdat ze zooveel verdriet had als ze weer thuis kwam. 



DE PRINS. 



Op een avond, kwam haar man thuis met een stralend gelaat, in de 
hand een groote enveloppe. 

„Hier," zei hij, „dat is iets voor jou." 

Ze scheurde den brief vlug open, haalde er een gedrukte kaart uit en las : 

„De minister van onderwijs en mevrouw Georges Rampormeau hebben 
de eer den heer en mevrouw Loisel uit te noodigen ter bijwoning van een 
soiree, op Maandag 18 Januari in de woning van den minister." 

In plaats van verrukt te zijn, zooals haar man hoopte, wierp zij de uit- 
noodiging verdrietig op tafel en mompelde: „Wat moet ik daarmee doen?" 

„Maar m'n lieve kind, ik dacht dat je blij zou zijn. Het heeft me 
vreeselijk veel moeite gekost die kaart te krijgen. Iedereen wil er een heb- 
ben; ze zijn zoo gezocht en er worden er niet veel gegeven aan de 
ambtenaren. Je zult er de heele officieele wereld zien." 

Ze keek hem ongeduldig aan en verklaarde geprikkeld: „En wat zou ik 
dan wel moeten aandoen voor zoo iets?" 

Daaraan had hij niet gedacht; stotterend 
zei hij : „Die japon, die je in de comedie 
altijd aan hebt. Die lijkt me nog heel goed . . ." 

Hij zweeg, uit het veld geslagen, toen hij 
zag dat zijn vrouw weende. 

„Wat is er, wat is er toch?" vroeg hij. 

Met groote inspanning overwon ze haar 
verdriet en zeide op kalmen toon terwijl ze 
haar vochtige wangen afwischte: „Niets. Ik 
heb alleen geen japon en bij gevolg kan ik 
niet naar dat feest gaan. Geef je kaart maar 
aan een van je collega's, wiens vrouw er een 
betere garderobe op nahoudt, dan ik." 

Hij was wanhopig. 

„Zeg Mathilde, hoeveel zou het je kosten, 
een fatsoenlijke japon, die je ook nog voor 
een andere gelegenheid zou kunnen gebrui- 
ken, iets heel eenvoudigs?" 

Zij dacht eenige oogenblikken na, alles be- 
rekenend, en tegelijkertijd de som bedenkend 
die zij zou kunnen vragen zonder dadelijk een 
weigering te krijgen. 

Eindelijk antwoordde zij aarzelend : „Ik weet 
het niet precies, maar ik denk dat ik er met 
een honderd gulden wel komen kan." 

Hij was een beetje bleek geworden, want 
hij had juist die som bewaard om een geweer 
te koopen, en aan jachtpartijen te kunnen 
deelnemen, in de vlakte van Nauterre met 
enkele vrienden, die daar Zondags vogels 
gingen jagen. 

Toch zei hij : „Goed. Ik geef je honderd gul- 
den. Maar zorg dan ook voor een mooie japon." 




H. D. H. Prinses Marie der Nederlanden, Vorstin-Weduwe Von Wied. % 



De dag van het feest naderde en mevrouw Loisel scheen wat treurig en 
onrustig. Toch was haar japon gereed. Haar man zei op een avond tegen 
haar: „Wat heb je toch? Je bent zoo vreemd, de laatste drie dagen." 

„Ik heb 't land, dat ik geen enkel sieraad heb, geen enkele diamant, 
niets om aan te doen. Ik zal er zoo armoedig uitzien. Ik geloof dat ik 
haast nog liever heelemaal niet ga." 

„Doe wat levende bloemen aan. Dat is heel chic voor dezen tijd van het 
jaar en voor een paar gulden heb je mooie rozen." 

Zij was niet overtuigd. „Neen. Er is niets vernederender dan er armoe- 
dig uit te zien te midden van rijke dames." 

„Wat ben je dom," zei haar man. „Ga naar mevrouw Forestier en vraag 
haar je wat te leenen. Je kent haar genoeg om dat te kunnen doen." 

Ze uitte een kreet van vreugde : „Dat is waar. Daaraan had ik heelemaal 
niet gedacht. Den volgenden morgen ging ze naar haar vriendin en vertelde 
haar van haar verdriet. 

Mevrouw Forestier ging naar haar spiegelkast nam er een bijouterie-kistje 
uit, opende dat en zei: „Zoek maar uit." 



Ze zag eerst een armband, toen een collier van paarlen, toen een prachtig 
kruis van goud en edelsteenen. Ze paste ze voor den spiegel, kon niet 
besluiten en vroeg: „Heb je anders niets?" 

„Ja zeker. Zoek maar. Ik weet niet wat je het liefste hebt. Plotseling zag 
ze in een doos van zwart satijn een prachtige rivière van diamanten; en 
haar hart begon te kloppen van begeerte. Zij maakte ze om haar hals 
vast en bleef in verrukking voor zichzelf staan. 

Toen vroeg ze, twijfelend, vol angst: „Kun je me dit leenen, dit alleen?" 

„Wel zeker, neem het gerust." 

Zij sloeg haar armen om den hals van haar vriendin, kuste haar onstuimig; 
toen ging ze gauw naar huis met haar schat. 

De dag van het feest brak aan. Mevrouw Loisel had succes. Ze was 
mooier dan al de anderen, bekoorlijk, elegant, dol van vreugde. Alle heeren 

keken naar haar, vroegen naar haar naam, 
deden moeite om voorgesteld te worden, wil- 
den met haar walsen, zelfs de minister merkte 
haar op. 

Zij danste met hartstocht, geheel medege- 
sleept half dronken van vreugde; zij dacht 
aan niets in de triomf van haar schoonheid, 
iu de glorie van haar succes. Ze vertrok 
haastig om vier uur in den morgen. 

Loisel hield haar terug: „Wacht toch even, 
je zult kou vatten buiten. Ik zal een rijtuig 
roepen." 

Maar zij luisterde niet en liep vlug de trap 
af. Toen zij op straat stonden, konden zij geen 
rijtuig vinden; en zij begonnen te zoeken, riepen 
de koetsiers die zij in de verte zagen rijden. 
Eindelijk ontdekten ze er een op een gracht. 
Triestig stapten ze voor hun deur uit. Voor 
haar was de pret voorbij. En hij bedacht dat 
hij weer om 9 uur aan het ministerie moest zijn. 
Zij deed haar mantel af, voor den spiegel 
om zichzelf nog eens te zien in al haar glorie. 
Maar plotseling gaf ze een gil. Zij had de 
diamanten collier niet meer aan. 

Ze wendde zich tot hem, halfdood van schrik. 
„Ik heb, ik heb ... ik heb het halssnoer 
niet meer." 

Hevig verschrikt richtte hij zich op. 
„Wat? maar dat is onmogelijk!" 
En zij zochten in de plooien van haar 
japon, in de plooien van den mantel, in de 
zakken, overal. Zij vonden het niet. 

„Ben je er zeker van dat je het nog hadt 
toen je het bal verliet?" vroeg hij, 
„Ja, ik heb het nog gevoeld in de vestibule van het huis." 
„Maar als je het in de straat had laten vallen, zouden we het wel ge- 
hoord hebben. Dus het moet in het rijtuig zijn." 

„Ja, dat is ten minste waarschijnlijk. Heb je op het nummer gelet ?" 
„Neen, en jij? Heb jij het ook niet gezien?" 
„Neen." 

Zij keken elkaar wanhopig aan. Eindelijk kleedde Loisel zich weer aan 
en zeide: 

„Ik zal denzelfden weg te voet teruggaan en zien of ik het kan terug 
vinden." 

En hij verliet de kamer. Zij hield haar baljapon aan, zonder kracht om 
naar bed te gaan, neergedoken in een fauteuil, bijna zonder gedachten. 
Tegen zeven uur kwam haar man weer thuis. Hij had niets gevonden. 
Hij ging naar het hoofdbureau van politie, naar de groote bladen om 
een belooning te laten uitloven voor wie het terugbracht. 

Zij wachtte den heelen dag, in wanhoop over dat vreeselijk ongeluk, 
's Avonds kwam Loisel weer terug, vermoeid en bleek : hij had niets 
ontdekt. 




Foto) (Martelhoff.. 

Panorama van den Buiten-Amstel aan den Omval te Amsterdam, tijdens de jongste roeiwedstrijden ; de beide zwarte bootjes duiden de plaats van de „start" aan j 

daarvóór ziet men de juryboot, een der nummers van het programma volgende. 



DE PRINS. 



„Je moet maar aan je 
vrienden schrijven dat 
het slot gebroken is," 
zeide hij, „en dat je het 
bij den goudsmid hebt 
gebracht. Dat spaart ons 
wat tijd uit." 

Zij schreef wat hij 
haar opgedragen had. 

Op het einde van de 
week hadden ze alle hoop 
verloren. 

En Loisel, vijf jaar 
verouderd, zeide dat ze 
probeeren moesten een 
ander te koopen. 

Den volgenden morgen 
gingen zij naar den juwe- 
lier wiens naam in het 
étui stond. Hij zag zijn 
boeken na : 

„Ik heb het collier 
niet geleverd, mevrouw ; 
ik heb alleen het étui 
verkocht." 

Toen gingen ze alle 
goudsmidswinkels langs 
om een zelfde collier te 
vinden, beiden half-ziek 
van verdriet en wanhoop. 

Eindelijk vonden ze 
er één in een winkel 
van het Palais Royal, dat 
precies op het andere 
geleek. Het kostte 20 
duizend gulden, zij 
vroegen den juwelier dit 
drie dagen voor hen 
apart te houden. Ze 
zouden het voor 18 dui- 
zend koopen en maakten de conditie dat de winkelier het voor 17 duizend zou terug- 
nemen als het andere collier voor het einde van Februari zou worden teruggevonden. 

Loisel bezat 9 duizend gulden die zijn vader hem had nagelaten. De rest zou hij 
leenen. En hij leende op alle mogelijke manieren 1000 gulden bij den een, 500 bij den ander, 
50 gulden bij een derde. Hij kreeg te doen met woekeraars, met allerlei soort van menschen. 




Wijlen H. D. H. de Vorstin-Moeder Von Wied, Wilhelmina 
Frederika Anna Elisabeth, Prinses Marie der Nederlanden 
(1841 — 1910). Dit portret werd ons welwillend in bruikleen 
afgestaan door den heer Generaal-Majoor F. de Bas te 
's-Gravenhage, den verdienstelijken oprichter en directeur 
van het Krijgskundig Archief van den Generalen Staf. 



Toen mevrouw Loisel 
het sieraad terug bracht 
aan mevrouw Forestier, 
zeide deze op koelen 
toon : 

„Je had het me wel 
wat eerder mogen terug- 
geven ; ik kon erom 
verlegen zijn geweest." 

Zoo leerde mevrouw 
Loisel het vreeselijke 
kennen van een heel 
armoedig leven. Zij nam 
haar deel, moedig, als 
een heldin. Die schuld 
moest afbetaald worden ; 
zij zou hem afbetalen. 
De dienstbode werd weg- 
gestuurd ; zij verhuisden 
naar een paar kleine 
dakkamertjes. Zij deed 
zelf al het grovere werk, 
zij waschte het vuile 
linnen, dat ze te dro- 
gen hing over een touw ; 
zij zette zelf den vuilnis- 
bak buiten de deur en 
sleepte iederen morgen 
emmers water de trap op. 

Haar man werkte tot 
laat in den nacht om 
wat bij te verdienen en 
dikwijls kopieerde hij 
voor een stuiver per 
bladzijde. Dat leven 
duurde zoo tien jaar. 

Mevrouw Loisel leek 
een oude vrouw. Slecht 
gekapt met versleten 
japonnen, roode handen, 
boende zij zelf den 
grond, maar een enkele 

maal als haar man naar zijn bureau was, ging ze voor het raam zitten en dacht ze 
aan die soiree, aan dat bal waar ze zoo gefêteerd was geweest. 

Wat zou er gebeurd zijn als ze dat collier eens niet had verloren ? Wie weet ? 





v^ 








' v iim ' - Bk j 

fa ? * ff ^1 ^HMtf 7*59^1 

P \- f ajl BBS Iffi . ^** 

7'WÊ '"i^H 


**kjé 


m» ^^mË m * € m 








m 



De vorstelijke familie Von Wied. (Herinneringsbeeld 1896). 
Zittend: wijlen H. D. H. Prinses Von Wied (1841 — 1910) en 
wijlen Z. D. H. de Prins Von Wied (1845—1907) ; midden, 
staande, rechts: Prins Frederik, oudste zoon, geb. 1872, sedert 
1907 stamheer van het geslacht; links: Prins Wilhelm, geb. 
1876; daarboven: Prins Victor, geb. 1877, Prinses Louise, geb. 
1880 en Prinses Elisabeth, geb. 1883. — De beide oudste 
zoons zijn gehuwd. 




F t ) (Ch. Schouten. 

Terugkomst van de haringvangst in de haven van Scheveningen. — Onze fraaie foto biedt een levendig, bemoedigend tafreel uit het zorgvolle bedrijf van ons visschersvolkje : 

het binnensleepen van de loggers met nieuwe haring. 




Foto's) (Stolr. 

Het Concours Hippique te Leiden, ter eere van het 67ste lustrum van het studentencorps. — Het ruime schuttersveld bood in den zonneglans, gedurende dit zoo welges'aagde sportfeest, 
een zeer geanimeerd schouwspel, dat door duizenden, waaronder de fine fleur van gewest en stad, werd bijgewoond ; een schitterend moment was de entree van den luisterrijken 
maskeradestoet op het terrein ; toen heerschte er een onbeschrijflijke geestdrift. — Met levendige belangstelling werden de verschillende interessante nummers van het programma gevolgd. 
Links : „Black Paddv" (eigenaar Dr. E. Bemelmans te Rotterdam) bereden door luitenant Coblijn, winner in het springconcours. — Midden : „Rigolo" en „Diabolo", (eigenaar de heer 
J. L. F. Dijckmeester te Utrecht), 1ste prijs in het concours tweespannen. — Rechts: Mevr. Krüger te 's-Gravenhage, gezeten op „Suffragette" (eigenaar W. Broerse van Groenau), 

4e prijs in het concours van schoone paarden. 



DE PRINS. 



Wat is het 
leven toch 
vreemd en 
verander- 
lijk, wat is 
er toch 
weinig 
noodig om 
je geluk of 
ongeluk te 
brengen ! 

Eens op 
een Zon- 
dagmorgen, 
toen ze in 
de Champs 

Elysees 
wandelde, 
zag ze op- 
eens een 
dame met 
een kind 
voor zich 
uitloopen. 
't Was 
mevrouw 
Forestier, 
nog jong 
en bekoor- 
lijk. 

Mevrouw 
Loisel ont- 
roerde. Zou 
ze haar 
nu aan- 
spreken ? 
O zeker en 



„Door 
ij?" 

„Herinner 
je je nog 
die rivière 

van dia- 
manten die 
je mij ge- 
leend hebt 

voor het 
bal van het 

ministe- 
rie?" 
„Ja zeker, 
wat zou 
dat ?" 

„Welnu, 
die heb ik 
verloren." 

„Hoe is 
dat moge- 
lijk, je hebt 

haar mij 
toch terug- 
gegeven. " 

„Ik heb 
je een an- 
dere terug- 
gegeven, 
die precies 
hetzelfde 
was. En 
we hebben 




Foto's) 

De Maskerade van het Leidsche Studen- 
tencorps. — In ons voorgaand nummer 
plaatsten wij foto's van de hoofdpersonen 
in hunne kostbare, kleurenrijke costuums ; 
de afbeeldingen hierboven bevatten de 
voornaamste groepen uit den luisterrijken 
stoet, die door duizenden met groote be- 
wondering werd gadegeslagen en die een 
historisch-getrouwe nabootsing was van 
„De Blijde Ir.cotnste van Zijne Hoogheid 
Frederik Hendrik, Prins van Oranje enz. 
binnen Amsterdam, vergezeld van H. M. 
Henriëïte Maria Koningin van Groot-Brit- 
tanje met schitterend gevolg", op 20 Mei 1642. 



ze zou haar alles vertellen, daar de schuld 
afbetaald was. Waarom ook niet? 

Ze hield haar staande : „Goedendag 
Jeanne." 

De andere herkende haar niet, verwonderd 
zoo familiaar te worden aangesproken door een 
burgervrouwtje. Ze stotterde: „Maar — ik ken u 
niet — - — u vergist u." 

„Nee, ik ben Mathilde Loisel." 

Haar vriendin uitte een kreet : „Och, mijn arme 
Mathilde, wat ben je veranderd!" 

„Ja, ik heb moeilijke dagen gehad en heel wat 
verdriet en eigenlijk door jou." 



(A. J. W. de Veer. 
voorname groepen van de Maskerade ; in 
het midden: Prins Frederik Hendrik (de 
hoofdpersoon) gezeten op een schimmel ; 
rechts, onder: de karos van de Koningin 
van Engeland, door 6 paarden getrokken ; 
onderaan : Prins Willem en zijn bruid 
Mary Stuart. 



begrijpt dat het niet gemakkelijk voor ons 
was — we bezaten niets .... maar nu is 
't klaar en ik ben heel tevreden." 

Mevrouw Forestier was stil blijven staan. 

» Ze g j e dat je een diamanten collier hebt 
gekocht om het mijne te vervangen?" 

„Ja. Heb je er niets van bemerkt ? Ze 
waren ook precies eender." 

Mevrouw Forestier, diep geroerd, vatte 
haar beide handen. 
„O, mijn arme Mathilde. De mijne was valsch; 
die was niet meer waard dan driehonderd gulden." 



ZELFBEWUST. 

„Dus, u wilt mijn dochter hebben? Kunt gij dan 
een gezin onderhouden?" 

„Onderhouden ? Vetmesten zou ik het kunnen !" 



6 



DE PRINS. 




K©t Rijksmuseum 
te Amsterdam. 

1885— 13Juli- 1910. 

Foto's A. J. W. de Veer. 

' en aanschou- 
welijk stuk 
kunstgeschie- 
denis van on- 
schatbare 
waarde, waarop Nederland 
met het volste recht trotsch 
kan zijn. Elk vreemdeling, 
die de hoofdstad bezoekt, 
heeft als n°. i op het pro- 
gramma staan: „Het Rijks- 
museum", dien kunsttem- 
pel,welks uiterlijk aanzien in 
waardige overeenstemming 
is met de rijke verzameling, 
door eeuwen heen, die er 
in bijeengebracht is. Pot- 
gieter's historische schets : 
„Het Rijksmuseum", is een 
verheerlijking van onze 
gulden eeuw en van onze 
groote voorzaten en wie 




Het Rijksmuseum te Amsterdam. — Voorfront. 




Eeregalerij in het Rijksmuseum van Schilderijen te Amsterdam; het Victoria-beeld, in het midden der galerij, werd ver- 
vaardigd door Frangois Vermeyien. , 

de kunstgewrochten onzer vroe- 
gere meesters aanschouwt, erkent 
de beteekenis van den lofzang, 
dien onze groote io, de -eeuwsche 
letterkundige hun brengt. 

De stichting van het museum 
van schilderijen te Amsterdam 
dateert van 1808, toen koning 
Lodewijk Napoleon zijne residentie 
van Utrecht naar Amsterdam ver- 
plaatste en tegelijkertijd de hoofd- 
stad des Rijks tot middelpunt 
van kunsten en wetenschappen 
wenschte te maken ; bij decreet 
van 21 April beval hij de op- 
richting van een „ Groot Koninklijk 
Museum" , dat geïnstalleerd werd 
in één groote en twee kleine zalen 
benevens twee kabinetten van het 
Koninklijk Paleis geworden stad- 
huis op den Dam ; tot directeur 
werd door Z. M. benoemd de 
heer C. Apostool. De stukken 
kwamen deels van eene veiling, 
deels van het in 1798 te 's-Gra- 
venhage opgerichte „Nationaal 
Museum", deels van de stad zelf 
(de Nachtwacht, de Schuttersmaal- 
tijd, de Staalmeesters enz.), deels 
van schenkingen enz. — In 1809 
werd aan de verzameling toege- 
voegd het schilderijenkabinet van 



Heteren, en in 1810 het 
Penningkabinet uit Den 
Haag. — Het museum 
bleef na de inlijving bij 
Frankrijk onder den naam 
van „Hollandsen Museum" 
in wezen, maar gelden 
werden er niet voor toe- 
gestaan. Een periode van 
nieuwen bloei trad in, toen 
koning Willem I souverein 
vorst werd ; aanzienlijke 
sommen werden beschik- 
baar gesteld voor den aan- 
koop van belangrijke ver- 
zamelingen ; de naam 
„Hollandsch Museum" ver- 
anderde eerst in „'s Lands 
Museum" en in September 
181 5 in „'s Rijks Museum 
van Schilderijen en Pennin- 
gen" . In dit jaar werd ook 
het Museum overgebracht 
naar het Trippenhuis, op 
den Kloveniersburgwal, ge- 
bouwd in 1660 door de 
geschutgieters Louis en 
Hendrik Trip. — Na den 
Belgischen Opstand volgde 
een tijdperk van volslagen 
stilstand ; niet alleen werden geen fondsen uit- 
getrokken voor de uitbreiding, maar voor het 
onderhoud bleek men nauwelijks voldoende geld 
over te hebben. In 1838 verhuisden op 's konings 
bevel 60 moderne schilderijen naar de nieuwe 
kunstgalerij van levende Nederlandsche Meesters 
te Haarlem („ Welgelegen") ; verschillende stukken 
werden later nog verkocht, maar ook werden 
belangrijke aanwinsten verkregen door legaten en 
geschenken. In 1875 na de ingestelde commissie 
van Rijks- Adviseurs voor de monumenten van 
geschiedenis en kunst en na de oprichting van 
de afdeeling „Kunsten en Wetenschappen", brak 
een nieuwe periode van bloei aan ; toen werd 
ook de eerste stoot gegeven voor de stichting 
van een nieuw museumgebouw (1877); het aantal 
aankoopen, schenkingen en legaten vermeerderde 
zoodanig, dat het „Trippenhuis" den schat van 
kunstwerken nauwelijks meer bevatten kon ; in 
1885 was het nieuwe „Rijksmuseum", dit prach- 
tige bouwgewrocht van Dr. P. J. H. Cuypeis, 
voltooid en konden er de volgende collecties in 
geherbergd worden : „Het Trippenhuis (888 stuk- 
ken) ; 's Rijks verzameling van kunstwerken van 
moderne Meesters, uit het Paviljoen „ Welgelegen" 
te Haarlem ; schilderijen van de gemeente Am- 
sterdam, afkomstig uit het Raadhuis en andere 
openbare gebouwen enz. 

13 Juli 1885 had de plechtige opening plaats 
door Minister Heemskerk, in tegenwoordigheid 




]. W. Pieneman (1779-1853). — De slag van Watevloo — 18 ]uni 1815; Rijksmuseum. 
Het oogenblik is voorgesteld, waarop Lord Wellington, bericht ontvangende dat het Pruisische leger op het slagveld is aangekomen, den 
algemeenen aanval beveelt. — De Prins van Oranje, door een geweerkogel gewond, wordt weggevoerd ; in de verte ontwaart men Keizer 
Napoleon te paard, — In het geheel komen op het kapitale schilderij, dat een geheelen wand beslaat, 69 personen voor, waaronder gene- 
raal Cambronne, die de gedenkwaardige woorden sprak : La garde meurt, mais ne se rend pas. 



DE PRINS. 





Binnenplaats Rijksmuseum. 
Links: Gedenksteen van bisschop 
Siegfried III van Eppstein, opgericht 
1249 in den Dom van Mainz, aan zijne 
zijden de landgraaf van Thüringen en 
Willem II, graaf van Holland, beiden 
door hem gekroond tot Roomsen-Ko- 
ning ; aan den wand: orgel, af komstiq 
uit Harenkarspel, begin 16de eeuw. 
Voorgrond : Grafmonument van Adriaen 
Clant van Stedum, door Rombout Ver- 
hulst ; de zuil rechts : Basement van 
de St.-Servaaskerk te Maastricht, 12de 
eeuw. Achter den gedenksteen van den 
Bisschop (dus op de foto links van het 
orgel) : Zangkoor uit de kerk te Hel- 
voirt (N.-B.) pl.m. 1500 



van Z. D. H. den Prins von Wied 
en diens Gemalin Prinses Marie ; 
het getal der aanwinsten bleef stij- 
gen ; van de vele aankoopen ver- 
dienen o. m. bijzondere melding 
de collectie Six (40 stuks) ; vele 
bruikleenen, schenkingen en legaten 
verrijkten daarna den schat van 
kunstwerken ; in 1898 werden d 
lokalen uitgebreid en in 1907 
werd een aanvang gemaakt 
met een nieuwe vergrooting, 
aansluitende bij het fragmen- 
tengebouw en ten doel heb- 
bende om aan de geleidelijk 
toenemende collectie Drücker 
en Van Lijnden een betere 
plaatsing te geven ; zooals 
met weet, heeft het echtpaar 
Drücker zich onlangs hoogst 
verdienstelijk jegens het Va- 
derland gemaakt, door de 
prachtverzameling ten ge- 
schenke te geven. 

13 Juli is een dag, die der 
herdenking ten volle waard 
is ; de stichting van een 
grootsch museum was een 
staal van plicht, een alleszins 
verdiend blijk van hulde en 
dankbaarheid jegens onze 
roemrijke meesters, die ons 
hunne kunstgewrochten na- 
lieten. 

Aan het hoofd van het 
Rijksmuseum staat Jhr. B. W. 
F. van Riemsdijk ; van dezen 
zeer kundigen, diligenten en 
flinken hoofddirecteur plaat' 




Binnenplaats Rijksmuseum. 
Afgietsel, model van hef Grafgedenkteeken Engelbrecht II van Nassau, heer van Breda, en zijne gema- 
lin Cinburga van Baden (begin 16de eeuw), in de Groote Kerk te Breda. 



sten wij in ons nummer van 15 September 1906 het portret op de voor- 
pagina met bijschrift. 



de pachter, „het geld zie, mylord, 
er meer mee te doen, dan ik." 



Binnenplaats Rijksmuseum. 
Links: Zuidelijk portaal der St.-Ser- 
vaaskerk te Maastricht (13de eeuw). — 
Front: Orgel, afkomstig uit Scheemda 
(16de eeuw); rechts: Orgel van de St.- 
Nicolai-kerk te Utrecht. Voorts ver 
schillende afgietsels. 

Binnenplaats Rijksmuseum. 

toto in het midden. 
Model van het bronzen ruiterstandbeeld 
van Koning Willem II, te Luxemburg 
opgericht en onthuld 5 Nov. 1884 ; beeld 
daarnaast: „Pallas" van Veiletri. Voor- 
grond: Model van het grafgedenktee- 
ken van Piet Hein (1577— 16i9) in de 

Oude Kerk te Delft. 



2)s Gierigaard en zijn fachfer. 

Over het geheel genomen staan 
de Schotten bij de Engelschen nog 
al voor gierig te boek. In dit op- 
zicht was vooral bekend zekere 
Laird Braco, een der voorvaderen 
van den tegenwoordigen graaf van 
Tive. Van dezen Laird wordt ver- 
teld, dat hij, om een rent- 
meester uit te sparen, in per- 
soon de huurpenningen zijner 
pachters inde. Op zekeren dag 
nu bracht een der pachters 
een penning te weinig. De 
Laird zond hem heen om het 
ontbrekende geldstuk te halen. 
De man kwam terug, betaalde 
de renning en verklaarde, dat 
hij er nu nog wel een shil- 
ling voor over had, als hij 
het goud en zilver, dat de 
Laird bezat, eens mocht zien. 
„Goed, man," antwoordde de 
Laird, „leg maar neer je shil- 
ling." De shilling werd be- 
taald, en de Laird vervulde 
zijne beloften en liet den man 
een aantal met gouden en 
zilveren munten gevulde kis- 
ten en kasten zien. Nadat 
de man zich aan den aanblik 
van al dat geld had verza- 
digd, zeide hij : 

„Wel, mylord, nu ben ik 
even rijk, als u." 

„Hoe dat zoo, man?" vroeg 
de Laird. 

„Omdat ik," antwoordde 
en u er den moed niet voor heeft, 







i 

m 

m 



i 



i 



Carl Hagenkek's Di 



Monumentale hoofdingang van Carl Hagenbeck's dierenpark. 



Deze wereldbekende stichting vindt haar ontstaan in eene 
stelling van Zeehonden, door den vader van den tegenwoor- 
digen eigenaar in 1848 gehouden in Kroll's Etablisse- 
ment te Berlijn ; van af dat oogenblik kreeg 
de dierenhandel in Duitschland beteekenis : 
het park te Hamburg, bestemd voor de 
Zoölogische verzameling, werd in 1852 
geopend en in 1866 nam Carl 
Hagenbeck het op 22-jarigen 
leeftijd over; deze bevorderde 
den bloei der onderneming 
door reusachtige expedi- 
tiën uit te rusten, door 
het houden van tentoon- 
stellingen, door reizen 
enz. — In 1893 o. a. 
leverde hij een inzending 
van 1000 dieren op de 1 
expositie te Chicago. Het 
monumentale hoofdportaal 
door die prachtige dier- 
groepen en levensgroote strijd- 
helden van vreemd ras geflan- 
keerd, doet reeds vermoeden, dat 
een exotische wereld zich aan onze 
verbaasde blikken ontplooien zal. Nabij 
den vijver met tallooze watervogels van 
verschillende soorten, aanschouwt men een 
heerlijk panorama, dat zoowel in opvatting als 
in uitvoering een kunstwerk .... ja een waar 



tentoon 



dieren-paradijs genoemd 

mag worden ; het is 

eene combinatie 

--^ van rots-, 





De toppen d 



Panorama 
van het 



gezien van af de overbrugging 
in aanbouw zijnde gedeelte. 



berg- en landschappartijen met eilandjes, 
watervallen, boomgroepjes, lommer- 
rijke idyllische plekjes, te mid- 
den waarvan de dieren leven, 
\ zooveel mogelijk overeen- 

komstig hun natuurstaat, 
hun aard en gewoonten. 
De beperkte ruimte 
belet ons de lezers 
door den beroemden 
tuin rond te leiden; 
wij moeten ons daarom 
bepalen tot een vluch- 
tige opsomming van 
hetgeen er belangwek- 
kends te zien is. — Van 
den vogelvijver komt men 
in de afdeeling der hooi- 
eters en ziet men bij 2 rots- 
W groepen vrij rondloopen de prachtige 
Indische Brahma-Zubus, verder Ze- 
bra's, Drommedarissen, Damherten e. a.; 
daar dicht bij bevindt zich eene afgesloten 
ruimte voor zangvogels ; verder het roof- 
dieren-ravijn, waar leeuwen, tijgers e. a., 
binnen de afsluitende en ontoegankelijk 

makende rotsen 
zich vermeien ; 
ééne zijde is voor 
het oog van het 
publiek open ge- 
houden, maar een 
8 M. diepe afgrond 
belet de dieren 
het uitbreken. — 





Carl H; 






Het roofdierenravijn. 



^^3^t= 
qr77 Foto's A.J. 




gemzenrotsen. 



en verder gaande, in het hooge 
gebergte van den Himalaya voor de 
Siberische schapen en bokken, 
in de nabijheid waarvan zich 
een weelderig plekje met 
kostbare bergflora be- 
vindt; langs het struis- 
vogel verblijf bereikt 
men onderwijl de 
bronzen buste van 
den in 1887 gestor- 
ven stichter ; zeer 
aantrekkelijk is het 
Japansche eiland in 
hoofdzaak met bonte 
fazanten bevolkt, ter- 
wijl in den vijver 
een groot aantal 
goudvisschen en 
Japansche karper- 
soorten dartel rond- 
zwemmen. Na de galerij voor kleine 
roofdieren, apen en groote roofdieren 
bezichtigd te hebben, gaat men het 
hoofdgebouw binnen, waar een groote 
dressuur-, een olifanten- en een roofdierhal 
zijn ; hier zijn 
de prachtigste 
exemplaren van 
de wereld bij- 
een; de olifan- 
ten hebben bij 
den aanleg van 
het park vlijtig 
meegeholpen de 



Boven in de rotsholen houden 

adelaars en gieren op ; dan 

komt men aan de 

antilopen, 

rots- 



Bij de 



zware steenen, boomen, aarde enz. te vervoeren. — Uit de roofdierhal 
gaat men over naar het verblijf der herkauwers, als buffels, 
antilopen enz., en vandaar naar het asyl der mensch- 
gelijkende apen, verder naar het slangenhuis, 
naar de reusachtige volière, de water- 
en loopvogelafdeeling, de fazanterie, de 
herten tuintjes, de hooge rotsen voor 
de steenbokken, het giraffenveld 
en de kangoeroe-omheining ; 
het Noorsche Panorama, 
dat de wandeling van 
den bezoeker als 't ware 
bekroont, maakt een 
grootschen indruk; men 
vindt er zeeleeuwen, 
walrussen, ijsberen en 
pinguins ; ten slotte nog 
het granietplateau voor 
rendieren. — Verschil- 
lende ververschings- 
lokalen, een groot 
restaurant en an- 
dere paviljoenen 
verhoogen de attractie van het 
dierpark. Het restaurant heeft onder- 
scheidene ruime zalen, bevat een kost- 
bare verzameling geweien, die de wanden 
sieren, en is zóó gelegen, dat men ten 
volle van het dierenparadijs-panorama 
giraffen. genieten kan. 





enbeck. 




W. DE VEER 



3& 



Panorama van het ijsmeer. 



I 
I 

ili 






I 



IO 



DE PRINS. 




De ruïne van Valkenburg. 
Dit indrukwekkende restant van een voormalig trotsch adellijk kasteel op een rots gebouwd, vormt eene der vele bezienswaardigheden van den druk bezochten, rijk met natuur- 
schoon bedeelden zuidoostelijken hoek van ons land. Van de beschermende werken is weinig meer overgebleven. Het langwerpige slot, op de hoogste van de beide verdiepingen 
met 8 Gotische ramen, had zijne lange achterzijde naar het stadje gekeerd, was voorzien van sterke torens en rondeelen en bewapend met kanonnen, die op het burchtpad 
gericht waren. „Falkenborgh" wordt in de geschiedenis in 1040 voor het eerst vermeld. — In 1085 vermeldt de historie als eigenmachtig souverein Gozewijn van Wassenberg, 
onder wiens opvolger Gozewijn II de burcht in 1122 voor het eerst belegerd werd. Waleram II, die in 1268 Maastricht herhaaldelijk aanviel en zijne burcht vaak zag belegeren, 
door lan van Brabant, stierï in 1352. — In 1329 onder Reinoud moest de bezetting zich overgeven aan diens broeder Tan, die stad en kasteel vernielde; in 1356 zien wij Valken- 
burg, welks gebied 34 dorpen bevatte, na vele lolswisselingen, van heerlijkheid tot graafschap verheven en in 1396 voor goed met Limburg vereenigd ; in den loop der eeuwen 
onderging het gebouw, dat in het midden der 17e eeuw tot verblijf van den drost van Staatsch Valkenburg diende en een tamelijk sterke bezetting had, aanmerkelijke verande- 
ringen; 10 December 1672 lieten de Staatsche troepen de vesting in de lucht springen. Op het terras heeft men een prachtig uitzicht op de omgeving; op één der muur- 
stukken bevindt zich een kolossale windwijzer, voorstellende den Aartsengel Michaël. 



Sedenkschriffen van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

I. 

Ongeveer 'n half jaar geleden ontving ik uit Indië een brief van den 
navolgenden inhoud : 

WelEdelGestrenge Heer ! 

Beleefd verzoek ik een oogenblik uw welwillende aandacht. 

Ik ben gegageerd onderofficier van het O.-I. leger en heb een zeer goede 
particuliere betrekking. Wie ik ben en waar ik woon en welke positie ik 
bekleed, wensch ik geheim te houden en doet ook niets ter zake. 

Ik had het genoegen u indertijd te leeren kennen en ben overtuigd dat 
u mij ter wille zult zijn. 

In mijn vrije uren stelde ik mijn herinneringen te boek en toen ik met 
dien arbeid gereed was, kwam plotseling de vraag bij mij op of mijn ge- 
schrijf niet eenig nut zou kunnen stichten in het verre vaderland, waar 
men immers nog zoo weinig van ons Insulinde en vooral ook van het 
Indische leger afweet. 

Ik heb toen alles nog eens omgewerkt, de data weggelaten en sommige namen 
veranderd, opdat niemand mij zou kunnen herkennen. Als aangeteekend 
document gaat hiernevens een pak cahiers, mijn „Gedenkschriften", 
zooals ik ze voor de pers heb klaar gemaakt. 

Luitenant ! — Iaat ik u nog eens zoo mogen noemen — ik zend u dit 
pak vol vertrouwen toe en hoop dat u tijd en lust zult vinden om mijn 
werk na te lezen. 

Ik geloof niet dat de lectuur u erg vervelen zal. Mijn leven was nog al vol 
afwisseling en avonturen en ik heb getracht zoo goed mogelijk mijn indruk- 
ken van land en volk en al wat ik ondervond te velde en in het garni- 
zoen, in verstaanbaar Nederlandsen neer te schrijven. Vergeet bij delezing 
niet dat ik slechts lager onderwijs genoot en mij zelf in dienst verder 
heb moeten ontwikkelen. 

Wilt u iets wijzigen aan taal en stijl, ik weet dat u mijn werk niet be- 
derven, wel veel verbeteren kunt. I k toch liet nooit iets drukken, u 
reeds zooveel, daarom luitenant laat ik alles aan uw oordeel over. 

Wilt u bet uitgeven als roman, liefst zoo goedkoop mogelijk, b.v. in af- 
leveringen of bij de Wereldbibliotheek, ga uw gang. Is het misschien ge- 
schikt voor De Prins, waarin ik zoo dikwijls van u iets las, zoo zou me 
dit zéér verheugen, daar het dan zeker veel gelezen werd. 

Mocht u echter onverhoopt mijn werk niet de moeite van het zetten en 
drukken waard achten, dan buig ik mij gaarne voor uwe meening en vraag 



ik u vriendelijk om het Poste restante Batavia onder ietter X. IJ. Z. te 
retourneeren. 

Daar u mij niet kent, zoo is 't voor u zeer gemakkelijk om geheel naar 
bevinding te handelen. 

Na UwelEdelGestrenge bij voorbaat reeds hartelijk dank gezegd te heb- 
ben voor de te nemen moeite, verblijf ik met de meeste Hoogachting 

van UwelEdelGestrenge 

de gehoorzame dienaar 

X. IJ. Z. 

Geg. onderoff. O.-I. L. 

Ik heb toen dadelijk aan het verzoek van mijn onbekenden briefschrijver 
voldaan en zijn „Gedenkschriften" gelezen en ik moet eerlijk zeg- 
gen, dat ik nog van géén boek over Indië met zooveel genoegen en be- 
langstelling kennis nam. 

Eén ding vond ik alleen jammer en dat was, dat de stijl mij niet populair 
genoeg leek, ja hier en daar hoogdravend werd en den ongeoefende te 
veel verried. 

Ik schreef daarom Poste restante Batavia aan X. IJ. Z. en deelde hem 
uitvoerig mijn bezwaren mede, waarop ik p. o., telegrafisch nog wel, per- 
missie kreeg om alles naar mijn smaak te wijzigen. 

Gemakkelijk was dit nu juist niet. 

Ik weet nu, dat zélf iets scheppen wèl zoo eenvoudig is dan het. . . ., 
„vertalen", zal ik 't maar noemen, van een andermans werk. 

Enfin, X. IJ. Z. zal, hoop ik, er niet al te ontevreden over wezen en 
der Redactie van het Weekblad De Prins, die een plaatsje er voor afstond, 
ja het verhaal met foto's illustreeren gaat, zeg ik hierbij openlijk dank. 

En thans is het woord aan X. IJ. Z. den oud- koloniaal! 



Ik ben 'n echte Amsterdamsche jongen, geboren in het hartje van den 
J o r d a a n. 

We waren thuis met z'n vieren broers, waarvan er één reeds jong naar 
zee ging, één, 'n vroolijke belhamel, op z'n veertiende jaar door het ijs 
zakte en jammerlijk verdronk en de oudste, die net als vader bij het 
bouwvak was, op 'n goeien dag met vrouw en kind naar Zuid-Amerika 
verhuisde, om nooit meer iets van zich te laten hooren. 

Zusters waren er niet. 

Ik zelf, de jongste uit het nest, was de lieveling van moeder. Nog zie 
ik ze vóór me, de goeie ziel, ze is nu ook al jaren dood, hoe ze sloofde 
en zich afbeulde om ons kwajongens toch maar knap voor den dag te 
laten komen en te zorgen, dat er steeds voldoende brood op de plank was. 



DE PRINS. 



1 1 



Vader toch dronk ! 

Och van hem zal ik liever maar niet veel vertellen ! 

Wij jongens mochten hem geen van allen lijden. Hij had ook nooit 
eens 'n goed woord voor moeder of ons over en vooral op Zaterdag- 
avonden kon hij als een onmensch te keer gaan. Ja, ik herinner 't mij nog 
goed, hoe m'n oudste broer Willem hem eens vierkant op straat smeet, 
omdat hij moeder 'n stomp in d'r gezicht had gegeven ! 

En 't kwam allemaal van dien pestdrank, waardoor ik later in Indië óók 
zooveel lui heb zien verongelukken. ') 

Moeder zei altijd: „Jan, jongen," zei ze, „z a 1 j e nooit d r i n- 
ken, je ziet aan vader de gevolgen, kind. 't Was vroeger 
toch zoo'n beste, fatsoenlijke man," en dan begon ze te 
huilen en sloeg ik mijn 
armen om haar hals, kuste 
haar tranen weg en zei : 
„Neen moedertje, 
huil maar niet, ik 
beloof 't je plech- 
tig hoor, ik zal 
nooit, nooit versta 
je, dat smerige goed 
proeven!" 

Kijk, lezer en ook le- 
zeres, ik ben niet erg 
sentimenteel uitgevallen, 
daarvoor heb ik te veel 
ondervonden, te veel na- 
righeid in m'n leven mee- 
gemaakt, maar nu ik dit 
schrijf en 't weer overdenk, 
worden m'n oogen toch 
vochtig en ... . ik schaam 
me er niet voor, want 't 
was toch zoo'n bovenste- 
beste moeder ! 

Nou moet ik u intus- 
schen eerlijk bekennen, 
dat ik mijn woord gebro- 
ken heb, en later wèl eens, 
en méér dan eens, 'n bor- 
rel nam. Een dronkaard 
ben ik echter niet gewor- 
den ! Als ik voelde, dat 

ik „g e n o e g" had, zag ik moeders behuild gezicht me verwijtend aankij- 
ken — in m'n verbeelding altijd, want ze lag toen al lang tusschen d'r 
zes planken — en zei ik tot me zelvers : „Stop Jan, hou je netjes 
jong en schei er mee uit!" en als je dat nu maar kunt zeggen, 
en op 't juiste moment, dan draai je nooit voor dronkenschap de kast in. 

Onthoudt 't bij gelegenheid ! 



Omdat vader nu zooveel geld bij de kroegbazen bracht, moest moeder 
eiken dag uit werken gaan en ze had 'n paar goeie huizen, waarvan ze 
dikwijls kliekjes en oude kleeren voor ons mee kreeg. 

En denk nu niet, dat thuis de boel in 't honderd liep. Neen, hoor, tot 
laat in den nacht was ze soms nog bezig met schrobben en boenen of het 
verstellen van bovenkleeren en ondergoed ! 

Mijn moedertje heeft aan haar huishouden alleen reeds den hemel ver- 
diend, dat is zeker ! . . . . ( Wordt vervolgd) 




Groep Schotsche Collies, welwillend toegezonden door den heer M. van Bueren te Rotterdam. 



%en K er i nn © r ing. 

Schets van ANTONY HOPE. 

„Het woord is aan Mr. Marshall Carfield," klonk luide de stem van den 
ceremoniemeester. Een talrijk gezelschap beroemde mannen richtten vol 
verwachting hun blikken op den grooten redenaar, en een warm applaus 
brak los toen ze het knappe, flinke gelaat aanschouwden. 

„De weldoener der Menschheid", zooals men hem noemde, wachtte tot 
het rumoer bedaarde, waarna hij zijn schitterende rede hield. Aan het einde 
daarvan gekomen, nam hij een briefje ter hand, dat een kellner eenige 

oogenblikken te voren bij 
hem had neergelegd en las : 
„16 Jan. 1873. 
25 pond. 10 shilling. 
Arnold Rodney." 
Krampachtig omsloot 
zijn hand het papiertje ; 
met een schok zonk zijn 
hoofd op de borst en hij 
viel zwaar voorover op de 

tafel 

Weer bijgekomen lag 
hij in een kamer van het 
hotel. Vaag herinnerde hij 
zich het diner, de speech 
en toen de flauwte. 
Vreemd ! Wat was daar- 
van de oorzaak geweest? 
Tevergeefs zocht hij naar 
het antwoord op deze vraag. 
Kwijnend richtte hij het 
hoofd op en zag een lan- 
gen man, met kortgeknip- 
ten donkeren baard, gebo- 
gen over zijn bed staan, 
die hem een glas brande- 
wijn voorhield. 

„Drink dit," zei hij be- 
velend. „U moet direct 
naar huis vervoerd worden, 
ik zal u begeleiden." 



') Het drankmisbruik 
verminderd. 



is in de laatste jaren ook bij 



het Indische leger zeer veel 
C. B. 



„Wie is u ?" vroeg Carlield op zwakken toon. 

„Vavistock — Prof. Vavistock." 

Carfield keek hem aan. Natuurlijk! de beroemde Amerikaansche genees- 
heer ! Hoe was het mogelijk dat hij hem niet dadelijk had herkend ? 

Toen de professor hem hielp opslaan, gevoelde Carfield zich duizelig en 
zwak. Als in een droom zag hij het trottoir, veel menschen en een rijtuig, 
daarna overviel hem een overweldigende slaap ; hij zag nog flauw zijn 
vrouw, en toen — vergetelheid .... 

Helder scheen de zon in Carfield's slaapkamer. Drie dagen waren voor- 
bijgegaan, sedert zijn speech in het groote Regency Hotel. Physiek had 
Carfield niet — maar moreel zwaar geleden. Op den morgen na zijn thuis- 
komst had hij het noodlottige briefje onder zijn laken weergevonden. Hij 
moest het gedurende zijn rit naar huis in de hand geklemd hebben gehou- 
den. Maar wie had het geschreven ? Wie kende de geschiedenis van 1873 
en Arnold Rodney ? En waarom kwam deze na 25 jaren plotseling weer 
te voorschijn ? Al deze vragen bestormden hem en brachten hem in her- 
innering de zwarte bladzijde in zijn levensboek. 

Vijf en twintig jaren geleden was hij werkzaam geweest bij de bekende 
firma Waterton en Rodney, tegelijk met zijn vriend Arnold Rodney, zoon 




v°l?'- s) „ j „ (tierm. de Ruiter. 

Kijkjes op Oud-breda te Breda. — De hoofdstad van de Oude Baronie heeft een aantrekkelijkheid in het leven geroepen, die aan velen groote gezelligheid geeft ; de aardige 

geveltjes, de ouderwetsche kleederdrachten verhoogen de animo. — Links: De Poort van Oud-Breda. — Rechts: Het Stadhuis. 



DE PRINS. 




Foto's) lr . ... 

{De Vries. 
Bezoek van Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden aan de heide-ontginning in het Zeijerveld van den heer J. T. Cremer, President van de 
Ned. Handelmaatschappij de ontginning is aangevangen m 1906 over eene oppervlakte van 600 H.A. heide-, veen- en leemgronden aan den heer 
Cremer tot bovengenoemd doeleinde verkocht door bemiddeling van de Ned. Heidemaatschappij, die de leiding der werkzaamheden heeft en als 
gastvrouw optrad bi> het bezoek naar de terreinen, die ongeveer 1 uur van Assen gelegen zijn. - Te voet werden bezichtigd de luliana-hoeve 
de pas ontgonnen terreinen en de woeste grond, terwijl Z. K. H. den eersten steen legde aan de boerderij „Oudeheide" De heer Cremer verricht 
met de ontginning een edel werk, dat tot zegen van de bevolking zal strekken. - Het bezoek van den Prins is een vernieuwd bewiis hoezeer de 

welvaart van het Nederlandsche volk Z. K. H. ter harte gaat """««" "= 

Foto links: Aankomst aan het Hotel Groenendaal te Assen, waar aan de omgeving een feestelijk aanzien gegeven was. - Foto onder- Op weo 
naar de Juliana-hoeve ; op den voorgrond: Z. K. H. Prins Hendrik en de heer Cremer. - Foto boven: Terugkeer van de eerste-steenleoainc! aan 

de boerderij „Oudeheide". s 

van een der firmanten. Hun vriendschap had stand gehouden 

tot ze beiden verliefd werden op Marjorie Grant. Rodney, die 
zich gemakkelijker bewoog in de kringen waarin Miss Grant, 
een erkende schoonheid, verkeerde, scheen de meeste kans 
te hebben. Haar voorkeur wekte bij Carfield een jaloezie 
op, die zijn liefde nog steeds meer aanwakkerde en hij nam 
zich voor, haar, tot eiken prijs, voor zich te winnen. 

Op zekeren avond zich herinnerend zijn sleutels op het 
kantoor te hebben laten liggen, besloot hij deze te gaan halen 
en vond Arnold Rodney nog aan het werk. Ze wisselden 
eenige vriendschappelijke woorden en Carfield maakte zich tot 
vertrek gereed, toen de ander een weinig verlegen vroeg : 

„Och Carfield, zou jij deze beide facturen even voor mij 
willen afmaken ? Ik heb een afspraak voor vanavond." 

„Zeker." 

„Dank je zeer," zei Rodney en toen vertrouwelijk : „Ik ga 



een verlovingsring koopen, zie je." 

„Ben je dan ....?" 

„Nog niet, maar ik hoop het spoe- 
dig te zijn. Ik ben besloten mijn geluk 
morgen op het bal bij Capperson te 
beproeven." 

Carfield bekeek nauwkeurig zijn 
pennehouder. „Welnu, geluk er mee," 
zei hij gedwongen lachend. 

De ander vervolgde vroolijk : „Hier 
is de sleutel van de brandkast om er 
de boeken in te leggen. Bonsoir!" 

Nauwelijks was hij vertrokken of 
Carfield dacht na over een middel 
om Rodney in het verderf te storten. 
Weldra viel hem een duivelsch plan 
in. Als er fraude gepleegd werd, zou 
de verdenking op Rodney vallen. Hij 
nam het kasboek, veranderde be- 
daard den post : 4 Japansche vazen 
£ 55. 10/ — in £ 25. 10/ — en liet 
het totaalbedrag zooals het was. Toen 
ging hij naar de brandkast, nam er 
£ 30 in goud uit, borg het kasboek 
er in en legde den sleutel in Rodney's 
lessenaar. 

Het plan slaagde. Het bedrog werd 
ontdekt en men vroeg Rodney om een 
verklaring. Hij wees verontwaardigd 
alle schuld van zich af. Vader en zoon 
kregen hooge woorden ; eindelijk 
gooide de eerste zijn zoon een bank- 
biljet van £ 5 voor de Toeten en ont- 
zegde hem voor goed zijn huis. Doods- 
bleek scheurde Arnold het biljet in 
kleine stukjes en ging zwijgend heen 
om niet terug te keeren. 

De firmanten hielden de zaak ge- 
heim en zeiden dat Arnold voor zijn 
gezondheid moest reizen. Na zijn 
vertrek maakte de gewetenlooze 
Carfield aan Marjorie het hof en 
eer het jaar teneinde was, trouw- 
den zij. 

Kort daarna erfde Carfield een aan- 
zienlijk fortuin en van nu af aan was 
zijn leven gewijd aan philantropie, om 
zoodoende te trachten den schurken- 
streek, die Arnold's leven had ver- 
woest, zooveel mogelijk weer goed 
te maken. 

Vijf en twintig jaren waren voor- 
bijgegaan, jaren vol geluk voor Car- 
field en nu trad ineens het verleden 
weer op den voorgrond ! Hij woelde 
onrustig in zijn bed, niet in staat 
het raadselachtige briefje op te los- 
sen. Plotseling werd de deur geopend 
en Prof. Vavistock trad binnen ; hij 





Foto's) '{Delius. 

Het ontzettende spoorwegongeluk aan het station Villepreux bij 
Versailles, veroorzaakt doordien de expresstrein naar Granville, 
rijdende met eene vaart van 90 K.M. per uur, op een aan boven- 
genoemd station stilstaanden trein liep ; de achterste 5 wagens 
werden letterlijk in elkander geschoven en geraakten in brand, 
tengevolge van het vuur uit de locomotief. — In een oogenblik 
speelde een hartverscheurend drama af ; velen werden gedood 
en een nog grooter aantal gewond ; de lijken waren vreeselijk 
verminkt. En dit alles, niettegenstaande de signalen op onveilig 
stonden ! Foto boven : De overblijfselen van den trein, door den 
brand vernield. — Foto onder: De tegen den grond geslingerde 
locomotief van den express ; de machinist, aanvankelijk gevan- 
gen genomen, is weder op vrije voeten gesteld. 

onderzocht zijn patiënt en leunde glimlachend achterover in zijn stoel. 

„Heel goed ! heel goed !" zei hij opgewekt. „Laat mij eens 
zien ; u heeft het drankje nog niet heelemaal op ; wanneer heeft 
u het laatst ingenomen ?" 

„Gisterenavond om tien uur." 



DE PRINS. 



13 



„Uitstekend." 

„Bestaat er nog steeds gevaar voor her- 
scnziekte ?" 

„Neen, dat geloof ik niet; ik vrees dat 
het alleen uw geweten is dat u nog plaagt — 
Kolonel" sprak Prof. Vavistock langzaam 
en met nadruk. 

„Kolonel !" Verbaasd keek Carfield den 
spreker aan. „Kolonel!" zijn oude scliool- 
naam hem gegeven door — groote hemel — 
Rodney — „Rodney!" 

Doodsbleek staarde hij naar den profes- 
sor, die hem zwijgend aanzag. 

„Ja," zei deze ten laatste, „vijf en twintig 
jaren in een vreemd land, waar men allerlei 
ontberingen heeft geleden, veranderen 
iemands uiterlijk wel een weinig. Geen 
wonder dat je mij niet herkende, kolonel. 
Ja, ja, Arnold Rodney eindelijk weer terug, 
het is geen zinsbedrog." 

„Maar . . . maar . . . Prof. Vavistock ?" 

„Een zeer natuurlijke vraag. Zooals je 
weet verliet ik Engeland onder zeer on- 
gunstige omstandigheden. Toen ik in de 
Staten aankwam was ik dood-arm. Vijf 
jaren lang leed ik gebrek, ik werd ten slotte 
ziek en naar een hospitaal gebracht. De 
jonge dokter, die mij behandelde trok 
zich mijner aan en na mijn herstel liet 
hij mij bij zich inwonen. Ik veranderde 
van naam. 

Zooals je weet heb ik mij altijd sterk 
geïnteresseerd voor chemie en medische 
wetenschap en toen hij mij aanbood deze 
te bestudeeren nam ik dit gretig aan. Jaren 
van ingespannen studie volgden ; ten slotte 
associeerde ik mij met mijn weldoener en 
na eenigen tijd werd ik tot professor be- 
noemd als specialiteit in de psychiatrie. 
Hoe ik hier in het land ontvangen werd, 
weet je." 

Carfield antwoordde niet. 

„Wat ben je stil, Carfield en dat nog 
wel de beroemde redenaar, Marshall Car- 
field ■ — de weldoener der menschheid. Mijn 
hemel! Ha! ha! ha!" lachte hij spottend. 
„En nu je mijn geschiedenis weet, kun je 
misschien wel gissen wat mij al deze jaren 
heeft staande gehouden. De wraak hield 
mij in het leven ■ — het klinkt ruw — 
maar de man, die beroofd werd van alles 
wat 't leven waarde geeft, door een schurk, 
die zich zijn vriend noemde — wordt een 
beest gelijk." 

„Ik .... ik .... na al deze jaren . . . ." 
stamelde Carfield. 

„Juist ; na al deze jaren. Toen ik van 
Amerika hierheen kwam ging ik naar het diner dat 
ter eere van jou werd gegeven en zag je daar in je 
triomf. Ik schreef je het briefje en liet 't je door een 
kellner brengen. Een toeval leverde je aan mijn genade 
over." 

„Wat .... wat bedoel je ?" vroeg Carfield schor. 

Rodney nam het medicijnfleschje en hield het hem 
voor. „De inhoud van dit fleschje is mijn wapen; het 
is een langzaam werkend vergif. Met de laatste dosis 
heb je gisterenavond je eigen doodvonnis geteekend. 
Hoor je Carfield, je bent stervend." 

„Je weet niet wat je zegt," riep de lijder, bevend 
van afschuw. „Dat is een moord. Ik zal de politie 
waarschuwen en — " 

„Jij de politie waarschuwen ? Maar wie zou jou, 




Luzern gedeeltelijk onder water. — De overstroomingen in Zwitserland doen denken aan het 

geteisterde Parijs met omgeving; hieronder geven wij een kort overzicht van het onheil, dat 

gelukkig spoediger dan te Parijs met succes bekampt kon worden. Op sommige punten in de 

prachtige en schilderachtige stad, aan het verrukkelijke meer, stond het water 4 voet hoog. 



die aan zenuwkoorts lijdt, gelooven ? Het 
is een gewoon verschijnsel van dergelijke 
patiënten een antipathie voor hun genees- 
heer op te vatten." 

„Denk aan mijn vrouw, die je eens zoo 
liefhadt." 

„Je vrouw is voor mij een vreemde 
geworden, haar tranen heb ik zooeven 
onbewogen aangezien . . . ." 

Rodney brak eensklaps af. Een jong 
meisje kwam binnen, knielde naast het bed 
van Carfield neer en greep zijn hand. 

„Vader — moeder zegt dat u erg ziek 
bent. O — vader — ■ vader — " ze trachtte 
het snikken te bedwingen. 

„Florence, lief kind," sprak hij teeder, 
„denk niet dat ik zal sterven, omdat ik 
een weinig ongesteld ben ■ — " 

De professor was het bed genaderd, 
zijn oogen waren gericht op het reine 
gezichtje van het knielende meisje. Hij 
waande zich vijf en twintig jaren terug en 
de oude liefde kwam weer boven. 

„Marjorie !" fluisterde hij, „Marjorie!" 

Het meisje hief blozend het hoofd op. 

„Dit is mijn dochter Florence," merkte 
Carfield op. 

„U is Prof. Vavistock, nietwaar ?" 
vroeg ze zacht. „Ik heb gehoord dat 
zoo iemand vader kan redden, gij het 
zijt, en dat wilt ge, nietwaar ? Ik houd 
zoo onuitsprekelijk veel van vader." 

Hij nam haar hand en langen tijd 
bleven ze zoo staan, de voor den tijd 
vergrijsde zwerver en het jonge meisje, 
wier treffende gelijkenis met Marjorie 
hem zoo aangreep. 

„Ja P'lorence," zei hij eindelijk, „ik wil 
je vader redden." 

„Dank u," zei ze eenvoudig. 

Rodney nam zijn handschoenen op. 
„Vreemd," mompelde hij, „vreemd, na 
al deze jaren .... hier hebt ge een tegen- 
gif, nog is het niet te laat." 

Hij ging naar het raam en keek naar 
buiten. Carfield zag naar hem met een 
gevoel van diepe wroeging. 

„Een oogenblik geleden dacht ik dat 
niets mijn wraak kon afwenden en nu 
heeft een herinnering .... hetzij zoo. Ik 
laat je je leven, je vrouw, je kind, je 
succes, je eer en ik ... . ik ga terug 
naar een vreemd land, onder een vreem- 
den naam met niets dan .... die herin- 
nering," en zonder afscheid te nemen 
ging hij heen. 




in het Noordoostelijk deel van Zwitserland. — Foto onder: De spoorbaan tusschen Fideris en Küblis tijdens de overstrooming, 



Overstroomingen in Zwitserland. In verschillende 
deelen van den Bondsstaat heeft het hooge water, ten- 
gevolge van de onophoudelijke regens, aanzienlijke 
schade aangericht; bruggen en oeverbeschoeiingen 
zijn weggeslagen, huizen ingestort, spoor- en straat- 
wegen geïnundeerd, terwijl helaas eenige personen 
verdronken: — ook de landbouw zal er geducht 
door lijden, 't Waren vooral de kleine, maar woeste 
bergstroomen, met de rots-, steen- enzandmassa's 
in de bedding, die het meeste gevaar leverden in 
de streek, waarvan hierboven twee afbeeldingen 
geplaatst zijn. — Honderden werkkrachten waren 
met de uiterste inspanning in de weer om het 
kwaad zooveel mogelijk te beteugelen. Het inter- 
nationaal en het binnenlandsch verkeer ondervond 
groote stoornis. Van andere oorden en plaatsen, 
die min of meer geteisterd werden, noemen wij : 
het Limatdal, Luzern, de Gotthardbaan, Altorf, 
Appenzell, Glarus, Bern, Davos. — Foto boven: Het 
gedeeltelijk ingestorte postkantoor bij Küblis; deze 
plaats is gelegen aan de spoorlijn Davos-Ragaz 



'4 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 




Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN: „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 




Hoofdstuk I. 

„Wat prachtig — wat wonderlijk prachtig!" Marie Boucher breidde haar 
armen uit, alsof' zij de gansche schoonheid van' den lachenden Meidag aan 
haar hart wilde drukken. 

In overmoedigen overwinningsroes had de lente, bekoorlijke verkwistster, 
haar weelderigen bloesemrijkdom over de heesters van het Bois de Boulogne 
uitgestort. Als door sneeuw overgoten stonden de sterk geurende elzen, 
tusschen de slanke, lichtgroene berken en overoude eikenstammen. De zon 
wierp gouden stralen door de waaiervormig uitgespreide bladeren der kastanje- 
boomen. Licht en schaduw trilden in onrustig spel over de groen-fluweelen 
grasvelden, welke door bedden roode en gele tulpen, en wit en lila bloeiende 
oleanderstruiken werden onderbroken. Zwarte spreeuwen huppelden over 
het gras. Boven, in de breede takken eener linde, koerden twee wilde 
duiven. En boven al deze lentepracht welfde zich, zooals doorgaans boven 
Parijs, de doorzichtig helderblauwe hemel, met de als van zilver omzoomde 
snel voortzwevende witte wolkjes. 

In dit deel van het Bois de Boulogne was het oogenschijnlijk eenzaam 
en stil. Het geraas der wereldstad drong slechts door als de verwijderde 
branding der zee. Slechts verder, op de groote wandel- en rijwegen, bewoog 
zich de schare voetgangers, joegen de rijtuigen en ruiters dooreen, als in 
een kaleidoscoop. 

„Ja — hier is het waarlijk prachtig. Omdat wij alleen zijn!" stemde 
Karlos galant toe. Hij ontblootte het hoofd. De warme wind streek lief- 
koozend door zijn krullend, zwart haar, en over zijn smal, gebruind gelaat. 
In zijn groote, donkere oogen lag een hartstochtelijke bezieling, als hij ze 
op het blonde bekoorlijke meisje naast zich richtte. „We zullen wat op die 
bank gaan zitten, Marie, gij zult moe zijn, want we hebben ver geloopen." 
Zij trok een klein horloge uit de ceintuur van haar rosé kleedje, dat met 
een galon van witte rozenknoppen was versierd. „Zie!" Zij wees op de 
wijzerplaat. „Totdat de wijzer daar staat, blijven wij zitten, dan zou ik graag 
naar de groote allee gaan. Keizerin Eugenie komt tegen vijf uur van Saint- 
Cloud en rijdt door het Bois naar de Tuileriën." 

Hij fronste het voorhoofd. „Wat hebt ge er aan, u onder het nieuwsgierige 
publiek te mengen om gedurende een seconde de keizerin, en misschien 
het opgepoetste aapje, den kleinen, keizerlijken prins te zien ?" 

„Wat klinkt dat akelig ! Zoo moogt gij in mijn tegenwoordigheid niet 
meer spreken!" zeide zij. 
„Waarom niet?" 

„Omdat" — haar oogen keken hem blij-trotsch aan — „omdat ik eer- 
daags tot lectrice der keizerin word benoemd." 

„Gij, Marie ? Dat kan, dat mag niet. Denkt ge dan in het geheel niet 
aan mij ?" 

„Nu, juist voor u verheugt het mij, Karlos. Trouwen kunnen wij nog in 
lang niet, want gij weet, dat ik maar weinig vermogen bezit. Het salaris, 
hetwelk ik echter als voorlezeres zal krijgen, is groot genoeg om te sparen." 
„Dat wil ik niet, geen stuiver van het keizerlijk geld zal in onze huis- 
houding worden gebruikt." 

Zij haalde even spottend de schouders op. „Gij zijt een beetje belachelijk 
met uw ongegronden haat tegen het Napoleontische keizerlijke huis, beste 
Karlos." 

„Ongegrond ?" 

„Ja, volkomen ongegrond. U heeft het nooit wat slechts gedaan, en mijn 
familie niets dan goeds." 

Hij antwoordde niet dadelijk, maar staarde een poos naar het goud-gele 
licht, hetwelk door het dichte gebladerte viel, op de geharkte kiezelpaden. 
Eindelijk vroeg hij: „Hoe is het gebeurd? Hebt gij naar de plaats van 
voorlezeres bij de keizerin gedongen, Marie?" 

„Neen. Reeds voor drie jaren, toen ik bij een feestelijke gelegenheid aan 
de keizerin werd voorgesteld, herinnerde het keizerlijk paar zich mijn groot- 
vader, die admiraal onder Napoleon I was; en de keizerin beloofde mijn 
grootmoeder, dat zij, zoodra er een plaats in haar gevolg open kwam, aan 
mij zou denken. Ik koesterde destijds weinig hoop, dat zij haar woord zou 
houden, maar beschouwde het slechts als een beminnelijk praatje; gisteren 
kwam echter een schrijven van de grootmeesteres, prinses Von Eszlingen, 
dat ik, om te beginnen op proef, later vast als voorlezeres van Hare Majesteit 
zou worden aangesteld. Ge weet, dat ik geen hofdame kan worden, daar 
ik niet van adel ben. Daarom bedacht de keizerin dit middel." 

„Indien ge mij liefhebt, wijs dan dit aanbod van de hand. Ik zal geen 
minuut rust hebben, als ik u aan dit hof weet!" 
„Zijt gij misschien jaloersch?" 



„Dat ook. Ik benijd ieder, die in uw lief gezicht mag zien. Elke blik 
uwer oogen, elke hartslag van u, moet mij alleen toebehooren." 

„Dat is een beetje te veel verlangd," lachte zij overmoedig. „Nu reeds 
dweep ik met onze schoone keizerin; spoedig genoeg zal ik haar onuit- 
sprekelijk liefhebben. De keizerin heeft aan mijn grootouders beloofd, als 
een moeder voor mij te zullen zorgen, als ik bij haar kwam. Was dat niet 
lief van haar?" 

„Ook de keizerin kan u niet voor de gevaren beschutten, waaraan gij u 
in argelooze lichtzinnigheid blootstelt." 

„Welke gevaren dan? Vreest ge, dat ik ijdel en oppervlakkig zal worden, 
mij te veel zal laten voorstaan op mijn tamelijk knap gezicht? Beste Karlos, 
in vergelijking met de keizerin ziet elke andere vrouw er onbeduidend uit. 
Naast haar te staan is de beste remedie tegen de ijdelheid. Ofzijtgebang 
voor de huldebewijzen der hofridders?" 

„Ook dat. Maar dat zijn slechts kleinigheden." 

„Wat is het dan ? Spreek eindelijk ronduit, en maak mij niet angstig door 
uw sombere uitdrukking." * 

„Als ik maar vrij uit dorst spreken," stiet hij uit. „Maar dat kan ik niet." 

„En waarom niet?" 

„Vraag het mij niet! Laat ik echter zooveel zeggen: niet uw karakter of 
uw eer is aan het keizerlijk hof in gevaar, maar uw leven." 

„Mijn leven?" Een lichte huivering overviel haar, toen zij in zijn bleek 
geworden gelaat en sombere oogen keek. 

„Zijt ge reeds vergeten, dat honderden Italianen den verrader op den 
keizerlijken troon den dood hebben gezworen ? Slechts door een wonder is 
hij tot nu toe aan kogels en dolken ontkomen." 

„Maar ik word toch geen adjudant van den keizer, doch voorlezeres der 
keizerin!" Zij lachte reeds weer gerust gesteld. 

„Wie kan weten, welke richting zulk een kogel neemt, ook als hij voor 
een ander bestemd is." 

„In den laatsten tijd heeft men niets meer van aanslagen gehoord. De 
prefekt van politie Pietri let goed op." 

„Hij is machteloos om het noodlot tegen te houden." 

„Maar toch zeker machtig genoeg om de meesten der afschuwelijke moor- 
denaars, die in het donker woud sluipen, aan te houden." 

„Denkt gij ?" Galanti lachte kort. Zijn lach trof Marie onaangenaam. Zij 
fronste de fijn besneden wenkbrauwen, welke donker tegen het goudblonde 
haar afstaken. In haar zacht, bekoorlijk gelaat kwam een strenge uitdrukking, 
welke haar plotseling ouder en harder maakte. 

„Het is waar, dat de meeste aanslagen door Italianen werden bedreven," 
zei zij scherp. „Ik schaam mij voor uwe landslieden en, naar ik hoop, 
gij ook!" 

„Ik billijk hun optreden niet, daar ik het nutteloos vind," antwoordde hij 
langzaam. 

„Gij drukt u zonderling uit, Karlos ! Kunt gij werkelijk verontschuldigingen 
vinden voor zulke laffe moordenaars?" 

„Spreek liever niet in zulke bewoordingen over mijn landgenooten." 

„Anders dan sluipmoordenaars zijn deze menschen toch niet, die lafhartig 
uit een hinderlaag op een weerlooze schieten!" 

„In ieder geval zetten zij hun eigen leven er mede op het spel. De daad 
moogt ge afkeuren, maar de beweegredenen, welke er toe leiden, moet ge 
eerbiedigen ! " 

„Beweegredenen, welke tot moord voeren, zijn steeds te verafschuwen." 

„Gij dwaalt, want de reden, het doel van dezen aanleg, is groot en heilig." 

„Welke mag dat zijn ?" 

„De vrijheid van ons onafhankelijk Italië." Hij sprong op, alsof hij slechts 
staande den teergeliefden naam van het vaderland kon noemen. In zijn 
oogen lag een fanatieke geestdrift. „Italië vrij, — vrij tot aan de Adria! 
Niet meer geknecht door barbaren, niet meer verdeeld en machteloos willen 
wij zijn, maar vrij, sterk en trotsch als vroeger ! Een groote republiek van 
broeders, die allen slechts één doel hebben — de grootheid, eenheid en 
vrijheid van het vaderland!" Hij zette zijn borst uit. Zijn ademhaling was 
kort en gejaagd. Het klonk als juichen en snikken tegelijk. 

„Gij dweper!" Marie greep zijn gebruinde hand, waarin elke zenuw trilde. 
„En deze droom meenen de verblinden door een politieken moord op 
Napoleon III te verwezenlijken? Hij is toch slechts keizer der Franschen! 
Wat heeft hij met Italië te maken?" 

„Meer dan gij denkt, en meer dan hem op zijn wankelenden troon zelfs 
lief zal zijn!" antwoordde Galanti hoonend. „Noem den naam „Mazzini" 
eens in de vertrekken der Tuileriën, dan zult ge zien, hoe Napoleon ver- 
bleekt. Ik weet, dat die naam hem dag en nacht in de ooren klinkt, en 



DE P R I N S. 



15 



hem als bazuingeschal van het jongste gericht aan een gegeven en nooit 
nagekomen belofte herinnert." 

„Ik zal mij wel wachten namen te noemen, welke hunne Majesteiten 
onaangenaam zijn om te hooren, beste Karlos." 

„Inderdaad, wanneer ge werkelijk de plaats wilt aannemen en behouden, 
dan raad ik u liever in Hftt geheel niets van onze verloving te zeggen en 
nooit met een woord van ons gesprek te reppen." 

„Zeker niet, want ik weet, dat slechts uw fanatieke liefde tot uw vaderland 
er u toe brengt, de misdaden uwer landslieden te verontschuldigen, ofschoon 
hun daden onvergeeflijk zijn. Spreek daarvan tegenover anderen niet zoo 
open! Wie u niet zoo goed kent als ik, zou u verkeerd beoordeelen." 

In haar groote, blauwe oogen, welke zoo smeekend tot hem opzagen, lag 
zulk een kinderlijke onschuld, dat een huivering van hartstocht door zijn 
leden liep. 

Een weinig spijt gevoelend, ging hij weer naast haar zitten, sloeg zijn arm 
om haar schouders en drukte vurige kussen op haar gloeiend gelaat. Haar 
blonde schoonheid wekte dagelijks den gloed zijner zinnen. „Mijn blond- 
kopje, mijn zonneschijn!" fluisterde hij. „Geef het plan op, de betrekking 
bij de keizerin aan te nemen, en ik maak, dat wij reeds spoedig kunnen 
trouwen." 

„Hoe wilt ge dat doen, Karlos? Gij zijt, evenals ik, zonder vermogen. 
Waar zouden wij van leven?" 

„Ik ben niet arm," antwoordde hij langzaam. „Ik bezit een vermogen, 




De „Notre Dame" met de „Pont St.-Michel" te Parijs. 
De Kathedraal, lang 1£7 M., breed 48 M., hoog 33 M., met twee 68 M. hooge torens, is de oudste getuige van de historie van Frankrijks hoofdstad; ze 
is een eerbiedwaardig architecturaal gewrocht uit de middeleeuwen, indrukwekkend en grootsch ; met den bouw werd op de gewijde plaats, waar 
eeuwen vroeger twee kerken verrezen waren, aangevangen in 1163; de voltooiing had in de eerste helft der 13de eeuw plaats, maar tegen 1245 begon- 
nen de veranderingen, die in volgende eeuwen voortgezet werden ; de Kathedraal, rijk met beeldhouwwerk versierd, is zeer gecompliceerd van con- 
structie en zou voor een nauwkeurige beschrijving kolommen druks eischen ; de relieken in de sacristie zijn van onschatbare waarde; vele ceremo- 
niën en evenementen van beteekenis hebben in en vóór het gebouw plaats gehad ; een reeks van herinneringen, waaronder vele tracische, zijn er aan 
verbonden. — De „Pont St.-Michel" voor 't eerst gebouwd in 1387, werd tweemaal vernield en herbouwd, terwijl in 1616 de steenen brug vervaardigd 
werd, die in 1857 een geheele verandering onderging. — Op den voorgrond van onze foto ziet men nog de ouderwetsche omnibussen, met twee of drie 
paarden bespannen, welke in bijna alle groote steden door meer moderre vervoermiddelen zijn vervangen, die echter te Parijs nog trouw gehandhaafd 

blijven als overblijfsel uit overoude tijden. 

waarvan we ordentelijk zouden kunnen leven, maar voorloopig heb ik er 
geen vrije beschikking over." 

„Dat klinkt heel geheimzinnig. Heb je een gewaagde speculatie gedaan ? 
Dat is nu mode in Parijs. Dagelijks worden in die grootsche bouwonder- 
nemingen millioenen op het spel gezet — gewonnen of verloren." 

„Mijn vermogen dient stellig ook voor een gewaagde onderneming. De 
inzet is groot, maar de uitkomst zal des te heerlijker zijn." 

„Als ge u maar niet verrekent. Neem liever uw geld terug, en stel u 
tevreden met geringer doch vaste renten." 

„Ik heb afstand gedaan van de vrije beschikking over mijn geld, Marie. 
Geen offer is te groot, als het maar naar het doel voert." 

„Nu — 't blijft mij gelijk. — Misschien wordt ge door deze geheimzinnige 
ondernemingen zoo rijk als keizer Napoleon's halfbroer, de hertog van 
Morny, of zelfs als de bankier, nu baron Merrier. Men zegt dat deze door 
aan- en verkoop van grond millioenen heeft verdiend. Ik ben met diens 
dochter, de vrouw van generaal Dubois en Hortense Merrier reeds van de 
kostschool af bevriend." 

„Neen, met zulke speculaties, welke slechts tot eenig doel hebben zichzelf 
te verrijken, heb ik niets te maken. Maar ik wil beproeven of ik niet een 
deel van mijn geld terug kan krijgen. Wij zouden dan kunnen trouwen, 
al moesten wij zeer eenvoudig leven. Ik wil alles — alles doen, als ge 
daarvoor de betrekking bij de keizerin wilt opgeven." 

Zij schudde zacht, maar beslist het hoofd. „Neen — ik ben er te gelukkig 



door. Het is een groot geluk voor mij. Ik verheug er mij op, de schoone 
keizerin te dienen, mijn grootmoeder de zorg voor mijn toekomst te ont- 
nemen, en voor ons toekomstig huishouden te sparen, Karlos. Grootmama 
zou ook nooit haar toestemming tot ons huwelijk geven, indien gij geen 
vast inkomen hadt. Gij weet, dat zij u steeds een avonturier noemt, en niet 
veel van u wil weten." 

„Laat zij mij zoo noemen. Wat is uw geachte keizer Napoleon anders 
dan een avonturier? Nog slechts enkele jaren geleden had hij minder kans 
den Franschen troon te beklimmen dan ik om mijn plannen en verwachtingen 
vervuld te zien. Beloof mij in ieder geval mij van alles aan het hof op de 
hoogte te houden. Laat ik telkens van te voren weten, als gij uitrijdt. Ik 
kan u dan wellicht beschermen en mijn hand zonder dat gij het vermoedt, 
boven u houden. Geloof mij, ook uw keizerin komt dat ten goede." 

„Gij leidt aan hoogmoedswaan, beste Karlos. Maar als het u geruststelt 
zal ik u zoo veel mogelijk omtrent alles op de hoogte houden. Wij zullen 
elkaar slechts zelden zien, want de keizerin verlangt van haar voorlezeres, 
dat zij zich streng terugtrekt van elk verkeer, uitgenomen met de allernaaste 
bloedverwanten. Dat is ook heel begrijpelijk, daar er allerhande gepraat zou 
kunnen onlstaan — is het niet? Ook gij moet heel voorzichtig zijn. Gij 
zoudt mijn betrekking anders in gevaar kunnen brengen." 

„Wees niet bang. Niemand weet beter dan ik, wat er voor ons beiden 
op het spel staat," zeide hij luchtig. „Nu, wie weet, misschien is uw benoe- 
ming aan het hof der Tuileriën werkelijk een gunstig teeken voor mijn 

plannen." 

„Natuurlijk is het dat, 
want ik zal sparen, eiken 
stuiver zal ik voor ons spa- 
ren. Maar kom nu, ik zie 
door de struiken, hoe de 
menschen allen naar de 
groote Allee stroomen. De 
keizerin kan elk oogenblik 
komen. Ik zou het niet 
graag missen, al zal ik haar 
weldra dagelijks zien." 

Hij deed, wat zij ver- 
langde. Weldra bereikten 
zij den grooten weg, welke 
naar de Champs-Elysées 
voerde. 

Daar moesten zij lang- 
zaam gaan door den op 
en neer gaanden menschen- 
stroom. 

Geheel Parijs was op weg. 
Vorstin Metternich in 
haar prachtige equipage, 
gravin Walenska met haar 
vurige Russische Troika, 
prinses Murat met de wit- 
gepoederde lakeien, en de 
hertog de Morny, die zelf 
zijn beroemd schimmel- 
vierspan mende. 

Plotseling kwam er be- 
weging onder de menigte, 
bereden politie ging den 
rijweg langs, handen wer- 
den opgeheven om botsin- 
gen te voorkomen. Met 
moeite werd een weg vrij 
gemaakt. De keizerlijke 
equipage was in het ge- 
zicht. Stof warrelde om- 
hoog. Twee voorrijders in 
groen met goud gebor- 
duurde livrei reden in ge- 
strekten draf voor het open 
rijtuig uit, dat in matigen 
gang, van Saint- Cloud ko- 
mende, den hoofdweg van het Bois de Boulogne insloeg. Mutsen en 
hoeden vlogen in de lucht. Een bruisend „leve de keizerin, — leve de 
keizerlijke prins!" klonk door de lucht. De keizerin neeg haar schoon, 
klassiek hoofd glimlachend naar rechts en links. De kleine prins Louis, die 
op den schoot zijner min zat, wierp het publiek kushandjes toe. Dat had 
men den kleine vroeg geleerd. 

Het licht in geestdrift gebrachte Fransche publiek jubelde. „Welk een 
bekoorlijk kind is onze keizerlijke prins!" klonk het overal. 

Ook het vriendelijke, frissche gelaat der min, onder de wijduitstaande 
Bretonsche muts, vond algemeenen bijval. 

Tot de keizerlijke equipage geheel uit het gezicht verdwenen was bleven 
rijtuigen, ruiters en voetgangers staan. Toen kwam alles pas weer in bewe- 
ging. De ruiters galoppeerden naast de rijtuigen, waarin hun bekende dames 
zaten. Men groette elkaar, wenkte elkaar, schudde elkaar de hand. Blikken en 
schertsende woorden vlogen heen en weer. Vaak suisde een ruiker witte 
narcissen of gele madelieven door de lucht en viel in den schoot eener 
schoone. De bloemenverkoopers kropen met groote handigheid tusschen de 
wielen en paardehoeven door, om hun in groote manden liggende ruikers 
te verkoopen, kleine jongens op bloote voeten draafden onvermoeid naast 
de ruiters en boden met schrille stem waren ten verkoop, tot eindelijk een 
boos toegeworpen stuiver hun hardnekkige volharding beloonde. 

( Wordt vervolgd). 



16 



DE PRINS. 



Van de 26 seizoenen, 
welke de Berlijners reeds 
in het KurhaUS zijn opge- 
treden, is dat van nu het 
25ste onder de directie van 
de „Maatschappij Zeebad 
Scheveningen". Een 25-ja- 
rig jubileum dus, in optima 
forma. 2 Juli zal het ge- 
vierd worden, o. a. met de 
uitvoering van Beethoven's 
Negende met slotkoor. Van 
ganscher harte bieden wij 
den leider en de leden van 
dit uitmuntende orkest te 
dezer gelegenheid onze ge- 
lukwenschen aan, hierbij de 
hoop uitsprekende, dat wij 
nog vele seizoenen „de 
Philharmonie" in Scheveningen zullen 
zien terugkeeren. — Onder de 65 leden 
van het orkest telt men nu nog 15, die 
reeds van het eerste seizoen af naar 
Scheveningen kwamen. — In één opzicht 
onderscheidt het Berlijnsche Philharmo- 
nische Orkest zich van alle andere — 



Fritz Reitz, 2de cellist. 



Paulus Bachi, 1ste cellist. 




't is nl. 't eenige muziek- 
inslituut van dien aard, dat 
geheel Op eigen wieken 
drijft ; 't geniet geenerlei 
subsidie, van wie 't dan ook 
zij. Het bestuur door 'de 
orkestleden gekozen, leidt 
de zaken, doch de leden- 
vergadering is oppermachtig 
en heeft de eindbeslissing 
in alle zaken van belang — 
wijst b.v. den dirigent en 
de solisten aan enz. De ge- 
heele inrichting van deze 
vereeniging van kunstenaars 
berust op coöperatieven 
grondslag. — Dat de avond 
van 2 Juli een ware feest- 
avond zal worden en den 
Berlijners vele welsprekende bewijzen van 
hartelijke waardeering en oprechte sym- 
pathie zal brengen, is niet aan twijfel on- 
derhevig. De directie van de „Mij. Zeebad 
Scheveningen"ging reeds voor,door de gan- 
sche opbrengst van het feestconcert voor de 
pensioenkas van het orkest te bestemmen. 



I Juli was het 50 jaar geleden, dat de K M BF BT vangen. In ons voorgaand nummer 

gep. Gen.-Majoor F. De Bas, <lir. van ■ ^. ; , M^ Vj B^^^^fl W vJ KKS H P laatsten wi j reeds het portret van di-zen 

het Krijgsk. Archief van den Generalen ^^^J WÊ ^H HSJtdE wF ■ BI?"™ energieken, kloeken man. Met groot 

Slaf te 's Gravenhage, tot officier benoemd ™ ' ." HJ ^^^^^ppt^- eerbetoon had de blijde incomste plaats ; 

werd bij de toenmalige dragonders. Hij !g Ant on 'ü 4JS Br ^^^^^\ es terHanvp> een optocht was georganiseerd, eene 

heeft zich hoogst verdienstelijk gemaakt °" Ce, We!^ ^^B B^^ 1a c ncertme ester eerewacht begeleidde het rijtuig, fraaie 

op historisch en krijgskundig gebied door er - ^^^BHÊ^^^^ 2e versieringen waren aangebracht, terwijl 

zijne belangrijke werken, studiën en Dr Ernst Kunwald> de plechtige installatie geschiedde in 

artikelen en nóg wijdt hij zich met toe- Dirigent Philh. Orkest. den gemeenteraad door den Wethouder 

wijding en met de uiterste zorg aan de ^ ^^ Bes(uur ^ ^ philharmonische 0rkest , e BerUjn Vm mks . Hen R . Uytendaal, die eene kernachtige toe- 

zoo nuttige instelling, die hij stichtte en Muller, Voorzitter ; Terst, Penningmeester. spraak hield en daarna den nieuwen 

aan het hoofd waarvan hij staat. De vele magistraat den ambtsketen en den voor- 

ordeteekenen, die zijn borst versieren, getuigen van de erkenning voor zijn arbeid. Eenige zittershamer overdroeg. — Te Nijkerk is op 78-jarigen ouderdom overleden Mgr. J. A. 
jaren geleden plaatsten wij zijn portret op de voorpagina met een meer uitgebreid bijschrift. — Verstege, in 1861 te Utrecht tot priester gewijd en sedert 1883 pastoor te Nijkerk, 
De vorige week is te Deventer de nieuw opgerichte, thans compleet georganiseerde 2 d " waar hij in hoog aanzien stond ; zijn borst was getooid met het ridderkruis der orde 
bereden mitrailleur-af deeling aan het gemeentebestuur gepresenteerd; de afdeeling staat onder van Oranje-Nassau. — Op 67-jarigen leeftijd is te Heerde plotseling overleden de heer 
bevel van den kapitein J. P. J. Verberne en bestaat uit 6 stukken, elk bespannen met J, A. Heuff Azn. (J. Huf van Buren), de verdienstelijke tooneelschrijver, wiens stuk : 



4 paarden en is sterk 50 manschappen en rfc 30 paarden. 1 
I Juli herdenkt de heer D. Clement, chef van het plaatskaarten- 
bureau aan het station der S.S. te 's Gravenhage, zijn 40-jarige 

ambtsvervulling ; hij is 
de oudste ambtenaar in 
het station en heeft door 
zijn optreden, bij chefs, 
ondergeschikten en 
het reizend publiek 
achting en sym- 
pathie welen te ver- 
werven ; zijn borst 
is versierd met de 
gouden medaille der 
Oranj e-Nassau-orde. 
^ De nieuwe burge- 
meester van Velsen, 

Mr. H. Verloren 
van Themaat met 

diens echtgenoote, 
zijn met levendige 
toejuichingen ont- 
F. de Bas. 





„De Stedendwinger" , tijdens het jongste Koninklijk Bezoek 
aan de hoofdstad, in den Stadsschouwburg weder opgevoerd 
werd; onder het pseudoniem „Huf van Buren" schreef hij 
ook onderscheidene his- 
torische romans, o. a. „Z>e 
Kroon van Gelderland", 
terwijl hij nog verschil- 
lende andere stu- 
diën in Geldersche 
tijdschriften enz. 
publiceerde. Gedu- 
rende de laatste 25 
jaar was hij admi- 
nistrateur der Tiel- 
sche waterleiding. — 

Te 's Hertogen- 
bosch is de vorige 
week overleden Mr. 
E. F. M. Hanlo, 
auditeur-militair in 
het 2de arrondisse- 
ment aldaar. 

Mgr. ] A Verstege. t 






J. H. Heuff Azn. t 



^» BQp ■ 



D. Clement. 



Foto's) (V. d. Werf. 

De feestelijke ontvangst van Mr. fi. Verloren van Themaat en diens echtgenoote te Velsen ; 

Boven: de aanbieding van een bouquet aan het echtpaar; onder: de aankomst aan het Raadhuis 




Mr. E. F. M. Hanlo. f 



Juli 9 



1910 









VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers / 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



K 



K 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON TE AMSTERDAM 



71 



S5 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. t 5.00 
• .. 6.— 
■ „ 9-- 



I 




I 



i 



Mr. A. M PLEYTE, 

nieuw benoemd Raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, te 's-Gravenhage. (Zie het artikel op bladz. 23). 



FOTO A. -J. W. DE VEER. 



i8 






E) E I lx I N o. 







Terschelling in Woord en Beeld. 

! e Harlingen gaat ge aan boord van de „Minister Kraus", en 
' weldra stoomt ge langs den kostbaren leidam, die de vaar- 
geulen naar Harlingen open moet houden ; een heerlijk pano- 
rama biedt u de langzaam vervagende Friesche kust. — Dra 
hebt ge de drie bakens van 't opdoemende „Griend" in 't oog, 

thans een zandvlakte, vroeger een eiland met een bloeiend stadje, dat in 

1287 een prooi der woeste wateren werd. 

De kust der beide eilanden is inmiddels duidelijk komen opduiken met 

haar golflijn van duin- complexen en valleien. Men ziet de motorboot van 

Vlieland, om goederen en passagiers 

voor dat eiland op te nemen. Nog een ^ 

half uur en men zet na een zeetochtje 

van 2 Va uur op Terschelling voet aan 

wal. Dicht opeengedrongen staan de 

kleine huizen aan de duinenhelling ; op 

den achtergrond duintoppen en den 

kolossalen steenklomp van den vuurtoren 

„de Brandaris", die reeds van verre 

de aandacht trekt. Men moet hem be- 
klimmen voor hij zijn geweldig elec- 

trisch licht over de geheele Wadden- 
kust zal werpen van Delfzijl tot aan 

het IJ „tot waerschouwinghe aller see- 

varende, die God behoede", zooals hij 

zelf getuigt. 

In het hotel „De Nederlanden" 



Op 20 Aug. 1666 gingen al de 400 woningen op bevel van den Engelsch- 
man Holmes in de vlammen op. De tocht naar Chatham bracht de ure 
der vergelding. Zoo staat men dus hier op historisch terrein. Neemt men 
den weg naar het hotel in de De Ruyterstraat over de Willem-Barendskade, 
dan rijzen nieuwe beelden uit lang vervlogen tijden voor onzen geest op ! 
Nog leeft hij voort in een plaatselijk fonds, dat de nooden van hen tracht 
te lenigen, die oud en arm werden ter zee, een fonds, dat werkt onder 
't beschermheerschap van Z. K. H. den Prins der Nederlanden. 

Meerdere bijzonderheden van allerlei aard over het zoo interessante wad- 
deneiland kan men vinden in een geïllustreerden gids, uitgegeven van wege 
de vereeniging „Terschelling Vooruit" en a 20 cent bij den Secretaris dier 
vereeniging te verkrijgen. 




Terschelling. — De weg door de Duinen naar „de Brandaris". 



genoemd hotel toefde gedurende drie dagen Z. K. H. de Prins der Ned. 
met gevolg, in de maand April 1908). 's Morgens vroeg het strand op, 
langs den „Noordsvaarder" heen, een geweldige zandplaat met een bodem 
als van asphalt. Twee bakens staan op een half uur afstands van de 
kust. Hoe menig tragisch tooneel werd op den N.-W. hoek van deze 
reusachtige zandplaat afgespeeld ! Hoe menig avontuur beproefd (de 
Lutine !) In de buurt van strandpaal VII is men de schuur van de Ne- 
derlandsche en Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij genaderd. Nog een 
eindje verder oostwaarts verrijst de toren van het schilderachtig gelegen 
dorpje Midsland. — Vroeger volgde men gewoonlijk den zeedijk bezuiden 
Midsland en het pad aan den voet der duinen van West-Terschelling, den 
zoogenaamden „Dellewal", waar de opkomende vloed de wagensporen steeds 
weer ten deele effent en uitwischt. Bij de nieuwe gasfabriek bereikt men de 
eerste huizen van „West". Men ziet er nog enkele met het jaartal 1668. 



Terschelling. — Muziekuitvoering in het Duin. 



Bellemy's Geschiedenis 

door C. en A. M. WILLIAMSON. 



We zaten samen, Bellemy en ik, op de 

kleine werf in de rustige eenzame baai. Het 

was een heerlijke avond; uit het huis achter 

ons klonken de liefelijke, doch melancholieke 

tonen van een guitaar en aan onze voeten 

kabbelden de golfjes zacht tegen den oever. 

Ik presenteerde Bellemy een sigarette en toen hij die aanstak had ik 

gelegenheid de lijnen van zijn krachtig gebruind gelaat te bestudeeren. Hij 

had eenige diepe, scherpe rimpels om neus en mond, maar zijn oogen 

stonden klaar en helder als sterren in het noorden. 

Hij was gehuwd en aan zijn vriendelijke gastvrijheid had ik het te danken 
dat ik den nacht onder zijn dak kon doorbrengen, wachtend op een boot 
naar Amerika. Ik herinner mij niet ooit een mooier vrouw gezien te hebben 
dan de zijne. Ze was een Cubaansche, met diepe droomerige oogen en 
schitterend zwart, glanzig haar. 

Toen dacht ik opeens: „Hoe kan deze man zoo tevreden zijn in deze 
eenzame, afgelegen plaats, terwijl hij toch maar twee dagreizen verwijderd 
is van Amerika, zijn geboorteland?" En eer ik het wist, had ik het hem 
gevraagd. 

„Waarom?" vroeg hij. Hij nam peinzend de sigarette uit den mond. „Dat 



DE PRINS. 



19 




Een hoogst nuttig en vruchtdragend werk op de Veluwe. — 
Eeuwen lang heeft ons volk met succes den strijd volge- 
houden tegen de wateren, die streefden terug te winnen, wat 
hun met zooveel moeite en inspanning ontwoekerd was. Sinds 
jaren is men nu ook in het hartje van het land bezig te 
kampen tegen de onherbergzame zandgronden, de woestijnen 
van de Veluwe. Met groote energie en volharding weet het 

Staatsboschbeheer steeds meer Hectaren aan de alles overdekkende, wilde zandverstui- 
vingen te ontrukken ; — de aanplantingen worden immer uitgebreid en de mogelijk- 

zal ik u vertellen. Tien jaren geleden ten tijde van den oorlog kwam ik 
hier uit Ohio met andere vrijwilligers. Sedert dien tijd ben ik niet in mijn 
land teruggeweest, niemand weet waarom, zelfs mijn vrouw niet. Ik zal het 
u zeggen: Ik ben doodverklaard. Ik heb zelf mijn doodsbericht gelezen. Ik 
kwam hier met mijn vriend Curtis; we waren samen opgegroeid en hadden 
het ongeluk verliefd te worden op hetzelfde meisje, Dorothy Grant. Nooit 
zal ik haar gezicht vergeten op den dag toen we ten strijde trokken. 

„Jongens," zei ze, „ge doet beiden uw plicht en ik ben trotsch op u. Ik 
hoop dat ge u dapper zult gedragen, want er is in mijn oogen niets vree- 
selijkers dan een lafaard. Ik zou mij- 
zelf niet aan zoo iemand kunnen geven, 
ik zou zijn naam niet willen dragen. 
En als ge terugkomt, zal ik den dap- 
perste van u huwen." 

Zoo gingen we heen. In het begin 
werd er weinig gevochten, doch Curtis 
en ik lieten nooit een gelegenheid 
voorbijgaan om te doen wat we als on- 
zen plicht beschouwden. 

Op zekeren dag — ik zal het nooit 
vergeten — riep de kapitein ons bijeen 
en zei dat hij een paar vrijwilligers 
noodig had voor een hoogst gevaarlijke 
boodschap. We boden ons allen aan 
en het toeval wilde dat Curtis en ik 
gekozen werden. We gingen naar de 
tent van den kapitein en hij legde ons 
uit wat we te doen hadden. We moes- 
ten door het vijandelijke leger heen 
naar een Cubaansch legerhoofd, die 
ons de plannen van een zeker fort 
moest overhandigen. 

Bij het aanbreken van den dag ver- 
trokken Curtis en ik en begaven ons 
vol moed in de wildernis, ieder voor- 
zien van een flesch water, eenig voed- 
sel, een kompas en een geweer. Uren 
}ang kropen wij nu eens door dik kreu- 
pelbosch, dan weer waadden wij tot 
aan het middel in vieze, vunzige moe- 
rassen. Het was smoorheet en hoopen 
insecten gonsden ons om de ooren. 
Tevens moesten we de uiterste voor- 
zichtigheid in acht nemen toen we den 
vijand naderden, want bij het minste 
gerucht zouden we gevangen zijn ge- 
nomen — zoo niet erger. 

Op Curtis scheen dit alles nog van 
veel meer invloed te zijn dan op mij. 
Hij was half waanzinnig door de 
insectenbeten, vloekte voortdurend en 
scheen in het geheel geen rust te 
kunnen vinden. Den tweeden nacht 
slaagde ik er eindelijk in het vijan- 
delijk terrein voorbij te komen en het 
Cubaansche kamp te bereiken, waar ik 
het briefje van den kapitein overhan- 
digde. Ik durfde niet lang blijven en 
ging tegen middernacht terug naai 
Curtis, die in een droge sloot verscho- 
len, op mij wachtte. Hij zag er ellendig 

uit, en werd door moeraskoortsen gekweld. Zijn oogen stonden glazig, zijn 
gezicht was hol en bleek en als ik met hem sprak kreeg ik ternauwernood 
antwoord. Tegen den morgen trachtten we een weinig te rusten in een 
dik kreupelbosch. Ik viel weldra in slaap en werd niet voor den middag 




Praalgraf van den Luitenant-Admiraal Van Wasscnaer in de Groote Kerk te 's-üra- 
venhage ; deze vermaarde vlootvoogd, in 1610 geboren, verloor in 1665 in den zee- 
slag van Lowestoft het leven, toen zijn schip : „De Eendragt" in de lucht vloog. - 
Eene deputatie van den Etat-Major en van de bemanning van Hr. Ms. „Admiraal Van 
Wassenaer" te Amsterdam, heeft de vorige week, ter eere zijner nagedachtenis, een 
krans gelegd op het grafmonument, terwijl de Schout-bij-Nacht, directeur en com- 
mandant der Marine te Amsterdam daarbij een gevoelvolle rede hield. — De krans, 
gemaakt van lauwergroen en getooid met linten, waarop het wapen der familie, was 
vervaardigd door den heer Doppenberg te 's-Gravenhage. 



heid bestaat, dat binnen afzienbaren tijd de Oosterspocrlijn 

door schilderachtige bosschen za! voeren. De Vereeniging tot 

bevordering van het Vreemdelingenverkeer te Barneveld heeft 

het plan opgevat, eene excursie naar het centrum van den strijd, 

het dorpje Kootwijk, te organiseeren ; wie er aan deelnemen 

wil, heeft slechts het uitvoerige programma in de advertentie 

op het middelblad na te gaan. 

Foto links: Boschwachterswoning bij Kootwijk. — Foto rechts : Landschap bij Kootwijk. — 

Foto onder: Een blik op de zandverstuivingen. 

wakker door een brandend gevoel in mijn keel. Ik stak mijn hand uit naar 
mijn gordel en merkte dat de flesch verdwenen was. Vol schrik sprong ik 
op. Curtis keek mij aan, de armen om de knieën. 

„Waar is mijn flesch?" vroeg ik. 

„Die heb ik genomen. Ik had dorst," klonk het norsch. 

„Waar is die van jou dan?" 

„Verloren." 

„Hoe nalatig van je!" zei ik boos. 

„Dat is mijn zaak," snauwde hij mij toe en ik trachtte niet verder met 

hem te redeneeren, wetend dat hij niet 
in een stemming was om te twisten. 

Tegen het vallen van den avond 
gingen we uiterst behoedzaam verder. 
Curtis sleepte zich met de grootste 
moeite achter mij voort zonder een 
woord te spreken. Eensklaps werd er 
een dozijn schoten op ons gelost, waar- 
van er één vlak achter mij scheen af- 
gevuurd te worden; ik voelde het lood 
in mijn zijde, een duimbreed verder 
en het zou met mij gedaan zijn ge- 
weest. Ik dacht er echter niet verder 
over na, tot ik, toen we ons 's mor- 
gens opnieuw ter ruste legden, iets 
vreemds opmerkte. 

Curtis had zijn gordel afgenomen 
en naast zich op het gras gelegd. 
Verstrooid nam ik zijn geweer op en 
bekeek den loop. Toen begon mijn 
hart luide te kloppen: Eén van de ze- 
ven kogels was afgeschoten. 

Bijna werktuigelijk voelde ik met de 
hand in mijn hemd en toen ik ze er 
weer uithaalde, kleefde er bloed aan 
mijn vingers. Bevreesd iets overijlds te 
doen, dacht ik eerst goed over alles 
na; ik was vast overtuigd dat wegeen 
van tweeën onze geweren gebruikt had- 
den, er was dus slechts één verklaring 
mogelijk. Curtis, die achter mij had 
geloopen, had van het vuur der Span- 
jaarden gebruik gemaakt en getracht 
mij te dooden. Bevend legde ik het 
geweer weer op zijn plaats. Een licht 
geritsel deed mij omkeeren, Curtis, die 
naast mij had gelegen met gesloten 
oogen, richtte zich op en vroeg wan- 
trouwig : 

„Wat heb je gedaan?" 
„Ik heb je geweer eens bekeken," 
antwoordde ik zoo bedaard mogelijk 
„en begreep niet hoé die kogel werd 
afgeschoten." 

„Wat gaat jou dat aan?" 
Ik voelde dat ik rood werd. Zijn 
onbeschaamdheid ging te ver. 

„Wat mankeert je toch, Curtis — je 
schijnt wel gek geworden. Ik begin 
genoeg te krijgen van je smerige stre- 
ken, hoor je! Gisteren heb je mij mijn 
flesch afgestolen en vandaag — van- 
daag heb je geprobeerd mij in den rug te schieten." 

Hij gromde als een wild beest, greep naar zijn geweer en hield het mij 
voor. „Ik zou je kunnen dooden — als je zegt dat — " 

„Dat zou je kunnen, maar dat doe je niet, dat weet ik," viel ik rustig in. 



20 



DE PRINS. 



„Niet omdat je 
niet in de ge- 
legenheid bent, 
maar omdat de 
knal in een 
oogwenk een 
dozijn Span- 
jaarden hier 
zou brengen. 
Je bent bang 
voor je eigen 
body. Je bent 
een vervloekte 
lafaard ! " 

Alle kleur 
week uit zijn 
gezicht. „Zeg 

dat — nog 
eens — als je 
durft ?" 

Ik lachte 
minachtend. 
„Je bent een 

verachtelijke 
lafaard," her- 
haalde ik. „Nu 
waarom schiet 
je niet ?" 

Curtis wei- 
felde en liet 
toen het geweer 
op den grond 
vallen. Hij keek 
inij aan met 
doffen blik. 

„Ik heb Do- 
rothy gewon- 
nen — ik heb haar gewonnen," riep ik zegevierend uit. „Ze wil geen lafaard trouwen. 
Ik zal haar zeggen dat je getracht hebt mij te vermoorden, dan kan ze zelf kiezen." 

Hij sprong op mij toe als een wilde 
bergkat. Mijn woorden hadden hem diep 
gegriefd, vloekend sloeg hij naar mij met 
de vuisten, ik verdedigde mij, we rolden 
over elkaar op den grond, slaande en 
trappende tot ik hem een gevoeligen slag 
loediende tusschen de oogen, die hem 
een oogenblik geheel verdoofde. 

Toen stond ik op, duizelig en zwak. 
Opeens richtte Curtis zich kreunend op 
en sprak iets kalmer dan tevoren : 

„Luister eens, Bellemy, je zoudt het Do- 
rothy . . . niet vertellen, hè . . . als je wist 




£ o/ f) . (C/i. Schouten. 

Met nieuwe bportterrein „Houtrust" bij 's-Gravenhage, dat de vorige week door den President-Commissaris kolonel Punt (2) in tegenwoor Jigheid 

van den heer Hoboken (1), den aannemer (3) en verscheidene bekende sportsmen met hunne dames en vele afgevaardigden van vereenigingen, 

werd geopend. Het veld is 11 H.A. groot en biedt gelegenheid tot beoefening van de meeste takken van sport. Wij hopen in ons volgende nummer 

eenige foto's te plaatsen van het eerste concours hippique op dit nieuwe sportveld gehouden. 

het kamp binnen te hollen en zijn laaghartige streek voor allen aan de 
maar opeens kwam de gedachte bij mij boven dat Dorothy hem liefhad 
had boven mij — en een zwakheid bekroop 
mij, waartegen ik niet in staat was mij te 
verzetten. Ik wachtte, denkend dat het wel 
weer voorbij zou gaan, maar op hetzelfde 
oogenblik trad de kapitein van uit zijn tent 
Curtis tegemoet en begroette hem hartelijk. 

„Hier zijn de plannen en de boodschap 
van den generaal," sprak Curtis salueerend, 
„en het spijt mij u te moeten rapporteeren, 
kapitein, dat Bellemy doodgeschoten werd 
toen hij trachtte voorbij de wacht te komen." 

Bellemy zweeg, en stak een nieuwe sigarette 
aan. De zachte tonen van een guitaar drongen 



en Curtis was 
nergens te zien. 
Ik stond op 
en riep hem 
herhaaldelijk 
bij zijn naam, 

maar kreeg 
geen antwoord. 
Eerst begreep 
ik er niets van, 
tot ik haastig 
in mijn jas 
tastend, be- 
merkte dat de 
plannen en het 
briefje van den 
generaal van 
Cuba verdwe- 
nen waren. 
Curtis had ze 
mij ontnomen! 

Meer dan 
een uur lang 
volgde ik zijn 
spoor en kwam 
weldra in de 
buurt van ous 
kamp. Snel liep 
ik voort, en 
toen ik van 

achter een 
dikke heg te 
voorschijn trad, 
zag ik Curtis 
van den ande- 
ren kant nade- 
ren. Ik besloot 
kaak te stellen, 
— hem verkozen 




Tegel in kleuren, vervaardigd in de fa- 
briek Rozenburg, den geneesheer-direc- 
teur van het „Eerste Nederlandsche Sa- 
natorium voor longlijders te Putten op de 
Veluwe", aangeboden ter gelegenheid 
van het 10-jarig bestaan dier zoo heilzame 
stichting, welke thans reeds vijf gebou- 
wen bevat en waarin ongeveer 80 patiën- 
ten hunne genezing trachten te vinden. 
De fraai uitgevoerde tegel werd korte- 
lings in het hoofdgebouw opgehangen. 

dat ze je niet liefhad?" 

„Dat zou ze mij eerst in mijn gezicht 
moeten zeggen." 

Curtis kroop op mij toe. „Ik had het 
je willen verzwijgen ■ — maar Dorothy 
heeft mij aangenomen voordat . . . we 
Ohio verlieten." 

„Dat lieg je !" riep ik buiten mijzelf 
van woede. 

„Bij alles wat mij heilig is, ik zeg je 
de waarheid," fluisterde hij. 

„Bewijs — het — mij. Bewijs het 
mij — of — ik — " 

Hij haalde uit zijn overhemd een 
medaillon te voorschijn, aan een ketting 
bevestigd en gaf het mij zwijgend over — 
ik staarde in Dorolhy's gelaat. Voor ons 
vertrek had ik haar gevraagd het te mo- 
gen dragen, doch ze had het geweigerd 
en nu droeg Curtis, lafaard die hij was, 
het op zijn hart. 

Langen tijd zweeg ik, zonder te weten 
wat ik deed of dacht — eindelijk, toen 
de duisternis inviel gaf ik het hem terug 
en sprak : „Komaan, we moeten verder 
gaan." ■ >■ 

Dien geheelen nacht liepen we zwijgend 
door; tegen den morgen hielden we halt 

en ik bette mijn wond met het water uit ëen beek, toen leunde ik vermoeid tegen een 
boom en viel weldra in slaap. Toen ik wakker werd stond de zon hoog aan den hemel — 





„Simson en Delila". — De 24-jarig3 Alfons 
Reggers te 's-Hertogenbosch heeft een 
verdienstelijke proeve van huisvlijt ge- 
leverd, met dit in zilver gedreven kunst- 
werk ; de figuren, uit een viak stuk plaat- 
zilver geslagen, zijn sprekend en bren- 
gen ons het bijbelsche verhaal helder 
voor den geest. 



nog steeds tot ons door. 

„Niet lang daarna ontmoette ik mijn 
tegenwoordige vrouw," vervolgde Bellemy, 
„ik kreeg haar lief en huwde haar. Dorothy 
heb ik echter nooit kunnen vergeten. 
Komaan," sprak hij plotseling van toon 
veranderend, „het wordt tijd om naar 
binnen te gaan, uw boot komt hier al 
vroeg voorbij." 

Ik volgde hem en weldra bevonden we 
ons in tegenwoordigheid van zijn vrouw, 
die op ons verzoek nog eenige vader- 
landsche liederen ten beste gaf, waarna 
het tijd werd om op te breken. 

Toen ik van Bellemy afscheid nam, 
drukte ik hem hartelijk en krachtig de 
hand om mijn bewondering te toonen voor 
zijn heldenmoed. 

„Dank u," zei hij zacht, „dank u !" 



De Duitsche Keizer op zijn jacht te Kiel. — Deze excursie te water biedt Z. 
gelegenheid, weer geheel op krachten te komen na het ziekteproces, dat hij;kortel 



Johan : „Laten we 
ook wat verdienen." 



FIDEEL. 



Johan : „Daar is een arme voddenkoop- 
man, die vraagt, of u ook leege wijn- 
M. blijkbaar de flesschen te verkoopen hebt." 

ings doorstond. Mijnheer: „Neen. Ze zijn allemaal pas 

opgeruimd." 
er dan gauw een paar leegmaken, mijnheer, dan kan de stakker 



DE PRINS. 
Het ongeluk met de „Deutschland". 



21 




In weinige 
oogenblikken is 
dit kostbare, ver- 
nuttig samenge- 
steldepassagiers- 
luchtschip, met 
zijne ruime en 
gerieflijke kajuit, 
een waardeloos 
wrak geworden. 
Nog kort geleden 
was een snelle, 
gelukkige tocht 
verricht van Frie- 
drichshafen naar 
Düsseldorf en 
eenige dagen la- 
ter, na overgeno- 
men te zijn door 
de „Deutsche Luft- 
schiffahrt Aktien- 
Gesellschaft", en 
van „Zeppelin VIP' 
herdoopt te zijn 
in „Deutschland", 
is het 330,000 gul- 
den dure lucht- 
vaartuig op eene 

reclame-reis, 
waaraan een aan- 
tal journalisten 
deelnamen, ver- 
ongelukt in de 




boomen van het 
Teutoburgerwoud 

bij Osnabrück, 
tengevolge van 
hevige stormvla- 
gen en motor-de- 
fecten ; gelukkig 
hebben geen der 
reizigers ernstig 
letsel bekomen. 
Het is te bejam- 
meren, dat men 
bij de opstijging 
wederom geen 
rekening heeft ge- 
houden met de 
ongunstige weer- 
berichten der ob- 
servatoria en op 
deze wijze met 

menschenlevens 
speelt. — Foto 
boven, van links 
naar rechts: De 

reizigers aan 
boord gaande; op 
300 M. boven den 
grond; een de- 
jeuner in de ka- 
juit. — Foto onder: 

Het vernielde 
luchtschip in het 
Teutoburgerwoud. 




Foto's) 

De vierdaagsche 
Auto-rit door Zee- 
land. Deze eerste 
massale verschij- 
ning van de auto- 
mobielen in onze 
Zuid-Westelijke 
provincie, is een 
groot succes ge- 
weest; de voor- 
bereiding en 
regeling was uit- 
stekend, de ont- 
vangst overal 
hartelijk en zeer 
waarschijnlijk zal 
dit bezoek Zee- 



(Stok. 
land ten goede 
komen. — Foto 
links: Eerepoort 
op de grens van 
Noord-Brabant 
en Zeeland, waar 
den deelnemers 
de eerewijn werd 
aangeboden. — 
Folo rechts: Bloe- 
menhulde van 
meisjes in Zeeuw- 
sche kleeder- 
dracht. — Foto 
onder: De aan- 
komst te Domburg 
op Walcheren. 



22 



DE PRINS. 



k 





Foto's) 

Het Beleg van Haarlem (1573). — Dit kapitale doek, aanvankelijk geschilderd door Tetar van Elven, later gerestaureerd en gewijzigd door Van der Waay, Witkamp en Koekoek, 
prijkt thans, vernieuwd door den kunstschilder Gorter, weder in het Panoramagebouw te Amsterdam en biedt een indrukwekkend historisch tafreel uit het eerste tijdperk van 

den 80-jarigen oorlog. 



Gedenkschriften van een Oud-Koïoniaal. 

Bewerkt dook CLOCKENER BROUSSON. 

II. 

Op school leerde ik goed, al zeg ik 't zelf. 

Het liefste hoorde ik meester vertellen van de vaderlandsche geschiede- 
nis, van de Spanjaarden en de Prinsen van Oranje en hoe we 't met de 
Franschen en Engelschen klaar speelden in de dagen van Tromp en De 
Ruyter. En dan van Napoleon en den slag bij Waterloo en van Anno 1830! 

Vooral het jaar 1830 interesseerde me geweldig, omdat bij ons in de 
straat een oud-strijder woonde, die 'r „bij" was geweest en op Konings- 
verjaardag met een borst vol kruizen en een hooge kachelpijp op naar de 
parade ging. Die man imponeerde me altijd bijzonder. — 

Ook in lezen, schrijven en aardrijkskunde was ik een bolleboos, zoodat 
meester schik in me had en me steeds mooie leesboeken mee naar huis 
gaf, waarin ik dan verhalen las van gevechten met Roodhuiden en zwarten. 

Ik wou in die dagen ontdekkingsreiziger worden en meester zei lachend, 
dat ik dan maar goed leeren moest, daar 't 'n heel moeilijke betrekking 
was, waar veel bij kwam kijken. — — — 



Toen ik elf jaar oud was, gebeurde er iets verschrikkelijks. 

't Was op een Zaterdagmiddag in November, ik had vrij van school en 
moeder was uit werken. Ik zat alleen thuis, verdiept in een mooi boek 
van Jules Verne, „de Kapitein van vijftien jaar" , geloof ik, toen er gescheld 
werd. 't Was een rechercheur van de politie, die moeder spreken wou. 
Kort en goed, vader had in 'n dronken bui een kameraad met 'n mes in 
den buik gestoken en daarbij zóó ongelukkig geraakt, dat de stakkerd, ook 
een huisvader, een half uur later er om koud was. Vader was onmiddellijk 
gearresteerd en nu moest moeder op 't bureau komen om gehoord te worden. 

Dat was me een slag voor het goeie schepsel. Nog nooit heb ik haar 
zóó zien huilen ! Want, al konden wij jongens dat nu niet zoo begrijpen, 
ze hield nog altijd veel van vader. En dan de schande voor de buren ! 
Vader een moordenaar ! We dorsten niemand meer aankijken op straat 
en drie weken later verhuisden we naar het Mariniersplein, hee- 
lemaal aan den anderen kant van de stad, op de z.g. eilanden, waar 
ze ons niet kenden. — 

Vader kreeg vijf jaar en is er niet meer levend uitgekomen. Hij begon 
te sukkelen, werd ziek en stierf reeds de zestiende maand. Zooals ze 
zeiden, kwam 't van de plotselinge onthouding van sterken drank. 

Moeder was er erg naar onder, maar ons kon 't minder schelen, 't Klinkt 
wel héél leelijk, maar 't is de zuivere waarheid. — 

Mijn oudste broer Willem had intusschen als plaatsvervanger bij het 
zevende dienst genomen. 



Een rijkeluiszoontje kon zich toen nog aan z'n heiligste plichten ont- 
trekken door een z.g. remplacant te „koopen", die dan in zijn plaats 
z'n armoedige knoken enz. ter beschikking van 't Vaderland moest stellen. 
Een ieder, die 't maar eenigszins doen kon, liet zich vervangen. Er werd 
in burgergezinnen jaren voor gespaard, ja men kon zich zelfs „verzekeren" 
tegen het verdedigen van je Vaderland en Koning ! 

In die dagen werd 'n militair beneden den graad van onderofficier in 
geen fatsoenlijk koffiehuis toegelaten ! Het soldaat-zijn was onfatsoenlijk, 
's Konings rok 'n soort van schandekleed ! Ja, we zijn er in Nederland 
sedert wél wat op vooruitgegaan ! 

De Schutterij, dienstdoende en ... . rustende, alsmede de plaatsvervan- 
ging afgeschaft, daarbij de lichtingen ongeveer 50 °/o sterker dan vroeger 
en Landweer met straks Landstorm ingevoerd, terwijl nu niemand meer 
een minder militair met den nek zal durven aanzien ! *) 

Hoe het zij, wij op het Mariniersplein profiteerden er van, want 
Willem, die 't vorige jaar was vrijgeloot en wel genie in dienst had, bracht 
moeder als „d u r e" 2 ) een heele bom duiten thuis, die we best konden ge- 
bruiken, nii na vaders arrestatie. Er kon toen weer héél wat van „O ome 
Jan 3 ) worden teruggehaald en het vraagstuk van den persoonlijken dienst- 
plicht liet me in die dagen nog koud. — 

Onze Willem was een groote pootige kerel en zag er in z'n uniform 
kranig uit. Ik was wat trotsch op broerlief! Ook Gerrit en Adriaan waren 
vol bewondering als Willem thuis van het soldatenleven vertelde. De ma- 
rinierskazerne bij ons in de buurt begon hoe langer hoe meer mijn aan- 
dacht te trekken, maar 't meest werd m'n belangstelling in het militairisme 
toch bevredigd in de oude tochtige „Oranje Nassau", waarin toen 
drie bataljons van het zevende gekazerneerd waren. *) 

Mijn broer lag op „drie d r i e", d. w. z. was ingedeeld bij de derde 
compagnie van het derde bataljon. Hij had er een uitstekende kapitein en 
was dan ook recht tevreden met z'n lot. Ze aten toen nog wel niet van 
borden en moesten hun droge „k u c h" of tewel kommiesbrood nog in de 
slappe kazernekofEe weeken, maar 't was tóch een fideele boel onder dienst, 
zei Willem altijd. — 

Ik nu ging dikwijls naar die „Oranje N a s s a u" m'n „duren" broer 
opzoeken en hij lei me dan van alles uit, hoe of zoo'n „spui t" 6 ) in 
elkaar zat, hoe of je het leergoed „doffen" moest en je „wolletje" 6 ) 
met sigarenkistplankjes echt „vierkant" opmaken. 



') Nti nog de onreclitvaaidige loting afgeschaft en Algemeenen Dienstplicht met zéér 
scherpe keuring ingevoerd, daarbij dan '11 verplichte kaderopleiding voor de meer ont- 
wikkelden en een behoorlijken eersten oefeningstijd van October tot October voor de 
onbereden wapens (met vrijstelling van de eerste vijf maanden rekrutenopleiding voor 
de voldoende voorgeoefenden), dan komen we eindelijk tot een werkelijk krachtig natio- 
naal leger, dat bij een eventueelen West-Europeeschen oorlog voldoende imponeeren 
zal om ons buiten het gedrang te houden. Doch we moeten ons haasten ! C. B. 

s ) Zóó werden de plaatsvervangers in die dagen door de andere miliciens betiteld. C. B. 

3 ) De Bank van I.eening bedoelt schrijver. C. B. 

4 ) Dat zijn ze nü nog ! We geven gaarne toe, dat een Regiment in de Hoofdstad 



des Rijks wel een fraaiere meer modern ingerichte kazerne mocht hebben. 
'") Geweer. 
e ) De dekens en lakens. 



C. B. 



DE PRINS. 




{A. J. W. de Veer. 
Het oog wordt geboeid, de illusie wordt levendig gehouden door het uitgestrekte sneeuwlandschap, de bevroren wateren, de prachtige luchten, de schitterende zoneffecten, de 
militaire afdeelingen, de witte duinenrij, het ommuurde Haarlem met de hooguitstekende St. Bavo, het Amsterdamsche eskader, de brandende perceelen enz. — Beide foto's sluiten 

aan en vormen te zamen het grootste gedeelte van het zoo prachtige en indrukwekkende panorama. 



't Waren allemaal toffe jongens op „drie d r i e", Friezen en Amster- 
dammers en ook ik kon bij allen wel 'n potje breken. Zelfs de barsch- 
uitziende „dubbele" *), een reus met grooten zwarten knevel, die volgens 
Willem 'n ongemakkelijk heerschap was, sprak me altijd erg vriendelijk 
aan, als ik 'm toevallig op de trap tegen 't lijf liep. 

Ja, 't was een prettige tijd toen Willem diende en als m'n buurvriendjes 
me in die dagen vroegen, wat ik wel worden wilde, was het geen „ont- 
dekkingsreiziger" meer, zooals vroeger, maar .... soldaat bij het 
zevende! 

Nou, ik heb m'n liefhebberijen weten te combineeren, zooals u latei- 
merken zult. ( Wordt vervolgd). 



') Sergeant-majoor. 






2)e Gebroeders Uhlich. 

Humoreske van TEO VON TORN. 



Hij sprak anders niet vlot, de Overste. Hij placht de zinnen af te bijten 
en in brokstukken uit den, een weinig opgetrokken rechter mondhoek ten 
gehoore te brengen. Maar nu de afdeelings-commandant, Zijne Excellentie 
von Klammroth, naast hem stond en op zeer aandachtige wijze toeluis- 
terde, sprak de Overste als een boek. Als een effen vloed vloeide zijne 
rede, dat en waarom de steeds in aantal toenemende uitstapjes naar Berlijn 
van nu aan minder veelvuldig moesten voorkomen. 

Het was bewezen, dat deze uitstapjes slechts in zeer enkele gevallen 
een bezoek aan het tuighuis, het Marksche Provinciale museum, den nieu- 
wen Dom en andere leerrijke plaatsen gegolden hadden. In de meeste 
gevallen werd ongehoord veel geld verteerd, wat een aangroeien der Casino- 
rekeningen en andere schulden ten gevolge had. Buitendien bestond in de 
hoogere rangen de vaste overtuiging, dat officieren, die met den eersten 
trein van een uitstapje naar Berlijn in het garnizoen terug keerden, niet 
geacht konden worden, de voor den koninklijken dienst vereischte gees- 
telijke spankracht en lichamelijke elasticiteit te bezitten. Een mensch, die 
vergeten heeft te slapen en buitendien een kater heeft, kon onmogelijk in 
die mate zijn plicht doen, als een ander, die slechts twee glazen licht 
gedronken heeft en om elf uur naar bed gegaan is. „Dus, zooals gezegd, 
mijne heeren," besloot de Overste, „ge weet waaraan u te houden ! Ook 
voor het kleinste uitstapje naar Berlijn moet verlof gevraagd worden — 
en dit verlof zal in het allergunstigste geval slechts éénmaal per week ge- 
geven worden. Meer dan dit behoeven de heeren zich geen moeite te geven 
aan te vragen, dat heeft geen doel. Luitenant Uhlich, mag ik nogmaals 
uwe opmerkzaamheid verzoeken . . . ." 

Deze terechtwijzing in tegenwoordigheid van Zijne Excellentie deed de 
oudste stafofficieren sidderen. Götz von Uhlich rekte zijn hals nog langer 
uit, dan de Overste en antwoordde, merkbaar geraakt, uit den achtergrond : 
„Tot uwe orders, Overste. De ordonnans meldde zooeven, dat er opge- 
diend is — ." 

De regiments-commandant, aangespoord door zijne goedgeslaagde rede 



en den stommen bijval van den hoogen superieur, waagde een scherts : 

„U kunt u zeer verheugen, luitenant Von Uhlich," bemerkte hij uit den 
ironisch vertrokken rechtermondhoek, „dat ik niet steeds direct reageer, 
als hier wat opgediend wordt. — Ik bevestig het nogmaals mijne heeren, 
dat ik ieder Berlijnsch uitstapje in civiel als een overtreding der dienst- 
orders aanzien en behandelen zal ... . U beveelt Excellentie ?" 

„Ik dank u zeer, Overste," antwoordde de generaal met een vriendelijke 
poging tot een buiging. „Laten wij nu maar aan tafel gaan." 

Hoewel de Casino-directie ter gelegenheid van het hooge bezoek een 
extraatje opdischte, wilde het den jongeren heeren niet recht smaken. „Zij 
aten niet en zij dronken niet," zooals het in het schoone lied van Adam 
met de zeven zonen heet. Het vooruitzicht, hunne avonden in het Mark- 
sche landbouwstadje te moeten doorbrengen, was te verpletterend. Een 
klein half uurtje van Berlijn — en niet er heen mogen ! Dat was meer, 
dan zelfs Tantalus zaliger had uit te staan gehad. 

Slechts zeer langzaam en ook slechts bij eenige gelukkige naturen week 
de verlamming voor een verschrikkelijken galgenhumor. Luitenant Lehmann, 
een waschecht Berlijnsch kind, raakte zijn landsman Uhlich — zij stamden 
beide uit de Boasstraat — met de vork aan en fluisterde : „Weet je, 
Uhle, wat wij nu doen ? — Wij schaffen ons een mooi gezelschapsspel 
aan „Lotto" of „Klok en Hamer"." 

Götz von Uhlich antwoordde niet. 

„Of kunt gij dammen ?" vroeg luitenant Lehmann verder. 

„Laat mij, als 't je blieft met vrede!" 

„Ja, wat helpt dat nu, Uhle. Wij moeten het toch eens worden." 

„Naar Berlijn gaan zal ik toch !" zeide Götz von Uhlich. „En dat nog 
wel heden !" 

„En deze week ben je daar reeds tweemaal geweest." 

„Doet niets terzake. Geen macht ter wereld zal mij beletten, mijn ver- 
loofde te bezoeken — en dat nog wel op haar geboortedag. Ik moet en 
ik zal gaan !" 

Een ordonnans onderbrak het gesprek. 

„Zijne Excellentie wenscht luitenant Von Uhlich toe te drinken." 

De aldus vereerde vloog als op veeren in de hoogte, hief zijn glas op, 
dronk den generaal toe, verhief nogmaals zijn glas en ging zitten. 

„Dat is een slecht teeken, Uhle," fluisterde luitenant Lehmann ernstig. 
„Wien de goden vernietigen willen, dien maken zij met minzaamheid dronken." 



Om aan het station der garnizoenstad niet gezien te worden, had Götz 
von Uhlich een rijtoer van twee uur naar het naastbijzijnde station onder- 
nomen. Daarmede dacht hij alles gedaan te hebben om de ontdekking van 
zijn euveldaad te voorkomen. Het was slikdonker — en op het kleine 
station niemand te zien. De chef, die ook telegrafist, plaatskaartenverkooper, 
waard in het stationskoffiehuis en wisselwachter in één persoon was, zette 
wel groote oogen op, toen hem een kaartje eerste klasse gevraagd werd, 
doch bekommerde zich verder om den eenzamen reiziger niet in 't minst. 
Hij moest juist als herbergier optreden, daar hij zichzelf een glaasje in 
wilde schenken. De trein stond maar een minuut stil. Luitenant Uhlich 



24 



DE PRINS. 




steeg in zijn coupé. 
De deur werd ach- 
ter hem dichtge- 
slagen — en in 
dezelfde seconde 
maakte hij zijn 
buiging voor Zijne 
Excellentie den 
luitenant-generaal 
Von Klammroth. 

Er zijn toestan- 
den, die zoo ver- 
schrikkelijk zijn, 
dat het bewuste 
handelen ophoudt 
en de lichamelijke 
levensverrichtingen 
dan nog slechts 
mechanisch ge- 
schieden. En dat 
is goed. Ware de 
luitenant minder 
ontsteld geweest, 
dan had de af- 
schuwelijke angst 
hem waarschijnlijk 
tot een dwaasheid 
verleid. Hij had 
wellicht een ven- 
stersprong gedaan 
of was ergens an- 
ders uitgebroken. 
Nu bewoog hij zich 
echter geheel me- 
chanisch — alsof 
het de onverschil- 
ligste vanzelfspre- 
kendste zaak van 
de wereld was, dat 
hij in verboden 
civielkleeding op 
een verboden tocht 
de coupé met zijn 

divisie-comman- 
dant deelde. Zijn 
innerlijke gewaar- 
wording was ech- 
ter als die van een verdrinkende. Het hart was hem met een ruk in de keel gevlogen 
en sneed hem de lucht af ; de droefgeestige gasvlam der coupé voerde een fakkeldans 
voor hem uit — en in zijn ooren gonsde een orgelconcert. Dit ging langzamerhand in 
een bassolo over, waaruit hij onderscheidde de vraag : „Had ik niet reeds de eer ?" 

„Ik herinner mij u niet," antwoordde de ongelukkige. 

De generaal schudde verbaasd het hoofd. Dan zweeg hij een oogenblik, kneep zijn 
monocle in het oog en beschouwde den jongen officier zoo ongegeneerd, dat het dezen 
te moede was als liepen hem een millioen mieren over den rug. 

Eindelijk legde de generaal zijn courant terzijde en maakte de hem eigene vrien- 
delijke buiging. 

„Staat u toe, ik ben luilenant-generaal 
Von Klammroth." 

„Von Uhlich." 

„Nu dus, dan kennen wij elkaar toch, 
mijnheer de luitenant." 

„Neemt u mij niet kwalijk," antwoordde 
deze met den moed der vertwijfeling. „Ik 
ben ■ — waterbouwkundig inspecteur. Wel 
heb ik een broeder, die officier is. Een 
tweelingbroeder. Er wordt algemeen beweerd, 
dat hij zeer veel op mij gelijkt." 

„Zooooo — " De toonaard van dit ant- 
woord liet den luitenant geen twijfel, dat 
hij nu verder moest gaan. 

„Kent Uwe Excellentie dus mijn broeder?" 

„O, jaaaaa — " 

„Dat is prachtig! Een aardige kerel, niet 
waar ? Ik heb hem juist heden bezocht en 



„Het Beleg van HaarLm" (1573). — Staalgravure naar het oorspronkelijke schilderij van Egenberger en Wijnveld in het Raadhuis te Haarlem ; 

aeze afbeelding geeft een indruk van de verwoede verdediging ; wij vestigen o. m. de aandacht op het uitstorten van de kokende olie ; 

onmiddellijk komen ons de namen Kenau Hasselaar en Ripperda voor den geest bij aanschouwing van bovenstaand herinneringsbeeld, dat 

wij plaatsen in verband met de reproductie van het Panorama op de pagina's hiervoor. 




wilde hem naar 
Berlijn meenemen. 
Helaas, ik moest 
tot mijne verwon- 
dering hooren, dat 
deze kleine uitstap- 
jes onlangs verbo- 
den zijn. Daar mijn 
broeder een uiterst 
nauwgezet mensch 
is, was hij er na- 
tuurlijk niet toe te 
bewegen, in strijd 
met dit verbod te 
handelen. Dat zou 
ook niet goed ge- 
weest zijn. Wij 
hebben in „Het 
Lam" slechts twee 
glazen licht gedron- 
ken — en toen is 
mijn broeder direct 
naar huis en naar 
bed gegaan. Ik had 
eigenlijk ook offi- 
cier moeten wor- 
den, doch ik inte- 
resseerde mij meer 
voor de water- 
bouwkunde. Bij 
mijn broeder was 
dat anders. Die lag 
reeds als jongen 
van zes jaar op den 
buik en overstroom- 
de den grond met 
looden soldaten. 
Ik twijfel niet, of 
hij zal een prach- 
tige carrière maken. 
Gelooft Uwe Ex- 
cellentie ook niet ?" 
„Oooo jaaaaa — ." 
Bij dit lakoni- 
sche, doch merk- 
waardig langgerek- 
te antwoord had 

luitenant Uhlrich een zeer onaangenaam gevoel. Dit verhinderde hem echter niet, den 
generaal ook het overige gedeelte der reis zoo aangenaam bezig te houden, dat deze 
in 't geheel niet aan het woord kon komen. 

Eerst toen de trein het station binnengeloopen was en Götz von Uhlich juist in het 
gewoel wilde verdwijnen, hield Zijne Excellentie hem terug en klopte hem op den 
schouder. 

„Het was mij zeer aangenaam. Gij hebt gelijk. — Luitenant von Uhlich is wer- 
kelijk een aardige kerel. Hij heeft een onschatbare soldatendeugd, die gij nog niet ge- 
noemd hebt: namelijk tegenwoordigheid van geest. Groet hem vriendelijk van mij, deel 

hem echter tegelijkertijd uit mijn naam mee, 
dat, mocht ik onder dezelfde omstandig- 
heden nogmaals een tweelingbroeder van 
hem ontmoeten, hem dit niet in 't minste 
zal baten, al heeft hij ook maar twee gla- 
zen licht gedronken in „Het Lam", en 
al is hij daarop direct naar bed gegaan. 
Hij wordt dan minstens acht dagen opge- 
borgen. 

„Adieu en veel genoegen, mijnheer de 
waterbouwkundige inspecteur. " 



BERICHT omtrent den roman „Het 
Spooksel der Vendetta" . 

Deze zeer boeiende roman begint in 
dit nummer met bladzijde 81. Voor 
nieuwe Abonné's is bladzijde I — 80 op 
aanvrage gratis te bekomen, bij den Boek- 
handel, Agenten of bij den Uitgever. 



Dames-roeisport te Groningen. — In Februari 1EC9 werd te Groningen de tarnce-Kceivcrccnigirg „Weilgur.de" opgericht, die bij de schcone sekse dadelijk veel animo voor de zoo 
aangename, gezonde waiersport wekte. De mcoie wateren cm de aanzienlijke hoofdstad van onze noordelijke provincie lokt dan ook dagelijks de dames tot wherry-tochtjes uit. 
foto boven : Een wherry voor een excursie uitgebracht — Foto links onder: Rustpoos aan het Reitdiep buiten de stad. — Foto rechts onder: Een wherry in volle vaart onder de Reitdiepbrug. 



DE PRINS 



25 




vermakelijkheden te genieten, doch denkende aan de spicuk der ouden, de gustibus non 
est disputandum, laten wij een ieder vrije keuze zich te begeven naar het „Palais des 
folies," naar de Water- Chüte, de Hales Tours, de Menagerie Bostock of de Caves de 
Capri, terwijl ons tal van verrassingen worden bereid, indien wij ons in hetzelfde Luna- 
Park begeven naar de Scenic Railway, de Tickler of de Ceaser. 

Mr. n. M- f Ie y te. 

Bij de voorplaat. 

Het hoogste rechtscollege in ons land heeft in Mr. Pleyte, thans advocaat-generaal bij 
het Gerechtshof te Amsterdam, een raadsheer gekregen van uitgebreide wets- en rechts- 
kennis, van groote scherpzinnigheid, van helder doorzicht en beleid. Over de machtssfeer 
en het arbeidsveld van den Hoogen Raad, die uit een president, een vice-president en 



Het Duitsche Paviljoen. — 5 en 6. Kijkjes op de Drusselsche kermis 
met de ouderwetsene gevels. 

£en £chte of Valsche Vermeer ? 

In ons nummer van 2 1 Mei j .1. komt voor de afbeelding van een stuk, dat, blijkens berich- 
ten en mededeelingen, aan den I7 de -eeuwschen schilder J. Vermeer werd toegeschreven. 
Gelijk zulks herhaaldelijk te voren het geval was, plaatsten wij ook deze foto, om haar onder 
de aandacht te brengen van onze abonné's, meer speciaal van deskundigen, wijl zoo vaak 
twijfel rijst omtrent de afkomst en echtheid van oude schilderijen. Prof. Dr. Martin, dir. van 
het Mauritshuis te 's-Gravenhage, deed ons een protest toekomen tegen de beweerde echtheid 
van bovengenoemd kunstwerk, terwijl de eigenaar door een verweerschrift de argumenten 
van den hoogleeraar bestrijdt. Aangezien in „De Prins" voor de beide uitvoerige epistels 
hoogst bezwaarlijk ruimte is te vinden en het zich laat aanzien, dat de strijd verder gestre- 
den zal worden, moeten wij met deze mededeeling volstaan. Wij hebben den ^aanval" 
en de „verdediging" weder ter beschikking van de afzenders gesteld. 



zb 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN ; „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

Marie Boucher volgde met groote belangstelling deze bedrijvigheid. Zij 
gaf haar bewondering over de schoonheid der keizerin en lieftalligheid van 
den kleinen prins nog levendig te kennen, toen reeds een nieuwe equipage 
hare opmerkzaamheid trok. „Kijk eens, wat mooi!" In haar opwinding 
drukt zij den arm van Galanti heftig. „Wat is er dan ?" Noch de fraaie 
voertuigen, noch het elegante publiek wekte zijn bewondering. Hij liet zijn 
blikken slechts afkeurend over al de weelde glijden. 

„Daar ■ — het witte en gele open rijtuig met de vier Isabella paarden 
er voor. De paarden hebben ruikertjes witte rozen achter de ooren, het 
tuig is wit en geel, ook de livrei van koetsier en lakeien, ja zelfs de 
toiletten der dames. Ah — het is de vrouw van generaal Dubois en 
Hortense Merrier!" 

Zij knikte de dames, die lusteloos in de wit damasten kussens leunden en 
met koninklijke neerbuigendheid alle groeten beantwoordden, vriendelijk toe. 

In hetzelfde oogenblik lieten de dames het rijtuig stil houden, zonder 
acht te geven op de plotselinge stremming in het verkeer, welke daar- 
door ontstond. Hortense boog zich ver uit het rijtuig en wenkte levendig 
met haar geel zijden, kanten parasol. 

„Marie ■ — Marie, kom toch hier ! Stap in," riep zij luid. „Hoe komt 
gij hier zoo in het stof rond te loopen ?" 

Marie aarzelde, maar Galanti bracht haar snel tot dicht bij het rijtuig ; 
op hetzelfde oogenblik deed de palfrenier het portier open. Dat ging alles 
zoo snel, dat Marie haar verloofde slechts een kort afscheidswoord kon 
toeroepen ; daarna reed het met rozen getooide voertuig weer verder. 

Galanti's slanke, donkere gestalte werd snel aan haar oogen onttrokken. 

„Dat trof gelukkig, Marie!" Hortense drukte de hand der vriendin. „Wij 
wilden u in ons nieuwe rijtuig afhalen, maar hoorden bij uw grootmoeder, 
dat gij reeds waart gaan wandelen in het Bois. En nu treffen wij u in 
gezelschap van een jongen man! Ei, ei, mademoiselle !" 

„Een kennis, dien ik toevallig trof," antwoordde Marie. „Het is vrien- 
delijk van u beiden mij mede te nemen. Het is heerlijk rijden in uw nieuwe 
rijtuig. Maar eigenlijk bederf ik door mijn rosé kleed den harmonischen 
indruk. Uw gele toiletten zien er op de wit damasten kussens veel smaak- 
voller uit." 

„Dat geeft niets!" antwoordde Amelie Dubois vriendelijk. „Gij kunt niet 
anders dan een lieftalligen indruk maken Marie — dat weet ge heel goed. 
Een rosé roos tusschen twee gele staat heel goed. Men heeft ons rijtuig 
heden genoeg bewonderd. Morgen kiezen wij weer een ander, is het niet 
Hortense ? Misschien de blauwe mandewagen, bruine paarden er voor en 
een versiering van korenbloemen. Wat zegt ge daarvan ?" 

„Zooals ge wilt," antwoordde Hortense tamelijk onverschillig. „Gij vindt 
het prettig in het Bois te gaan rijden, en papa is er trotsch op, als men 
ons bewondert." 

„Ik rijd hier hoofdzakelijk heen om mijn man te zien rijden," zei Amelie 
openhartig. „Zoodra de Parijzenaars hem zien, jubelen zij hem toe, en ik heb 
nooit genoeg van de hulde, aan mijn beroemden man bewezen." 

Haar jeugdig, schoon gelaat straalde van gelukkigen trots. Haar slanke 
gestalte richtte zich hoog op, toen nu werkelijk een luid hoera tot hen 
doordrong. 

„Hoort ge het, hoe zij weer roepen!" fluisterde zij haar zuster blij-blozend 
toe. „Daar rijdt hij met zijn adjudant de Allee in." 

Marie en Hortense bogen zich naar voren. 

„Ginds — de ruiter in generaals uniform op den grooten vos — dat is 
hij. Hij zal ons zien en hierheen komen." 

Het leven en het gejuich van het publiek werd sterker. Amelie's gelaat 
straalde. Het is alsof het de keizer zelf is!" 

„Ach wat!" zei Hortense, ietwat minachtend. „De Parijzenaars roepen 
altijd heden „Hosanna!" morgen „Kruisigt hem!" Een verloren veldslag en 
zij fluiten hun afgod Dubois even onmeedoogend uit als ieder ander." 

Maar Amelie sloeg geen acht op deze woorden. Zij gaf den koetsier bevel 
in draf te gaan, en wenkte met haar kanten zakdoek en parasol, totdat 
generaal Dubois de equipage zijns schoonvaders zag en in korten galop met 
zijn adjudant graaf Saint-Arnaud nader kwam. 

Slechts om zijn vrouw genoegen te doen, reed de generaal op dit drukke 
uur in het Bois op en neer. Zijn terughoudend karakter waren zulke hulde- 
bewijzen onaangenaam. Maar aan de beden en vleierijen zijner jonge, schoone 
vrouw kon hij nooit weerstand bieden en zij scheen van niets meer te houden 
dan van deze openlijke huldebewijzen. De generaal had voor deze kleine 
zwakheid zijner geliefde Amelie slechts een vergoelijkend glimlachje, waar- 
mede men de dwaasheid van een overmoedig kind vergeeft. 

„Weer een nieuw rijtuig, Hortense?" riep hij zijn schoonzuster toe. „Nu, 
heden is het bijzonder mooi uitgevallen, alles bleekgeel — mijn lievelings- 
kleur. Gister was uw dogcart met vlierstruiken getooid." 

„Men kan toch niet eiken dag in hetzelfde rijtuig rijden!" antwoordde 
Hortense ernstig. „Dat zou meer dan vervelend zijn. Niets doet papa meer 
genoegen, dan wanneer zijn equipages en livreien bewonderd worden." 

„En voor alles, zijn knappe dochters," plaagde Dubois. „Is het niet 
Amelie?" 

„Nu, hij mag ook trotsch op zijn dochters zijn," lachte deze. „Vooral op 
mij, omdat ik uw vrouw ben." 



Haar stralende oogen gleden langs de slanke, stramme figuur van haar 
echtgenoot, zijn edel gelaat, met de diepliggende, donkere oogen, die levendig 
afstaken tegen het kort geknipte, staalgrijze haar. 

Het gelaat van dën generaal droeg het stempel van goedhartigheid en 
welwillendheid. Om den mond lag een geheime lijdenstrek, ook de uitdruk- 
king der oogen was melancholiek, slechts als ze zich richtten op zijn jonge, 
schoone vrouw straalden zij in jeugdig vuur. Daardoor merkte ze ook niet 
op, hoe afgewerkt hij er vaak uitzag. Ook nu, na den snellen galop, greep 
hij onwillekeurig vaak naar zijn hart, alsof het onstuimig kloppen hem pijn 
veroorzaakte ; maar met de hem eigen wilskracht hield hij zich stram in het 
zadel. Hij wist, dat niet alleen de teeder bewonderende blikken zijner vrouw, 
maar ook het oog van menig stillen benijder, onder het luid jubelend publiek 
op hem gericht was. 

• 
Hoofdstuk II. 

Verscheidene bedienden overladen in livrei snelden toe, om de dames 
bij het uitstijgen behulpzaam te zijn, toen zij van den rit in het Bois de 
Boulogne thuis kwamen. Marie volgde de vooruitsnellende Hortense. Van 
de vertrekken, welke zij doorgingen, was het een nog kostbaarder dan het 
andere. Hortense's boudoir toonde een bevallige mengeling van allerhande 
stijl en stoffen, waarvan de kleuren harmonisch afstaken tegen den bleek- 
groenen achtergrond der muren. Daaraan grensde een wintertuin met groote 
palmen en wonderschoone orchideeën. Een vanille plant, wier welriekende 
geur zich verspreidde, slingerde rondom den stam van een palm. De bodem 
was geheel met dwergvarens begroeid, en vormde een dicht tapijt van zacht 
groen. 

Hortense wees op twee leuningstoelen welke onder de waaiervormige 
schaduw der groote palmen stonden. Op een tafel daarnaast was reeds 
limonade en ijs, thee en gebak gereed gezet. 

„Als een sprookje," zei Marie bewonderend. 

„Vertel eindelijk uw geheim," dwong Hortense. „Nu zijn we ongestoord. 
Amelie rust. Zijt ge misschien verloofd? Misschien met den heer, die u 
in het bosch vergezelde?" 

De ietwat spottende toon prikkelde Marie. Zij leunde met goed voorge- 
wende onverschilligheid in den rieten stoel terug en zeide luchtig: „Ach 
neen, aan trouwen kan ik voorloopig niet denken. Maar ik heb het aanbod 
gekregen, voorlezeres der keizerin te worden." 

Hortense bloosde van verrassing en een weinig ergernis tegelijk. „Hoe is 
dat gekomen? Welke invloedrijke voorspraak hebt gij aan het hof?" 

„Slechts de naam mijns grootvaders en mijn beetje goed uiterlijk," 
lachte Marie. 

„Wat verheugt mij dat!" Hortense overwon de kleine, afgunstige opwelling 
snel, en overlegde dadelijk, dat de vriendin haar zeer nuttig kon zijn bij het 
hof. Zij bezat iets van den scherpen, bereken enden geest haars vaders. „Ik 
zou dadelijk iets weten, dat ik u zou willen verzoeken." 

„Nu?" 

„Ingebeelde, kleine aap!" dacht Hortense een beetje geërgerd over de 
neerbuigende uitdrukking van haar vroegere beschermengel. Maar zij verborg 
haar ontstemming handig. „Mijn zwager heeft mij verteld dat eerstdaags een 
schoonheidsfeest aan het hof gevierd zal worden," zeide zij overluid. „De 
keizerin heeft namelijk een weddenschap verloren," vervolgde Hortense. 
„Zij wil den keizer nu als geschenk een feest geven, waarbij de schoonste 
vrouwen van Parijs aan de keizerlijke tafel zullen aanzitten." 

„En gij zoudt tot de uitverkorenen willen behooren ? — Nu waarom ook 
niet! Gij zijt mooi en rijk. De hertog de Morny zal u gemakkelijk een uitnoo- 
diging kunnen bezorgen." 

„Ik zou ook uw voorspraak gaarne hebben, Marie. Ik zal u een goed 
gelijkend portret medegeven — misschien kunt gij het aan de keizerin toonen ? 
Amelie wordt in ieder geval uitgenoodigd, de gedachte, bij haar achter te 
staan, is mij onaangenaam." 

„Beloven kan ik natuurlijk niets. Maar het zal aan mij niet liggen, als 
ge niet wordt opgeroepen, Hortense," verzekerde Marie. Zij was veel te 
goedhartig, om haar vriendin het eerste verzoek te weigeren. 

Hortense gaf haar een kus en babbelde zoo levendig verder, dat de tijd 
heel snel voorbijging en de meisjes verwonderd opsprongen, toen zij stemmen 
in het salon hoorden. 

„Dubois en Saint-Arnaud! Wij moeten gaan. Wat is de tijd omgevlogen!" 
riep Hortense. 

Het echtpaar Dubois en graaf Saint-Arnaud stonden werkelijk reeds voor 
het venster van het salon, toen de jonge meisjes en dadelijk daarop de 
gastheer binnenkwamen. 

„Ik vraag duizendmaal excuus, dat ik liet wachten," zei baron Merrier. 
Mejonkvrouw Boucher, welk een heerlijke verrassing. — Graaf Saint-Arnaud 
vindt u eindelijk den weg naar mijn bescheiden huis ? Mijn schoonzoon heeft 
u zeker met geweld naar hier moeten brengen?" 

„Uw dochter was zoo vriendelijk mij uit te noodigen, toen ik in het Bois 
naast haar rijtuig reed, baron Merrier," antwoordde Saint-Arnaud koel. Alles 
aan dezen man ontstemde hem. De manier, waarop hij zijn gasten begroette, 
de overdreven gastvrijheid, elke beweging van het groote, logge lichaam, 
elke trek van het plompe gezicht met de listige oogen. 

Des te onaangenamer was het in dezen engen familiekring als een goed 
vriend behandeld te worden. Hortense kende de koude, ongenaakbare uit- 
drukking reeds, welke Saint-Arnaud steeds aannam, als hij met haar vader 
sprak. Misschien was het dwaas van haar geweest, hem heden te hebben 
uitgenoodigd. Haar vader zou eenige tactlooze dingen zeggen, waardoor de 
jonge officier voor goed werd afgeschrikt, nu hij zich in den laatsten tijd 
door gelukte bouwspeculaties zekerder dan ooit voelde. 

Het diner verliep als altijd, terwijl de Merrier als gewoonlijk eenige grof- 
heden ten beste gat. — Zoodra Hortense de gelegenheid schoon zag, hief zij 
de tafel op en noodigde Saint-Arnaud uit mede te gaan naar den wintertuin. 

„U zult, al verlaat Marie ons trouweloos, het schoone gezicht mijner 
orchideeën niet missen, graaf," zeide Hortense. „Gaat u mee!" 



DE PRINS. 



27 



De jonge officier boog zwijgend. Zijn hart klopte luid en zwaar, toen hij 
alleen tegenover haar stond in den mat verlichten wintertuin. Van de zolde- 
ring schommelden de op bloemkelken gelijkende lampen. De zachte, trillende 
schaduwen der varens en grassen gleden over het witte kleed van Hortense. 
In haar zacht gekleurd gelaat straalden de zwarte oogen als sterren. Saint- 
Arnaud keek haar verrukt aan. Wat was zij jong en lieftallig! En zij had 
hem lief, dat verried elke blik, elk lachje. Een diepe zucht ontsnapte aan 
zijn borst. 

„Wat zijn mijn orchideeën mooi onder deze belichting der maan !" riep 
Hortense. Zij plukte eenige der wonderlijk gevormde bloesems en bevestigde 
ze aan haar kleed. „Vindt u ze ook mooi?" 

„Van een eenvoudige veldbloem houd ik meer dan van deze buitenlandsche 
kunstproducten, die verbazende sommen gekost hebben en zonder geur zijn," 
antwoordde hij. 

Zij tukte de bloemen af en drukte ze stuk tusschen haar vingers. „Waar- 
om moet ge mij steeds pijn doen?" Tranen parelden in haar oogen. „Elk 
woord, dat ge heden gesproken hebt was een beleediging voor ons." Haar 
stem verstikte, zij wierp zich in den vergulden rieten stoel, en bedekte het 
gelaat met de handen. 

Hij zag, hoe haar borst zwoegde, hoorde met hoeveel moeite zij haar 
snikken bedwong. Een oogenblik bleef hij opgericht, schijnbaar zonder mede- 
lijden staan, daarna beproefde hij haar handen van haar gelaat weg te 




„La Madeleine" te Parijs. 
Dit imposante godshuis met zijn hooge bordes, zijn talrijke hooge zuilen en zijn vele beelden, verheft zich op de plek, waar eens eene kapel stond 
die aan de heilige Magdalera gewijd was ; Lodewijk XVI liet er de fundamenten leggen voor eene kerk, waarvan de werkzaamheden echter gedurende 
de Fransche Revolutie geschorst werden ; zij werden hervat in 1806, toen Keizer Napoleon I er een soort kapitool stichten wilde, waar de nagedachtenis 
geëerd zou worden van de soldaten, die op het slagveld gesneuveld waren ; de arbeid werd in 1814 gestaakt tengevolge van de staatkundige gebeurte- 
nissen, die Napoleon ten val brachten ; men gaf in het Restauratie-tijdperk aan het gebouw zijne aanvankelijke bestemming terug en in 1832 was de 
Kathedraal, die het aanzien van een Griekschen tempel heeft, voltooid. De herinnering aan den abt Deguerry, die in 1871 als onschuldig slachtoffer van 
de commune viel, is voor altijd aan de „Madeleine" verbonden; zijn stoffelijk overschot rust in de crypte van de kerk, die dagelijks door honderden 

vreemdelingen bezocht wordt. 

trekken. „Ween niet, ik kan u niet zien weenen, Hortense. Ik heb u niet 
willen kwetsen, maar ik kan de gast van uw vader niet meer zijn!" 

„En waarom niet? Wat heeft mijn arme vader u gedaan?" 

Zij liet de handen zakken en keek hem verwijtend aan. 

„Mij persoonlijk heeft hij slechts gastvrij zijn huis geopend, — dat weet ik 
wel." De stem van Saint- Arnaud werd levendiger. Als een stortvloed kwam 
eindelijk de lang teruggedrongen verontwaardiging over zijn lippen: „Maar 
toch kan ik in geen huis ademen, waar de weelde en glans hoofdzakelijk 
door berooving van anderen is verkregen. Ik weet, wat gij wilt beweren. 
Uw vader geeft jaarlijks groote sommen voor weldadige instellingen, hij is 
ridder van het legioen van eer, de keizer onderscheidt hem bij elke gelegen- 
heid, zijn zakenkennis wordt algemeen erkend en benut. Dat alles weetik 
— en toch zeg ik u, dat aan de millioenen, welke hij verwierf, menige zucht, 
menige traan hangt; er rust geen zegen op; ze zullen wegvloeien, evenals 
ze werden gewonnen, — zoo, wijs mij nu de deur, — ik heb niets beters 
verdiend, want ik beleedig u en heb toch niets dan goeds van u ondervonden." 

Zij keek hem troosteloos aan. „Als ge zoo over ons denkt, dan moet het 
wel onaangenaam voor u zijn ons huis te betreden. Ik houd u niet langer 
terug, graaf Saint- Arnaud." 

„Niet zoo — niet in toorn mogen wij van elkaar gaan," zei hij zachter. 
„Hortense, als gij arm waart, zooals ik ben, dan zou ik u nog heden tot 
mijn vrouw vragen. Ik heb u sinds lang lief, maar slechts het lieftallige meisje, 
niet de dochter van den millionnair." 

Blijheid lichtte in haar zwarte ocgen. „Als gij me werkelijk liefhadt," 
zoudt gij hieraan niet denken. Wat gaan ons de geldzaken mijns vaders 
aan ? De liefde van generaal Dubois voor mijn zuster is er niet door veran- 



derd, en gij zult toch zeker niet twijfelen aan de eerlijke gevoelens van den 
generaal." 

„Zeker niet. Ik schat hem hoog. Hij is een idealist, die voor zichzelf zoo 
goed als niets noodig heeft. Ik ben er vast van overtuigd, dat hij al zijn 
uitgaven uit zijn tractement bestrijdt, en het geld van zijn schoonvader slechts 
voor zijn vrouw gebruikt." 

„En zoudt ge ook niét zoo kunnen handelen?" 

„Neen," want dit is toch slechts struisvogelpolitiek. Indirect gebruikt hij 
het geld toch ook." 

„Zulke bezwaren heeft nog niemand gemaakt. Gij zijt anders dan allen, 
die mij hebben willen trouwen, graaf Saint-Arnaud. Daarom juist houd ik 
van u. Ach, gij hebt eigenlijk in het geheel nog niet naar mijn hand 
gedongen." 

„Hortense!" Hij trad dichter op haar toe. Zijn adem ging snel. „Ik zou 
de gelukkigste mensch zijn, als gij glans en rijkdom voor mij zoudt willen 
opgeven. Maar het is krankzinnigheid, dat te verlangen!" 

„Ik weet niet goed, wat gij verlangt. Wat kan ik er aan doen, dat mijn 
vader rijk is ?" 

„Gij zoudt afstand kunnen doen van elke toelage en u tevreden stellen 
met een bescheiden leven aan mijne zijde, Hortense! Ik wil u liefhebben, 
als nog geen man een vrouw heeft liefgehad. Als adjudant van den gene- 
raal staat mij een snelle bevordering te wachten. Eerst zullen we ons moe- 
ten bekrimpen, maar latei- 
in welstand kunnen leven. 
Liefste," — hij trok haar 
in zijn armen en drukte 
haar donker kopje tegen 
zijn borst. — „Gij zult niets 
ontberen, maar duizend 
nieuwe vreugden leeren 
kennen, waarvan gij, arm, 
rijk kind, niets vermoedt." 
Zij lag eenige minuten 
stil in zijn armen, richtte 
zich toen langzaam op en 
zag hem vast in de oogen. 
„Ik wil denken over het- 
geen gij zegt en er met 
mijn vader over spreken. 
Ik kan hem niet kwetsen, 
hij heeft mij nooit anders 
dan liefde bewezen." 

„Gij brengt mij daaimede 
een groot offer, Hortense, 
maar ik wil ... ." 

Hij kon niet uitspreken. 
Een schrille kreet drong uit 
de eetkamer tot hen door, 
en het geluid van een doffen 
val alsof een stoel omver 
werd geworpen. 

„Dat is Amélie, die zoo 
jammert," riep Hortense. 

Zij liep naar de deur, 
maar reeds stond Amélie 
weenend voor hen. 

„Mijn man — komt gauw 
bij mijn man !" meer kon 
zij niet uitbrengen en snelde 
weer naar de eetkamer terug. 
Saint-Arnaud en Hortense 
volgden haar zoo snel mo- 
gelijk. 

In de eetkamer heerschte 
groote verwarring. De gene- 
raal lag met gesloten oogen 
en vertrokken gelaat als 
levenloos in zijn stoel. Merrier scheen geheel buiten zichzelf. Hij gaf 
telkens tegenstrijdige bevelen. Amélie knielde, naast den stoel van haar 
man en wreef zijn koude handen. Saint-Arnaud was de eenige, die zijn 
kalmte bewaarde. Met de hulp van twee bedienden legde hij den bewuste- 
looze rechtuit op den vloer, en deed een omslag van water en azijn om 
het voorhoofd. 

„Maak u niet ongerust, mevrouw, de generaal heeft in den laatsten tijd 
meer flauwten gehad. Het gaat spoedig voorbij." 
„Gaspard — o, Gaspard!" jammerde Amélie. 

„Hij beweegt de oogleden reeds. Toon hem uw angst niet, mevrouw !" 
zei Saint-Arnaud. „Heeft de generaal misschien iets gehad, dat hem op- 
wond ?" 

„Met papa had hij een kleine woordenwisseling. Wij dachten niet, dat 
dit hem zou hinderen. Hortense, is er naar den dokter gezonden ?" 
„Dat is reeds lang geschied, Amélie." 
„Zoodra Gaspard eenigszins beter is, gaan wij naar huis." 
De generaal sloeg met een diepen zucht de oogen op. In het eerst keek 
hij verward Saint-Arnaud aan, daarna glimlachte hij geruststellend tegen 
zijn vrouw. „Het is niets, lieveling." Weer greep zijn hand naar zijn borst. 
„Hebt gij pijn?" vroeg Amélie. „Waarom hebt gij mij niet dadelijk ge- 
zegd, dat gij u niet goed gevoelt?" 

„Zoudt gij vanavond niet liever hier blijven, Dubois ?" vroeg Merrier 
wat gedrukt. De toestand van zijn schoonzoon trok hij zich niet aan, maar 
het verdriet zijner dochter bedroefde hem. Ook vreesde hij haar verwijten, 
daar zijn kleine oneenigheid met Dubois de oorzaak was geweest. 

( Wordt vervolgd). 



DE PRINS. 



. ■ 




K. T. van Maas. 





"]. Stufkens Lzn 






K. Keuning. 



Penning door de Algem. Winkeliersvereniging te Amsterdam als huldeblijk aan den onlangs afgetreden 

Burgemeester, Mr. Dr. W. F. van Leeuwen, aangeboden. De medaille werd vervaardigd in de ateliers 

ven de Koninklijke Utrechtsche fabriek van zilverwerken van C. }. Begeer te Utrecht, naar modellen 

van den beeldhouwer F. ]eltsema en is artistiek uitgevoerd. 




De heer K. F. Van Maas, geneeskundige te Haarlem, 
hoopt 13 Juli a.s. zijn gouden feest te herdenken. — 
1 Juli herdacht de heer J. Stufkens Lzn., dir. van 
het correspondentiebureau voor binnen- en buitenland- 
sche dagbladen te Rotterdam, den dag, dat hij vóór 
40 jaar zijne loopbaan als journalist en wel als mede- 
werker van de „Rotterdamsche Courant" begon. — 
18 Juli zal het 30 jaar geleden zijn, dat de heer 
K. Keuning werd ben. tot notaris te Beetsterzwaag(Fr.).^ 
9 Juli herdenkt de heer J. G. Ernste den dag dat hij 
voor 25 jaar tot ontvanger der gem. Tiel ben. werd. ■■ 
In den ouderdom van 81 jaar is onlangs te Amsterdam 
overleden Dr. J. P. KofTltian, de zoo algemeen geachte en 
beminde stadsgeneesheer te Breda ; ter gelegenheid van 
zijn 40-jarig ambts-jubileum in 1905 schonk H.M. deKo- 
ningin hem het ridderkruis der orde van Oranje Nassau. — 
Onlangs is op 62-jarigen leeftijd te Culemborg overleden 
de heer L. HermkeS, die ongeveer 40 jaar de betrekking 
van gem. -veearts vervuld heeft ; gedurende ruim 30 jaar 
was hij secr. van de afd. Culemborg van de Geldersen — 
Overijselsche Maatschappij van Landbouw. — « Onlangs 



overleed te Heusden de heer C. de Moor, die gedurende 
ruim een halve eeuw zijn beste krachten aan het onder- 
wijs gewijd heeft ; H. M. de Koningin benoemde hem 
bij zijn 50-jarig jubileum tot ridder der orde van Oranje- 
Nassau. mm De heer F. S. Beek. een zeer bekend type 
te 's-Gravenhage, is de oudste afslager en taxateur en 
reeds 67 jaar werkzaam aan het Vendu-huis aan de 
Groote Markt, Erve Janssen. — ■ 

Kurhaus Scheveningen. 12 Juli zal zich in het 
Kurhaus te Scheveningen mej. Loilise RoldanilS, leer- 
linge van het Haagsche Conservatorium, doen hooren. — 
Woensdag 13 Juli wordt als gewoonlijk in het Kurhaus 
het Fransche feest gevierd, ditmaal opgeluisterd door 
den heer Lucien Wurmsei", pianist te Parijs en mevr. 
Jane Bathori— Engel van het Théatre de la Monnaie te 
Brussel. Eerstgenoemde, Parijzenaar van geboorte, heeft 
reeds een eervolle loopbaan als solist achter zich. M me 
Bathori, eveneens Parij sche, legde zich eerst op het kla- 
vierspel toe, maar van af haar 16de jaar fiegon zij haar 
stem te ontwikkelen. Na een concert te Brussel, werd zij 
dadelijk aan het Théatie de la Monnaie geëngageerd. 






J. Q. Ernste. 



(Kurhaus Scheveningen.) 




Het prachtige Bloemencorso, gehouden ter eere van de schitterende rozen-tentoonstelling, te Oldenzaal, georganiseerd door de Vereeniging ter bevordering van het Vreemde- 
lingenverkeer aldaar. De verschillende smaakvol en kostbaar versierde voertuigen, wekten de bewondering van de duizenden toeschouwers. — De hierboven genoemde ver- 
eeniging verdient een woord van lof voor de uitstekende voorbereiding en regeling der expositie en bovendien voor haar zoo ijverig streven, het bezoek aan den zoo schoonen 
Oosthoek van Overijsel aan te wakkeren. — Foto links: De in weelderigen en kleurenrijken bloementooi gehulde auto van Burgemeester Vos de Wael (1ste prijs). — Fotorechts: 

Zinnebeeldige groep, voorstellende Oldenzaal's welvaart (lste prijs). 



Juli 16 




1910 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



K 



a. 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



M 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
. „ 6.— 
■ » 9-— 



I 




I 



W. MERKELBACH, 

Lid van de Eerste Kamer der Staten-Qeneraal (1890—1910). (Zie het artikel op bladz. 33). 



30 



DE PRINS. 



• 




2)e Zuid-Poolexpeditie van 2)r. Oharcot. 

I erbied en bewondering verdienen de mannen, die gevaren, ont- 
beringen en de zwaarste beproevingen trotseeren, om in de 
onbekende, nauwelijks toegankelijke regionen van den aardbol 
door te dringen, teneinde de weten- 
schap te dienen. In de rij der koene 
explorateurs van de ig' le en 20 ste eeuw neemt 
Dr. Charcot een voorname plaats in ; hij heeft in 
het Zuid-Poolgebied, van waar hij met zijn vaar- 
tuig „Pourquoi-pas" in de vorige maand terug- 
keerde, streken ontdekt, vèr oost- en zuidoost- 
waarts van het door kapitein Scott in 1902 bereikte 
Koning Edward VlI-land ; de ontzettende moeie- 
lijkheden, waarmede hij te kampen had, het on- 
verwinbare uithoudings- en volhardingsvermogen, 
dat hij aan den dag bleef leggen, kunnen wij, die 
op onze zee- en vastelandsreizen gewoonlijk alle 
comfort en gemak hebben, ternauwernood besef- 
fen. Wat het karakter van de door Charcot be- 
zochte onherbergzame oorden betreft, zoo moeten 
wij volstaan met de meedeeling, dat hij zich een 
weg moest banen tusschen rotsen, ijsbergen en 
gletschers en overweldigende ijsmassa's. — Onze 
foto's geven er een indruk van. 

Wij brengen in herinnering, dat Cook in 1774 



je mijn antwoord geven. Neen, neen, haast mij niet," zei ze bedaard haar 
hand op zijn arm leggend. Het is een ernstige zaak voor een vrouw en 
ik ben niet gemakkelijk in mijn keuze. Den man, dien ik huw, moet ik 
kunnen respecteeren; zoo hij zich ooit kleingeestig betoonde of belachelijk 
aanstelde, zou ik hem niet meer kunnen liefhebben." 

„Ruth, ik heb natuurlijk mijn gebreken, maar ik geloof niet dat ik mij 



f 




•^ * 



'"v____ 



Het uiterste punt, door Charcot bereikt. 

op zijn tocht door de Zuidzee kwam tot Ó7°i5' 
Zuiderbreedte; Bellinghausen bereikte in 182 1 
dit punt niet, toen volgden Biscoe in 1832, Le- 
cointe in 1899, Gerlache in 1898. Charcots éérste 
expeditie, waarbij belangrijke ontdekkingen aan 
de kust van Grahamland, ten zuiden van de Zuid- 
Shetlandsche eilanden gedaan werden, had plaats 
in 1905; gebleken is, dat dit gebied aansluit bij 
Alexander I-land, waarvan onze kennis nog uiterst 
vaag is. 

Dr. Charcot is tot 70 Z.B. doorgedrongen ; 
de exploratielijn loopt in zuidwestelijke richting 
ten zuiden van Grahamland, Alexander I-land 
en Koning Edward VlI-land. Het is hier de 
plaats om óók den naam van Shackleton met 
eere te vermelden. 



Een Grap. 



Novelle van MAX PIMBERTON. 



De opruiming van de ijsmassa's om het expeditie-vaartuig 
„Pourquoi-pas". 



ooit belachelijk heb gemaakt in jouw oogen." 

„Ik heb je toch niet gegriefd ? Ik zal trachten het weer 
goed te maken — ik geloof dat ik je liefheb — dat je 
mijn ideaal bent, sterk, dapper en goed — te goed om 
nog langer van mijn twijfel af te hangen. Ik beloof je dat 
ik je vandaag over een week mijn antwoord zal geven." 



■ "!.. ' . . 




Bijna alle officieren van het garnizoen te Labore 
waren op een groote buitenpartij vereenigd. Een 

lange, breed geschouderde man sloeg op een afstand het geanimeerde tooneel 
gade. Plotseling keerde hij zich om en keek naar het meisje, dat op een 
lagen vouwstoel naast hem zat. 

„Je ziet er weer uit om te stelen, Ruth, alle anderen lijken alledaagsch 
en verwelkt, vergeleken bij jou . . . Ach, ik wilde dat je mij eindelijk eens 
een beslist antwoord gaf, ik heb je al zoo dikwijls van mijn liefde gesproken, 
als ik niet wist hoe goed je bent, zou ik haast beginnen te denken — " 

„Dat ik met je speelde? Neen, — dat is niet zoo. Heel gauw — zal ik 



Onderzoekingen voor de geographische plaatsbepaling. 

Plotseling kwam er een ondeugende flikkering in haar oogen, toen ze in de 
verte iemand op hen zag toekomen. Howard volgde haar blik en zei lachend : 

„Mijn hemel, wat ziet die Smith er weer kluchtig uit." 

„Ja," zei Ruth, „ik kan nooit nalaten om hem te lachen, het is niet mooi 
van mij, maar ik kan er niets aan doen." 

„Och, hij is er aan gewend," verzekerde Howard. „Iedereen houdt hem 
altijd voor den gek en hoe meer we hem plagen, hoe prettiger hij het vindt. 
Tusschen twee haakjes, ik geloof dat hij verliefd op jou is, Ruth." 



DK PRINS. 



„Op mij? Hoe kom je er bij?" 

Intusschen was Smith hen genaderd met zijn dikke figuur, korte beentjes 
en volrood gezicht, die een onweerstaanbaar komischen indruk maakten op 
elk, die hem zag. 

„Hoe gaat het u, Miss Devreux?" 
vroeg hij, met een kleur van verle- 
genheid. 

„Heel goed, dank u." 

„Ik kwam u vragen of u den 
souper-dans voor het bal bij den 
Radjah nog vrij hadt." 

„Tot nu toe ja, Mr. Smith." 

„Zou ik dien dan — ik bedoel — 
zoudt u — ?" 

„Heel graag," zei Ruth, hem 
vriendelijk te hulp komend. 

„Dank u, u weet niet welk een 
genoegen u mij hiermee doet — ik 
had niet durven hopen — " stot- 
terde Smith. „En Howard, ik wilde 
jou vragen in wat voor costuum 
men daar moet verschijnen. Dege- 
nen, die ik er naar vroeg vertelden 
mij allerlei onzin." 

Howard, die in stilte den verve- 
lenden indringer vervloekte, viel gre- 
tig in : „Een fantasie-costuum is aan 
de orde bij deze gelegenheid." 

„Fantasie-costuum !" herhaalde 
Smith vol twijfel. „Is het dan een 
gecostumeerd bal?" 

„Ja." 

Howard keek Ruth aan, die zich 
met moeite goed kon houden. Dit 
spoorde hem aan verder te gaan met 
zijn grap. „Als ik jou was zou ik gaan 
als Romeo," vervolgde hij. „Miss 
Devreux wordt Julia, dat zou uit- 
stekend bij elkaar passen." 

„Ja," knikte Smith voldaan, „dat 
is een goed idéé." 

Ruth maakte een beweging om 
te protesteeren, doch ze had geen 
tijd om te spreken, want Smith 
bood haar een roos aan, die hij al 
dien tijd achter zijn rug had ver- 
borgen, maakte een diepe buiging 
en ging heen. 

Eenige dagen later zat hij in een 
rijtuig op weg naar het bal van den 
Radjah. Voor het eerst van zijn 
leven werden zijn gedachten geheel 
in beslag genomen door een mooi 
jong meisje, misschien omdat zij de 

eenige was, die hem altijd vriendelijk behandelde en hem nooit uitlachte. En 
van ay_md_had ze hem den souper-dans gegeven. Hij moest de kans, die hem 
geboden werd, de kans, die over zijn geheele leven zou beslissen, waar- 
nemen. Vol trots keek hij naar zijn zwarten mantel en gekleurde, korte 
broek. Het heele regiment had hem helpen kiezen, hij was getroffen geweest 
door de sympathie en belangstelling hem betoond, ofschoon hij een vagen 
twijfel koesterde omtrent het passende van het costuum. 

Met een ruk hield het rijtuig stil en hij werd tot de werkelijkheid terug- 
geroepen. 

„Dezen kant uit, als 't u blieft, Lord Sahib," sprak een inlandsch be- 
diende, hem voorgaande naar de vestibule. 

Zoodra hij de zaal binnentrad, voelde hij alle-: oogen op zich gevestigd ; 
plotseling hoorde hij iemand 
onderdrukt lachen, wat weldra 
algemeen werd. Geheel verbij- 
sterd bracht hij de hand aan 
het voorhoofd, hij zag den 
ironischen glimlach van den 
Radjah, zag het geheele gezel- 
schap, mannen in uniform, in 
rok, dames in de modernste 
toiletten en eindelijk zichzelf 
weerkaatst in een langen spie- 
gel, potsierlijk, dwaas, belache- 
lijk en toen — geheel buiten 
zichzelf van vernedering en 
schaamte, snelde hij door de 
volle zaal en bereikte een bal- 
con, waar hij in een stoel neer- 
viel, kreunend als van pijn. 

Eensklaps voelde hij een 
hand op zijn schouder. „Mr. 
Smith," sprak een zachte stem, 
„we hebben er allen zoo'n 
spijt van. Het was zulk een 
ongepaste, wreede grap; we 
hadden echter gedacht dat u 
het zich niet zoudt aantrekken... 
Kunt u het ons vergeven?" 




Foto) (Dekema. 

De hierboven afgebeelde klimroos is een der weelderigst bloeiende onder hare Flora- 

zusteren ; de knoppen zijn bijzonder schoon en de honderden bloemen in zacht Chineesch 

zomerrood bieden een oogstreelenden aanblik. 



Hij richtte zich langzaam op en keek haar aan. „Er valt niets te vergeven," 
zei hij met gebroken stem, „ik heb mij als een dwaas aangesteld, dat is alles." 
„Kom," zei ze, „geleid mij naar de zaal terug." 

„Zoudt u zoo — zóó met mij 
willen soupeeren ?" 
„Ja, waarom niet?" 
Zijn gezicht ontspande zich, hij 
nam haar hand en drukte die teeder. 
„Miss Devreux — zeg mij — 
heeft u ook om mij gelachen?" 

„Ja ■ — even — ik kon het niet 
laten — het was zoo aanstekelijk." 
„Maar niet als de anderen, dat 
weet ik. In hun oog ben ik een 
dwaas, die niet tot iets ernstigs in 
staat is. Ze weten niet wat er om- 
gaat in mijn binnenste — en ik zou 
niet willen dat ze het wisten .... 
Er zijn schatten, die een man zijn 
geheele leven verborgen houdt — 
behalve voor de vrouw, die hem 
liefheeft, die hem begrijpt. Miss 
Devreux, misschien heb ik niet het 
recht zoo te spreken, maar ik houd 
van u, zooals een man slechts een- 
maal van een vrouw kan houden. 
Is er eenige hoop voor mij ?" 

De maan was opgegaan boven 
de hooge boomen en wierp haar 
volle licht op het bolle gezicht, 
rood van tranen, op de gepluimde 
baret, den zwarten Romeo-mantel 
en — Ruth lachte. Ze kon zich niet 
bedwingen, al had haar leven er 
van afgehangen. Het volgende 
oogenblik trachtte ze de hand, die 
hij vol smart teruggetrokken had 
weer te vatten. 

„Vergeef mij," zei ze diep be- 
droefd ■ — „geloof mij, wanneer ik 
u zeg dat ik mij zeer vereerd ge- 
voel, maar — er is iemand anders 
aan wien ik mijn belofte gegeven heb. " 
„En hebt ge hem lief?" 
Ja." 

Een smartelijke uitdrukking gleed 
over zijn gezicht; hij keerde zich 
om en ging heen. 

Niet voor het aanbreken van den 
dag namen de gasten afscheid. Smith 
wachtte in de schaduw der boomen 
tot hij Ruth in het rijtuig zag stap- 
pen. Toen volgde hij haar naar de 
poort van het paleis, het hoofd in 
gedachten op de borst gezonken. 

Eensklaps werd hij staande gehouden. Hij keek op en een donkerrood 
kleurde zijn wangen, toen hij Howard voor zich zag. „Laat mij gaan," zei 
hij, „heb je je nog niet genoeg geamuseerd ten mijnen koste?" 

„Ik heb op je gewacht," zei Howard, „om je mijn excuses aan te bieden. 
Het was alles mijn schuld; ik heb de anderen opgestookt. Geef mij de hand." 
Zijn woorden waren mannelijk en oprecht, maar Smith kon hem niet 
veigeven. „Ik wou dat ik 't je betaald kon zetten!" siste hij. 
„Dus je neemt mijn excuus niet aan?" 
„Neen." 

„Wat een kleinzielige vent," dacht Howard, toen Smith was heengegaan. 
Even later stond Smith weer vóór hem, het gezicht verwrongen van schrik. 



BgHfffffl)BK____fó / 



\ 1 


- tljgf^ _^ •'■___■ 


■ 

vj ■■■*-. ] 
k 


■"*% :.■..•■. ' . 


' ' "i, • %*"'*, . 


->•_■- ■* $• • .■ jij _*•'» = 




l^flWI 


; 


1 ifB*ë T ' I'JV^SSS^fflS^ilS.i 

«v fS_~____3B"* **"*-"■ :: . Jmttii .i S? ". ijM 








■ir».----? -T 











Foto) (V. d. Werf. 

Het 25-jarig bestaan van de Roeivereeniging : „Het Spaarne", te Haarlem, is ten aanschouwe van een talrijk publiek met groot animo gevierd 
en is uitstekend geslaagd ; de verschillende wedstrijden verliepen uitstekend, terwijl de fraaie verlichting van het clubgebouw en terras de feest- 
vreugde bij avond verhoogden. — Onze, foto werd genomen tijdens een der nummers van het interessante programma. 



DE PRINS. 




„Dan moet je haar zeggen dat jij haar gered hebt." 
„Man, denk je dat ik tot zoo iets laags in staat zou zijn?" 
„Je moet doen wat het beste is voor haar," zei Smith. 
Ruth slaakte een diepen zucht, haar hand bewoog zich zoekende. 

De Britsen— Japansche Tentoonstelling te Londen. — Qrootsch 
van opzet, schilderachtig van indruk en hoogst leerrijk voor ons 
Westerlingen is deze expositie; er is zooveel bezienswaardigs, 
de illusie is door de prachtige architectuur, de weelderige decors 
en de belangwekkende verscheidenheid van inzendingen zoo 
levendig, dat men zich soms in het Rijk van de Rijzende Zon 
denkt. Men bewondert er de Japansche tuinbouwzaal met be- 
schilderde wanden, voorjaars- en wintertafreelen, krijgsbedrijven, 
alles zeer talentvol nagebootst, beeldhouwwerk, textielnijverheid, 
prachtige tempels, tempelpoorten en versieringen en beelden, 
huisraad, schrijnwerk, een Japanschen tuin met rotspartijen, een 
zeldzamen rijkdom Japansche bloemen, aardewerk, porselein, 
een „Eevehof" met een complex van witte paleizen en een 
fantastische cascade, die den toeschouwer in gedachten in het 
Feeën-rijk verplaatst; voorts verdienen onze belangstelling 
de Japansche dorpen, waar men de bevolking in haar dagelijksch 
levensbedrijf ziet, zoodat men alles te zamen genomen zich in de 
„White-City" een duidelijk beeld kan vormen van het Oostersche 
Eilanden-Rijk, dat ons in de jongste 20 jaren zoovele stoute 
verrassingen bereid heeft. — Dat op de Expositie de vermakelijk- 
heden niet ontbreken, spreekt van zelf. — Onze foto geeft een 
panorama van de Tentoonstelling met de fraaie aangelegde tuinen. 





Groep leden van de Eerste Kamer van de Staten- 
Generaal, welke onlangs in de Provincie Overijsel 
verschillende nuttige instellingen en gebouwen be- 
zochten, o. a. ook het R. O. G. „Veldzicht" te Avereest 
met de daarbij behoorende buitenterreinen, werk- 
plaatsen, scholen enz. Onze foto werd genomen door 
een ambtenaar van de inrichting vóór een der ge- 
bouwen ; 1. Mr. J. C. Roosenburg, lid Comm. v. T. ; 
2. Mr. J. Sickenga, lid Ie Kamer; 3. J. A. Laan, lid Ie 
Kamer ; 4. R. Dloembergen Ezn., lid Ie Kamer ; 5. R. 
P. Bojes, lid Ie Kamer; 6. Baron v. Wassenaer v. 
Rosande, lid Ie Kamer; 7. J. J. G. Baron van Voorst 
tot Voorst, lid Ie Kamer ; 8. Mr. A Baron v. Dedem, 
lid Comm. v. T. ; 9. G. H. Honing, Adj. -Directeur ; 
10. Mr. H. Zillesen, Grifffier Ie Kamer: 11. Jhr. Mr. 
E. B. F. F. Wittert v. Hoogland, Commies Griffier ; 
12. K. Raaijmakers, lid Ie Kamer; 13. J. C. Duburg, 
Directeur R. O. G. ; 14. Mr. W. H. J. Th. van Basten 
Batenburg, lid Ie Kamer; 15. P. A. v. Bloppoel, Adj.- 
Directeur ; 16. Mr. G. F. M. Pathuis Cremers, lid Comm. 
v. T. ; 17. Mr. A. G. W. Baron Bentinck, lid Comm. v. 
T. ; 18. D. H. de Loos, Adj. -Directeur. 



„Om Godswil, kom mee — gauw — het rijtuig van 
Miss Devreux is door inboorlingen aangevallen ! " riep hij uit. 

Beiden holden weg. In de verte hoorden ze een kreet 
en om een bocht van den weg zagen ze een omverge- 
worpen rijtuig en een dozijn zwarte gedaanten gebogen 
over iets wits dat op den grond lag. Zonder een oogen- 
blik te denken aan het gevaar dat hij liep, viel Smith 

hen met den degen aan. De inboorlingen keken verschrikt op toen ze de zonderlinge 
gedaante zagen, een van hen vuurde; de kogel ging dwars door zijn baret, waarvan de 
veeren naar alle kanten stoven en met den kreet: „Een duivel! Een duivel!" sloegen ze 
op de vlucht. Smith knielde bij Ruth neer; ze was bewusteloos. Uitgeput als hij was, 
nam hij haar op en droeg haar terug langs den weg 
dien hij gekomen was. Daar hoorde hij iemand luide 
om hulp roepen. Rondziende zag hij in een half-droge 
sloot den man, die hem tot mikpunt van zijn wreede 
grap had gemaakt. Zachtjes legde hij Ruth op het gras 
neer en naderde hem. Hij zag dat Howard gewond 
was ; zijn been zat verward in een stuk ijzerdraad. Hij 
wees op Ruth en vroeg angstig: 

„Is ze veilig? Heb jij haar gered?" 

J a -" 

„Als ze mij ziet, ben ik verloren," hernam hij bitter. 

Smith antwoordde niet, maar begon Howard's been 
los te maken uit het ijzerdraad. „Er is een beek hier 
in de buurt," zei hij; „ga daarheen en waschje — en 
maak je zakdoek nat om haar weer bij te brengen." 

Howard gehoorzaamde ; zoodra hij verdwenen was 
boog Smith zich over Ruth heen en kuste haar teeder. 
Toen Howard terugkwam sprak hij: „Leg nu den zak- 
doek op het voorhoofd en blijf bij haar tot ik hulp 
heb gehaald. Het zal haar genoegen doen, joti te zien 
als ze weer bijkomt." 

„Maar als ze hoort dat — " 






"1111111 







Howard greep die en bracht haar vol hartstochtelijke 
Toen keek ze op en glimlachte. 

„Ik droomde van jou," fluisterde ze. „Ik was zoo ban 
mij weg van het gevaar en kuste mij — mijn held.' 



dankbaarheid 
g en jij nam 



aan de lippen, 
mij op en droeg 





De Bandjir (overstrooming) te WTingi 
op "Java. — Blijkens onze foto's, welwil- 
lend toegezonden door den amateur- 
fotograaf Joh. Th. Haanraadts, 1ste 
machinist aan de Suikerfabriek Somo- 
breto bij Modjokerto, heeft het hooge 
water in deze streek weder ernstige 
schade aangericht ; spoorbruggen werden 
weggeslagen als waren het stukken uit 
een bouwdoos ; groote keien en steenen 
werden door den stroom meegesleurd als 
kurken, boomstammen spoelden mede 
als dunne twijgen en zelfs met een geheele 
javaansche Kampong ging het als met 
een complex van kaartenhuisjes. — Foto 
boven : Een deels weggeslagen spoorbrug ; 
de herstelling had plaats door opstapeling 
van dwarsliggers ; Op den voorgrond ziet 
men zware kei- en steenblokken, door 
de rivier meegesleept. — Foto onder: 
Een grootendeels vernietigde ]avaansche 
Kampong. 



Diep beschaamd boog Howard het hoofd. 

„Terwille van haar," fluisterde een stem 
naast hem en Smith verdween stilletjes om 
het gelukkige paar alleen te laten. 



DE PRINS. 



33 





yËs* 



/ 







* n.| 



ik 



De top van den Mont-Blanc (4810 M.) en het Observatorium Janssen, in 1893 door dezen 
natuurkundige opgericht. De Mont-Blanc is de machtige beheerscher van het Alpenland. 
De bestijging, die uiterst inspannend en zeer gevaarlijk is wegens de nevels, de plotse- 
linge sneeuwstormen, de scheuren en kloven, vangt aan bij Chamonix, duurt pl.m. 13 uur, 
vordert meestal 2 gidsen en kost pl.m. 12a gulden. Bij helder weer, dat op den top zeldzaam 
is, heeft men op deze hoogste plek een grootsch bergpanorama om zich heen, gevormd 
door de ketens van Savoye, de Jura, de Zwitsersche, de Cottische en Dauphine Alpen. 



Een der Mont-B!anc-pieken, gezien van af den 4450 M. hoogen „Dromedariskegel". — De 
Mont-Blanc is de Europeesche bergkoning en heeft in zijn verhevenste punt eene 
hoogte van 4810 M.; hij bestaat uit een massief van sneeuw- en ijsbergen en werd van 
het dorp Chamonix uit, dat aan zijn voet ligt, voor de eerste maal in 1786 door den 
berggids Jacques Balmat en door Dr. Paccard, in het volgend jaar door den beroemden 
natuurvorscher H. B. de Saussure in gezelschap van 18 gidsen beklommen, welke 
onderneming voor de wetenschap van groot belang is geweest. 




De „Naald van Charmoz", 2868 M. hoog. — Deze bergpiek, 
behoorende tot het Mont-Blanc-gebied bij Chamonix, 
eischt voor de beklimming eene buitengewone onver- 
saagdheid, een zeldzaam uithoudings- en volhoudings- 
vermogen, eene bijzondere lichaamsvlugheid en 
lichaamskracht. Onze foto toont, dat er altijd over- 
moedige toeristen zijn, wien het gevaar eerder een lokaas 
dan een spookbeeld is 



ftfpentochten. % Merkelbacfi. 



Het reisseizoen is weer aan- 
gebroken en honderden uit 
alle streken der wereld maken 
zich op om het Zwitsersche 
bergland te bezoeken. Staat 
men vóór een berg, dan wil 
men gaarne weten, wat er 
achter zit en wat er langs 
de hellingen te zien is ; het 
onbekende, het avontuurlijke 
lacht menig reiziger toe en, 
aangewakkerd door de ver- 
halen omtrent de verrassende 
en aangrijpende natuurtafree- 
len, die zich onder eene berg- 
bestijging aan het oog ont- 
rollen, waagt hij zich naar 
boven. — Die op tochten 
nauwkeurig de wenken en 
raadgevingen der gidsen volgt, 
loopt zelden gevaar ; maar wie, 
gedreven door de zucht tot 
klimmen naar punten, die 
slechts langs of door verrader- 
lijke geheimenissen zijn te 
bereiken, het zonder gids 
denkt te doen, speelt roeke- 
loos met zijn leven. — Geen 
jaar gaat er om, of de Zwit- 
sersche Hoogalpen eischen 
menschenoffers ; de vorige 
week nog heeft zich een drama 
op den Scheidegg bij Interla- 
ken afgespeeld. 

Ofschoon in dit opzicht 
de Hollanders in het alge- 
meen behoedzamer zijn dan 
de Amerikanen, Engelschen 
en onderscheidene andere 



natiën, kan het zijn nut hebben, tot omzichtigheid aan te manen. 



Bij de voorplaat. 

Ken onafgebroken 20-jarig 
lidmaatschap van onzen Senaat 
behoort tot de zeldzaam voor- 
komende jubilea; den heer 

Merkelbach, afgevaardigde 
voor de prov. Noord- Brabant 
valt dit voorrecht te beurt. — 
Geboren in Maart 1837 te 
Zwaluwe, werd hij reeds op 
jeugdigen leeftijd in de bloeien- 
de industrieele onderneming 
zijns vaders ingewijd ; na diens 
dood nam hij de leiding op 
zich en thans nog wordt de 
stoom-meelfabriek te Moer- 
dijk door hem bestuurd. In 
1872 werd hij mede-oprichter 
van de ijzer- en metaalgieterij 
te Princenhage ; voorts was hij 
medestichter van de draad- 
nagelfabriek, maar om een 
meer werkzaam aandeel te 
nemen in het staatkundig le- 
ven, trok hij zich in 1891 uit 
beide fabrieken terug. Van 
1877 tot 1890 was hij lid 
van de Prov. Staten in Noord- 
Brabant en in laatstgenoemd 
jaar vertrouwde dit lichaam 
hem een zetel in de Eerste 
Kamer toe, dien hij reeds 20 
jaren met eere bekleedt. 

Hij zag zijne verdiensten 
van Regeeringswege erkend 
door zijne benoeming tot 
Ridder der Orde van den 
Nederlandschen Leeuw, ter- 
wijl Z. H. de Paus hem 
het Commandeurskruis in de 




De „Naald van Chamonix". — Aan de beklimming van 
dit spitse, schier ongenaakbare gevaarte, eveneens tot 
de groep der Mont-Blanc-pieken behoorende, wagen zich 
slechts de meest onverschrokken, de meest volhoudende 
en de sterkste bergtoeristen. De foto werd tijdens de 
beklimming van een drietal Amerikanen genomen, van 
dewelken een reeds den top bereikt heeft en zijne tocht- 
genooten door middel van een bindtouw behulpzaam is. 



orde van den H. Gregorius schonk. 




De „Bernina-spits", (4052 M.), het hoogste punt van de Rhetische Alpen ; ze verheft zich 
in de omgeving van Pontresina, een door toeristen zeer druk bezochte streek, en is 
in 4 uren, echter alleen door krachtige en getrainde bergklimmers te bereiken; men 
overschrijdt gletschers, rotsen, sneeuwplateaux en, eenmaal boven, geniet men van 
een prachtig Alpenpanorama. 




De „Signaalkop" (4561 M.) van het berg-massiet van den Monte Rosa; de hoogste van het 
viertal toppen, nl. de „Dufour-spits" is 4638 M. — Op den „Signaalkop" bevindt zich 
het Koningin Margaretha-Observatorium, voor wetenschappelijke doeleinden opgericht 
en op onze foto afgebeeld. — Overweldigend is de aanblik, dien men hier op de 
omringende rotskolossen, sneeuwvelden en ijsmassa's heeft. — Excursies in het 
Monte Rosa bergrelief worden voor het meerendeel ondernomen van Zermatt uit. 



34 



DE PRINS. 




Ooievaars in een stadswijk. 



abij pachthoeven en erven ziet men 
menigmaal, hoog boven de omge- 
ving, onze gevleugelde langbeenen 
hun familieleven leiden; terwijl an- 
dere vogels veelal hunne nesten in 
schuilhoekjes of op schier ongenaakbare punten 
bouwen, schijnt de ooievaar van opzien te hou- 
den. Men zou geneigd zijn te vragen : Is het 
omdat hij zich bewust is van de geheimzinnige 
macht, die de kinderen hem toekennen ? Is het, 
omdat hij, levende hoog ter been en op hoogen 
voet, in den waan verkeert, dat hem een ver- 
hevener plaats toekomt dan zijn natuurgenooten 
van meer bescheiden proportiën ! 

Onze afbeeldingen zijn bijzonder interessant, 
omdat zij van uit een paar ramen met groote 
moeite genomen zijn in een stadsgedeelte, terwijl 
toch de steltlooper- trekvogel in de stedelijke ge- 
meenschap veel minder ingeburgerd is dan op 
het vlakke moerassige land. — Het is hem geble- 
ken, dat men hem niet alleen niet vervolgt, maar 
zelfs ontziet ; dit is een gevolg van het feit, dat 
hij sinds eeuwenher in het volksgeloof eene voor- 



voeren en 



kon 




Vier jonge Ooievaars staande op 't nest. 

name plaats inneemt ; bij sommige oude volken 
stond hij in heilige vereering ; zelfs werd aan de 
bewering geloof gehecht, dat de ooievaars in zui- 
delijke landen in menschen veranderden ; hij werd 
als geluks- of ongeluksbode, als weervoorspeller 
beschouwd, terwijl in bijzondere gevallen aan het 
vleesch van sommige zijner lichaamsdeelen eene 
verrassende geneeskracht werd toegeschreven. — 
Hij zet zich dan ook rustig neer in de nabijheid 
van woningen om zijn nest te bouwen op een 
wiel of ander voorwerp, dat expres op een schoor- 
steen of op een boomkruin wordt neergelegd. 
Jaren achtereen keert hetzelfde paar naar het 
oude nest terug. Zijne voeding zoekt hij in 
kikvorschen, slakken, pieren, muizen, mollen, in- 
secten enz. — Het wijfje legt 4 a 5 witte eieren ; 
in volwassen staat is de ooievaar stom, zijn geluid 
komt voort door het klapperen met den snavel. 
Zoodra de ooievaar van Afrika is teruggekeerd, 
bindt hij den strijd aan tegen vreemde indringers ; 
er volgt een formeel gevecht. — Het nest wordt 
daarna verbeterd ; de jongen worden krachtig be- 
schermd, verdedigd en buitengewoon verzorgd, niet 
alleen wat de voeding, maar ook wat het toilet be- 
treft; na 14 dagen vangt het onderricht in het vlie- 
gen aan ; de vrije oefeningen duren uren achtereen, 
kleine vluchtjes worden gehouden boven het nest 
en aan het einde van de maand Augustus heeft de 
uittocht plaats naar het warme land ; de vliegsnel- 
heid bedraagt soms 120 K.M. per uur en meer. 

Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER-BROUSSON. 
III. 

's Winters verdronk mijn broer Adriaan, die 
twee jaar ouder dan ik was, met schaatsenrijden. 
Hij was op een Zondagmiddag met 'n paar kor- 
nuiten een tochtje naar Haarlem gaan maken en 



reed bij Half Weg pardoes in 

een wak. Met veel moeite was 

zijn lijk eruit gehaald. 

Dat was wéér een groote slag 

voor moeder en ook voor ons, 

want Adriaan was een goeie 

beste jongen, wel altijd vol gui- 

tenstreken en kattekwaad, maar 

met 'n hart van goud. Ik zie 

hem nog thuis brengen in een 

brancard. Och, och, wat ging 

moeder te keer ! Gelukkig was 

broer Willem thuis om alles te 

beredderen. Ja, er is wel veel 

narigheid in de wereld ! — 

Kort daarna, in April, mon- 
sterde Gerrit, op één na de 

oudste, als lichtmatroos op 'n 

groot zeilschip. 

Hij had eerst het timmeren 

geleerd, maar z'n hart trok nu 

eenmaal naar zee en al had 

moeder er ook nóg zooveel op 

tegen, ze kon hem niet vasthouden. 

Nu waren er dus twee monden minder te 
moeder er best komen, vooral 
toen ik, als loopjongen in een 
kruidenierszaak, óók nog een 
daalder in de week thuis 
bracht. — 

Willem had onder dienst 
kennis aan een meisje gekregen 
en toen hij, na zeventien 
maandjes met groot verlof ging, 
trouwde hij subiet. 

Hij was erg oppassend, maar 
„dat m e n s c h", zooals moe- 
der zei, deugde niet. Ze kwam 
dan ook nooit bij ons over den 
vloer. Willem wèl, maar 't gaf 
tóch nu en dan woorden, vooral 
toen hij, door familie van z'n 
vrouw, aan „De R o o i e Dui- 
vel" x ) kwam en 's avonds in 
de stad met dat krantje ging 
venten. 

Moeder was er zielsbedroefd 
over en verbood me bij Willem 
verder aan huis te komen. 

Ook ik leed er onder, daar 
ik me maar niet begrijpen kon, 
dat Willem, die als soldaat toch 
met zoo'11 genoegen zijn vader- 
land en vorstenhuis gediend had, zich nu kon 

inlaten met menschen, die de heiligste gevoelens 




jpr-m 




De oude Ooievaar op wacht. 

bespotten. Aan z'n vrouw Geert, die de schuld 
van alles was, had ik dan ook danig het land. 
Moeder zei, dat ze Willem met d'r oogen ge- 
woonweg in 'r macht had, maar dat snapte ik 
toen nog zoo niet. — 

Moeder begon ijverig naar de kerk te gaan, 
naar ze zei om God voor Willem, Gerrit en mij 
te bidden. 

Ik ging nooit mee, maakte Zondags liever 
groote wandelingen met m'n vrienden of zat bij 
slecht weer te genieten van de romans uit de 
leesbibliotheek. Het waren nog altijd de werken 
van Gustave Aimard of Jules Verne, verder ook 
geschiedkundige romans, b.v. uit den tijd van 
Frederik den Groote of Napoleon I, twee mannen, 
die ik als halfgoden vereerde en nu en dan wel 
eens een pittige roovergeschiedenis, als b.v. van 
den beroemden Italiaanschen hoofdman Rinaldo 
Rinaldini, die m'n verhit jongensbrein boeiden. — 

Op zekeren avond, ik was goed dertien jaar 
oud, vroeg moeder of ik geen behoorlijk vak 
wilde leeren, daar ik toch moeilijk eeuwig loop- 
jongen blijven kon. 

Ik was op die vraag niet erg voorbereid. Het 
liefste zou ik, als Gerrit, naar zee zijn gegaan, 
doch daar ik moeders lieveling was, begreep ik, 
dat ze 't niet zou overleven en dat ik dus in 
's hemelsnaam maar 'n baantje aan den wal moest 
zoeken. Ik beloofde er eens over na te zullen 
denken. Voorloopig vond ik m'n „vak" nog zoo 
slecht niet, omdat ik er voortdurend door op 
straat kwam en verschrikkelijk tegen een werk- 
plaats opzag, waar men zoo'n gansenen dag van 
de buitenwereld afgesloten blijft. 

Mijn patroon was niet kwaad en toen ik hem, 
op raad van moeder, eens vrijmoedig klaagde 
over het feit, dat mijn loon bijna geheel aan 
schoenen-reparatie opging, kreeg ik een gulden 
opslag en 'n paar nieuwe stevige trappers. Ook 
beloofde m'n baas me, dat ik later in den winkel 
zou mogen bedienen. Nu, dat vond moeder uit- 
stekend ! Winkelbediende was 'n heel fatsoenlijke 
betrekking en moeder ging er zélf nog eens met 
mijn patroon over spreken. — — — 

Kort daarna kregen we bezoek van den wijk- 
dominee, 'n vriendelijke, deftige oude heer, die 
moeder een beetje beknorde, omdat ik nog niet 
op catechisatie ging. Moeder schrok er verschrik- 
kelijk van, want al was ze zelf zeer godsdienstig 
en kerksch, ze had er nog nooit over gedacht 
om ons jongens op dat gebied te dwingen. 

Ze gaf den eerwaardigen zielenherder dan ook 
het adres van Willem op, omdat ze hoopte, dat 
mijn broer nog tot inkeer te brengen zou zijn. 

Willem was toen al in weken niet bij ons 
thuis geweest en moeder tobde er vreeselijk over. 

Doch om op dominee terug te komen. Ik zou 
dan bij ZijnwelEerwaarde op catechisatie gaan, 
hoe weinig lust ik 'r ook in had. Later viel het 
me echter mee en vooral die verhalen uit het 
Oostersche wonderland, vond ik bepaald betoo- 
verend mooi en toen dominee merkte, dat ik er 
zoovéél voor voelde, gaf ook hij me, evenals 
vroeger de meester op school, mooie boeken, 
nu met bijbelsche verhalen, mee naar huis, zoo- 



Onze oud-koloniaal doet iederen dag zijn kruideniers- 
boodschappen in de buurt van zijn winkel. 



*) De „Roode Duivel", een schelderig weekblaadje, dat 
vroeger door de z.g. „vrijen" werd uitgegeven. Het deed 
hen meer kwaad dan goed, want de inhoud was meestal 
beneden alle critiek. C. B. 



DE PRINS. 



dat ik altijd met m'n gedachten in verre 
vreemde landen leefde. 

O, ik benijdde broer Gerrit zóó, die al 
dat mooie ginds met eigen oogen kon aan- 
schouwen, terwijl ik toch gedoemd was iederen 
dag mijn kruideniersboodschappen in de buurt 
van mijn winkel te doen. 

We hadden van Gerrit slechts éénmaal 
uit Melbourne in Australië een korten brief 
gekregen. Hij schreef, dat 't leven aan boord 
hem best beviel en dat hij al heel wat van 
de mooie wereld gezien had op zijn reis. — 

Eindelijk kwam onze Gerrit thuis ! 

't Was geheel onverwachts ; hij had niks 
meer van zich laten hooren en moeder was 
al erg ongerust geworden. 

Ik zie hem nóg binnenstormen ! 

't Was 'n knappe slanke kerel geworden, 
stoer en forsch gebouwd voor z'n negentien 
jaar. En wat zag hij er heerlijk bruin uit, 
precies een Roodhuid, dacht ik. Moeder 
stikte bijna onder z'n omhelzing en toen hij 
mij de hand schudde, deed hij me pijn, 
maar ik hield me goed. 

Ik was nü nog trotscher op mijn broer 
den matroos dan vroeger op Willem in z'n 
soldatentijd ! Ja ik vond Gerrit een held, 
toen hij verteld had van die vreeselijke stor- 
men op zee en hoe hij dan klauteren moest 
in 't want om de zeilen te helpen bergen. 
Ook had hij 't over de zwarte, bruine en 
gele menschen, die hij aan verschillende 
kusten gezien had en vertelde hij van de 
mooie maannachten op den Indischen 
Oceaan, van vreemde steden als Batavia, 
de hoofdstad van Nederlandsch Indië, van 
verre landen als Japan, China en Amerika ! 
Kijk, dat alles leefde nu voor me, dat was 
nog wat anders dan de gewone boekentaal ! 

Gerrit had ook mooie dingen meegebracht, 
lakdoosjes, schelpen, 'n scheepje in 'n flesch 
en andere dingen om onze pronkkamer mee 
op te sieren. — 

Door Gerrit's komst verzoende Willem zich 
weer met moeder. Ze scheelden niet zoovéél 



.---V>'V i-i>-*:";' 



.?**?/. :: ! 





ï 






■153w 


- ' ~ ' MtW 

ilïfl 


ünPïl - - ~ 




5P£( 


r ^--^_ j 



NP 




in leeftijd, Gerrit en Willem bedoel ik, en onze 
matroos nam den Rooie-Duivelman eens ferm onder handen. Ook dominee 
was een paar maal bij Willem thuis geweest en had toen weten door te drij- 
ven, dat, ten pleiziere van moeder, z'n zoontje Anton, toen reeds 'n paar 
maanden oud, in de kerk zou worden gedoopt. Z'n vrouw Geert was 
woedend, omdat ze haar macht over Willem scheen te verliezen en toen 
nu haar vrienden bij hem thuis kabaal kwamen maken, nam hij 'n kloek 
besluit en nam zijn ontslag uit de partij, tot groote vreugde van ons allen. — 
Ook Willem stelde veel belang in Gerrit's reizen. Hij begon er over te praten 
om z'n geluk eens in den vreemde te probeeren. Je las zooveel van menschen, 
die b.v. in Amerika met niets begonnen, later dubbel en dwars millionnair werden. 

Na vier weken ging Gerrit weer naar zee. Hij had gemonsterd op een 
boot van de „Nederland" ') voor een reis naar Oost-Indië en terug, 
zoodat hij slechts drie maanden zou wegblijven. ( Wordt vervolgd). 



toto) {Martelhoff. 

Het gerestaureerde Rembrandtshuis te Amsterdam. — Uit gedenk- 
waardige perceel, waar de grootmeester onzer 17de-eeuwsche schil- 
derkunst van 1639 tot 1658 woonde, is als 'tware opnieuw voor ons 
verrezen in zijne karakteristiek 17de-eeuwsche constructie en wordt 
bestemd tot een museum voor Rembrandts etskunst ; de interieurs 
hebben oud-eikenhouten betimmeringen; de lichtinval heeft plaats 
door hooge vierkante vensters, met glasruitjes in lood. De verdee- 
ling van de baksteenen en de natuursteenen blokken in den voor- 
gevel is in heele en halve voetenmaat ; de restauratie is uitgevoerd 
door den architect P. C. de Bazel. 
(Wegens plaatsgebrek eerst nu opgenomen). 



2) e Goudklomp 

Novelle van 
H. RIDER HAGGARD. 

In de hoogste verbazing keken de twee 
mannen elkaar aan. Jack Lynne verbrak het 
eerst de stilte; zijn oogen richtten zich van 
zijn metgezel op den goudklomp en lachend 
vroeg hij : „Zullen we eens probeeren of we 
nog meer kunnen vinden, Steve?" 

„Mij goed," klonk het norsch, „maar ik 
geloof niet dat er nog meer is." 

Zwijgend groeven ze door tot zonsonder- 
gang en gingen toen terug naar hun tent, 
waar Steve moedeloos op een leege kist ging 
zitten. Hij was een lange, magere man van 
denzelfden leeftijd als zijn metgezel, maar 
zijn gezicht was gerimpeld en had een som- 
bere, peinzende uitdrukking. Jack, steeds op- 
gewekt en welgemoed van aard, trachtte Steve 
wat op te vroolijken. 

„Komaan vriend, we zullen den klomp eens 
op een tafeltje tusschen ons in zetten, waar 
we hem goed kunnen zien. Hij is een mooi 
sommetje waard." 

„Ja," bromde Steve, „juist genoeg voor 
één, maar niet voor twee." 

„Wat bedoel je?" vroeg Jack verbaasd. 

„Dat zal ik je zeggen. Ik wil ronduit met 

je spreken. Ik heb genoeg van dit leven, je 

weet niet hoezeer ik er het land aan heb." 

„Geen wonder," zei Jack, „wie zou dit nu 

prettig vinden?" 

„Ik werd er toe gedreven door een meisje, 
waarop ik verliefd werd in Engeland. Mis- 
schien had ze mij wel willen trouwen — ik 
weet het niet, ik heb haar niet gevraagd, 
maar wel haar vader, een gierigaard en een 
tiran. Hij lachte mij in het gezicht uit, be- 
weerde dat hij op mij persoonlijk niets tegen 
had, maar dat ik geen fortuin genoeg bezat 
en eindigde met te zeggen: „Kom eerst met 
iooo pond contant geld terug, mijn jongen, 
en je kunt haar krijgen." 
Dienzelfden avond nog vertrok ik naar de goudvelden, ontmoette jou 
en de rest weet je." 
Jack knikte. 

„Eindelijk," vervolgde hij, „vonden we dezen goudklomp hier. Ik zou 
zeggen dat hij ongeveer iooo pond waard was en nu moet ik den geheelen 
klomp hebben of niets, begrijp je? Want dit leven houd ik niet langer uit." 
Jack klemde de tanden vast op de pijp. „Als je bedoelt datje meer zult 
krijgen dan je toekomt, vergis je je," zei hij bedaard, toen zich bedenkend : 
„Och, misschien zit er ook nog wel meer in den grond; als jij er zoo ver- 
schrikkelijk op gesteld bent, Steve, neem hem dan maar en goed geluk er 
mee. Je vindt mij zeker heel goedhartig, maar .... maar ik weet bij onder- 
vinding wat het is te hunkeren naar een meisje. Ik zelf heb iemand lief — " 




toto's Jules Wolf te Rotterdam. 
Het 50-}arig bestaan van de opleiding der Marine- 
machinisten te Hellevoetsluis. — Het was een 
uitnemende gedachte om dit feit feestelijk te 
herdenken, immers de stichting te Hellevoet- 
sluis is van groot nut voor de zeevaart ; de ad- 
spirant-machinisten genieten aldaar theoretisch 
en practisch onderricht en worden na voldoend 
examen als adjunct-machinist op de schepen 
geplaatst om hunne verdere opleiding te ont- 
vangen en bij telkens herhaald examen tot 
machinist, hoofd-machinist en officier-machinist 
te worden bevorderd — In de groote zaal, die 
keurig versierd was met vlaggen, tropheeën, 
bloemen en groen en waarin een fraaie gedenk- 
plaat onthuld werd door den oud- officier- 
machinist 1ste kl. j. Gudde, in tegenwoordig- 
heid van reünisten, leerlingen en genoodigden, 
had een schitterend diner plaats. — toto rechts: 
De autoriteiten en reünisten aan boord van de 
„Schoonhoven" op weg naar Rotterdam ; de 
lste officier links is de overste Smits, directeur 
der school ; daarnaast kolonel J. H. Geijzen ; 
voorts de heeren : K. A. van Boven, voorz. van 
het feestcomité ; Gudde, eere-voorzitter, be- . 
noemd tot ridder van de Oranje- Nassau-orde ;i' e 
De Carpentier, benoemd tot ridder der Oranje-™ 
Nassau-orde; Beukers en de feestredenaar.de heer Maandag. — Foto links: De aankomst der feestvierenden te Hellevoetsluis. 



3 6 



DE PRIN S. 




De Internationale Wedstrijd van den Nederlandschen Amateur-Schermbond op het terras van het Palace-Hötel te Scheveningen. Deze gezonde, 
aanbevelenswaardige sport, wordt ten onzent blijkbaar met kloekheid en volharding beoefend ; onze corypheeën zijn wederom kranig voor 
den dag gekomen ; de „Wisselbeker" , waarom Holland en België te kampen hadden, is door onze schermers gewonnen. — Tijdens de ver- 
schillende nummers van het concours heerschte levendige en spannende belangstelling. — Onze foto geeft behalve eene „partij" tusschen 
onzen luitenant Doorman en den heer Struyck uit België, (beiden geduchte kampioenen), een aardig strand- en zeepanorama te zien. 



„Dank je," zei 
Steve, „ik neem je 
aanbod aan. Nu ga 
ik onmiddellijk naar 
Engeland naar den 
heer Dalton" — 

„Dalton?" viel 
Jack hem verschrikt 
in de rede. „Hoe 
heet het meisje ? 
Toch niet Bessie?" 

„Ja. Kenjehaar?" 

„Of ik haar ken? 
Dat zou ik denken! 
Kerel, ik ben met 
haar verloofd!" riep 
Jack uit. 

Steve sprong op. 
„Wat zeg je?" 

„En ze heeft be- 
loofd mijn vrouw te 
worden, als ik haar 
vaders toestemming 
kon verkrijgen; ze 
heeft mij lief en al- 
leen gebrek aan for- 
tuin scheidt ons. Ze 
behoort mij toe, niet 
jou. Mijn God! nu 
krijg je den goud- 
klomp niet. We zul- 
len er om vechten." 

Steve schudde het 
hoofd. „Je zoudt mij 
in vijf minuten onder 
hebben. Neen, ik 
weet iets beters, we 

zullen om Bessie trekken. Hier is een spel kaarten. Hij, die tweemaal de hoogste trekt, 
heeft het recht haar te huwen," zei hij. 

Jack knikte. Ze coupeerden en Steve liet de hoogste kaart zien. Weer trokken ze 
en ditmaal was Jack de gelukkige. Steve nam opnieuw de kaarten. „Jij coupeert," zei hij. 

Jack deed zooals hem gezegd werd, aarzelde even en trok het aas. Steve werd spierwit 
toen hij de noodlottige kaart zag ; hij bleef eenige seconden bewegingloos zitten en zei eindelijk : 

„Je hebt het eerlijk gewonnen — en • — ik zal er mij bij neerleggen." 

Op zekeren avond zag Bessie Dalton iemand den voortuin inkomen. Pijlsnel vloog ze 
naar de deur, opende die en viel een gebaarden jongen man in de armen, die haar omhelsde. 

„Ja, ja Bessie, eindelijk ben ik teruggekomen, je wist toch dat dit gebeuren zou, niet?" 

„Ja, dat wist ik," snikte ze. „Ik heb er geen oogenblik aan getwijfeld al deze lange jaren. 
Ik heb zoo naar je verlangd, 
Jack 
zeggen i 

Op hetzelfde oogenblik ver- 
scheen Mr. Dalton en riep ver- 
baasd uit : „Wie is dit, Bessie ?" 

Jack antwoordde voor haar : 
„Misschien herkent u mij niet, 
Mr. Dalton. Ik ben Jack Lynne 
en ben juist teruggekomen uit 
Californië." 

„Dan doe je beter er 
snel mogelijk weer heen te gaan, 
ik wil hier geen bedelaars in 
mijn huis hebben." 

„Pardon, mijnheer," zei Jack 
bedaard, „ik bezit genoeg for- 
tuin om Bessie een behoorlijk 
bestaan te kunnen aanbieden. 
Ik ben goddank, gelukkig ge- 
weest ginds in de goudvelden." 

„Dat verandert de zaak na- 
tuurlijk. Blijf dan soupeeren als 
je lust hebt." 

Bessie was onuitsprekelijk 



zoo 

en — wat zal vader wel 
?" eindigde ze angstig. 



gelukkig en men zou 
dit eveneens van 
Jack hebben ver- 
wacht, maar toch 
was hij steeds ver- 
strooid en in ge- 
dachten verdiept. 
Eens op een avond 
toen hij naar de 
stad was gegaan om 
een ring voor Bes- 
sie te koopen, werd 
er op de voordeur 
geklopt. Ze deed 
open en een lange 
man met verschoten 
jas en droefgeestig 
uiterlijk stond voor 
haar. Ze staarde hem 
een oogenlijk aan en 
uitte een kreet van 
schrik ■ — het was 
Steve Hilton. Hij 
kwam binnen en 
bleef wel een half 
uur met haar praten, 
toen ging hij heen 
nog terneergeslagen er 
dan hij gekomen was. 
Een weinig later 
kwam Jack uit de 
stad terug met den 
ring. Hij wilde haar 
dien onmiddellijk 
aan den vinger ste- 
ken, doch Bessie 
weerde hem zachtjes 
af en fluisterde: „Neen, Jack, liever niet, wacht nog een weinig." 

Jack schrok hevig en geagiteerd vroeg hij: „Waarom niet, Bessie?" Hij zweeg even 
en barstte toen eensklaps uit: „Bessie, Bessie, mijn lief meisje, ik moet het je vertellen. 
Ik ben een bedrieger, een huichelaar — ik heb het geld, dat mij bij jouw terugbracht 
niet op eerlijke wijze verkregen. Ik werkte samen met een vriend — Steve Hilton — we 
vonden een goudklomp van een waarde van iooo pond, die hij voor zich wilde houden 
om er jou mee te winnen. We waren half gek, want we hadden je beiden lief en in 
onze krankzinnige stemming trokken we om de hoogste kaart voor je. O Bessie, Bessie, 
je hebt geen idéé wat er in mij omging ! Steve schudde de kaarten en ik zag dat de 
onderste een aas was en toen ik coupeerde nam ik dit aas — en zoo won ik je voor mij." 
Zijn gelaat was doodsbleek geworden. „Ik heb dus mijn vriend, de man, die onge- 
lukkig hetzelfde meisje liefhad als ik, bestolen. En nu zul je mij zeker wegzenden, zooals 

ik dat verdien?" vroeg hij. 

Ze schreide zachtjes, en 
fluisterde hem in het oor : 

„O Jack, Jack, ik ben zoo 
blij dat je mij dat alles verteld 
hebt. Maar ik wist het reeds. 
Steve Hilton is hier geweest. 
Het is hem niet voor den wind 
gegaan, hij is arm. Hij kwam 
hier in de hoop dat ik onze 
verloving zou verbreken, Jack. 
Alsof ik je ooit in den steek 
zou laten! Ik zond hem weg, 
maar ik heb hem gezegd, dat 
je hem zijn aandeel in het goud 
zult uitbetalen. En dat zul je 
doen, nietwaar?" 

„Of ik!" riep Jack opsprin- 
gend, met vreugdevol gelaat; 
al zijn zorgen verdwenen, nu 
zijn bruidje veilig in zijn armen 
rustte. „Ik zal hem alles ge- 
ven wat ik maar eenigszins 
kan missen ; alles — behalve 
jou, Bessie." 




nl .:1et Herinneringsfeest, van het 100-jarig bestaan van Argentinië's onafhankelijkheid, te Buenos-Ayres. — Foto boven: „Plaza deMayo"; dit aanzienlijke plein, gelegen in eene omlijsting 

■an statige gebouwen, heeft kostbare historische herinneringen voor de bevolking; op onze foto ziet men de baksteenen obelisk met een vrijheidsstandbeeld, ter herdenking van de 

'volutie in Mei 1810; van daar de naam van het plein; verder het gouvernementsgebouw en het ruiterstandbeeld van Belgrano. — Foto links onder: De geïllumineerde „Auenida de 

'po", de schoonste straat, die de Plaza de Mayo met de Boulevards Entre Rios en Callao verbindt. — Foto rechts onder: De illuminatie van de „Plaza de Mavo". — De verlichting 

ie oorlogsschepen in de haven, de straten, pleinen, openbare gebouwen, eerepoorten enz. was luisterrijk en betooverend schoon ; zij heeft 9000 gulden per uur gekost, zooals ons 

meegedeeld werd. — Wij hopen spoedig eenige foto's te plaatsen van de groote tentoonstelling, die de vorige week werd geopend, maar nog verre van gereed was. 



DE PRINS. 



m 




De Nationale Huisvlijttentoonstelling 
te Scheveningen. — Door de uitste- 
kende voorbereiding, regeling en or- 
ganisatie is hier een geheel verkre- 
gen, dat een nagenoeg volledig beeld 
geeft van 't geen de huisindustrie 
vermag te produceeren en groote 
belangstelling verdient, welke door 
de schoone openingsrede van onzen 
Regeerings-vertegenwoordiger nog 
meer aangewakkerd is. De verzame- 
ling, oordeelkundig ingedeeld, waardoor het overzicht vergemakkelijkt wordt, bevat: 
huisraad, beeldhouw-, borduur-, figuur-, zaag-, kant-, weef-, schilder-, teeken-, bouw-, 
knutselwerk en vele andere handwerkproeven, die van bedrevenheid, vernuft, smaak, 
artistieken en practischen zin, taai geduld en volharding getuigen. Het is onmogelijk 
in de groote verscheidenheid van inzendingen, waaronder ook buitenlandsche, eene op- 



somming te geven van wat er te zien 
is; wij wekken onze abonné's tot een 
bezoek op ! — Foto links : Zaansche 
windmolen, in 4 jaar tijds door jon- 
gens van H tot 19 jaar vervaardigd; 
daarvóór de bestuursleden der ten- 
toonstelling : van links: G. "}. Blees 
Kz., Secretaris der regelings-commis- 
sie; H. J. de Ligt, Voorzitter versie- 
rings-commissie ; H. van der Man- 
dere, Secretaris Dagelijksch\Bestuvr ; 
Prof. Dr. S. D. van Veen, Voorzitter ; L. "]. C. van Es, Voorzitter der Koloniale Af dee- 
ling ; Dr. Ter Haar Romeny, J. R. H. Brandenburg van Veen, Leden van de versierings- 
commissie. — Foto rechts: De Domtoren van Utrecht, van 1800 lucifersdoosjes 
vervaardigd door den heer De }ong te Heerenveen. — Foto onder: Afdeeling xiguur- 
zaagwerk, klokken en vogelkooien. 




Foto's) (Stok. 

Het 8-daagsche Concours Hippiqueop 

„Houtrust" te 's-Gravenhage. — Dit 

eerste sportfeest van de „Nederland- 

sche Vereeniging ter bevordering van de 

Paardenfokkerij" op het nieuwe terrein 

is schitterend geslaagd; er was voort- 
durende belangstelling en groot animo ; het fraaie terrein met zijn ruime, practisch ingerichte tribunes, zijne flinke stallen, zijn gezellig restaurant is eene groote aanwinst en het laat zich 
aanzien, dat ook andere sportbranches er intensief en volhardend zullen beoefend worden. Verschillende nummers van het interessante programma werden door het talrijke publiek 
levendig toegejuicht. Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden gaf ook door zijn bezoek van zijne belangstelling blijk. — Foto boven links : W. Winans te Flucklev wint met Crondesborough 
en Londale het nummer Tandems. — Foto boven rechts: Het fraaie vierspan van Walter Winans te Pluckley, dat den lsten prijs behaalde. — Foto onder links: Cheru van luit. Roëll te 
Amersfoort, bereden door luit. Labouchère, winnaar in het Officiers-springconcours. — Foto onder midden : Hvwills Star Princess van Philippot en Mathieu te Brussel, die met 83 stemmen 
den Damesprüs verwierf in het concours eenspannen, welk nummer door de aanwezige dames op de tribune werd beoordeeld. — Foto onder rechts: Benjo van Philippot en Mathieu te 

Brussel, winner van de „London Show Cup Springconcours" voor jachtpaarden, gereden door officieren of heerrijders. 



33 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN ; „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„Lieve hemel, men valt toch niet dadelijk in onmacht, als men van ge- 
voelen verschilt!" bromde hij een beetje ontstemd. 

„U heeft volkomen gelijk," zei Dubois, hem de hand toestekend. „Mijn 
flauwte heeft niets te maken met ons geschil. Ik gevoelde mij reeds gerui- 
men tijd niet goed en zal wat ontspanning moeten nemen. Ik rijd gauw 
naar huis en ga naar bed. Als het Amélie gerust stelt, verzoek den dokter 
dan ons te volgen." 

„Rijd met "ons mede, graaf Saint- Arnaud," verzocht Amélie, „mijn man 
kan onderweg nog iets overkomen." 

Saint- Arnaud boog toestemmend. „Ik had het zelf reeds willen vragen." 
Daarna wendde hij zich tot Hortense. „Zal ik spoedig wat van u hooren?" 
vroeg hij zacht. 

„In ieder geval ga ik morgen ochtend naar mijn zuster om te hooien 
hoe mijn zwager den nacht heeft doorgebracht," fluisterde zij terug. 

Saint-Arnaud kon haar nog slechts met een stralenden blik antwoorden, 
het rijtuig was voorgereden. 

Amélie nam kort afscheid van haar vader ; zij was boos. Ook Hortense 
ging na het vertrek der gasten zonder een woord naar haar slaapkamer. 

De baron floot stilletjes en ging in zijn werkkamer in zijn schommelstoel 
zitten, een beweging, welke de huisdokter zeer prees en de dochters een 
„ordinaire liefhebberij" noemden. 

Hoofdstuk III. 

„U heeft u gisteren ongelooflijk gedragen, papa," zeide Hortense den 
volgenden dag aan de koffietafel. 

„Wat heb ik dan misdreven ? Ik kon toch niet verhinderen, dat Dubois 
een flauwte kreeg. Dubois is oud geworden, waarom neemt hij zijn ontslag 
niet? Ik koop voor hem, welk kasteel hij maar wenscht." 

„U denkt met geld alles goed te maken." 

„Dat kan ook." 

„Uw denkbeelden zijn afstootend! Graaf Saint-Arnaud...." 

„Aha. Dat is het hem!" lachte Merrier. „Ik ben de hoogedele inzichten 
van uwen bevoorrechten aanbidder te na gekomen." 

„Saint-Arnaud dingt niet naar mijn hand, omdat hij uw manier van rijk 
worden afkeurt," stiet ze uit. 

„Dat overleef ik !" 

„Maar ik niet. Ik heb hem lief en zal niemand anders trouwen, en als 
hij mij niet trouwt, dan geef ik om al uw millioenen niets." 

„Dat is domheid. Hij zal u en uw millioenen wel wenschen." 

„Hij wil mij slechts trouwen, als ik niets van u aanneem." 

Merrier greep naar zijn hoofd, alsof hij duizelig werd. „Een zenuwdokter 
moet hem onderhanden nemen. Dit is nog het dwaaste, wat ik ooit heb 
gehoord." 

„Dwaas mag het zijn, maar toch bewijst het, dat hij mij liefheeft en 
niet mijn geld." 

„Natuurlijk heeft hij u lief. Hij zou geen oogen in zijn hoofd moeten 
hebben." 

„Toch ben ik dood ongelukkig. Hoe kan ik plotseling arm zijn, u kunt 
uw geld toch niet in de Seine werpen !" 

„Daar denk ik niet aan ! Er zal wel met den jongen heer te spreken 
zijn. Zal ik naar hem toerijden ?" 

„Neen — u zoudt alles bederven. Wat moet ik beginnen? Heden moet 
ik besluiten, of ik hem trouwen en arm zal worden, of hem opgeven en 
rijk wil blijven." 

Zij beet op haar lip. Tranen stonden in haar oogen. 

„Ween toch niet, mijn lieve Hortense !" zei Merrier. „Gij zult alles heb- 
ben wat gij wilt, en al is Saint-Arnaud de schoonzoon niet, dien ik zou 
hebben gekozen . . . ." 

„Hij kan u ook niet uitstaan." 

„Dus zijt gij het beiden daarin eens. Wacht," zeide hij na een poos. 
„Er is nog een uitweg." Hij schoof zijn stoel dicht naast die van Hortense. 

„Welke dan ?" pruilde zij. 

„Gij moet Saint-Arnaud wijs maken, dat gij een eigen vermogen hebt 
van familie uwer moeder, een kapitaal van welks rente gij bescheiden 
kunt leven. Dan trouwt hij u, laat het verder aan mij over." 

Hortense's gelaat klaarde op! „Gij zijt toch knap, papa, dat is een goede 
inval. Hoeveel zal ik geërfd hebben?" 

„Laat ons zeggen, dat gij twee- honderd-duizend frank hebt geërfd, dat 
geeft acht-duizend frank rente. Zooveel gaaft ge tot nu toe voor hoeden 
en handschoenen uit ! " 

„En nu zou ik er alles van moeten betalen ?" 

„Kleine dwaas — dat maken we Saint-Arnaud wijs. Ik heb er pleizier 
in dezen verwaanden klant om den tuin te leiden. Zijt ge getrouwd dan 
mag hij de waarheid hooren, hij is dan wel zoo goed, u en uwe millioenen 
te behouden." 

„Dat geloof ik ook." Hortense stak haar vader de blozende wang toe, 
iets wat Merrier niet vaak gebeurde. 

„Rijdt ge nu naar Amélie, kind ?" 



„Ja, en eerst naar Worth. Ik moet een nieuw toilet hebben voor het 
eerstvolgende hoffeest." 

„Wat scheelt je, Amélie, ge zegt toch, dat Gaspard tamelijk goed heeft 
geslapen en nu al weer met zijn adjudant werkt." 

Amélie antwoordde niet dadelijk. Zij zat tegenover haar zuster met het 
stempel der vertwijfeling op het gelaat. Telkens bracht zij de handen aan 
de slapen, alsof zij het smartelijk kloppen daardoor tot rust kon brengen. 

„Is de dokter er al geweest? Wat zegt hij?" vroeg Hortense verder. 

„Professor Corvisart is er geweest." 

„Nu, wat heeft hij gezegd? Gaspard moest zeker wat rust nemen, — hij 
heeft zich overwerkt?" 

Amélie lachte bitter. „Ja, hij schreef volkomen rust, levenslange ontspan- 
ning voor!" Zij sprong op. „Ik kan het nog niet vatten, niet verdragen. 
Het kan niet waar zijn!" 

„Wat dan toch?" 

„Kunt gij zwijgen?" 

„Zeker, Amélie." 

„Niemand, ook papa en Saint-Arnaud mogen het niet weten!" Amélie 
boog zich geheel naar haar zuster. Zacht fluisterde zij: „Hij zegt, dat gene- 
raal Dubois een ernstige hartkwaal heeft; hij kan blijven leven, als hij nooit 
weer paard rijdt en dadelijk zijn ontslag neemt." 

„De arme Gaspard. Maar de gezondheid is natuurlijk hoofdzaak, en wij 
zijn rijk genoeg, Amélie. Papa koopt een slot voor je, en — " 

„Kom mij niet met dezen troost, Hortense, zulke redeneeringen zullen 
velen nog houden. Niemand begrijpt, wat dit voor mij is. Neemt Gaspard 
zijn ontslag, dan is het eenvoudig het eind — het eind van alles!" Zij 
staarde somber voor zich uit. Daarna sprong zij op en liep rusteloos de 
kamer op en neer. „Hoort ge, Hortense, het zal niet gebeuren, ik zal het 
verhinderen. Ik heb den dokter laten beloven Gaspard de waarheid niet te 
zeggen. Hij moet onwetend blijven, omtrent zijn toestand. Het hart van 
Gaspard is onnatuurlijk verwijd, hij kan na een opwinding of inspanning 
dood blijven." 

„Dan mag hij zich niet meer inspannen, er zijn toch zeker nog betrek- 
kingen genoeg voor hem aan het hof." 

„Voor Gaspard niet. Generaal Dubois, voor wien de veldmaarschalkstaf 
zeker was, trekt geen hoflivrei aan." Zij greep met beide handen in haar 
kunstig opgemaakt, blond haar. „Dat zal dus het einde mijner droomen zijn! 
Gepensionneerd als eenvoudig generaal ; ergens op een landgoed door niemand 
gekend en benijd te worden." 

„Men zal u nog steeds om uw rijkdom benijden, Amélie." 

„Daar geef ik niets om. Ik was niet trotsch op mijn geld. Gij begrijpt 
niet hoe heerlijk het is, de vrouw van een beroemd man te zijn. Overal 
juichte men ons toe. En dat moet nu plotseling uit zijn." 

Haar stem verstikte in tranen. Zij snikte het uit. 

Hortense zag met gefronst voorhoofd op haar neer. „Beheersch je toch !" 
zeide zij met vaste stem. „Als gij het waagt Gaspard te zeggen, dat zijn 
toestand niet ernstig is, en de dokter heeft je gerustgesteld, waarom huilt 
ge uw oogen dan rood? Zoo kan Dubois uw geruststelling nooit gelooven." 

„Ge hebt gelijk." Amélie slikte met geweld haar tranen in. 

„Laten we nu dat onderwerp laten rusten," zei Hortense. „Misschien 
gaat alles beter dan we denken. Gisteren was ik ook moedeloos, nu weet 
ik, dat alles zal gaan, zooals ik wil." 

„Hoe dan ?" 

„Ik zal met graaf Saint-Arnaud trouwen." 

„Heeft hij dus zijn bedenkingen omtrent uw rijkdom opgegeven?" 

Hortense lachte. „Voorloopig niet." Zij fluisterde haar zuster het plan 
van den ouden Merrier in. 

Amélie schudde bedenkelijk het hoofd. „Saint-Arnaud heeft een zeer 
sterk karakter, zulk een misleiding vergeeft hij u nooit," waarschuwde zij. 

„Ach wat, hij hoort het pas, als wij reeds lang man en vrouw zijn, 
indien gij mij niet verraadt." 

„Ik zal wel zwijgen." 

„Goed. Probeer nu of gij Saint-Arnaud niet naar mij toe kunt zenden." 

„Merkwaardig !" dacht Hortense, die haar zuster oplettend gadesloeg. 
„Amélie heeft haar man hartstochtelijk lief en toch stelt zij hem liever 
bloot aan een plotselingen dood dan dat zij haar eerzucht opgeeft. — Het is 
waar, wat doe ik zelf? Zij stond met gefronst voorhoofd en keek pas op, 
toen Saint-Arnaud reeds naast haar was. Door het zachte tapijt had zij 
hem niet hooren naderen. Zij hief het hoofd op en stak hem beide 
handen toe. 

„Hortense." 

Hij keek haar vragend aan. Haar glimlachen en blozen was betoove- 
rend, maar hij dorst zijn geluk nog niet geheel te vertrouwen. 

„Kom naast mij zitten, dan zullen we praten, en allen strijd over het 
ellendige geld vergeten — is het niet ?" 

„Maar al te gaarne." Hij legde den arm om haar schouder en keerde 
met de andere hand haar gelaat naar zich toe. „Zie mij aan," zei hij aan- 
gedaan, „mag ik hopen, dat gij mijn wensch inwilligt ?" 

Zij aarzelde een oogenblik. Daarna sloeg zij haar armen om zijn hals 
en kuste hem. 

„Ja, gij — tiran — gij slechte, beste man ! Gij zult uw zin hebben. 
Liever wil ik van alles afstand doen, dan van u. Ik zal eenvoudig en be- 
scheiden leven. Maar dat moet gij mij nog leeren. Ik heb geen vermoeden 
er van, hoeveel alles kost, en — " 

„Hortense, gij zult nooit berouw hebben van uw edel besluit." In de 
oogen van Saint-Arnaud glinsterden tranen. Hij kuste haar hartstochtelijk 
op den mond. 

Zij maakte zich vrij : „Luister eens verder. Ik heb met papa gesproken, 
hij vindt goed dat wij geen toelage van hem aannemen, hij vindt het na- 
tuurlijk een krankzinnigheid. Maar hij geeft toch zijn toestemming. Toch ben 
ik niet geheel arm, door een legaat van een tante mijner moeder. Dat is 
het geld der Montignys ; dat zal den graaf niet beleedigen — is het wel ? 



DE PRINS. 



39 



Het zijn tweemaal-honderd-duizend frank. Ik weet niet, of het veel of 
weinig is. Maar gij wildet nu eenmaal een arm meisje trouwen." 

„Ja, het mooiste, liefste meisje van geheel Parijs, sinds zij er niet trotsch 
meer op is, het rijkste te zijn," riep Saint-Arnaud stormachtig. 

„Wat zullen wij gelukkig zijn ! Met mijn tractement en de rente van uw 
vermogen kunnen wij uitstekend leven. Velen mijner kameraden hebben 
minder. Mijn moeder zal u wel leeren een even goede huisvrouw te worden 
als zij zelf is." 

„Moet ik naar de markt gaan en mijn kleeren zelf naaien ?" Hortense 
lachte vroolijk. „Hoe zal ik er dan wel uitzien ?" 

„In het eenvoudigst kleedje zijt gij voor mij schoon." 

„Een uitzet mag papa ons toch geven ?" 

„Zeker — als het maar past bij onze omstandigheden. Ik wilde, dat ik u 
al dadelijk naar mijn moeder kon brengen ! Helaas, zij is op het oogenblik 
op reis." 

„Zal zij niet teleurgesteld zijn, dat gij zulk een arm meisje wilt trouwen ?" 

„Mijn moeder zal zeggen : een meisje, dat zulk een offer brengt is een 
parel !" 

„Nu, ik zou ook een parel kunnen zijn, indien ik mijn schitterende zet- 
ting behield." 

„Misschien denk ik te streng, maar voor mij ligt in den grooten rijkdom 
iets demoraliseerends, zoodra hij zijn bezitters er aan gewent, elke over- 
daad als een noodzakelijkheid te beschouwen, ja als recht, en daardoor de 







■v 


f 'V *,* 




■n 


m\ 


■ rij 


ti 




1 


il 


ü 


T\ 


. J 


3 8 


$ 



m 



f 
| 



11 



'M 




m 



Het „Hotel de Ville" te Parijs. 
Een historische piek, waarop dit monumentale gebouw verrijst ! In 1533 werd de eerste steen gelegd voor een gemeentehuis ter vervanging var een 
middeleeuwsch vereenigingsgebouw, dat in 1529 verdween; in 1605 werd het voltooid; in 1835 begonnen de groote restauratie- en uitbreidingswerken, die 
het stadhuis het aanzien gaven, zooals het dit tot 1871 behield, toen het 24 Mei door de commune geheel verbrand werd; in 1872 begon men met de voor- 
bereidingen voor den herbouw en in 1882 werd het ingewijd ; het tegenwoordige Stadhuis, dat pl.m. 25 millioen frs. kostte, bevat een groote feestzaal, 
waar 10000 personen gemakkelijk hebben gedanst, verder eene raadszaal, eene bibliotheek en andere statige vertrekken. — Van vele gebeurtenissen en 
feiten van beteekenis is het vorige stadhuis getuige geweest ; wij herinneren aan het feit, dat Robespierre zich daarbinnen door een pistoolschot van 
het leven wilde berooven, om niet in handen te vallen van de Nationale Conventie, welker gewapende macht onder aanvoering van Barras het gebouw 
bestormde. Robespierre verbrijzelde zich de kaak door zijn schot, werd gevangen genomen en spoedig daarna met het verband om het hoofd naar het 

schavot gevoerd ; met zijne onthoofding nam het schrikbewind een einde. 



ontberingen der minder begunstigden te vergeten," antwoordde Saint-Arnaud. 

„Wees in ieder geval een beetje vriendelijk tegen den armen papa," 
vleide zij. „Ik heb hem heden reeds de les gelezen over zijn redeneeiingen 
van gisteren. Hij meent het niet zoo erg. In den grond van zijn hart is 
hij de goedharligste man van de wereld. Hij wil alleen voor zijn dochters 
veel geld verzamelen." 

„Ik wil uw vader zooveel mogelijk ontzien, maar zijn en mijn inzichten 
verschillen te veel. Wij zullen dergelijke onderwerpen dus liever geheel 
vermijden." 

„Ja, dat is het beste," stemde zij toe. „Natuurlijk komt gij heden bij 
ons eten ?" 

Saint-Arnaud streed met zichzelf. De gedachte, heden alweer de gast 
van Merrier te zijn, stiet hem tegen de borst. Maar zonder haar te belee- 
digen, kon hij het verzoek zijner bruid niet afslaan. 

Zij dankte hem met een stralenden glimlach. „Laten wij nu de geluk- 
wenschen van Dubois gaan halen, want ge trouwt mij toch slechts, omdat 
ik de schoonzuster van Dubois ben." 

„Natuurlijk, alleen daarom !" lachte hij. 

De generaal keek verheugd toen hij het paar zag. „Dat hebt ge goed 
gedaan, Saint-Arnaud!" riep hij hartelijk. „Gij hadt mij geen beteren zwa- 
ger dan mijn adjudant kunnen brengen." 

De jonge officier boog zich over de hand van Dubois. „Generaal," zei 
hij aangedaan, „wordt vóór alles gezond, — dat is ons aller innigste wensch." 

„Op uw bruiloft wil ik weer dansen." Dubois richtte zich levendig op, 



maar zonk dtidelijk weer terug in zijn kussen. „Bij elke beweging heb ik 
pijn in mijn borst. De dokter wilde mij niet zeggen, wat het is. Wat heeft 
hij gezegd, toen gij alleen met hem waart, Amélie?" 

„Zenuwpijnen. Gij zijt wat overspannen," antwoordde Amélie luchtig. 

Hortense zag hoe haar lippen trilden. 

„Dan is het goed, ik dacht reeds aan een ernstige ziekte. En zieke 
menschen kan men in het leger niet gebruiken." 

„Wat haalt ge u in het hoofd. Maar een lang verlof zou goed zijn," zeide 
Amélie. 

„Dat gaat in dezen tijd niet," zeide Dubois, — „of ik ben gezond en 
doe mijn dienst, óf ik ben ziek en dan moet ik gaan." 

„Generaal, uw gezondheid gaat in elk geval voor;" bracht Saint-Arnaud 
in het midden. 

„De dokter zegt, dat mij niets ernstigs scheelt, dus doe ik verder mijn 
dienst, en verdraag de pijnen zoo goed als het gaat," antwoordde Dubois 
gelaten. 



Hoofdstuk IV. 

De roode kastanjeboomen in de Champs-Elysées stonden in bloei. De 
bloembedden in den tuin der Tuileriën schitterden in stralende kleuren. — 
Men bespeurde reeds den zachten bloemengeur, aan den voet der Made- 

leine als men uit de Rue 

Royale kwam. 

Daar drentelde Karlos 
Galanti rond. Uiterlijk on- 
derscheidde hij zich in niets 
van de gewone Boulevar- 
diers, die voor de restau- 
raties zitten, voor de win- 
kels blijven staan, en elke 
knappe vrouw nakijken. 
Innerlijk was het anders. 
Sedert zijn bruid, Marie 
Boucher, in de Tuileriën 
verkeerde, had hij zeer be- 
sliste, alleen aan zichzelf 
bekende doeleinden met 
zijn schijnbaar nietsdoend 
heen en weer loopen. Heel 
dikwijls berichtte Marie 
hem van haar voorgeno- 
men uitrijden met de kei- 
zerin. Dan stond hij gere- 
geld op den een of anderen 
hoek in de nabijheid der 
Tuileriën, om de keizer- 
lijke equipage voorbij te 
zien gaan, en een blik op 
te vangen uit de stralende, 
blauwe oogen van Marie. 
Er was voor Galanti veel 
aan gelegen elk opzien te 
vermijden. Heden gaf hij 
zijn observatiepost dus 
spoedig op, toen hij zag, 
dat twee heeren hem scherp 
opnamen. Hij ging een 
lange wandeling door het 
schoone, in lentepiacht ge- 
hulde Parijs maken ; zelfs 
de nauwste straten van het 
onaanzienlijkst deel zagen 
er, door de voorjaarszon 
beschenen, schilderachtig 
uit. 

Vermoeid zette hij zich 
eindelijk op een bank neder 



ii il ii II; tm 



ui». 



ism 




naast een oud heer, in wien hij, nadat zij een gesprek hadden aange- 
knoopt, spoedig den dichter Béranger herkende, dien hij eenmaal bij de 
grootmoeder van Marie Boucher had ontmoet. 

Toen de oude heer eindelijk wilde opstaan, hetgeen niet zeer gemakkelijk 
ging, hielp Galanti hem en bood aan hem te geleiden. 

„Waarheen mag ik u brengen ?" vroeg hij. 

„Hebt gij werkelijk tijd, dan gaan wij misschien een eind weegs samen. 
Ik eet bij mevrouw Boucher. Zij verwacht haar kleinkind voor het eerst 
sedert zij in de Tuileriën is." 

„Mag ik u bij de weduwe van den generaal brengen ?" vroeg Galanti. 
„Deze kleine dienst zou een goed voorwendsel voor mijn komst zijn en ik 
ben een groot vereerder van haar kleindochter." 

De smeekende blik zijner vurige oogen troffen den ouden dichter. „Ik 
zal u dankbaar voor uw geleide zijn, en beloof u een goede ontvangst," 
zeide hij. 

Door Galanti's ongeduld scheen het hem, dat zij maar langzaam voort- 
kwamen. 

De oude dichter bleef dikwijls staan. Dan werd hij getroffen door een 
bloeienden vlierboom, dan weer door een wegvliegenden kleinen vogel. 

Eindelijk stonden zij voor het kleine, grijze huis, waarvan mevrouw 
Boucher de onderste verdieping bewoonde. 

Galanti volgde een weinig aarzelend, want de ontvangst van mevrouw 
Boucher placht voor hem geen al te hartelijke te zijn. Hij bleef dus achter 
den dichter. [Wordt vervolgd). 



40 



DE PRINS. 




Ds. J. van Loenen Martinet 






Mr. A. de Jong. 



Foto) 



Jan H. B. Koekkoek. — Revue der Visschersvloot voor H. M. de Koningin, 3 Aug. 1900. (A. ]. W.deVesr. 



C. F. Reduien Morra. 



Vele hartelijke blijken van hoogachting zijn Ds. J. van 
Loenen Martinet, ter gelegenheid van zijn 7o s 'en geboor- 
tedag, uit alle oorden des lands ten deel gevallen. «•« 
Den io,den j„u hoopt de heer C. F. Rechlien Morra. 
sinds 1908 secretaris van de Algem. Rekenkamer te 
's Hage, den dag te herdenken, dat hij bij dat hooge 
staatscollege als klerk in functie trad. — De heer Jan 
H. B. Koekkoek, die kortelings te Hilversum onder vele blijken van belangstelling zijn 7o sten 
geboortedag herdacht, is de zoon van den beroemden zeeschilder H. Koekkoek ; behalve in 
de schilderkunst heeft hij bekendheid gekregen om zijne kunstnijverheidsproducten, waarvoor 
hij te Hilversum op de Nijverheidstentoonstelling met de hoogste onderscheiding bekroond 
werd. Het hierboven gereproduceerde stuk: „De Vlootrevue" werd vervaardigd in opdracht 
van hooggeplaatste personen en verwierf een groot succes, mm 1 Juli j.1. was het 40 jaar 

geleden, dat de heer F. E. Rademakers, hoofd eener 
lagere en M. U. L. O. school te Lobith, bij het onder- 
wijs in dienst trad. Op zijn feestdag ontving hij vele 
blijken van waardeering en vriendschap, mm Kurhaus 
Scheveningen. 16 Juli a.s. treedt de jeugdige Parij- 
sche pianiste Aline van Barentzen als soliste op. Reeds 
als kind van it jaar, in 1909, behaalde deze artiste 
aan het conservatorium te Parijs den isten prijs. 
20 Juli zal de jeugdige Engelsche violiste Miss Margery 





Bentwich, die in verschillende groote steden van het bui- 
tenland met veel bijval concerteerde, zich als soliste 
doen hooren. 18 Juli wordt ons de gelegenheid gebo- 
den, om met een der beste Berlijnsche Mannenkoren, de 
„Berliner Sangerverein", kennis te maken. Dirigent is de 

heer Max Escllke, onderdir. der beroemde Singacade- r. m. Ottenhoff. 

mie. In Amsterdam, waar op 16 Juli een concert in 

het Concertgebouw wordt gegeven, zal o. a. worden uitgevoerd „Jung Volker", van onzen 
landgenoot Julius Röntgen. ■— Tot wethouder van Rotterdam is ben. Mr. A. de Jong, 
lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. — Den heer R. M. Oltenhoff, sedert 1X81 
burgemeester van Groesbeek, ridder der orde van Oranje-Nassau, is op zijn verzoek met 
ingang van 1 Juli j.1. eervol ontslag uit zijn ambt verleend. Door een commissie werd hem 
ten gemeentehuize, namens de geheele burgerij, een bronzen beeld op marmeren zuil (met 
opschrift: „Repos") als huldeblijk aangeboden. — Op 
94-jarigen ouderdom is te 's-Gravenhage overleden de 
heer H. G. Jansen, oud-hoofdingenieur der Kon. Ned. 
Marine, ridder der orde van den Ned. Leeuw. Gedu- 
rende zijn langdurigen diensttijd heeft hij zich op het 
gebied van den scheepsbouw zeer verdienstelijk ge- 
maakt. — De gemeente Bolsward heeft door het over- 
lijden van haren burgemeester, den heer C. J. van 
der Veen, een ijverig en humaan magistraat verloren. 



Jan H. B. Koekkoek. 



JP 



«3* fws* i^ 





Aline 



van Barentzen. 



F. E. Rademakers 



(Kurhaus Scheveningen). 



Mar, 



' 2e T Be„ rwich 




C. J. van der Veen. f 




1 oto) (1. A. N. 

De Henley-roeiwedstrijden. — Ditmaal heeft het watersportïeest in Engeland bij ons spannende belangstelling gewekt, omdat door velen vermoed werd, dat onze kloeke Amstel- 
roeiers zegevierend uit het strijdperk treden zouden ; ofschoon het verwachte succes uitbleef, toonden ze zich toch geduchte tegenstanders, wat in de Engelsche bladen openlijk 
erkenning vond en laat het zich aanzien, dat bij voortgezette, ernstige oefeningen in de kunst van sturen, de toekomst beter resultaat zal brengen. — Onze foto brengt een span 

nend moment tijdens een der nummers van het programma in beeld. 



Juli 23 




1910 




@@UI!&(!^nip©lS(9© IS 

VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER 




ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



K 



li 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



M 



LUXE-UITGAVE 
Per jaar van 52 Nummers 
Franco per Post . . 
Voor het Buitenland 




Mr. J. C. DE MAREZ OYENS, 

Oud-Minister van Waterstaat, nieuw gekozen lid van de Eerste Kamer der Staten- Generaal. (Zie het artikel op bladz. 45). 



È> 



42 



DE PRINS 




B. van der Helst. — „Het Vendel van kapitein Roelof Bicker en luitenant Jan Michielsz. Blaeuw", — voor de bierbrouwerij „de Haan" op den hoek van de Lastaadje (Geldersche 
kade en Boomsloot) 1643. — Het vendel is in tweeën gedeeld: Een groep heeft rust genomen voor de brouwerij ; de vaandrig is opgerezen en begroet de tweede groep, die aangekomen is. 



Onze 1 7de~£eirwsche Schilders. 

Bartholomeus van der Helst (1612-1670). 

Wie dezen naam leest of hoort noemen, denkt dadelijl 



Bartholomeus van der Helst. 



Vendel van Roelof Bicker". — B. v. d. Helst was een 
onovertroffen portret- en historieschilder, een groot- 
meester van de Hollandsche schilderschool ; hij werd 
geboren te Haarlem en woonde reeds op betrekkelijk 




B van der Helst. — 
1626 



Luitenant-Admiraal Aert van Nes, 
-1693 (Rijksmuseum). 



aan het vermaarde mees- 
terwerk, getiteld : „De 
Schuttersmaaltijd", datee- 
rend van 1648, vervaar- 
digd ter eere van den 
Westphaalschen Vrede en 
prijkend in het Rijksmu- 
seum te Amsterdam, aan 
een der wanden van de 
zaal waarop de Eere- 
Galerij uitkomt. — En 
naast dat kapitale doek 
hangt een ander niet min- 
der magistraal stuk: „Het 



B. van der Helst. — Geertruida den Dubbelde, Echtgenoote van 
Aert van Nes, 1647—1684 (Rijksmuseum). 




B van der Helst — „De Schuttersmaaltijd, gehouden op IS Juni 164S, ter viering van het sluiten van den vrede van Munster, in den Voetboog- of St. Jorisdoelen te Amsterdam". De 
schutters zijn véreenigd aan een lange tafel ; in het midden de vaandrig, geheel naar voren gezien, meer rechts de kapitein Cornelis ]ansz. Witsen (1606-1669), die den zilveren 
drinkhoorn van het Sint-jorisgilde in de hand houdt, en door den luitenant lohan Oetgens van Waveren (1630-1670) wordt geluk gewenscht met den gesloten vrede. — Op een 

papier op de trom een gedicht van Jan Vos; op den achtergrond de brouwerij: „Het Lam". 



DE PRINS. 



43 



jeugdigen leeftijd te Amsterdam ; in 1636 trad hij daar in het huwelijk. 
Gedurende meer dan 30 jaar woonde hij in de nabijheid van Rembrandt, 
maar in hunne individualiteit en oorspronkelijkheid, vertoonen ze een groot 
verschil in opvatting en richting ; beiden waren genieën, beiden hebben 
zich onsterfelijk gemaakt ! Hoe majestueus zijn „De Schuttersmaaltijd" en 
„Het Vendel van Roelof Bicker" ; welk een prachtige en grootsche com- 
positie, welke kleurenweelde, maar bovenal welk eene levensuitdrukking, 
kloek- en fierheid hebben de figuren ! Ieder portret is op zich zelf een 
kunststuk, haast een artistiek wonder ! — Er is geen concentreerende be- 
lichting, zoodat men de groote doeken in hun geheel aanschouwt, zonder 
het oog op een bepaalde groep te laten rusten. Welk een tintelende frisch- 
heid, levendigheid en waarheid is er in en hoe buitengewoon talentvol 
heeft hij de kleedij, de versieringen daaraan en de luisterrijke stoffeerende 
details behandeld en uitgevoerd. — Er is iets voornaams in zijne stukken ; 
dit geldt ook voor de afzonderlijke portretten, die alle van zijn meester- 
schap in de kunst getuigen ; men krijgt de overtuiging, dat hij zijne figuren 
nauwlettend bestudeerde, alvorens ze op doek te brengen, niet alleen het 
uiterlijk, maar ook het wezen, de ziel ! — Van der Helst was zeer gezocht ; 
door de vele bestellingen, die hem ten deel vielen, kon hij niet alleen on- 
bekrompen leven, maar liet hij nog eene vrij aanzienlijke som gelds aan 
zijne vrouw na. — Zijn zoon Lodewijk wijdde zich ook aan de schilder- 
kunst, maar met zijn genialen vader kan hij bezwaarlijk vergeleken worden ! 



2) e Bedrieger. 

Schets van WILLIAM LE QUEUX. 

Een jonge man en vrouw stonden tegenover elkaar onder den grooten 
cypres op het grasveld. De maan scheen door het gebladerte en deed de 



Haar lippen krulden zich minachtend en met fonkelende blikken siste 
ze door haar tanden : „O jij lafaard — als ik sterk genoeg was, zou ik je 
kunnen dooden." 

Eenige dames en heeren kwamen nu buiten en Alice, zich met geweld 
beheerschende, snelde het huis in, regelrecht naar haar kamer, waar ze 
zich ontkleedde en den nacht slapeloos doorbracht. 

Ze was de eenige dochter van Sir James Challoner, wiens vrouw stierf 
toen Alice nog een kind was. Haar vader was niet opgewassen tegen 
haar eigenzinnigheid en impulsieven aard en liet haar in het wilde op- 
groeien. Ze kreeg vele bewonderaars en flirtte met allen zonder aan een 
van hen de voorkeur te geven, althans voor zoover de buitenwereld er 
over kon oordeelen; want, hoewel ze het zichzelf nauwelijks durfde be- 
kennen, had ze haar hart verloren aan Merrick Stanton, een jonge man die 
met haar op Villa Morlande gelogeerd was. Hij was de zoon van een armen 
baron, en die meer geld uitgaf dan hij bezat, om zijn stand op te houden. 

Ook hij was verliefd op Alice, „maar het zou natuurlijk dwaasheid zijn 
daaraan toe te geven," had hij gezegd, „want ik ben niet in een positie 
om een vrouw te kunnen onderhouden, doch in elk geval kunnen we goede 
vrienden zijn." 

„Natuurlijk Merrick, de beste vrienden van de wereld," had ze geantwoord. 

In weerwil echter van zijn manhaftig besluit, overmeesterde hem toch 
nu en dan een verlangen naar iets meer dan vriendschap, dat hij telkens 
met geweld moest bestrijden, vooral nu hij haar dagelijks ontmoette. 

Toen Alice den morgen nadat ze het bewijs geteekend had, aan het 
ontbijt verscheen, zag ze er bleek en vermoeid uit, maar ze hield het hoofd 
fier opgericht als gewoonlijk, tot groote verbazing van Ralph St. John. Hij, 
de man van de wereld, altijd onberispelijk gekleed, die steeds over ruime 
middelen scheen te kunnen beschikken, zonder dat men begreep, uit welke 
bron hij die putte, meende Alice te kennen. Hij had gisteren een hevige 
uitbarsting verwacht, doch inplaats daarvan had ze hem gesmeekt. Dat was 




Foto) (De Gilde. 

De „Prins Hendrik der Nederlanden", het eerste Nederlandsche handelsvaartuig, dat 6 Juli 1870 van Amsterdam vertrok, het Kanaal van Suez passeerde 13 Augustus d.a.v. op zijne 
reis van Amsterdam naar Batavia ; wijlen Z. K. H. Prins Hendrik maakte op dit schip 27 Juni 1870 een proefvaart mede op het IJ. De „Prins Hendrik der Nederlanden" werd in 
1869 — 1870 gebouwd aan de Maatschappij : „De Atlas" te Amsterdam (dir. de heer Beijerinck), onder toezicht van den hoofdingenieur der Marinewerf Tydeman, voor rekening van 
de Billiton-Maatschappij. — De afmetingen zijn : lengte 38 M., wijdte 6,60 M., holte 3,45 M., diepgang ledig 2,13 M., geladen 3,10 M. ; aankomst Batavia 12 October 1870. -- Deze foto 
werd genomen van een schilderij, waarop het schip, de omgeving van Port-Said en de ingang van het Suez-Kanaal voorkomen. 



bleekheid van het meisje nog meer uitkomen. Ze plukte zenuwachtig aan de 
franje van haar kanten halsdoekje en zag verschrikt op naar haar metgezel, 
een langen blonden man in rok, met goed verzorgden snor en puntbaard. 

„Je hebt valsch gespeeld op kaarten, Alice, je behoeft het niet te ont- 
kennen, ik heb het duidelijk gezien," sprak hij beslist. 

„Ben je van plan het bekend te maken?" vroeg ze heesch. 

„Neen, ik heb een ander plan." 

„Ralph, ach spaar mij — luister, je hebt mij eens gezegd dat je mij 
liefhad en ik lachte er om. Ik heb er spijt van .... heusch .... Ik had 
het geld zoo noodig .... doch .... ik zal het hun teruggeven — ik wil 
alles doen wat je zegt als . . . ." 

„Nu, nu wees maar niet bang, ik zal het aan niemand vertellen. We 
zullen het zaakje tusschen ons beiden regelen." 

„Goddank, goddank!" zuchtte ze. 

„Maar je moet een verklaring teekenen, dat je vanavond valsch ge- 
speeld hebt." 

„Wat bedoel je Ralph? Een verklaring? Waarvoor? O verneder mij niet 
zoo .... ik bid je . . . ." 

Zonder te antwoorden nam hij een stukje papier, schreef er wat op en 
zei streng: 

„Ziezoo Alice, wil je dat ik alles bekend maak of — zul je dit teekenen?" 

Een lange pauze volgde, toen antwoordde ze met gebroken stem : „Ik zal 
het doen, maar ik had niet gedacht, Ralph, datje tot zoo iets in staat zou zijn." 

Hij veinsde het verwijt niet te hooren en las luide: „Ik, Alice Challoner, 
erken valsch te hebben gespeeld op den avond van den 26 sten Juni op 
Villa Morlande en tengevolge daarvan £ 15 te hebben gewonnen." 

„Zet nu je naam er onder." 

Nadat ze met bevende hand geteekend had, stak hij het zorgvuldig 
opgevouwen, in den zak. 



vreemd, maar nog meer was hij verbaasd haar eensklaps met luide stem 
aan de vereenigde gasten te hooren vragen : 

„Hoe denken jullie over iemand, die valsch speelt?" 

„Daaromtrent is natuurlijk slechts één opinie — het is laag — gemeen!" 
riep Merrick Stanton. „Geen fatsoenlijk man zou zoo iets doen en van 
een dame is het eenvoudig ondenkbaar!" 

„Maar veronderstel dat een vrouw er zich aan schuldig maakte en een 
man het ontdekte, wat behoort dan die man te doen? Wat zoudt u doen 
Mr. Stanton?" vervolgde Alice. 

„Ik weet het niet, ik zou mij geloof ik stilhouden en haar verder negeeren." 

Zoodra het ontbijt was afgeloopen hield Alice Ralph staande met de woor- 
den: „Ik zou je graag om drie uur even in de bibliotheek willen spreken." 

Op den bepaalden tijd verscheen hij. 

„Ik heb je hier laten komen," begon ze uiterlijk kalm, „om te vragen 
welken piijs je verlangt voor de door mij geteekende verklaring." 

„Zoo, zoo, nu begin je wat redelijker te worden," riep Ralph vergenoegd 
uit. „Ik zal je ronduit antwoorden wat mijn plan was. Ik wou je voor- 
stellen deelgenoote te worden." 

Alice keek hem in de hoogste verbazing aan. „Ik begrijp u niet," zei ze. 

„Ik bedoel om voorlaan samen te werken. Ik heb al jarenlang valsch ge- 
sjieeld — ik wil het jou wel bekennen. We zouden met ons tweeën ruim 
£ 500 per jaar kunnen maken, een aardige aanvulling van ons inkomen" — 

„En als ik weiger?" viel Alice hem in de rede. 

„Dan zend ik je bekentenis anoniem aan Merrick Stanton, hij schijnt je 
niet onverschillig te zijn en je hebt hem hooren zeggen, dat hij de vrouw, 
die valsch speelde, zou negeeren." 

„Jij ellendeling — jij lage — " 

„Bedaar Alice — bedaar! Laat dat zaakje aan mij over," klonk het 
eensklaps. 



44 



DE PRINS. 




werden, greep Stanton het spel. „Jullie 
bent allemaal aan 't suffen," zei hij. 
„Alice kom eens hier en laat eens zien 
hoe je gisteren avond £ 15 door valsch 



De Zeilwedstrijden van de Vereeni- 
ging: „Frisia" te Qrouw. — Heerlijk 
zomerweer, een bries van voldoende 
kracht voor de zeilen en een mild 
zonnetje, factoren, die op hun best 
medegewerkt hebben, om dit jaar- 
lijks terugkeerende watersportfeest, 
waaraan Vracht- en Beurtschepen, 
jachten, Boeiers en Schouwen deel- 
namen, uitstekend te doen slagen. 
Treinen, fietsen, rijtuigen, pleziep- 
booten en andere vervoermiddelen 
brachten tal van belangstellenden 
aan en na de prijsuitdeeling bleef 
de feestvreugde nog lang voort- 
duren. — Foto boven: Klasse Vracht- 
en Beurtschepen op het Pikmeer; 




zooals onze foto doet zien, zijn de oorspronkelijke afstanden bijzonder goed bewaard gebleven. — Foto onder: Twee klassen „Schouwen" in den 
wedstrijd op de „Grou" te Grouw ; links de toren, rechts de molen van het dorp. 




De onthulling van het gedenkteeken op het graf van Dr. LaJrillard te Santpoort 
woond werd door Mevrouw de weduwe Laurillard (1), 
den oudsten zoon (2), verdere familieleden en verwanten, 
ging gepaard met eene treffende en bezielende rede van 
Prof. Ritter (3), een huidewoord o. a. van den oud- 
burgemeester van Rotterdam, den heer s' Jacob (4) en 
van den heer T. Vorstius uit Amsterdam. Het bronzen 
borstbeeld van den edelen menschen- en dierenvriend, 
redenaar en dichter, rust op een marmeren voetstuk, 
waarnaast eenige kransen neergelegd werden. — De 
oudste zoon, de heer S. Laurillard, sprak den innigen 
dank uit voor het eerbetoon. 



Merrick Stanton was opgesprongen uit een hoogen fauteuil 
voor het raam, die met den rug naar hen had gestaan. 

„Voor luistervink gespeeld?" hoonde Ralph. 

„Ja, met opzet — en ik heb genoeg gehoord om te 
weten dat ge een gewetenlooze schurk zijt; ik zou je 
kunnen neerslaan als een hond, maar ik zal je nog een 
kans geven, verdedig je als je kunt," en ziedend van toorn 
vloog hij op hem aan en gaf hem een vuistslag, die zijn 
tegenstander deed duizelen. Met een dof gekreun viel 
Ralph achterover in een stoel. 

„je hebt hem toch niet gedood, Merrick?" zei Alice. 

„Neen, hij zal wel gauw weer bijkomen en nu wat die 
verklaring van je betreft?" 

Snel onderzocht Slanton, St. John's binnenzak en vond 
weldra het bewuste papier, dat hij dadelijk in kleine stukjes 
scheurde. Toen schudde hij St. John een paar maal flink 
heen en weer tot hij weer bijkwam en sprak : „Maak nu, 
dat je wegkomt; ik heb je hooren zeggen dat je al jaren 
valsch gespeeld hebt, vertrek dus met den eersten trein 
of je weet wat je te wachten slaat." 

Ralph stond op en verliet met wankelende schreden 
het vertrek. 

Zoodra ze alleen waren wendde Stanton zich tot Alice : 
„Hoe kwam hij er toch toe je van valsch spel te betichten?" 

„Omdat .... omdat .... het waar was." 

„Dan moeten we het voor je in orde brengen," zei 
Merrick bedroefd. „Hoeveel was het?" 

„15 pond." 

„Je moet ze natuurlijk terugbetalen, maar hoe komen 
we aan 't geld ?" Zijn oog viel op Alice's handen. „Lieve 
kind, hiervoor had je 15 pond kunnen krijgen," zei hij 
op haar diamanten ringen wijzend. „Geef ze mij, dan zal 
ik je vanavond het geld ter hand stellen." 

Zoodra de kaarten 's avonds voor den dag gehaald 



De plechtigheid, die bijge- 



spel hebt gewonnen, zonder dat iemand er iets van merkte." 

„O, dat was heel eenvoudig," zei ze lachend. „Ik had 
een bankbiljet van £ 5 ingezet, half toegevouwen, maar 
toen ik zag dat ik gewonnen had, verruilde ik het voor 
een van £ 20, waarna Lord Howard mij betaalde." 

„Ja," zei Lord Howard, „ik vertrouwde natuurlijk mijn 
gasten onvoorwaardelijk en zou er niet aan denken den 
inzet na te gaan, maar, dank Alice, voor de les, die 
je ons gegeven hebt." 

Alice speelde niet mee dien avond en toen ze aan het 
open raam stond voegde Stanton zich bij haar. 

„Alice," sprak hij opgewonden, „ik heb juist een aan- 
bieding gekregen om directeur te worden van de Polo-club, 
te Rockhurst, een baantje van £ 500 'sjaars; kun je — 
wil je — och, je begrijpt mij wel — zou je nu mijn 
vrouw willen worden?" 

„Merrick," zei ze zacht, „je weet. hoe oneerlijk ik ben 
geweest, en toch vraag je mij ten huwelijk? Je bent een 
goed mensch. Ik heb je lief en wil je vrouw worden." 

Den volgenden morgen zei Stanton ; „Liefste, laten we 
het nog een poosje geheim houden; ik zit een beetje in 
ongelegenheid en moet vandaag naar de stad om alles in 
het reine te brengen. Vraag mij niets. Bij mijn terugkomst 
kunnen we onze verloving publiek maken." 

Eenige uren later vond hij Alice lezende in de vestibule. 
„Ik moet je spreken," zei hij ernstig, „ga mee naar de 
bibliotheek," en binnentredende vervolgde hij : „Ik werd 
sedert eenigen tijd door een geldschieter bedreigd met een 
wissel van £ 300. Vanmorgen ging ik er heen toen hij mij 
tot mijn verbazing mededeelde dat de schuld eergisteren- 
avond om elf uur door jou betaald was. Wat beteekent dit?" 

Alice keek hem angstig aan en vertelde hem snikkend 




Foto) (Brandsma. 

Overstrooming te Amsterdam. — Een geweldig, angstwekkend en langdurig onweer, gepaard met een hevigen slagregen, is in 
den vroegen ochtend van 18 juli boven de hoofdstad losgebarsten; enkele straten waren plotseling als in rivieren veranderd 
en onbegaanbaar geworden, vele souterrains liepen onder en konden met moeite leeggepompt worden, terwijl door den 
vreeselij ken druk van het water aan de Roelof Hartstraat een stuk uit den grond geslagen werd, waardoor het tramverkeer 
den geheelen dag vertraging vond ; voor onze straatjeugd was deze inundatie, die in den namiddag nog aanwezig was, 
natuurlijk een buitenkansje, zooals onze foto van de Ceintuurbaan doet zien. 



DE PRINS. 



45 



dat zij haar vader had weten over te halen om door zijn invloed 
Merrick tot directeur van de Polo-club te doen benoemen. Deze wilde 
wel aan haar verzoek voldoen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat 
zijn financiën in uitstekenden toestand moesten zijn, daar hij met 
veel geld zou hebben om te gaan; men zou dus daarnaar eerst 
grondig onderzoek doen. Vastbesloten hem deze betrekking te bezorgen 
had Alice op de haar eigen impulsieve wijze, een geheimen detective 
in dienst genomen, die tot haar schrik had ontdekt, dat Stanton een 
schuld had van £ 300, waarvoor hij, tenzij deze op den bepaalden 
dag werd betaald, gerechtelijk zou worden aangesproken. Zij kon 
slechts over ;£ 280 beschikken en ze durfde niet aan haar vader seinen 




De Boot-excursie van de deelnemers aan de feesten van den A. N. W. B. 



om meer, om geen achterdocht te 
wekken. Toen kwam ze in ver- 
zoeking om valsch te spelen, de 
gelegenheid bood zich aan — en 
Merrick werd gered. 

„Mijn God!" zei Stanton einde- 
lijk, „en dat alles heb je voor mij 
gedaan!" 

„Ja, want ik wilde tot eiken 
prijs je vrouw worden." 

„O lieveling, mijn lieveling," zei 
Stanton diep bewogen. 

En de bibliotheek, die nog zoo 
kort geleden het tooneel was ge- 
weest van een hartstochtelijke uit- 
barsting van drift, was nu getuige 
van een rustiger tafereel van liefde. 



2)e fëondsfeesten 
van den #. K. W- 3- 

Onder begunstiging van fraai weer 
is dit reünie-jaarfeest uitstekend 
geslaagd; er heerschte een opge- 
wekte stemming, een kameraad- 
schappelijke geest. In het stadhuis 
te Arnhem hield burgemeester Mr. 
Baron Van Heemstra eene wel- 
komstrede, die door den 2 den 
voorzitter van den Bond, den 

heer Post, beantwoord werd ; van daar ging men naar de 
Buiten-Societeit, waar een concert gegeven werd en eene 
hartelijke ontmoeting plaats had tusschen het wielrijders- 
leger en de roeiers, die aan den 4-daagschen wedstrijd 
Arnhem — Dordrecht, uitgeschreven door den A. N. B. 
v- L. O., deelnemen. — Den volgenden ochtend werd 
eene excursie gemaakt naar „De Duno" , het schoone buiten 
van den heer Scheffer, dat belangstellend bezichtigd werd ; 
spoedig na, terugkomst te Arnhem werd een boottocht 
naar Nijmegen ondernomen, ter bezichtiging o. a. van de 
interessante Electriciteits-tentoonstelling en „Klein Zwit- 
serland" op het Valkhof aldaar. 




Een kijkje in „Klein-Zwitsevland" op de Electriciteits-Tentoonsielling te Nijmegen. — Dit gezellige en keurig 
gebouwde deel van de zoo alleszins bezienswaardige expositie, welke een belangwekkend beeld geeft van de 
ontwikkeling in het electriciteitsbedrijf, vormt een groote aantrekkelijkheid en werd o. a. ook door de deel- 
nemers aan de bondsfeesten van den A. N. W. B. bezocht. 



Het vertrek van de feestvierende Wielrijders van het Buiten: 
„De Duno". 

Mr. <3. G. dö Mare* Öyens. 

Bij de voorplaat. 

Ter vervanging van den heer Van Heeckeren is in onzen Senaat 
gekozen Mr. de Marez Oyens, een zeer bekende naam in den Lande. 
Geboren in 1845 te Amsterdam, studeerde hij aan de Rijksuniversiteit 
te Leiden, vestigde zich na zijne promotie tot doctor in de Rechten 
in 1872, als advocaat te Amsterdam; spoedig daarna werd hij plaats- 
vervanger-kantonrechter aldaar ; wegens zijne bekwaamheden werd hij 
in 1882 geroepen om het gewichtig ambt van referendaris te vervullen 
aan het Ministerie van Koloniën ; later werd hij benoemd tot Admini- 
strateur aan het Departement van 
Waterstaat, Handel en Nijverheid; 
bij de Kabinetswisseling in I90r, 
tengevolge van den uitslag der 
verkiezingen voor de Tweede Ka- 
mer der Staten-Generaal, vestigde 
de toenmalige kabinetsformeerder 
zijne aandacht op Mr. de Marez 
Oyens en werd hem door H. M. 
de Koningin de portefeuille van 
Waterstaat, Handel en Nijverheid 
toevertrouwd. 

Na zijn aftreden in 1905 bleef 
hij met ijver en toewijding in on- 
derscheidene officieele functiën en 
betrekkingen werkzaam en thans 
is hem een zetel aangeboden in 
de Eerste Kamer. 



Zijne verdiensten werden door 
H. M. de Koningin erkend 
door zijne benoeming tot ridder 
der Orde van den Nederland- 
schen Leeuw, terwijl bovendien 
eenige hooge buitenlandsche de- 
coratiën zijn borst sieren, o. a. 
het commandeurskruis der Belgi- 
sche Leopoldsorde. 



(T 








De vierdaagsche roeiwedstrijd van den Nederlandschen 
Bond voor Lichamelijke Opvoeding. — De oprichters 
van deze zoo nuttige Nederlandsche Vereeniging hebben 
aanspraak op erkentelijkheid, voor hun ijverig streven 
naar verhooging der veerkracht van Jong-Nederland; 
zij neemt onderscheidene sport-branches onder hare 
hoede en smaakt de voldoening van eene steeds aan- 
wassende leden-schare. — De roeiwedstrijd Arnhem— 
Dordrecht werd ingezet met prachtig weer en honderden 
belangstellenden woonden de afvaart bij ; onder de deel- 
nemers heerschte een vriendschappelijke geest en eene 
blijde stemming. — Foto links: De reünie der verschil- 
leede vaartuigen in de Rijnhaven. — Foto boven: De 
afvaart aan de schipbrug te Arnhem 



4 6 



DE PRINS. 




Foto) (A. J. W. de Veer. 

Panorama van Scheveningen. — Voorheen een schamel visschersdorp, is Scheveningen thans een wereldoord van groote attractie, een cosmopolitisch zomer-rendez-vous, dat met 
de voornaamste badplaatsen in het buitenland kan wedijveren. Een serie van aanzienlijke hotels, restaurants, villa's, genietingen en vermakelijkheden, een breed strand, een lange 
en comfortable promenade, een gezellig wandelhoofd enz. ; wanneer men zoo rustig in een strandstoel zit te turen op het onmetelijke watervlak, dat met zijn afwisselend golven- 
spel een immer boeiend schouwspel oplevert, dan gevoelt men zich behaaglijk en vergeet vaak alle levenszorgen. — Aan Scheveningen, dat in den loop der eeuwen menigmaal 
een speelbal der elementen was, knoopen zich belangrijke historische herinneringen vast, waarvan de gelukkigste zeker is : „De terugkomst van onzen Souuereinen Vorst, 

30 November 1813", in woord en beeld vereeuwigd. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

IV. 

Het was de Zondag vóór Gerrit's uitreis. Ik was met hem naar het reu- 
zenschip gaan kijken bij de loodsen en kantoren van „de Nederland", aan 
de Handelskade. Het maakte 'n overweldigende indruk op me, toen ik 
rondstapte op die boot, die over 'n paar weken reeds in de Indische 
zeeën zou zijn, ja aan de kade van Tandjong Priok zou gemeerd liggen ! 
't Was me of ik nü, op dat schip, véél dichter bij Indië was, dan b.v. 
thuis in onze woning op 't Mariniersplein .... Daar plotseling zag ik 'n 
klein bruin mannetje loopen. Hij was in 'n erg nauw, precies om 't slanke 
lichaampje passende zwarte kleeding gestoken, had z'n bloote voeten in 
sandalen en op z'n hoofd, in plaats van 'n hoed of pet, een mooie strak 
gevouwen donkere doek : 'n aardig vlug kereltje, niet veel grooter dan ik, 
doch zéker zoo oud als Gerrit. 

„O," zei m'n broer, „daar hè je nou zoo'n blauwe van 
Java, Jan!" 

,,'n Javaan?" vroeg ik. 

„Ja, van Soerabaje, geloof ik," deed Gerrit gewichtig en het 
Javaantje, dat onze belangstelling in z'n persoonlijkheid opmerkte, lachte 
ons aanmoedigend toe. 

„Spreekt u Hollandsen?" vroeg ik, beleefd groetend en naar 
hem toegaande. 

„Een beetje maan!" lachte hij vriendelijk. 

Ik vond hem bepaald knap met z'n mooie hagelwitte tanden en die 
zwart fluweelen altijd lachende oogen, ja ik voelde plotseling 'n groote sym- 
pathie in me groeien voor dat bruine kereltje, voor mij de eerste ver- 
tegenwoordiger van dat geheimzinnige verre Oosten, van die wereld mijner 
droomen en verlangens ! 

De vriendschap was nu spoedig gesloten en onze Javaan, Abdoellah 
heette hij, bracht ons aan wal naar een gebouwtje, waar op de eerste 
verdieping een twaalftal van z'n landgenooten, allemaal erg leuke bruine 
mannetjes, sommige met een zwart snorretje en ringetjes in hun ooren, 
op den grond zaten te spelen met kleine vreemdsoortige kaartjes. *) 

Ze waren allemaal zéér vriendelijk en beleefd en dat tegen mij, die nog 
maar een dreumis van vijftien jaar was en de bescheiden positie van loop- 
jongen in een kruidenierszaak bekleedde ! — 

Gerrit vertelde me bij het naar huis gaan, dat die bruintjes aan boord 
de passagiers moesten bedienen. 

Zaterdagmorgen, op den dag van vertrek, vroeg ik mijn patroon vrij. Ik 
wilde m'n broer wegbrengen en ook mijn nieuwen vriend Abdoellah nog 



eens zien en 'n goede reis wenschen. Maar jawel hoor, morgen brengen ! 
M'n baas zag me aankomen ! Hij wilde er niets van weten en liet me 
eenvoudig de keus tusschen het halen der weekboekjes bij de klanten of 
onmiddellijk ontslag ! 

Eerst véél later, als gerijpt man, heb ik ingezien, dat mijn patroon in 
z'n recht was, maar toen, op dat oogenblik voelde ik me als de ongelukkige 
getrapte slaaf van 'n barbaarsch meester. Ik had o zoo'n medelijden met 
mezelf. Het huilen stond me werkelijk nader dan het lachen en 'n moment 
wilde ik fier m'n ontslag nemen en m'n vrijheid herwinnen, doch toen 
dacht ik plotseling aan m'n goede moeder, die m'n weekloontje zoo best 



gebruiken kon en , 



ik 



zweeg 






Den Zondagmiddag gebruikte ik nu voor een langen brief naar Genua, 
waarin ik Gerrit mijn leed klaagde en vele groeten aan Abdoellah ver- 
zocht. Twaalf dagen later kregen we antwoord, een briefkaart — onze 
matroos hield niet van schrijven — waarin hij bedankte voor mijn epistel 
en me tevens opmerkte, dat 'n zeeman aan boord 't nog véél onvrijer had, 
dan wie ook aan wal. Bij het verlaten van Europa riep hij ons 'n gelukkig 
weerzien toe en deelde nog mede, dat ze tot Genua steeds mooi weer 
hadden gehad. In een hoekje onderaan stond Abdoellah z'n naam en 
wel met zulke fraaie letters, dat 't me aan meesters schrijf voorbeelden her- 
innerde. Boven zijn naam had hij „slamat tinggal!" geschreven, 
doch dat verstond ik toen nog niet, nü weet ik, dat het 'n heilwensch is, 
't best te vertalen met „goed verblijf !" , door 'n vertrekkend reiziger z'n 
ach terblij venden vriend toegeroepen. 

Gerrit bleef bij „de Nederland". Elke drie maanden kwam hij nu 'n 
tijdje thuis. Ook Abdoellah was dan telkens weer present en daar hij aan 
boord goed voor Gerrit zorgde en stééds extratjes, kliekjes van de eerste 
klas, naar „vooruit" *) smokkelde, waren ze heel goede maatjes geworden 
en kwam Abdoellah ook véél 's avonds bij ons op 't Mariniersplein. 
Dat gaf dan altijd 'n hééle herrie voor de deur, omdat de jongens uit de 
buurt nooit genoeg van m'n bruinen vriend konden krijgen. Abdoellah 
werd er gelukkig niet kwaad om, ja ik geloof dat hij wel wat vereerd was 
door die belangstelling en populariteit. Ze riepen 'm allemaal steeds „iabé 
Abdoellah l" *) na, wilden 'n hand van 'm hebben, maar werden nooit bald- 
dadig. Abdoellah keek dan aldoor maar vriendelijk, gaf links en rechts 
handjes en riep ook iabé en liet daarbij lachend, stééds maar z'n mooie 
witte tanden zien 3 J. — — 

Ik bleef onder die bedrijven trouw boodschappen loopen voor m'n 
patroon. Over bedienen in den winkel werd niet meer gesproken en ik 



„Vooruit" 
C. B. 



') Waarschijnlijk bedoelt schrijver hier Chineesche kaarten, die ook veel bij de 
Inlanders in gebruik zijn. C. B. 



'J Het verblijf van de bemanning, meestal onder „de bak" van het schip, 
varen ook de militairen beneden den rang van onderofficier. 

2 ) Dag Abdoellah ! 

8 ) Of Abdoellah 't werkelijk zoo prettig vond, betwijfel ik ! Ons publiek en vooral 
de jeugd maakt het den vreemdelingen steeds lastig door die onhebbelijke belangstelling 
en nieuwsgierigheid. In het buitenland gedraagt men zich veel fatsoenlijker. Kunnen 
onze onderwijzers het opgroeiend geslacht niet wat meer straatdiscipline bijbrengen ? 



DE PRINS. 



47 



bracht nu wekelijks al drie heele guldens thuis, 
behalve nog de fooien met i Januari en 't 
Najaar, die aardig opliepen. Eenmaal bracht 
ik 't zelfs tot zestig pop ! 't Leek wel, of ik m'n 
hééle leven in Amsterdam zou moeten slijten, 
want, al klinkt 't misschien wal vreemd, met al 
mijn dorst naar avonturen, was ik nog nooit 
verder dan Zandvoort geweest ! Aan fietsen deden 
ze in m'n jeugd nog zoo niet. Dat was toen 
nog meer voor den rijkdom ! 

Ik stelde me dus maar tevreden met de 
verhalen van Gerrit, in de weken dat hij thuis 
was, m'n innigen vriendschapsband met Abdoellah 
den Javaan en ... . de boeken, want lezen deed 
ik nog alles wat maar los en vast was. — — ■ 




-ff 



.iiCTT 




ffl 



kJ» 



1 



'M 



l4 % 



ïï\ ,|* *_ v fr r mm il,,,, 'Bfff'^i-i ' 



»<r~- 



l 



ff' 



Door 'n vriendje uit de buurt werd ik ook 
lid van een jongelingsvereeniging „voor Recht 
en Oranje", onderafdeeling van den Oranje- 
bond van Orde. We leerden daar van een 
sergeant gymnastiek en schermen en ik behoorde 
spoedig tot een van de besten, die op uitvoe- 
ringen optraden. Er waren ook jongens, die 
meer aan voordrachten en tooneel deden en we 
hadden 'n fanfare-korps en 'n zangkoor, zoodat 
we elk jaar een héél aardig feest konden geven 
in Maison S t r o u c k e n *) bij het Leidsche 
Plein. Willem was óók in een Oranjevereeniging 
en weer héélemaal de oude geworden. Z'n vrouw 
had niets geen invloed meer op 'm en hij zat 
meer bij óns dan bij haar. Doch om op die 
vereenigingen terug te komen, we hadden er 
zoo nu en dan 'n aardig verzetje door. Zomers 
b.v. eens 'n boottocht met muziek naar Utrecht, waar we Oranje Ka 2 ) 
opzochten en een serenade brachten en 's winters uitvoeringen met bal 
na. Het leukste was, dat er zoovéél van die Oranjeclubs waren en je 
met je bewijs van lidmaatschap steeds gemakkelijk ook toegang kreeg op 
de feesten van de andere. 

Op 'n bal in Plancius 3 ) van de Soldatenvereeniging „W i 1- 
h[e 1 m i n a", onderafdeeling van den Militairen Bond „voor Koningin 
en Vaderlan d", leerde ik haar kennen. Ja lezer en misschien ook 
wel vereerde lezeres, ik was zoo langzamerhand op dien leeftijd gekomen, 
dat 'n mooi bekje met lieve oogen indruk maken kan. En 'n snoes was 't, 
mijn Corrie, de veertienjarige blonde dochter van 'n gepensionneerd boots- 
man bij de Marine ! Dat ook ik in haar smaak viel, bleek wel uit het 
feit, dat we 't hééle bal samen dansten en ze niet boos werd, toen ik haar 
buiten in de gang eens ferm zoende, 't Werd m'n éérste liefde ! Waar ze 
nu wel zou zitten, m'n blonde Cor ? Misschien leest ze dit nu als eerzame 
huismoeder en vraagt 'n nieuwsgierig dochtertje : „Hè moe, waarom 
wordt u ineens zoo rood?" — 

Corrie's vader, bootsman Krul, had schik in m'n kinderlijke geestdrift 
voor vreemde landen en ik ging nu 's avonds dikwijls naar de Hoogte 
K a d ij k, waar ze woonden, om te luisteren naar de mooie verhalen over 



S iSW'lf 






Het Eere-plein op de Japansch-Britsche Tentoonstelling. 
In ons voorgaand nummer gaven wij bij een fraaie foto een opsomming van vele interessante inzendingen ; wij meenen nog 
eens te mogen wijzen op de buitengewone technische vaardigheid, den practischen zin en den fijnen smaak, waarmede de 
"japanners hun kunsthandwerk uitoefenen ; in 't bijzonder verdient de prachtige architectuur van de paleizen, die het Eere- 
plein omringen geroemd te worden. — Nog vestigen wij de aandacht der bezoekers op de proeven van horticultuur, op de 
officieele inzendingen van leger en vloot, van het Koode Kruis, op de natuurlijke bronnen van welvaart, als mijnbouw, land- 
bouw, vischvangst, parelcultuur, zijdeteelt, op de verrassend-schoone verzameling op het gebied van schoone kunsten, op de 
cosmografische instrumenten, de vervoermiddelen, de diorama's, op de groote worsteltent enz. — De expositie is inderdaad 
een bewonderenswaardige, grootsche manifestatie ten opzichte van Japans kunnen en willen. 



expeditie's naar Bali en Boni, die de oude zeerob had meegemaakt en 
tevens te zijn in 't gezelschap van m'n Corrie. Samen zongen we dan 
tweestemmig de matrozenliedjes van Heije als De Kabels los ! Ferme jongens, 
wakk'i'e knapen, Een scheepje in de haven landt, of dat mooie van Van Mal- 
linckrodt : Toen ik voor de eerste maal ging varen. Ja, 't was een schat en 
zoo bij de hand, net een jongen ! Ze was de eenige dochter thuis, hielp 
haar met 'n maagkwaal sukkelende moeder in 't huishouden en moest 
al haar vaders pijpen schoonhouden en dat waren er geen klein beetje ! 

Corrie en ik kwamen overeen om samen te trouwen, zoodra ik geld 
genoeg verdienen zou en in afwachting Zondags bij mooi weer te wandelen, 
buiten in het Vondelpark. Lieve Cor, denk je nog wel eens aan dien heer- 
lijken tijd of ben je 'm al vergeten ? ! Ik niet ! ( Wordt vervolgd). 



') Heet thans Bellevue, een gebouw, waar nu nog feestelijkheden door Oranjever- 

eenigingen worden georganiseerd. C. B. 

°) Zeker een beroemdheid uit die dagen. C. B. 

S J Locaal voor vergaderingen en feesten. C. B. 




fora) 



De Elite-Garden met op den achtergrond de vermakelijkheid „Flip-Flap", die gelegenheid biedt een kijkje in 
vogelvlucht te nemen op het geheele expositie-terrein. 



Öp het <3acht. 

Novelle van Mrs. HUNGERFORD. 

Het was haast niet te gelooven ! Stel u voor, toen ik, Richard Stretton, na 
een afwezigheid van een jaar, naar mijn jacht „de Lotus" roeide, zag ik 
een mooi, lang en slank meisje, gekleed in een linnen japon, op het dek 
staan. Haar helder-blauwe oogen, waarmee ze mij vragend aankeek, heur 
rossig blond haar, deden mijn hart onstuimig kloppen. Ik was geheel en al 
verbijsterd en begreep niet wat ze op mijn jacht kwam doen. 

Een gedeelte van den dag had ik in Londen doorgebracht en in het 

hotel in Shepperton proviand opgedaan. Hiermee roeide ik de Theems 

op naar „de Lotus," waar ik, als ik in Engeland 

was, steeds gewend was mij als een kluizenaar op 

te sluiten om mijn boeken te schrijven. 

Ik was zeker niet geschikt een mooie jonge 

dame onder de oogen te komen, want ik had 

een vuil flanellen pak aan en een oude pet op. 

Er zat echter niets anders op dan verder te 

gaan en te zien wie ze was. 

„Het schijnt mij toe dat u erg langzaam is in 
het brengen van proviand aan boord," riep ze 
mij eensklaps toe met een vol, aangenaam stem- 
geluid, helder als een klokje. 

Geheel verbaasd keek ik haar aan. 
„Ik verwachtte alles bij mijn komst hier in 
orde te vinden," vervolgde ze ongeduldig. 

Ik was hoe langer hoe meer verstomd van ver- 
bazing. 

„Ik ben Miss Kent — Miss Mildred Kent," 
glimlachte ze geruststellend. „Uw patroon, Mr. 
Flint, heeft u zeker wel verteld dat ik „de Lotus" 
voor een maand van hem heb gehuurd, toen hij 
u beval voor proviand te zorgen." 

Nu ging er mij een vaag licht op. Blijkbaar 
misleid door de kleeren, die ik droeg, hield ze mij 
voor den man, die voor het jacht zorgde. 

„Het spijt mij, Miss Kent, ik hoop dat ik u niet 
te lang heb laten wachten." 

„Ik ben hier al een uur geweest en snak naar 
een kop thee. Als u het petroleumstel wilt aan- 
steken, zal ik dadelijk thee zetten." 

Er was nu geen mogelijkheid meer aan een 
misverstand te denken, de een of andere schurk, 
had de onbeschaamdheid gehad het jacht aan 
dit meisje te verhuren en had ongetwijfeld de 



{l.N.A. 



DE PRINS. 







huur reeds opgestreken! Ik 
stak het petroleumstel aan 
en binnen een kwartier stond 
de thee klaar. 

Ze was heel opgewekt en 
deed mij allerlei vragen over 
de boot en het leven op de 
rivier, op zeer onderhoudende 
amusante wijze. 

Toen de thee afgeloopen 
was, ruimde ik op en daarna 
stapte ik in het bootje en 
roeide naar Shepperton terug, 
waar ik dien nacht in het 
hotel logeerde. 

Toen ik den volgenden 
morgen wakker werd, ver- 
heugde ik er mij bepaald op 
haar weer te zullen ontmoe- 
ten. Wat beter gekleed dan 



laatste al de voornaamste ge- 
beurtenissen van mijn reis 
door Thibet, waarover ik in 
Shepperton een boek wilde 
schrijven — verteld had. 

Eindelijk keek ik op mijn 
horloge ; het was kwart voor 
elf. We hadden bijna ander- 
half uur zitten praten. 

„Ge hebt een interessant 
leven geleid, Mr. Stretton," 
zei ze. 

,.Ja, dat moet ik toege- 
ven, maar nu begin ik toch 
te verlangen naar een rustig 
leven in Engeland," ant- 
woordde ik. 

Blozend wendde ze haar 
blik af. „Komaan," zei ze 
opeens, „we zullen wegrui- 



De scheeve toren van Pisa in gevaar. — Dit forsche en 
wereldbekende bouwwerk dagteekent van het laatste 
kwart der 12de eeuw; verkeerde men vroeger in de 
meening, dat de toren opzettelijk in hellenden stand 
was opgezet, bij onderzoek is gebleken, dat hij aan- 
vankelijk loodrecht stond en dat hoogstwaarschijnlijk 
aardschokken eene verzakking of verschuiving van de 
fundamenten, die ruim 9 voet onder de oppervlakte 
staan, veroorzaakt hebben. De Koninklijke Italiaansche 
commissie acht het, tot behoud van dit vermaarde mid- 
deleeuwsche stuk architectuur, hoogst noodzakelijk zoo 
spoedig mogelijk afdoende maatregelen te nemen, wijl 
eene afwijking van ruim 15° buiten de loodlijn geconsta- 
teerd is. Volgens den Berlijnschen architect Hans Qessner 
zou er misschien kans op redding zijn, indien men 
onder hoogen druk in den bodem onder de fundeering 
eene hoeveelheid cementbrei spoot, die de verschillende 
onderlagen doordringt en verhardt als beton. 

den vorigen dag, begaf ik mij om acht uur naar het 
jacht met een kan frissche melk, versche eieren en een 
mandje met druiven, appels, bananen en sinaasappelen. 

„O, dat is juist een ontbijt, waar ik altijd zoo naar 
verlang!" zei ze vroolijk. „Dank u zeer, het is heel 
vriendelijk van u zoo goed voor mij te zorgen." 

Zoodra ik aan boord was gekomen, haalde ze een 
boek van een klein tafeltje, en hield het mij voor. Het 
was door mij zelfgeschreven. Vóór ik haar bedoeling kon 
gissen sloeg ze het bij het titelblad open en liet mij mijn 
eigen portret zien op de tegenovergestelde bladzijde. 

„U bent ontdekt, Mr. Stretton," zei ze ondeugend 
lachend. „Toen ik gisterenavond naar geschikte lectuur zocht, vond ik dit. Vindt u het 
niet beneden uzelf mij onkundig te laten een zoo beroemd reiziger als u te ontmoeten? 
En ge liet u door mij commandeeren alsof ge mijn ondergeschikte waart en vanmorgen 
keert ge in dezelfde 
hoedanigheid terug. 
Waarom ?" 

„Dat is niets bui- 
tengewoons," zei ik, 
„ik ben gewend al- 
tijd zelf voor „de 
Lotus" te zorgen." 

„Dus gij zijt de 
eigenaar van het 
jacht ? Maar Mr. 
Flint vertelde mij 
dat het hem toebe- 
hoorde Hij — " 

„Vóór gisteren heb 
ik den naam van 
Mr. Flint nooit hoo- 
ren noemen." 

„O hemel! maar 
dan heb ik heele- 
maal geen recht hier 
te zijn en ik heb 
nog wel een vrien- 
din bij mij te logeeren 
gevraagd. Wat moet 
ik nu beginnen?" 

„Ge moogt „de 
Lotus" gebruiken 
zoolang het u goed- 
dunkt. " 

„Dat is onmoge- 
lijk," zei ze zeer 
beslist, „ik moet 
mij in de omstandig- 
heden schikken en 
zoo spoedig mogelijk 
vertrekken." 

„Nu, we kunnen er nog eens over spreken. In elk geval moet ge eerst ontbijten." 

„Dat wil ik niet weigeren," zei ze lachend! 

Vóór de maaltijd geëindigd was, sprak ik haar over mijn boeken en reizen, zoodat ik ten 





Het 20-jarig jubileum van de Rotterdamsche Zwemclub. — De 
wedstrijden ter eere daarvan in de Waalhaven te Rotterdam ge- 
houden, zijn bijzonder goed geslaagd ; bij de deelnemers heerschte 
veel animo; er was een talrijk, belangstellend publiek, waaronder 
de burgemeester en vele dames in lieve zomer-toiletten. Van de 
verschillende nummers noemen wij den 5000 M. afstand, schitterend 
gewonnen door den Engelschen zwemmer J. A.Jarvis, die daardoor 
de gouden medaille van de gemeente Rotterdam en den Eereprijs 
van H. M de Koningin won ; verder het borstzwemmen, rugzwem- 
men, duiken, terwijl het slotnummer een interessante waterpolo- 
wedstrijd was, tusschen het Rotterdamsche en het Amsterdam- 
sche zevental, welke door de Rotterdammers met 3—0 gewonnen 
werd. Dit laatste watersportfeest bood een vroolijk schouwspel 
en werd met levendige aandacht gadegeslagen. 




Het Belgische Koningspaar te Parijs. — Ook in de Fransche hoofdstad hebben Koning Albert en Zijne beminnelijke gemalin buitengewone 
sympathie gewekt ; overal werden zij hartelijk begroet en toegejuicht wegens hunne vredelievende gevoelens, hun ijverig streven naar 
bevordering der volkswelvaart, hun eenvoud en tegemoetkomende vriendelijkheid. — Het bezoek viel samen met het nationale feest der 
Republiek, waardoor het cachet er van verhoogd werd. — Onze foto brengt in beeld de beide Vorstelijke Gasten met den Gastheer, 
President Fallières en diens gade en voorts eenige hooge civiele en militaire autoriteiten. 



De Juliana-toren aan den Amersfoortschen weg te 
Apeldoorn. — Dit 24 M. hooge en slanke gebouw, in 
de onmiddellijke nabijheid van het Koninklijk Paleis 
„'t Loo", steekt ver boven de omringende bosschen uit 
en biedt van de trans een prachtig panorama op de 
Hoog-Soerensche wouden, de heerlijkheid „'t Loo" en 
de schoone streek tusschen Apeldoorn en den IJsel- 
zoom. — De toren werd in enkele weken na de opening 
reeds door ruim 4000 personen bezocht, die het ver- 
gezicht om strijd roemden ; ook hofdignitarissen kwamen 
deze interessante belvedère bezoeken. 

men en dan zullen we op het dek nog wat rustig 
praten." 

„Accoord! Op voorwaarde dat u vanmiddag met mij 
in het hotel gaat lunchen." 
„Zooals u wilt." 

Vroolijk babbelend vlijden we ons nog een uurtje in 
de vouwstoelen neer en om twaalf uur kwam ik haar, 
in een mij meer waardig costuum, afhalen voor de lunch. 
Tot mijn verbazing kreeg ik geen antwoord toen ik 
haar riep. Ik ging naar beneden, doch kon haar nergens 
vinden. Eindelijk zag ik op de schrijftafel een brief 
aan mij geadresseerd. Ik opende hem haastig en kis : 
Waarde Mr. Stretton, 
Mr. Flint bestond slechts in mijn verbeelding. Als 
verslaggeefster van het blad „de Aarde" kreeg ik de 
opdracht u te interviewen en te fotografeeren. Dit 
heb ik gedaan en daardoor aan „de Aarde" verschaft 
wat anderen nooit gedaan hebben kunnen krijgen. Ik herkende u gisterenavond niet en 
als ik uw portret niet in uw boek gevonden had, zou mijn zending hoogstwaarschijnlijk 
geheel mislukt zijn. Maar nu ik er mee geslaagd ben, ben ik er alles behalve voldaan over 

en heb besloten dat, 
tenzij u mij schrijft 
aan het bureau van 
„de Aarde" dat u 
mij permissie geeft 
er gebruik van te 
maken, de foto's 
noch het interview 
gepubliceerd zullen 
worden. 

P.S. Ik zal een 
man zenden om mijn 
mand. 

Mildred Kent. 
Ik las dezen zon- 
derlingen brief met 
een pijnlijk gevoel 
in het hart, trach- 
tend er cynisch om 
te lachen. Maar toen 
ik kwam aan den 
laatsten zin — niet 
het postscriptum — 
leefde ik een weinig 
op en haalde mijn 
horloge uit. Ik wist 
de treinen van Shep- 
perton naar Londen 
uit het hoofd ; er was 
er een na 25 minu- 
ten. In een minimum 
van tijd zat ik weer 
in het roeibootje op 
weg naar de lan- 
dingsbrug. Zoo ge- 
beurde het dat 
Mildred Kent toch 



nog dien dag met mij de lunch gebruikte. En dat ze kort. daarna haar betrekking als 
journaliste opgaf, kan men gerust toeschrijven aan een zeker gesprek dat we dien 
namiddag voerden, toen we een weinig rust namen op een schaduwrijk plekje, 



DE PRINS. 



49 




Een en ander over 
Yolentiam en zijn bewoners 



In het Rijk van Columbus zijn er velen, 
die zich de Nederlanders voorstellen als een 
eigenaardig soort Kozakken, omdat ze op 
de ansichtskaarten in zulk een typische 
kleedij zijn afgebeeld. Maar stapt de Ameri- 
kaansche toerist aan wal, dan staat hij ver- 
baasd, in plaats van Volendammers, up-to- 
date gekleede dames en heeren te zien. 

Omtrent het ontstaan van het dorp Volen- 
dam zijn de geleerden het niet eens; de 
sage speelt er een rol in ; de geschiedenis 
meldt, dat Graaf Willem V in 1357 den 
Edammers toestond een nieuwe haven 
rechtstreeks in verbinding met „den Purmer" 

te maken, tengevolge waarvan zich aan dezen nieuwen of „Vollen dam" aan zee een neder- 
zetting zou hebben gevestigd, die den naam kreeg van Volendam. — Wat de sagen betreft, 
zoo luidt het, dat eenige boerinnetjes op een warmen zomerdag aan het hooien waren, toen 
tegen den avond plotseling een veulentje uit zee kwam opduiken en huppelend naderkwam ; 



SMS 



Typen van Volendam, het door vreemde ingen zoo druk bezochte karakteristieke Zuiderzee-dorp 



de meisjes vluchtten; één 
echter had den moed het dier 
tegemoet te gaan, dat uit 
erkentelijkheid een vischje op haar schoot 
wierp ; de andere meisjes kwamen terug, 
zagen met verwondering wat er gebeurde 
en onder een heftig oiiweer ging het veulen 
weer in zee ; later keerde het nog eens terug, 
wierp een schelvisch naar het meisje en ver- 
dween daarna voor goed met haar in de 
diepte der zee. 't Spreekt van zelf, dat hier 
de kern aanwezig w r as tot een weefsel van 
droomen en bijverhalen, die in deze primi- 
tieve tijden, door bijgeloof versterkt, tot eene 
interessante legende aangroeide. Merkwaar- 
dig is het zeker, dat Volendam een veulen 
met een botje aan den poot in het wapen 
voert. — De buitendijk speelt de voor- 
naamste rol in de plaats ; daar zitten de 
Volendammers bijeen om de gemeenschap- 
pelijke belangen te bespreken of om de visschersvaartuigen af te wachten ; daar is het 
gemeenschappelijk rendez-vous; daar wordt bedild, bedisteld, gedisputeerd; in hun eigen 
taaltje houden ze er sociëteit en vergadering; geslachts- en voornamen blijken te modern ; 
wordt over personen gesproken, dan geschiedt dit met den bijnaam, dien elk heeft. 



5o 



DE PRINS, 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

HOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

Mevrouw Boucher sprak levendig. In haar scherp gelaat fonkelden een 
paar hartstochtelijke oogen. „Ah, — daar is mijnheer Galanti ook! — Wat 
verschaft mij de eer van uw bezoek?" hiermede richtte zij zich tot Galanti, 
nadat zij haar hartelijk welkom tot Béranger ten einde had gebracht. „Mijn 
kleindochter is niet meer bij mij, zij is veilig en goed geborgen in het slot 
der Tuileriën." 

„De jonge man was zoo vriendelijk mij naar hier te geleiden, mevrouw," 
viel Béranger in, voordat Galanti kon antwoorden. „Daarvoor heb ik hem een 
vriendelijken blik uit de oogen van mijn petekind en een goed bord soep 
uit uwe schoone handen beloofd. U zult toch niet toelaten dat de oude 
Béranger zijn woord niet houdt? Dat zou de eerste keer zijn, dat gij niet 
gastvrij waart, mijn lieve vriendin." 

„Nu hij er toch eenmaal is, kan hij blijven," antwoordde de oude dame 
nog steeds zeer onbeminnelijk. „Misschien komt Marie — misschien ook 
niet. In haar betrekking is alles onzeker; zij is geen meesteres van haar tijd. 
Ik wacht daarom niet op haar en laat opdoen." 

Zij belde. Dadelijk verscheen een meisje in zwarte japon en wit mutsje 
en vroeg of ze op kon doen, voordat de juffrouw er was. 

„Ja, wij willen dadelijk eten," beval mevrouw Boucher, terwijl zij den arm 
van haar ouden vriend nam en den weg naar de eetkamer insloeg. 

Ook deze kamer was even als alle vertrekken gezellig en ouderwetsch 
eenvoudig. 

Mevrouw Boucher diende haar ouden vriend een dampend bord soep uit 
de terrine, welke het meisje voor haar had geplaatst. 

„Eet Galanti, — dat zal u goed doen. Gij zijt mager geworden als een 
kapstok, sinds ik het genoegen had u het laatst te zien." 

Zij trok een zuur-zoet gezicht bij deze woorden. 

„Het leven in Parijs is afmattend," antwoordde Galanti verstrooid. 

Hij luisterde naar elk voorbijrijdend rijtuig en lepelde zijn soep langzaam 
en in gedachten op, terwijl de oude dichter nog een tweede bord verzocht. 
„Zulke goede tomaten-soep kookt in geheel Parijs toch alleen mevrouw 
Boucher." 

De oude vrouw voelde zich gevleid. Het verbeterde haar stemming eenigs- 
zins. Toch kon zij niet nalaten Galanti streng uit te vragen, hoe het kwam 
dat hij juist heden, nu Marie waarschijnlijk zou komen, haar met zijn bezoek 
vereerde ? 

„Een gelukkig toeval, mevrouw," zei Galanti ontwijkend. „Hoe zou ik 
kunnen weten, dat Marie heden komt? Ik heb geen toegang tot het slot." 

„Er is nog papier en inkt in de Tuileriën. Mij kunt gij niet om den tuin 
leiden." De scherpe, zwarte oogen van de oude dame fonkelden toornig. 

Maar dadelijk daarop verhelderden haar strenge trekken, want de deur 
werd geopend, een lachend gezicht verscheen en een lieve stem vroeg: 
„Reeds aan het eten? Maar grootmoedertje, is er nog wat voor mij? Ik 
heb een schrikkelijken honger." 

„Marie!" 

Alle drie aan tafel spraken denzelfden naam uit, op een anderen toon, 
maar ieder met liefde en blijde verrassing. In haar licht gebloemd zijden 
japonnetje en zonnehoedje op, zag zij er als de lachende lente uit. 

„Oom Béranger!" Zij streelde teeder zijn hand, drukte een kus op het 
voorhoofd van haar grootmoeder, wierp Galanti een schalkschen blik toe en 
nam op den leeg gebleven stoel plaats. 

„Hebt gij honger, kleine? Laat men u aan het hof honger lijden? Nu 
des te beter, want zulke tomaten-soep kunnen de koks in de Tuileriën niet 
koken," zeide' Béranger lachend. 

Marie knikte en nam snel een paar lepels om haar grootmoeder genoegen 
te doen. Zij was rechter veel te opgewonden om werkelijk met lust te 
eten. Achter de met bloemen gevulde kristallen schaal, bleef het gelukkig 
voor de oude dame verborgen, dat Marie haar bord steeds bijna onaange- 
roerd liet wegnemen. 

„Vertel nu, Marie!" drong de oude dame aan, toen het dienstmeisje 
een ketel kokend water en een koffiekan naast haar meesteres had 
geplaatst. 

„Was de ontvangst der keizerin vriendelijk ? Arm kind, ge hadt zulk 
een angst voor de eerste ontmoeting!" 

„Alles ging veel beter dan ik had gedacht," zeide Marie. Zij schoof de 
schaal met bloemen wat ter zijde, opdat zij haar grootmoeder kon aan- 
zien en ook nu en dan Galanti een blik kon toewerpen. „Verleden week 
Dinsdag kwam ik in de Tuileriën. Hoe klopte mij het hart. Een lakei 
bracht mij in een klein salon, hetwelk op den tuin uitzag en trok zich 
toen terug. Dadelijk daarop kwam een andere beambte in met zilver be- 
stikten rok en zilveren keten als onderscheidingsteeken, die aan een deur 
klopte, haar even opende, eenige woorden fluisterde en daarna verdween. 
Bijna op hetzelfde oogenblik trad de keizerin op den drempel." 

„Nu — wat deedt ge ? Is uw buiging gelukt ?" vroeg de grootmoeder 
levendig, terwijl Galanti zwijgend met over elkaar gekruiste armen steeds 
Marie's levendig gebarenspel gadesloeg. 

„Mijn buiging gelukte waarschijnlijk zeer gebrekkig," lachte Marie. „Ik 
kon niets anders doen dan de keizerin aanzien. Wat is zij mooi ! Veel 
mooier en lieftalliger dan op de portretten. Zij was heel eenvoudig, maat- 
uiterst smaakvol gekleed. Zij omhelsde mij, en zeide gelukkig te zijn mij 



bij zich te hebben. Ik moest haar alles toevertrouwen, zooals ik het mijn 
grootmoeder zou hebben gedaan. Gedurende dit gesprek was de deur 
open gebleven en uit de naaste kamer drong vroolijk kindergelach, ver- 
mengd met een andere stem. Ik begreep, dat de keizer met den kleinen 
prins in het andere vertrek was. Als het kind juichte, glimlachte ook de 
keizerin. Zij was schoon in haar moederlijk geluk." 

„Zij moet een zorgzame moeder en zeer weldadig zijn," zeide Béranger, 
terwijl hij stilletjes een snuifje uit zijn snuifdoos nam. 

„Zeer!" viel Marie in. „De keizerin is urenlang bezig met het hooren 
voorlezen der verzoekschriften en de beantwoording. Geweigerd wordt er 
zelden een. Zij heeft mij verteld, dat buiten de officieele feesten zij zeer 
teruggetrokken leefde. Ook de keizer werkt veel." 

„Zijt ge al dikwijls met de keizerin uitgereden ?" vroeg mevrouw Boucher, 
die elk woord van de lippen harer kleindochter las. 

Marie richtte zich trotsch op. „Dadelijk na mijn aankomst werd in twee 
rijtuigen uitgereden. Naast het portier der keizerin reed de stalmeester, 
baron Philippe Bourgoing, op een prachtig paard. De baron is zeer be- 
minnelijk. Daar hij ongetrouwd is, dineert hij eiken dag bij Hunne Majes- 
teiten : Wij zitten naast elkaar." 

„Hoe oud is die baron Bourgoing ?" vroeg Galanti. 

„Ik heb het hem werkelijk nog niet gevraagd. Ik denk even dertig," zei 
Marie luchtig. 

„Grootmoeder, toen ik voor het eerst met de hofdame en de kamer- 
heeren der keizerin uitreed, wist ik haast niet, hoe mij van trotsch te 
houden. Ik verlangde er steeds naar, veel kennissen tegen te komen, vooral 
Hortense Merrier gunde ik het, mij in het keizerlijk rijtuig te ontmoeten." 

„Kleine ijdeltuit!" De oogen van mevrouw Boucher straalden even 
trotsch als die harer kleindochter. „Nu zal het u in het eenvoudige huis 
uwer grootmoeder zeker in het geheel niet meer bevallen!" 

„Maar grootmoedertje, hoe kunt gij zoo iets zeggen. Denk maar niet, 
dat men gemakkelijk in zulk een reuzenpaleis woont. Ik moet van mijn 
kamer honderdzestig treden afdalen om in den slottuin te komen. Aan 
den voet der trap staat altijd een schildwacht, met hei-blauwen en zilver 
bestikten rok met roode opslagen en hooge berenmuts — evenals ten tijde 
van Napoleon I." 

„In zulke uiterlijkheden wordt het eerste keizerrijk zoo getrouw mogelijk 
nagedaan," spotte Béranger. 

„U bent ondankbaar, oom Béranger," pruilde Marie. „De keizer vereert 
u en de keizerin dweept met uw gedichten." 

„Werkelijk ? Zij heeft dus zin voor poëzie ?" Béranger schudde naden- 
kend het grijze hoofd. Hij voelde zich zichtbaar gevleid. 

„De keizerin denkt er zelfs over u binnenkort een bezoek te brengen, 
oom Béranger," babbelde Marie verder. „Zij was zeer verheugd, toen zij 
hoorde dat u mijn peet waart." 

„Wat hebt gij een geluk!" Mevrouw Boucher keek den ouden dichter 
met eerbied aan. „Schat gij deze onderscheiding wel voldoende ?" 

„Zeker mag een oude, ziekelijke man zich gelukkig prijzen, als een 
schoone, beminnelijke, jonge vrouw hem bezoekt!" antwoordde Béranger 
met zijn ironisch lachje ; „bovendien, zoolang de roode meidoorn voor 
mijn venster bloeit en de vinken slaan, kan het ook een keizerin bij mij 
bevallen." 

Marie stond op en maakte zich tot vertrek gereed. „Mijn tijd is om. 
Het rijtuig zal zoo aanstonds hier zijn." 

Galanti hielp haar. „Ik heb u geen seconde alleen gesproken," fluisterde 
hij haar in het oor. „Wanneer kan ik u eindelijk ongestoord zien ?" 

„Onmogelijk. Elke dag is bezet, en grootmama ... ." 

De weduwe van den admiraal, die beiden scherp had opgenomen, drong 
Galanti van haar kleinkind weg. 

„Laat ik helpen, heeren zijn geen goede kameniers. Ziezoo, mijn kind, 
zoo zit alles goed. Laat de keizerlijke equipage niet wachten. Nog een 
kus, kleine. Uwe oude grootmoeder mist uw lief gezichtje van den ochtend 
tot den avond. Maar ik ben toch blij, dat mijn lieveling zoo goed ver- 
zorgd is." 

„Mag ik u mijn arm aanbieden en naar het rijtuig brengen?" Galanti 
keek hierbij de oude dame toornig met zijn donkere oogen aan. 

Zij gaf hem den blik even toornig terug. Zij wilde een tegenwerping 
maken, maar Marie zag, dat Galanti aan het einde zijner zelfbeheersching 
was. Daarom nam zij haastig afscheid van Béranger en haar grootmoeder 
en nam zijn arm. 

„Slechts tot aan het rijtuig, grootmoedertje," fluisterde zij de oude dame 
vleiend toe. 

De trap nam merkwaardig langen tijd in beslag. Mevrouw Boucher trip- 
pelde zenuwachtig op en neer, totdat zij het rijtuig hoorde wegrollen en 
dadelijk daarop Galanti binnentrad. 

„Mag ik nu ook afscheid nemen, en u danken voor uw gastvrijheid," 
zei hij met vrij somber gelaat tot de oude dame. 

„Blijf nog een oogenblik," zeide zij. Zij schonk Béranger een kop koffie 
in, en keek daarna den jongen Italiaan vast en streng aan. „Ik zou u 
namelijk in tegenwoordigheid van een ouden, geachten huisvriend graag 
eenige woorden zeggen." 

Zij wees naar een stoel, maar hij bleef stokstijf staan. Hij vermoedde 
wat zou komen. 

„Op gevaar af onbeleefd en ongastvrij te zijn," begon zij met bevende 
stem, „moet ik u toch dringend vragen uw bezoeken voortaan achterwege 
te laten. Mijn kleindochter kan haar komst niet altijd te voren melden, 
de mogelijkheid van een samentreffen is dan ook niet uitgesloten." 

„Dat is juist het doel van mijn komst," zei Galanti met een vermetel 
spollachje, hetgeen de oude dame haar laatste beetje geduld deed verliezen. 

Zij stiet het blad met de kopjes terug, zoodat het fijne porselein rinkelde. 
„Ik weet heel goed dat gij de bezoeken niet brengt om mijn schoone 
oogen, maar om mijn kleindochter aan haar overijlde belofte te houden," 
riep zij toornig. 

„Marie is mijn bruid ! Daaraan verandert uw wrok niets, mevrouw." 



DE PRINS. 



5i 



„Verloofd is nog niet getrouwd. Ik was dwaas genoeg toe te geven aan 
Marie's verzoek en toe te staan, dat gij elkaar ontmoettet en briefwisseling 
Weidt" 

„En waarom moet dat plotseling ophouden? Wat heb ik gedaan om 
zulk een breuk te rechtvaardigen ?" 

„Gij hebt niets gedaan, maar de verbintenis met u vind ik niet meer 
passend voor mijn kleinkind." 

„Dat is zeer trotsch gesproken ! Gij meent, dat de een of ander rijke 
ridder aan het hof, Marie zal willen trouwen — vergis u niet — dat zal 
nooit gebeuren. De hofheeren verlangen allen geld, en nog eens geld, bij 
een huwelijk." 

„Er zijn nog achtbare mannen genoeg in Parijs, die ook een arm meisje 
willen trouwen." 

„Zeker — ik ben er eiken dag 
toe bereid." 

„En waarvan wilt gij leven, als 
ik vragen mag ? Gij, die niet over 
uw vermogen kunt beschikken, 
zooals gij zelf hebt gezegd, en 
die geen betrekking heeft. Ik zal 
nooit toestaan, dat mijn klein- 
dochter een man krijgt, die geen 
beroep heeft en zoo maar in 
Parijs rondloopt — God weet 
met welk doel." 

„Ik ben in ieder geval niet 
verplicht aan u mijn plannen en 
inzichten bloot te leggen. U zoudt 
er ook geen verstand van hebben. 
Heeft u slechts geduld, want heel 
spoedig zal alles zich misschien 
ophelderen. Mijn lot en dat van 
mijn vaderland is onafscheidelijk 
verbonden." 

„En totdat de ingewikkelde 
politieke omstandigheden in Italië 
zijn verbeterd of nog meer ver- 
wikkeld zijn, wilt gij hier zonder 
betrekking rondloopen ? Naar 
mijn meening zoudt ge uw vader- 
land beter dienen, indien gij naar 
huis terugkeerdet en een aanstel- 
ling kreegt." 

„Ik dien geen vorst." 
„Ach wat, hij die zijn vader- 
land lief heeft, zoekt het onder 
eiken regeeringsvorm te dienen." 
„Dat mag in Frankrijk mode 
zijn, waar men keizers, koningen 
en presidenten even snel omwis- 
selt als een jas, een vrijdenkend 
Italiaan staat dat niet aan." 

„Doe voor mijn part wat gij 
wilt. Met deze phrasen is nog 
nooit iets in de wereld bereikt. 
Ik zeg u nogmaals : dat ik nooit 
mijn toestemming tot een huwelijk 
met mijn kleindochter geef. En 
uw verloving, als men die over- 
ijlde belofte zoo wil noemen, is 
hiermede voor goed uit." 

„U besluit zeer eigenmachtig 
over het lot van uw kleinkind !" 
„Ik heb niets op de wereld 
dan dit kind, de eenige dochter 
van mijn teerbeminden, gestorven 
zoon. Om haar te beschermen, 
zou ik niet schromen de hulp 
Hunner Majesteiten in te roepen, 
indien gij u niet voegdet naar 
mijn wil." 

De laatste wending van het 
gesprek trof Galanti onaange- 
naam, hetgeen de oude dame 
zeer goed zag. Het versterkte 
haar in haar vermoeden, dat er 
iets niet in orde was met Galanti. 
Zij hield hem voor een geheimen 
spion der Italiaansche regeering, 

of misschien was hij wel een ontvlucht misdadiger, die zijn vaderland niet 
meer dorst betreden. 

Galanti las de verdenking op haar gelaat. Een zwaarmoedige glimlach 
maakte zijn trekken schooner. 

„Gij vergist u, mevrouw," zei hij weeker. „Ik ben tot nu toe nog nooit 
met de wet in conflict geweest. Mijn innigste overtuiging is geen onrecht. 
Ik kan u gemakkelijk de bewijzen leveren, dat mijn gestorven vader een 
man van hoog aanzien was, en ambtenaar in het koninkrijk Sardinië. Ik 
zelf heb in Milaan gestudeerd en mijn examen afgelegd. Mijn politieke 
overtuiging liet echter niet toe, dat ik een goede aanstelling kreeg. Maar 
ook zonder die zal ik weldra in de gelegenheid zijn, een huishouden te 
vestigen. Indien u papieren verlangt om te bewijzen, dat ik vermogen heb, 
dan zal ik ze u geven." 

„Ik verlang ze niet. Mijn kleindochter is goed verzorgd. Als voorlezeres 




„La Tour Saint-Jacques" aan de Rue Rivoü te Parijs 
Voorwaar een der merkwaardigste en schoonste stukken middeteeuwsche architectuur. — De 
kerk, aanvankelijk weinig meer dan een kapel, werd gebouwd in 1153, herbouwd in 1380 en 
met den toren niet voltooid vóór de regeering van Koning Frans I. — Alleen deze toren, 
gebouwd tusschen 1508 en 1522, in 1737 privaat-eigendom wordende en van had tot hand 
overgaande tot 1836, toen hij voor de som van 250000 frs. aan de Municipaliteit kwam, is ge- 
spaard gebleven als een meesterstuk van iaat-Gotischen bouwstijl. — Hij is 52 M hoog, voor- 
zien van een ballustrade met een kolossaal standbeeld van Saint-Jacques en van waar men een 
prachtig panorama over de stad en de omgeving heeft ; het vroegere standbeeld is in 1793 door 
de mannen van de Revolutie naar beneden geworpen; de symbolieke dieren op de hoeken van 
de ballustrade werden echter gespaard. — Zoo heeft ook dit forsche bouwstuk gedeeld in de 
verschrikkingen der groote omwenteling. 



der keizerin heeft zij het veel beter dan in een huwelijk zonder goede 
grondslagen. Ik ben een oude, praktische vrouw ; al dat gepraat over harts- 
tocht en liefde roert mij in het geheel niet. Uit vergeet-mij-nieten kookt 
men geen krachtige bouillon. En nu, het ga u goed — ik draag u geen 
kwaad hart toe, ofschoon gij de oorzaak zijt van voortdurende woorden- 
wisselingen tusschen mij en mijn kleine Marie. Geef dus kalm de gedachte 
aan mijn kleinkind op — gij krijgt haar niet, zoolang mijn oogen open 
staan. En als gij denkt, de oude vrouw kan niet altijd leven, dan is dat 
een drogreden. Ik ben pas twee en zeventig jaar, mijn vader werd tachtig, 
en mijn grootvader zelfs drie en negentig jaar oud. Ik hoop hem nog te 
overleven." 

Galanti boog glimlachend. Maar hij zag in, dat hij het huis moest ver- 
laten en niet meer betreden . . . 
„Mevrouw," zeide hij ernstig, „ik 
kwam met de meest vreedzame 
bedoelingen, om uw toestemming 
te vragen. Ik was en ben tot de 
grootste offers bereid, welke mij 
zelfs de achting van mijn geest- 
verwanten zouden kunnen kosten, 
slechts om Marie met uwe toe- 
stemming te winnen. Maar gij wilt 
liever den oorlog. Goed, u zult 
dien hebben. Hoor nu ook naar 
mijn laatste woord. Ik doe geen 
afstand van Marie, laat haar nooit 
vrij. En de dag, waarop zij mij 
voor een ander verraadt, zal een 
slechte dag zijn voor ons allen." 
„Uwe bedreigingen verschrik- 
ken mij niet. Marie is in de 
Tuileriën goed bewaard." 

Een booze uitdrukking trilde 
in Galanti's zwarte oogen. „Zeer 
goed," antwoordde hij spottend. 
„Even goed, als de wankele troon 
in de Apollozaal. Vaarwel mijn- 
heer Beranger, het is mij een eer 
geweest, u heden een kleinen 
dienst te hebben mogen bewijzen." 
De oude man stak hem de hand 
toe. „Ik moet u danken," zei hij 
hoffelijk. „Mevrouw Boucher is 
niet zoo hard als zij zich heden 
voordoet. Kom, geachte vriendin, 
geef den armen jongen man een 
vriendelijk woord tot afscheid!" 

Maar mevrouw Boucher schudde 
het hoofd en neeg maar kort en 
stijf tot afscheid. 

„Zoo, dat is Goddank voorbij ! 
Nu zullen we rustig een spel 
domino spelen," zeide zij met 
een tevreden lachje. „En daarna 
rijd ik u naar huis. Ik heb trek 
een verstandig woord met uwe 
oude Lisette te spreken, en een 
mooien ruiker van uw rooden 
meidoorn mede te nemen. Zonder 
mijn kleine Marie zijn mijn kamers 
zonder zon, dan moet ik er ten 
minste bloemen in hebben." 

Hoofdstuk V. 

Het zelfvertrouwen verliet Ga- 
lanti onmiddellijk, zoodra hij zich 
alleen bevond. Een verlammende 
zwaarmoedigheid overviel hem, 
toen hij voor het huis stond en 
besluiteloos de zonnige straat af- 
zag. Een paar maal liep hij doel- 
loos op en neer. Daarna richtte hij 
zich naar de halte van den omnibus. 
Boven op de imperiaal zat hij 
prettig. Het schudden van den 
wagen kalmeerde zijn zenuwen 
eenigszins. Het koeltje verfrischte 
zijn verhit voorhoofd. 
Toen de omnibus stilhield in het quartier Montmartre sloeg hij een kleine, 
donkere zijstraat in. Wat was het hiernauw, donker en leelijk, zelfs op dezen zon- 
nigen voorjaarsdag ! De huizen waren smal, grijs en vuil, en de uitwasemingen 
der goten vermengden zich met den geur der open vleesch- en kaaswinkels, 
waardoor de lucht verpest was. Morsige kinderen speelden op de trottoirs. 
Een rilling doorliep Galanti. Hij zou niet kunnen zeggen, waarom hem 
juist heden, de armoedige, half uitgehongerde en verwaarloosde kinderen 
zoo afstootend voorkwamen, maar een walging van het leven, dat zich hier 
in deze straten van de groote wereldstad afspeelde werd steeds sterker in hem. 
Uit een kroeg, waar hij langs kwam, klonk ruw gezang, dat plotseling door een 
stroom van gemeene scheldwoorden werd onderbroken. De deur ging open en 
een man viel, onzacht door een stoot in den rug naar buiten geworpen, bijna 
tegen Galanti aan, als deze niet snel opzij was gesprongen. De uitgeworpene viel 
lang uit, met het hoofd tegen den trottoirrand. ( Wordt vervolgd). 




DE PRINS. 



Jhr. Dr. C. G. W. F. van Vredenburch. 





Ubbo Wilkens. 



*•*« 



<» 



Ds. J. G. Dekking. 



H. 

Kon 
heeft ben. tot 

Gezant en Gevolmachtigd Mi- 
nister bij de Hoven van Buca- 
rest en Belgrado den heer Jhr. 

Dr. C. G. W. F. van Vreden- 
burch. Zijn borst is versierd 
met het officierskruis der orde 
van Oranje-Nassau en een zestal 
hooge buitenl. decoratiën. ^ 



niste hooren, 

mej. Marie 
Hartog uit 
Den Haag. 27 Juli zullen wij den 
zang kunnen bewonderen van de 
Dresdener hofoperazangeres Eli- 

sabeth Boehm v. Endert. — 

In de zomerzitting van de Prov. 
Staten van Groningen is gekozen 
tot lid van Ged. de heer Ubbo 
Wilkens, vroeger dir. der fa- 



i^ 






E. A. van der Bent. 



Jac. Wilson. 
Mevr. Engel— Wilson, de in 

Transvaal hoogelijk gewaar- Mevr. Engel- 

deerde directrice van de „Afrikaans-Hollandse Tooneel- 
vereeniging", van welke vereeniging zij de eerste 
actrice en tevens de allen bezielende leidster is. 



De vorige week 
had de kerkelijke 
herdenking plaats 
van de 25-jarige 
evangeliebed. van 

Ds. J. G. Dek- 
king, Ned. Herv. 
pred. te Monster 
bij Den Haag, 
waar hij sinds 
1902 gevestigd 
is. ■ 1 1 Juli was 
het 47 jaar ge- , 
leden, dat een 
roemrijk wapen- 
fpit in de anna- 
len van de Kon. 
Ned. Marine kon 
geboekt worden, 
nl. het forceeren 
door het oorlogsschip „Medttsa" 




Drie zeer bekende figuren in de Wielersport. 
Van links naar rechts : Stol, Waithour en Van Nek ; dit drietal nam 
Zondag j.1. aan den wedstrijd met motorgangmaking op de Scheve- 
nirgsche Wielerbaan deel. — De totaal-uitslag van de match was: 
Waithour 4 punten, Stol 5 punten, Van Nek 9 punten. 



joh. Wilson. 

vertoeft thans in ons land. 

Wilson. Binnenkort hoopt zij met 

haar broeders, de bekende, talentvolle amateur- 

tooneelspelers Wilson te Hoorn, een kunstreis door 

Nederland te maken. 



brieks-firma 
D. W. M. en 
Co. te Veendam, 
waar hij 12 jaar 
raadslid, 6 jaar 
weth. en 3 jaar 
burgem. was. ■— 
De heer E. A. Van 
der Bent her- 
dacht 1 3 dezer 
den dag, waarop 
hij 25 jaar gele- 
den ben. werd 
tot burgem. van 
Ellewoutsdijk 
(Zeeland). ■— 
De heer Hllbei't 

Defesche her- 
dacht de vorige 
week zijn 40-ja- 




Hubert Defesche. 



een der weinige overlevenden is de rige werkzaamheid aan de faïencefabriek : „La Société céramique' 



Fred. Oudschans— Dentz. 

van de Straat Simonoseki 
78-jarige heer 

G. Philipse, 

gep. officier- 
machinist der 
K. N. M., des- 
tijds i ste machi- 
nist aan boord 

der Medusa, 
die door zijn 
flink en kor- 
daat optreden, 

volgens den 

commandant, 
wijlen admiraal 
Jhr De Casem- 
broot, zeer veel 
tot het welsla- 
gen heeft bij- 
gedragen ; ter 
belooning werd 
hij ben. tot rid- 
der der orde 
van den Ned. 
Leeuw. —• 

Door den Gou- Weder een slachtoffer der Vliegsport. — Onze foto brengt in beeld het verwoeste vliegtuig met den verongelukten aviateur (links boven). 

verneur van 
Suriname is ben. tot adm. van het mil. hospitaal te Paramaribo, de heer Fred. Oudschans — 
Dentz, die in burgerlijken kolonialen dienst was en nu de eerste civiele adm. is, die bij het mil. 
hospitaal aangesteld is. — Kurhaus Scheveningen. 23 Juli treedt in het Kurhaus, dein 
ons land nog onbekende pianiste, Helene Morsztyn op. 26 Juli doet zich een Hollandschepia- 





handigde hem namens H. M. de Koningin, de zilveren med. van 
De bekende aviateur C. S. Rolls, die de eerste was, die met succes 
Engelsche Kanaal volbracht, is de vorige week, tengevolge van 
van een aanzienlijke hoogte vóór de tribune te Boumemouth, 



. van Duivenboden. 

te Maastricht ; door het tal- 
rijke personeel, 

de directie, 
den Raad van 
Beheer, de zeer 
bekende Kon. 

Zangvereeni- 
ging : „Maas- 

treechter 
Staar" en de 
„Kon. Harmo- 
nie", werd hij 

op hartelijke 

wijze gehul- 
digd. — Kor- 
telings herdacht 
de heer A. van 

Duivenboden, 
T ste koetsier bij 
het staldeparte- 
mentvanH. M. 
de Koningin, 
den dag, dat 
hij vóór 25 jaar 
in dienst trad ; 
Z. K. H. Prins 
Hendrik over- 
de Huisorde van Oranje. »«• 
een retour-luchtreis over het 
een defect aan zijn apparaat, 
helaas dood neergevallen. 



Juli 30 



1910 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland . . . - „ 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON TE AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
. „ 6.— 
■ „ 9.- 



I 




Mevrouw Dr. DRIESSEN— VEGELIN VAN CLAERBERGEN, 

de edele schenkster van het Volkssanatorium „Herema State" te Joure bij Heerenveen. 



54 



DE PRINS. 



K- M- d © }Coningin~Moeder. 

1858 — 2 Augustus - 1910. 

i eze datum verlevendigt bij allen, wier hart klopt voor ons 
dierbaar Oranjehuis en beslist ook bij alle Nederlandsche 
moeders, de gevoelens van eerbied en aanhankelijkheid voor 
Koningin Emma, de edele Moeder en Opvoedster onzer 
Koningin, de trouwe en milde Beschermvrouw van behoeftigen, 
de goedhartige Troosteres van lijdenden en kranken. — Met ons zullen 
ook ongetwijfeld velen, die thans met vacantie buiten de grenzen van ons 
grondgebied vertoeven, hunne beste wenschen uiten voor het geluk en het 
welzijn van onze beminde Vorstin. 




„Kerema 5>tate". 



Dit oude, aanzienlijke landgoed 7'/a H.A. groot, met hoogopgaand statig 
geboomte zal, dank zij de mildheid van Mevrouw Dr. Driessen — Vegelin 
van Claerbergen, weldra een asyl bieden aan ongelukkige stumperds, die 
nu in onhygiënische woningen een prooi worden van hunne vreeselijke 
ziekte. Welk een nobel streven, mede te kunnen werken tot redding van 
zoovele wegkwijnende, kostbare levens! De lijders zullen in de gelegenheid 
gesteld worden onderwijs te ontvangen in de gezondheidsleer en zoo- 
doende, de lessen op hun eigen 
lichaam toepassende, hunne ziekte 
kunnen bestrijden. 

Op 30 Juni j.1. besloot het 
Hoofdbestuur der „Vereeniging 
tot stichting en exploitatie van 
het Volkssanatorium tot verple- 
ging van longlijders: „Herema 
State" te Joure," dat de stich- 
ting, plaats biedende voor 54 pa- 
tiënten, 1 September a.s. geopend 
zal worden; — om opgenomen 
te worden — het verpleeggeld 
bedraagt / 1 10 per 3 maanden • — 
wende men zich voorloopig tot 
Dr. D. Ruitenga, secretaris van 
het Hoofdbestuur te Kollum. Voor 
de verloting moeten nog 13000 
loten worden geplaatst; de Pro- 
vinciale Staten gaven een uitste- 
kend voorbeeld door een bedrag 
van / 10.000 beschikbaar te stel- 
len. Wie een of meer loten a 1 gld. 
neemt, verricht eene weldaad, een 
menschlievend werk en smaakt 
de zelfvoldoening, een steentje te 
hebben bijgedragen voor de tot- 
standkoming van eene stichting 
ten bate van zijne lijdende me- 
demenschen. Penningmeester is 
de heer T. C. Marcus, Nieuw- 
stad L 125, Leeuwarden. 



exceptioneelen toestand van de atmosfeer, wanneer de lucht door en door 
helder is en het eiland niet verbergt met dien dunnen nevel van water, die 
altijd de vergezichten ontsluiert. 

Men onderscheidde onduidelijk de bergkammen. Men meende de sneeuw 
op de toppen te zien. Iedereen was verwonderd, verward, bijna verschrikt 
door die plotselinge verschijning van dat fantoom dat uit de zee opdook. 
Misschien was het een gezichtsbedrog, zooals dat waarvan Columbus spreekt 
op zijn tochten naar de Nieuwe Wereld. 

Toen verklaarde een oud heer, die nog niets gezegd had : 

„Luister, ik heb op dat eiland, dat zich daar voor ons uitstrekt, een antwoord 
gevonden op ons gesprek van daar even en herinner mij een voorbeeld 
van bewonderenswaardige standvastige liefde. 

Hoor maar. 

Ik deed, nu vijf jaar geleden, een reis door Corsika. Dit woeste eiland 
is minder bekend en verder van ons afgelegen dan Amerika, niettegenstaande 
men het somtijds van de Fransche kust kan zien, even als heden. 

Stel u een wereld voor nog in chaotischen toestand. Groote bergen door 
holle wegen afgescheiden, waardoor waterstroomen vloeien ; geen enkele 
vlakte, maar onmetelijke granietgolven en reusachtige aardgolvingen, bedekt 
met velden van dicht struikgewas of hooge bosschen van kastanje- en pijn- 
boomen. Het is een maagdelijke bodem, onbebouwd, verlaten, woest ! 
Somtijds ontdekt men een dorp, gelijk aan een stapel rotssteenen op den 
top van een berg. Geen landbouw, geen industrie, geen kunst. Men ziet 
nergens een stuk bewerkt hout, of het geringste stukje uitgehouwen steen, 
nergens een aandenken van kinderlijken smaak of van voorvaderlijk vernuft 



Liefde. 




't Was het thee-uur, het ge- 
zellig schemeruurtje. De onder- 
gaande zon liet een rooskleurig 
schijnsel achter. De Middelland- 
sche Zee zonder rimpel, glad, effen, met een naglans van den stervenden 
dag, geleek op een groot stuk gepoetst metaal. 

In de verte, rechts, teekenden de bergen zich af tegen het verbleekende 
purper van de ondergaande zon. 

Men sprak over liefde, men redetwistte over dit aloude onderwerp en 
herhaalde dingen die reeds dikwijls gezegd zijn. De stille droefgeestigheid 
van de avondschemering bracht een teedere stemming in de gemoederen 
en het woordje „liefde" dat gedurig uitgesproken werd, dan overluid door 
een zware mannenstem, dan zacht door een lichte vrouwenstem, scheen 
het kleine salon te vullen, er rond te vliegen, er heen en weer te zweven 
als een geest. 

„Kan men verscheidene jaren achtereenvolgens beminnen ?" 

„Ja," beweerden sommigen. 

„Neen," zeiden anderen. 

Men maakte onderscheid tusschen het eene geval en het andere, men 
trok grenslijnen, men haalde voorbeelden aan en bij alle mannen en vrouwen 
scholen herinneringen te binnen, die zij niet konden of wilden uitspreken. 
Men scheen bewogen, terwijl men met diep gevoel en vol belangstelling 
sprak over deze banale en verheven zaak, over die teedere en geheim- 
zinnige verstandhouding van twee wezens. 

Maar eensklaps riep er een uit, de oogen gevestigd op de verte: 

„Zie daar ginds, wat is dat?" 

Aan den uitersten gezichteinder, dook een grijze, zeer groote en verwarde 
massa op. 

De vrouwen waren opgestaan en keken naar dat verrassende ding, dat 
zij nooit gezien hadden en begrepen het niet. 

De een zeide : 

„'t Is Corsika. Men ziet het zoo slechts twee of driemaal per jaar onder 



Foto) ~ (De la Rcche Basé. 

„Herema-State". - Dit aanzienlijke oud-adellijke huis is door Mevrouw Driessen-Vegelin van Claerbergen ten geschenke gegeven om te 
dienen tot volkssanatorium voor longlijders; de zoo zegenrijke stichting zal spoed g geopend worden, maar er ontbreekt, jammer genoeg, 
nog een bedrag, waarvoor eene loting georganiseerd is, die wij bij onze gegoede liefdadige landgenooten zeer aanbevelen; 1 gulden per lot. 



voor sierlijke en mooie dingen. 

Italië, waar elk paleis vol meesterstukken is, zelf een meesterwerk van 
kunst, waar het marmer, het hout, het brons, het ijzer, de metalen en de 
steenen getuigen van het genie van denmensch; waar het kleinste voorwerp 
cktt zich in de oude huizen bevindt, van de vroegste tijden af die goddelijke 
zorg voor sierlijkheid openbaart, is voor ons allen het heilige vaderland dat 
men bemint, omdat het de inspanning, de grootheid, de macht en den 
triomf der scheppende kracht laat zien en voelen. 

En in de onmiddellijke nabijheid van dit land, is het wilde Corsika gebleven, 
zooals het was in de vroegste tijden. 

Men leeft er in lompe huizen, onverschillig voor alles wat niet hun zelf 
aangaat of hunne huiselijke twisten. De Corsikaan heeft de gebreken en 
de goede eigenschappen van onbeschaafde rassen behouden en is driftig, 
haatdragend, bloeddorstig, maar ook gastvrij, edelmoedig, opofferend en 
naïef. Zijn huis is voor iedereen geopend en hij bewijst trouwe vriendschap 
voor het geringste teeken van sympathie. 

Gedurende een maand zwierf ik door dit prachtige eiland, met een gevoel 
bij me, of ik aan het einde der wereld was. Geen herbergen, geen wijnhuizen, 
geen wegen. Gezeten op muilezels bereikt men deze gehuchten, aan de 
hellingen der bergen gelegen, op voetpaden langs bochtige afgronden, waaruit 
men 's avonds voortdurend geraas hoort opstijgen van de doffe en diepe 
stem van den stroom. Men klopt aan de deuren der huizen. Men vraagt een 
onderkomen voor den nacht en levensmiddelen voor den volgenden dag. 
Men zet zich aan de eenvoudige tafel en slaapt onder het schamele dak; 
den volgenden dag drukt men de hand van den gastheer, die u geleidt tot 
aan de grens van het dorp. 

Op 'n goeicn avond, na een marsch van tien uur, bereikte ik een kleine 
woning, geheel alleen gelegen aan het einde van een eng dal, op een uur 



DE PRIN S. 



55 




Panorama van de haven van Helgoland. — Door zijne ligging ten N.-W. van de monden van Elbe en Weser o. a., heeft 
dit prachtig eiland, sedert 1890 Duitsch grondgebied, een groote strategische beteekenis en is het de hoofdobservatie- 
post voor de verdediging der Duiische Noordzeekusten ; om deze reden is men sedert eenigen tijd bezig aan de uit- 
breiding en verbetering van de haven, een reuzenwerk, dat op !0 millioen mark geschat wordt en 8 a 10 jaai zal duren. 
Het Oberland van Helgoland, van welks kust in den loop der eeuwen door de branding kolossale stukken weggeslagen 
zijn, is een ruim 63 M. hoog roodachtig gekleurd rotsgevaarte, dat als een muur uit zee oprijst en waarop een vuurtoren, 
een kleine stad en batterijen gebouwd zijn ; op afsland reeds maken die rotsen in den zonneschijn een grootsch en 
fantastisch effect. In het v:akke en zandige Unterland bevindt zich een Kurhaus in warme baden. Duizenden vreemde- 
lingen bezoeken jaarlijks de schoone badplaats, die vele bezienswaardigheden heeft, o. a. eene beroemde vogelverza- 
meling ; wegens zijne geologische formatie biedt Helgoland op natuurwetenschappelijk gebied ten slotte óók belang- 
wekkende bijzonderheden. 



afstands van de 
met velden van 



zee. De twee overhellende koppen van den berg, bedekt 
dik struikgewas en groote boomen, omsloten als twee 
donkere muren deze ellendig droevige kloof. Rondom de hut eenige wijn- 
stokken, een tuintje, en verderop eenige groote kastanjeboomen om van te 
leven, een groot voordeel voor dit arme land. De vrouw die mij ontving 
was oud, streng en bij uitzondering zindelijk. De man, die op een matten 
stoel zat, stond op, groette mij en ging weer zitten zonder een woord te zeggen. 

Zijn gezellin zeide tot mij : 

„U moet hem verontschuldigen; hij is nu doof. Hij is twee en tachtig." 

Zij sprak zuiver Franseh, wat mij verwonderde en ik vroeg haar : 

„Ü is niet van Corsika, wel?" 

Zij antwoordde: 

„Neen, wij zijn van 't vast-land. Wij wonen hier reeds vijftig jaar." 

Een gevoel van angst en benauwdheid beving me, bij de gedachte aan 
die vijftig jaren in dit sombere gat doorgebracht, ver verwijderd van bewoonde 
plaatsen. Een oude harder kwam binnen, men 
zette zich aan tafel, om het eenigste gerecht te 
nuttigen, bestaande uit een dikke soep van ge- 
kookte aardappelen, spek en kool. 

Toen het eenvoudige maal gebruikt was, ging 
ik met een beklemd en zwaarmoedig hart voor 
de deur zitten, en overviel mij een droefgeestig- 
heid, zooals bij tijd en wijle, op droevige avon- 
den reizigers overvalt, op verlaten plaatsen. 

Dan is het of aan alles een eind zal komen, 
aan ons leven en aan het Jieelal. Men denkt aan 
de verschrikkelijke ellende van het leven, hoe 
alles op zichzelf staat, het nietswaardige van 
iedereen, en de sombere eenzaamheid van het 
hart dat zich in slaap wiegt, en zichzelf bedriegt 
met droomen totdat de dood komt. 

De oude vrouw bracht me tot mezelve terug- 
en gekweld door die nieuwsgierigheid die altijd 
leeft binnen in het hart van hen, die het meest 
onderworpen zijn. 

„Dus u komt uit, Frankrijk?" zeide zij. 

„Ja, ik reis voor m'n genoegen." 

„U woont misschien te Parijs?" 

„Neen, ik ben van Nancy." 

Het kwam mij voor dat een buitengewone aan- 
doening haar bewoog. Hoe ik dat zag of liever 
voelde weet ik niet. 

Zij herhaalde met zachte stem. 

„Bent u van Nancy?" 

De man verscheen in de deur, onaandoenlijk 
zooals dooven. 

Zij hernam: 

„Dat 's niets. Hij hoort niets." 

Toen na eenige seconden: 

„Dan kent u deze en gene in Nancy?" 

„Zeker, bijna iedereen." 

„De familie de Sainte-Aelaize?" 



„Ja, heel goed; 't waren vrienden van m'n 
vader." 

„Hoe heet u?" 

Ik noemde mijn naam. Zij keek mij doordrin- 
gend aan en sprak vervolgens met die diepe stem 
door herinneringen opgewekt : 

„Ja, ja, ik herinner het mij. En Je Brisemare's, 
wat is daarvan geworden ?" 
„Die zijn allen dood," 
„Och! En de Sermont's kende u die?" 
„Ja, de jongste is generaal." 
Toen zeide zij, bevende van aandoening, van 
angst, van ik en weet niet welk verward, krachtig 
en heilig gevoel ; van ik weet niet loelke behoefte, 
om te belijden, om te biechten, om alles te zeg- 
gen; om te spreken van dingen die zij tot nu 
toe opgesloten had binnen in haar hart, en te 
vernemen naar lieden wier naam haar ziel ont- 
roerde : 

„Ja, Henri de Sermont. Ik weet het wel. Dat's 
m'n broer." 

Ik keek haar vol verbazing aan. En eensklaps 
herinnerde ik mij alles. Dat was indertijd een 
groot schandaal geweest in het nobele Lorraine. 
Een jong meisje, mooi en rijk, Suzanne de Sermont, 
was ontvoerd door een onderofficier der huzaren, 
van het regiment door haar vader gecomman- 
deerd. Het was een mooie jongen, een boeren- 
zoon wien het huzarenpak goed stond, die sol- 
daat die de dochter van zijn kolonel weggevoerd 
had. Zij had hem waarschijnlijk opgemerkt, be- 
mind, terwijl zij de escadrons zag defileeren. 
Maar hoe had zij hem kunnen spreken ? 

Hoe hadden zij elkander kunnen zien, hoe 
elkander begrepen ? Hoe had zij gedurfd hem te 
verstaan te geven dat zij van hem hield ? Dat 
zal men nooit te weten komen. 

Men had niets geraden, niets vermoed. Op 
zekeren avond verdween hij met haar. Men zocht 
maar vond ze nergens. Men kreeg nooit berichten 
en men beschouwde haar als overleden. Ik vond 
haar hier terug, in dit ellendig dal. 

Toen zeide ik op mijn beurt: „Ja, ik herinner het me wel. U is juffrouw 
Suzanna." 

Zij maakte 'n ja-beweging met het hoofd. Tranen vloeiden uit haar oogen. 
Toen, mij met een oogwenk den onbeweeglijken grijsaard aanwijzende, die 
op den drempel van haar huisje stond, zeide zij : 
„Dat issem." 

En ik begreep dat zij hem nog lief had, dat zij hem nog zag met dezelfde 
oogen die hem eens betooverden. 
Ik vroeg haar : 
„Bent u gelukkig geweest?" 

Zij antwoordde met een stem die uit het hart kwam : 
„0, ja, heel gelukkig. Hij heeft me heel gelukkig gemaakt. Ik heb er 
nooit berouw van gehad." 

Ik zag haar aan, treurig, veibaasd, verwonderd over de macht dier liefde ! 




In ons voorlaatste nummer komen eenige zéér fraaie foto's van de Scheveningsche Huisvlijt-tentoonstelling voor ; niet allej'i 

de internationale hoffelijkheid, maar ook de wezenlijke belangrijkheid der buitenlandsche inzendingen vordert, dat wij hiervi.ii 

iets in beeld brengen. — Onze foto geeft een blik op den weefarbeid van Zweedsche boerenmeisjes. 



56 



DE PRINS. 



Dit rijke meisje was dezen boer gevolgd. Zij was zelf een boerin geworden. 
Zij had zich aan zijn leven, zonder aanlokkelijkheden, zonder weelde, gewend, 
zij had zich geplooid naar zijn eenvoudige gewoonten en zij had hem nog 
lief. Zij was een boerenvrouw geworden met een muts op en gekleed in 
een linnen rok. 

Zij at een soep van kool f 
met aardappelen en spek, 
uit een aarden schotel van 
een houten tafel, gezeten 
op een matten stoel ! Zij 
lag naast hem op een 
stroozak. Zij had nooit aan 
iets anders gedacht dan 
aan hem. Zij had nooit 
haar sieraden gemist, noch 
de sierlijke stoffen, noch de 
zachte zittingen, of de ge- 
parfumeerde kamers met 
behangsel, noch het zachte 
dons, waarin het lichaam 
zich dompelt om uit te 
rusten. Zij had nooit iels 

anders noodig gehad dan hem ; als hij er was dan wenschte zij niets meer. 
Zij had de wereld en die haar opgevoed en bemind hadden toen zij nog 
jong was verlaten. Zij was in dit wilde ravijn alleen met hem. Hij was 
alles voor haar geweest, alles wat men begeert, alles wat men droomt, alles 
wat men verwacht dat nooit zal ophouden, alles wat men hoopt dat nooit 




Concours-hippique te Leeuwarden. — De ruime Wilhelminabaan bood gedurende dit zeer druk bezochte en welgeslaagde 
Sportfeest een geanimeerd schouwspel, terwijl het fanfare-corps „Concordia" de stemming verhoogde; onze foto werd 
genomen tijdens de belangwekkende „liandicapdraverij" 2de en 3de kl., afstand 2000 M.; tste prijs Elly in 3 min. 29*/ s sec. 



in den nacht, na even te voorschijn gekomen te zijn, om zelf de geschie- 
denis te vertellen van twee eenvoudige zielen door zijn oevers beschermd. 



OP KLEINIGHEDEN 
DIENT GELET 

De Amerikaansche mil- 
lionnair John Jacob Astor 
ontving op zekeren dag be- 
zoek van een vriend, die 
voorstelde voor ioo.ooo 
dollar in eene zaak deel te 
nemen. Terwijl Astor luis- 
terde, hield hij voortdurend 
den blik op den grond ge- 
richt, alsof hij iets zocht. 
Toen zijn vriend had uit- 
gesproken, zeide de million- 
nair : „Het is goed, ik neem 
deel aan de zaak; het geld 
kunt ge onmiddellijk krij- 



gen." Op dat oogenblik kwam een zijner ondergeschikten binnen met de 
boodschap, dat er een van Astors fabrieken was afgebrand. „Dat komt 
bijna alle dagen voor," antwoordde Astor en bleef maar aldoor op den 
grond kijken. De bezoeker vroeg hem ten laatste, of hij misschien iets ver- 
loren had. „Een tien-centsstuk," antwoordde Astor haastig, „ik heb het 




De Lawn-Tenniswedstrijd te 's-Gravenhage om het kampioenschap in Nederland. — Bij dit geanimeerde concours, aan den Wassenaarschen weg gehouden, gaven verscheidene 

dames blijk van buitengewone vlugheid en vaardigheid ; dat sommige partijen daardoor met spannende belangstelling en aandacht gevolgd werden, is duidelijk. — Foto links: De 

heer Blom tegen den heer Broese. — foto rechts: De spannende partij tusschen den heer Mundt met Mej. Blom tegen Jhr. Van Lennep met Mej. Everts. 



zal eindigen. Hij had haar bestaan geheel en al vervuld met ge'uk. Zij had 
niet gelukkiger kunnen zijn. 

Den geheelen nacht, terwijl ik luisterde naar de snorkende ademhaling van 
den ouden soldaat, uitgestrekt op zijn armoedig bed, naast haar die hem 
zoo ver gevolgd was, dacht ik aan dit vreemd en eenvoudig wedervaren, 
aan dit zoo volkomen geluk, uit zoo weinig samengesteld. 

Ik vertrok 's morgens vroeg nadat ik 
de hand gedrukt had der beide oude 
echtgenooten." 

De verteller zweeg. Een der dames 
zeide : 

„'t Laat me koud, zij was gemakkelijk 
te voldoen, had primitieve behoeften en 
te eenvoudige eischen. Ze was gek." 

Een ander zeide met een langzame 
stem : 

„Wat doet 't er toe ! Ze was ge- 
lukkig!" 

En daar beneden aan het einde 
van den horizon, verborg Corsika zich 



eenige minuten geleden laten vallen." De vriend keek den millionnair ver- 
baasd aan, maar Astor zeide kalm: „Dat is toch niet zoo verwonderlijk. 
Wanneer er een van je fabrieken afbrandt, kan men daar niets aan doen. 
Maar wanneer men een tien.-centsstuk laat vallen en het niet de moeite 
waard acht er naar te zoeken, dan is men een dwaas en heeft men zijn 
lot volkomen verdiend, wanneer men eenmaal als een arme duivel sterft." 




Herinneringen aan de 
welgeslaagde feesten 
van den A. N. W. B., ter 
aanvulling van de foto's 
in ons voorgaand num- 
mer; in aansluiting daarmede vermelden wij 
nog, dat de verdienstelijke hoofdconsul, de 
heer D. Fockema zijn 20-jarig jubileum als 
zoodanig vierde en algemeene blijken van 
vriendschap en waardeêring ondervond. Na 
het bezoek aan Nijmegen had de groote 
bondstochi plaats naar Westervoort, Door- 
werth, Rosendaal en Sonsbeek, terwijl men 
zich na de vergadering in „Musis" te Arnhem 
vereenigde voor een groot diner, waar natuur- 
lijk een echt feestelijke stemming heerschte; 
de dag werd besloten door een zeer gezellig 
avond-tuinfeest met bioscoop-vertooning. - 

Foto boven: De stoet langs Arnhems 
fraaie singels. 

Foto onder: In de schilderachtige 
omgeving van Heelsum. 



DE PRINS. 



57 




Een en ander over Yolendam 
en de bevolking. 



De kleederdracht der Volen- 
dammers trekt de aandacht van 
ieder, die het dorp bezoekt. 

De breede pijpbroek, waarvan 
de klep met twee zilveren knoopen 
of „klapslikken" gesierd is, heeft 
wijde zakken, waarin evenals bij 
de schoolknapen allerlei voor- 
werpen bijeen te vinden zijn; 
aan de voeten draagt de Volen- 
dammer zware klompen, „osters" 
genoemd en vaak van snijwerk 
voorzien; om het bovenlichaam 
sluit een rood of blauw jasje 
met twee rijen knoopen „polleke- 
baatje" en daarover heen wordt 
de blauwe baai gedragen; het 
„blempie" of overjasje, van boven 
voorzien van zilveren knoop en 
ketting, voltooid met een ruig 
mutsje en de „karwats" of ca- 

chenez het costuum van den Volendammer, dat allereenvoudigst is en waar- 
mede hoogstwaarschijnlijk de kleermakers niet zooveel hoofdbrekens hebben 
om het hunne clientèle naar den zin te maken als de stadsche tailleurs of 
magazijnen. — De staat van weelde is af te leiden uit de soort broek- 
en halsknoopen en de oorringen, waarmede bijna allen getooid zijn. 

Aan de damestoiletten is meer zorg besteed ; ziet die puntmutsjes of hullen, 
die wel is waar den dikwijls mooien haardos verdonkeremanen, maar toch 
koket en vlug staan; hoe jammer, dat ze bij festiviteiten vaak overtrokken 
worden door een modern hoedje; als een bewijs, hoezeer de Volen- 



Boven: De speelsche jeugd te Volendam. — Daaronder : Dorpsstraat. 

Onder: Dorps-interieur. 



damsche meisjes op een chic, 
aangepunt hulletje gesteld zijn, 
kan dienen, dat ze die, op visite 
gaande, soms in een kistje mee- 
nemen, teneinde ze in den vorm 
te houden. ■ — ■ Het „kledje" en 
„kraleb" maken den tooi van het 
bovenlichaam uit, bestaande uit 
een nauwsluitend donker jakje, 
met versierd lint omboord en een 
gebloemd of geruit zijden of ka- 
toenen kraaglijfje; met de drie 
rijen halskoralen en het punt- 
doekje zien vele meisjes er wat 
bekoorlijk uit! De breed uit- 
staande zware wollen rokken en 
de muiltjes completeeren het 
damescostuum. 

De jongens dragen op feest- 
dagen en bij hunne vorming 
onder hun van voren wijd 
opengeslagen baatje met roode 
revers, een wit blempje met één rij 
zilveren knoopen en met figuurtjes 
geborduurd, welk kleedingstuk 
vaak een erfstuk van ouden 
datum is. De Volendammers 

leven van de vischvangst op de Zuiderzee of van 't geen ze verdienen 

op de loggers, waar ze zich verhuren; uiteraard veroorloven de inkomsten 

hun geen weelde. 

Onderscheidene oude gebruiken worden in Volendam gehandhaafd, o. a. 

het loopen met den rommelpot op Vastenavond. 

Overigens is het modernisme ook al over dit typische dorp heengestreken, 

wat o. a. blijken kan uit de nieuwmodische kleeding van velen. 

Niettemin blijft Volendam toch zeer interessant, zoowel om de plaats 

zelf als om de bevolking! 




Midden : Moeder en dochter. 



DE PRINS. 




De hoofdingang van de 118 M. hooge Pagode te Rangoen, hoofdstad van Britsch-Birma (Achter-Indië). — Deze indrukwekkende Hindoe-tempel, volgens de legende de haren van 
Buddha bewarende, trekt jaarlijks talrijke pelgrims en is wel de belangrijkste in het Rijk Birma; met zijn verguld dak, zijn kolossale afgodsbeelden, zijn massief gouden versieringen 
bovenop, zijn talrijke torens en zijn prachtige ornamenten, biedt hij in den schitterenden zonneglans, zich hoog verheffend en zich op afstand scherp afteekenend tegen den azuren 
Indischen hemel, een betooverenden aanblik. — De Pagode, door ruime parken met weelderige planten en reusachtige palmen omheind, is eigenlijk een samenstel van tempels, waarvan 
één de hoofdtempel vormt met onderscheidene vertrekken voor bedevaartgangers; de afgods:eelden, die de interieurs sieren, worden eveneens pagoden genoemd. — De pagoden zijn 
bouwwerken van lateren tijd. — De draken ter weerszijden zijn verscheidene meters hoog; rondom den tempel bevinden zich een 100-tal kleinere bijbehoorende gebouwen. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

V. 

Op zekeren dag kwam broer Willem bij ons aanloopen met de bood- 
schap, dat hij naar Argentinië in Zuid-Amerika op stap ging. 

Er was daar héél wat meer „poen" ') in het bouwvak te verdienen dan 
te Amsterdam en hij had met nóg 'n paar van z'n getrouwde kameraden 
afgesproken. Geert was er natuurlijk weer vreeselijk op tégen geweest, maar 
ze moest wel mee, want anders ging hij alleen, had hij gezegd. 

Moeder schrok er óók erg van, doch daar het voor Willem's bestwil was, 
legde zij er zich maar bij neer, vooral toen onze wijkdominee haar een en 
ander van dat rijke land en z'n toekomst verteld had. 

't Was anders 'n héél afscheid voor d'r, toen Willem voor 't laatst dan 
bij ons kwam. Geert was zelfs bij dié gelegenheid niet meegekomen en 
wel beschouwd, was 't ook maar beter zóó. Wat was die goeie arme moeke 
weer kapot en toen Willem eindelijk was weggegaan, eischte ze plotseling 
angstig de plechtige belofte, dat i k tenminste, haar jongste lieveling, bij 
haar zou blijven en ik beloofde 't natuurlijk ! — 

We brachten Willem niet naar 't schip, van wege Geert moet ge weten. 
Het zou voor ons allen te pijnlijk zijn geweest. Moeder zat thuis voort- 
durend maar te bidden en smeekte vurig Gods zegen af voor Willem en 
z'n gezin, 't Was 'n zéér droevige dag en, zooals ik reeds in 't begin ver- 
telde, we hoorden later nooit meer iets uit Argentinië, ja kregen zelfs 
Willem's adres niet te weten. — 

Moeder trok 't zich vreeselijk aan, ja ging er van sukkelen. De vroeger 
zoo flinke montere vrouw werd met den dag minder en daar ik als loop- 
jongen nog steeds maar 'n schijntje verdiende, begon 't er leelijk voor ons 
beidjes uit te zien. Moeder had nog wel 'n paar vaste werkhuizen en één 
kantoor om 's avonds schoon te maken, doch als ze eens ernstig ziek werd, 
zou ik, met m'n armzalig loontje, voor alles alleen hebben moeten op- 
draaien ! Ik dorst er bijna niet aan denken en zocht vergetelheid op m'n 
wandelingen met die lieve snoes van 'n Ccrrie ! Had ik Willem's adres 
maar geweten, dan had hij kunnen helpen, doch die scheen ons daar ginds 



in 't vreemde land héélemaal te zijn vergeten of was misschien zélf 
wel ziek of dood. Bootsman Krul had nog een brief voor ons naar den 
Nederlandschen Consul te Buenos- Ayres, de hoofdstad van Argentinië, 
gezonden, doch ook daarop kregen we geen antwoord '), helaas ! 

Gelukkig kwam Gerrit weer thuis, wat moeder dadelijk héél wat opmon- 
terde. De goeie jongen stortte bijna al z'n verdiende centen op moeders 
spaarbankboekje, voor 't geval, dat we 't eens noodig mochten hebben. 
Nu kwam ook Abdoellah weer over den vloer en deed ons als altijd 
lekker lachen om z'n radbrakerij van 't Hollandsch. Ook de bootsman en 
Corrie kwamen dikwijls aan en ik kreeg dus alle hoop, dat moeder spoe- 
dig weer gehéél de oude zijn zou, toen ze ons plotseling ontviel, geheel 
onverwacht, zonder ziekbed, ja zónder 'n enkel woord van afscheid zelfs ! Ze 
bad 's avonds nog erg opgewekt met Gerrit zitten boomen over de moge- 
lijkheid, om ditmaal eens op de Zuid- Amerikalijn aan te monsteren en 
dan ginds persoonlijk naar onzen Willem op informatie uit te gaan. Gerrit 
had haar volkomen op d'r gemak gesteld en beloofd 'n paar reizen naar 
Buenos- Ayres te maken en dan daar aan den wal bij den Nederlandschen 
Consul en de Hollanders naar den verloren zoon en broeder navraag te 
gaan doen. — Gerrit zei óók nog, dat hij 't zich héél best begrijpen kon, 
als Willem in dat warme klimaat, na z'n zware werk, niet veel lust 
in pennen had. Het ging hèm óók altijd zoo. Steeds stelde hij 't uit en 
dan kwam er op 't laatst heelemaal niets van. 

Ja, van Gerrit was moeder 't nu eenmaal gewoon en die kwam boven- 
dien op gezette tijden weer thuis, maar van Willem bleef het vreemd, vond 
ze, om zoo ineens niets niemendal meer van zich te laten hooien, 'n 
Briefkaart of 'n „ansicht" waren Zondags b.v. gauw genoeg geschreven ! 
't Was heel, héél leelijk en onharlelijk van hem om haar zóó in angst te 
laten zitten. Maar hoe het zij, de goeie ziel had weer eens 'n vroolijk 
avondje gehad, 't laatste van haar leven, en ging in zéér opgewekte stem- 
ming naar bed. Wie had kunnen denken, dat ze niet meer opstaan zou, 
dat ze zich voor goed ter ruste had gelegd .... Toen we 's morgens vroeg 
naar beneden kwamen, vonden we ons goede moedertje reeds koud en stijf, 
maar met 'n gelukzaligen glimlach op de lippen. Rustig was ze ingesla- 
pen om niet meer wakker te worden en Gerrit en ik waren nu plotseling 
weezen en vielen weenend in eikaars armen .... Het allereerst liep ik naar 



') poen = geld. (Amsterdamsche volksuitdrukking). 



C. B. 



'1 Misschien was de Consul een vreemdeling, waarmee in het Duitsch, Engelsch ot 
Fransch moest gecorrespondeerd worden ! Had Krul maar liever naar het Ministerie van 
Buitenlandsche Zaken in Den Haag geschreven. C. B. 



DE PRINS. 



59 



bootsman Krul, die dadelijk met me meeging en Corrie naar den dokter 
en mijn patroon zond. Ook onze wijkdominee was spoedig aan moeders 
doodsbed. Het waren droeve dagen in onze woning op het Mariniersplein. 
Abdoellah kwam óók en bracht mooie bloemen voor moeder mee. Cor 
was al nèt zoo bedroefd als wij. 

Ze was den héélen dag bij ons en 

deed 't huishouden, voor zoover 
dit noodig was. We ondervonden 
véél hartelijkheid, ook van de buren, 
maar met dat al hadden we onze 
lieve goede moeder niet meer terug. 
Zeker, zij was om haar dood te be- 
nijden ! Zóó zacht en pijnloos ster- 
ven er maar weinigen, doch voor 
ons, de achterblijvenden, was 't te 
onverwacht en telkens weer snikten 
wij 't uit van toomelooze smart. 

Toen we haar den vierden dag 
heel netjes, van het fonds, naar 
Zorgvlied brachten, gingen ook de 
wijkdominee, bootsman Krul, Corrie 
en Abdoellah mee, om haar de laat- 
ste eer te bewijzen en onze Javaan - 
sche vriend had 'n mand met rozen 
meegebracht en strooide die op de 
kist, toen ze, na 'n hartelijk woord 
van dominee, in 't donkere graf 
was neergelaten, 't Was mij of ik 
gek zou worden en bootsman Krul 
moest me vasthouden .... 

Met den dood van moeder sluit 
als 't ware het eerste hoofd- 
stuk van mijn leven, het 
hoofdstuk van m'n kinderjaren, 
waaraan ik nog altijd met dankba- 
ren weemoed terugdenk. 

Ik was toen zeventien jaar oud 
en wist niet wat te beginnen. 

( Wordt vervolgd). 

2) e (Seluksr ing 

door Mrs. L. T. MEADE. 

Er heerschte een bedrijvige drukte 
op de Hall want Lucie, de eenige 
dochter des huizes, zou den vol- 
genden dag trouwen. 

Lucie was negentien jaar, als kind reeds zeer verwend, en later door haar 
schoonheid en lieftalligheid door iedereen op de handen gedragen. Geen 
wonder dus dat haar reeds menig huwelijksaanzoek was gedaan. Eindelijk, 
een jaar geleden, had ze haar liefde geschonken aan Edward Armitage, den 
oudsten zoon van een rijken grondeigenaar in de buurt, die in alle opzichten 
een haar passende partij was. 

Het was een mooie dag in Juli en Lucie stond op het grasveld te kijken 
naar de toebereidse- 
len, die voor de brui- 
loft werden gemaakt, 
toen ze achter zich 
iemand hoorde nade- 
ren; ze keerde zich 
om en ontmoette den 
ernstigen blik van haar 
neef, Will Kingdon, 
dien ze in lang niet 
gezien had. Hij was 
een jong advocaat met 
schitterende vooruit- 
zichten. Ze hadden 
elkaar altijd gaarne 
mogen lijden en ver- 
heugd stak Lucie hem 
haar beide handen 
toe. 

„O Will, wat een 
verrassing dat je al 
zoo vroeg komt." 

Hij hield haar han- 
den lang in de zijne 
en keek haar aan met 
een uitdrukking, die 
ze niet recht begreep. 
„Vertel mij alles om- 
trent je zelve, Lucie en 
— je verloofde. Ik heb 
Mr. Armitage nooit 
ontmoet, ik ken hem 
alleen maar van naam." 

„Je zult hem vanmiddag aan tafel zien," zei Lucie. 

„En dus," ging Will voort, langzaam met haar oploopend, 
morgen om dezen tijd al man en vrouw. Hoe vind je dat?" 

„Heerlijk ! O Will, ik kan mij zoo'n geluk haast niet 




De groote Pagode te Rangoen. 



Er is geen tweede als Ted; ik heb hem lief met hart en ziel." 
„Dat is dus volmaakt in orde," zei haar neef en een foudraal uit den 
zak halend, ging hij voort: „Ik heb je een huwelijksgeschenk meegebracht 
om je persoonlijk te geven, kijk eens." 

Hij drukte op een veer, het deksel 
sprong open en ze zag een ring 
met een doffen steen in het midden 
en eenige vreemde letters er om 
heen gegraveerd. 

„Hé, wat een vreemde ring!" 
riep ze uit. 

„Mag ik hem zelf aan je vingers 
steken?" 

„Zeker, als je wilt." 

„Ik heb hem meer dan een jaar 
geleden van een Arabier in Damascus 
gekocht, die zeide dat deze ring de 
draagster ervan de blijvende liefde 
van haar uitverkorene verzekerde. 
Ik ben niet bijgeloovig, maar ik zou 
hem toch graag aan je vinger zien." 

„Dus je beschouwt hem als een 
soort talisman?" 

„Ja en je zult hem dragen, niet- 
waar?" 

„Zeker," antwoordde ze hem 
haar vingers toestekend. 

Ze vermoedden niet dat ze op 
dit oogenblik bespied werden door 
een langen, blonden man met glad- 
geschoren gezicht en schitterende, 
blauwe oogen, die achter een boschje 
in de nabijheid verscholen stond. 
Deze man was Edward Armitage. 
Hij had zich voorgesteld een aan- 
genaam uurtje met Lucie door te 
brengen, doch na hetgeen hij gezien 
had, keerde hij zich vloekende om 
en stapte in de auto die hem naar 
huis bracht. 

Aan het diner dien avond waren 
een groot aantal gasten vereenigd, 
waaronder ook Will en de bruigom. 
Lucie was zeer opgewonden en het 
geluk straalde haar uit de oogen. 
Het kwam Armitage voor dat ze 
nooit zoo opgewekt was geweest 
in zijn gezelschap; de jaloezie was 
zijn hart binnengedrongen en hij 
besloot geen meisje te huwen dat meer gaf om een ander dan om hem. 
Oogenschijnlijk echter was hij vroolijk en goedgehumeurd en Will zei in 
zichzelf: „Hij zal een goed man voor haar zijn; maar waarom kijkt hij 
mij telkens zoo dreigend aan?" 

Toen de heeren na een sigaar gerookt te hebben, in het salon kwamen, 
zei Lucie tegen Ted : 

„Kom eens hier, ik moet je iets laten zien, 



den 




Twee bruidsparen op een wandelrit te Sevilla. — De merkwaardigheid, dat elk bruidspaar op één paard gezeten is, zoomede 
de schilderachtige Spaansche kleedij en kostbare tooi der paarden, geven aan dit tafreeltje bijzondere aantrekkelijkheid. 



,zijn jullie 
indenken. 



en ze gingen samen 
tuin in. 

„O, ik ben zoo ge- 
lukkig," zei ze, „de 
dag waarnaar ik zoo 
verlangd heb is nu 
dichtbij, zoo dichtbij 
dat het geluk mij bijna 
bang maakt." 

„Je ziet er tenminste 
heel opgewekt uit van- 
avond, je bent zeker 
blij dat je neef er is." 

„Natuurlijk, die 
beste Will, ik heb hem 
bijna mijn geheele 
leven gekend; o Ted, 
hij heeft mij zoo'n 
mooi cadeau gegeven. 
Kijk eens," en ze hield 
hem den ring voor. 
„Het is een soort 
talisman, zegt hij, die 
hij in Damascus voor 
mij kocht." 

„Doe dien ring af," 
viel hij haar kort in 
de rede. 

„Ted," zei ze ver- 
schrikt „waarom zou 
ik dat doen?" 

„Als je het niet 
doet," zei Armitage 
met flikkerende oogen, 
te laat. Ik verkies niet 



„kun je kiezen tusschen hem en mij ; nog is 't niet 
dat je een ring draagt, dien ik je niet gegeven heb." 

„Wat bezielt je toch?" 

„Dat zal ik je zeggen. Vanmiddag kwam ik hier om een gezellig uurtje 



6o 









DE PRINS. 




Hei Belgische Koningspaar. — Nieuwste fotografische opname 
in het kasteel te Laeken op 10 ]uli j.1. 



met je door te brengen, toen ik je op deze 
zelfde plek zag staan praten met je neef, 
je hand in de zijne, terwijl hij den ring 
aan je vinger stak; denk je dat ik zoo iets 
wil verdragen?" 

„Meen je wat je zegt — wantrouw je 
mij werkelijk?" 

„Ik kan toch mijn eigen oogen niet wan- 
trouwen, Lucie." 

„Ach Ted," zei ze in snikken uitbar- 
stend, „je weet niet hoe ellendig je mij 
maakt." 

„Beter nu dan later. Ben je van plan 
den ring af te doen, ja of neen?" 

„Neen, je bent onredelijk," zei ze fier; 
„als je mij tot vrouw wilt, moet je mij 
nemen met den ring, die mij met de beste 
en meest oprechte bedoelingen gegeven werd. 



Je kent Will niet zooals ik, hij is 
een edel mensch." 

„Dan kun je dien edelen man 
houden," zei hij driftig. 

„Dat zal ik," zei Lucie doods- 
bleek. 

Armitage keek haar aan, keerde 
zich toen om en verliet haar. 

Lucie ging regelrecht naar haar 
kamer en deed de deur op slot. 
Ze begreep nog nauwelijks wat er 
gebeurd was en dof zat ze voor 
zich uit te staren. Armitage was 
boos op haar — was onredelijk 
jaloersch vanwege den ring. Neen, 
ze dacht er niet aan dien af te 
doen. Het geschenk van Will was 
haar dierbaar — Will, die altijd 
haar vriend was geweest, die haar 
als kind met haar lessen had ge- 
holpen, allerlei pretjes voor haar 
had uitgedacht, haar had leeren 
paardrijden, lange wandelingen 
met haar had gedaan. Als Ted 
haar zoo weinig begreep, was het 
maar beter dat ze van hem afzag. 
„O Ted, Ted," kreunde ze, „je 
weet niet hoezeer ik je liefheb; 
hoe kon je mij dat aandoen?" 

De verloving moest afgemaakt 
worden, er zat niets anders op. 
Eindelijk kwam ze wat tot bedaren 
en besloot een tijdje bij een tante 
in Londen te gaan logeeren. Ze 
schreef een briefje aan haar moe- 
der, waarin ze haar alles meedeel- 
de, en den volgenden morgen, na een slape- 
loozen nacht, sloop ze om vijf uur het huis 
uit op weg naar den trein. 

Ze dacht geen oogenblik aan de mogelijk- 
heid, dat iemand haar op dit vroege morgenuur 
zou zien. Ze was dus uiterst verbaasd toen ze 
plotseling Will, die den geheelen nacht op 
de been was geweest, op zich zag toekomen. 
„Mijn beste Lucie," riep hij verbaasd uit, 
„wat doe jij hier?" 

„O Will, houd mij niet op. Ik ga naar 
Londen bij tante Prudence logeeren .... onze 
verloving is gisterenavond verbroken," eindigde 
ze wanhopig. 

Will was stom van verbazing. „Verklaar je 
nader, Lucie, wie heeft het afgemaakt. Jij?" 
„Neen, neen . . . niet precies ... ja toch, 
misschien wel." 



„Kom, ik wil de waarheid weten," zei hij beslist. „Ik 
begrijp er niels van. Gisteren was alles nog in orde en 
vandaag is je trouwdag — " 

„Ach . . . het was de ring . . . jouw ring . . . hij zag dat 
je dien aan mijn vinger stak ... en dat vond hij niet 
prettig... hij wilde dat ik je hem teruggaf ... ik weigerde. . . 
en nu is alles tusschen ons uit." 

Will was op dit oogenblik blootgesteld aan de grootste 
verleiding, die hij ooit in zijn leven gekend had. Hij had 
Lucie innig lief; toen hij den ring kocht had hij gehoopt 
dien te geven aan zijn toekomstige vrouw; daarna had 
hij haar engagement vernomen, zich beheerscht, de invitatie 
voor haar bruiloft aangenomen en nu was juist door dien 
ring alles verkeerd geloopen. Hij zou van deze gelegenheid 
gebruik kunnen maken en het meisje zou hem nemen. 
Hij zou voor Lucie een beter echtgenoot zijn dan Armitage, 





De Huisvlijt-tentoonstelling te Scheveningen. — Onder de buitenlandsche inzendingen neemt voorzeker de 

Chineesche eene voorname plaats in; een der fraaiste gedeelten daarvan is hierboven in beeld gebracht; 

bewondering wekken de prachtige proeven van borduur-, houtsnij- en beeldhouwkunst, de artistiek-bewerkte 

meubeler de schoone porseleinen vazen en serviesstukken enz. 



De hierboven afgebeelde eiK, staande op het landgoed „De Poll", 
in de buurtschap Gietel onder Voorst, werd onlangs tengevolge 
van het inslaan van den bliksem door midden gespleten en, 
zooals onze foto duidelijk te zien geeft, bijna geheel van de 
schors ontdaan ; onder den boom lagen stukken hout verspreid. 



dat voelde hij ; waarom aarzelde hij dan nog ? 

Een blik in haar betraande oogen bracht hem tot 
bezinning. „Zeg mij in 's hemelsnaam — ■ de waarheid," riep 
hij. „Heb je hem oprecht lief?" 

„Ja, meer nog dan mijn leven — meer dan iets op 
aarde!" 

„Dan Lucie," antwoordde hij dapper, „moet je mijn 
raad aannemen: ga regelrecht naar je kamer en wacht 
tot je van mij hoort en — geef mij den ring terug." 

„Jou den ring teruggeven?" herhaalde Lucie verbaasd. 

„Ja, ja, vlug. Het zal je nooit berouwen mij vertrouwd 
te hebben." 

Ze nam den ring van haar vinger, gaf hem dien en 
ging naar huis, terwijl Will zich met haastige schreden 
naar Armitage Manor begaf. De knecht zei hem dat hij 
mijnheer Edward wel zou vinden op de heide achter 
het huis, waar hij dikwijls wandelde. Will ging er heen 
en zag hem weldra in de verte aankomen. 

Een oogenblik voelde hij haat tegen den man, die 
Lucie kon wantrouwen, doch de gedachte dat het voor 
haar geluk was deed hem bedaard op Armitage toetreden. 

„Neem aan," zeide hij, den ring uit zijn zak halend. 
„Je hebt je gisterenavond dwaas aangesteld door te denken 
dat ik Lucie liefhad meer dan geoorloofd was, toen ik 
haar dit geschenk gaf. Je onredelijke behandeling en 
ongemotiveerde jaloezie hebben haar bijna het hart 
gebroken. Ze was op weg naar Londen toen ik haar 
vanmorgen in de vroegte ontmoette. Ze vertelde mij wat 
er voorgevallen was — en tevens dat ze jou in weerwil 
daarvan nog innig liefhad. 

„Ik zal je zeggen hoe ik er over denk. Ik heb Lucie 



DE PRINS. 



6r 



jarenlang liefgehad, doch ik had haar nooit kunnen krenken, zooals jij 

gedaan hebt. Doe je plicht — ga naar haar toe en — en — wees een 

goed echtgenoot voor haar. Waardeer haar oprechte liefde en wanneer je 

niet wilt dat zij dezen ring draagt, draag hem dan aan je horlogeketting 

als een herinnering, aan 

dezen dag. Men zegt dat 

hij geluk aanbrengt, doch 

jij hebt dit niet noodig, je 

hebt het reeds gevonden 

in de liefde van het meisje, 

dat jou boven alle anderen 

stelt." 

Bij de huwelijksinzege- 
ning ontbrak alleen Will 
Kingdon. Hij had Lucie 
schriftelijk zijn gelukwen- 
schen aangeboden. 

Na de bruiloft nam Ar- 
mitage de hand van zijn 
vrouw, stak er den geluk- 
aanbrengenden ring aan en 
zei: 

„Draag dien altijd, ter- 
wille van den braafstenman, 
dien ik ooit ontmoette. 

EEN PREEK ALS 
HERINNERING. 

Toen de hertog van 
Ormond, stadhouder van 
Ierland, zich per schip naar 
Dublin begaf om daar zijn 
ambt te aanvaarden, werd 
hij door storm overvallen 
en bij het kleine visschers- 
dorp Ramsay op het eiland 
Man op het strand gewor- 
pen. De predikant aldaar, 
Josef genaamd, verleende 

hem gastvrijheid en onderhield hem, gedurende zijn gedwongen verblijf 
aldaar, door zijne vroolijkheid zoo aangenaam, dat de hertog beloofde, 
zich zijner te gedenken en hem bij de volgende gelegenheid een betere 




Het Zevende Internationale Uitgeverscongres in Nederland. — Niét alleen de hoogste gemeentelijke autoriteiten 
gaven door aanwezigheid, van sympathie met deze nuttige federatie blijk, maar ook eenigen onzer Ministers 
vereerden het congres met hunne tegenwoordigheid. — Te Amsterdam had een feestmaaltijd plaats in de groote 
zaal van „Artis", te Rotterdam in het prachtige salon van het stoomschip „Rotterdam" van de Holland-Amerika-lijn, 
welker directie als gastvrouw optrad; te voren was eene boottocht langs de havenwerken gemaakt. — Onze foto 
werd genomen bij aankomst van de congresleden op de terreinen der N. A. S. M. 



predikantsplaats te bezorgen. — Door zijne vele bezigheden evenwel 
vergat de hertog zijne belofte en de goede predikant Josef wachtte ver- 
scheidene maanden tevergeefs op een beroep. Ten laatste reisde hij zelf 
naar Dublin om zich bij den stadhouder in herinnering te brengen. Het 

was evenwel onmogelijk, 
zonder bijzondere aanbe- 
veling tot den hoogen 
heer in het slot door te 
dringen. 

Toen bedacht Josef een 
list. Hij wendde zich tot 
den beroemden satiricus 
Jonathan Swift, en verkreeg 
door diens hulp en tus- 
schenkomst vergunning om 
den volgenden Zondag in 
de Kathedraal, welke de 
stadhouder geregeld be- 
zocht, te preeken. Noch de 
hertog, noch de overigen 
van het gevolg, die met 
den stadhouder op Man 
waren geweest, herkenden 
Josef, toen hij op den kansel 
verscheen. Toen begon de 
predikant te preeken over 
den tekst: Genesis 40, 
vers 23 : „Maar de op- 
perste der schenkers dacht 
niet aan Josef, doch vergat 
hem". 

Daarbij wist hij zulke 
treffende toespelingen te 
maken op het verblijf van 
den hertog in de armzalige 
predikantiwoning, dat den 
stadhouder plotseling zijn 
vriendelijke gastheer weer 
in de herinnering kwam en 
tevens de toen door hem 
gedane belofte. 

En ziet, onmiddellijk 
na afloop van de godsdienstoefening werd de predikant op het slot 
ontboden, waar hem een veel betere predikantsplaats werd aange- 
wezen. 




De vergadering van het Zevende Internationale Uitgeverscongres, in de Aula van de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam ; staande achter het midden van de bestuurstafel, 
de heer W. P. van Stockum Jr., voorzitter van het Congres. — Foto uit het album, dat door de firma Emrik en Binger te Haarlem aan de leden werd aangeboden, 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEI M 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

Een paar kinderen liepen snel toe. „Weer een dronkaard !" schreeuwden zij. 

Galanti overwon zijn afschuw en boog zich om den gevallene op te helpen. 
Op hetzelfde oogenblik richtte deze zich met een halfgefluisterden, Italiaan- 
schen vloek op, en streek het haar van het bebloede voorhoofd. 

Galanti staarde hem verbluft aan. 

„Pieri — om godswil Pieri, hoe komt ge in dezen ontzettenden toestand?" 

De jonge man trok zijn kleeren recht en lachte reeds weer, ofschoon het 
bloed in dikke droppels van zijn voorhoofd liep. „Laten we snel verder 
gaan, andeis komt er een oploop en wij komen met de politie in aanraking. 
Dat wil de meester niet," fluisterde hij Galanti toe. 

„Gij zijt ook op weg naar meester Alsopp ?" 

„Ja, want ik moet hem noodzakelijk spieken." 

„Ik ook. Gij weet, dat Orsini — " 

Galanti maakte een ontkennende beweging. 

„Nu dan, dat Thomas Alsopp zijn zieken broeder nu bij zich heeft ?" 

„Den ontslagen gevangene ?" 

„Ja, die men destijds na den staatsgreep verbande. Een jaar geleden, 
op den geboortedag van den keizerlijken prins, verleende Napoleon amnestie 
voor de naar Cayenne verbannenen. Daar was de jonge Philippo ook 
onder. Te ziek om alleen te reizen, is hij door zijn broer onder valschen 
naam en pas hierheen gebracht." 

„Hoe gaat het nu met hem ?" 

Pieri haalde de schouders op. „Wat wilt ge — zes jaar in Cayenne ! 
Hij is stervende." 

Galanti zuchtte. „Een offer meer. Daarop komt het bij de beulen op 
den troon niet aan. Maar gij hebt mij nog niet verteld, hoe ge zoo on- 
vriendelijk de kroeg werd uitgesmeten." 

„Ik moet helaas ook in zulke lokalen zijn, want we hebben lieden 
noodig, op wie wij kunnen vertrouwen voor den grooten slag, welken wij 
beramen. Op de hoeken der straten hebben wij wachten noodig, die ons 
tijdig waarschuwen. Daarom bezoek ik kleine herbergen, waar ik allerhande 
kennismaking kan aanknoopen. Om geen achterdocht te wekken drink en 
speel ik met de lieden. Dan komt er licht twist. Daar ik goed en zij 
slecht spelen, verdachten zij mij het valsch te doen. Morgen zijn wij echter 
weer de beste vrienden." 

Galanti fronste het vooihoofd. „Ik ben het niet eens met deze manier 
van werven. Hoe meer personen, die er van welen, des te meer verraders !" 

„Wij zijn voorzichtig. Er zijn hier veel ontevredenen. Zij zijn allen onze 
leer toegedaan. Wij moeten bondgenooten en schuilplaatsen zien te krijgen, 
want de politie is na den laatsten aanslag van Pianori vreeselijk streng ge- 
worden jegens de buitenlanders. Vooral wij, Italianen, worden scherp op 
de vingers gezien. Het is gelukkig, dat we allen zoo goed Engelsch spreken, 
zoodat men ons werkelijk voor Engelschen zou houden als wij niet zulke 
zwarte oogen hadden. Zoo, daar zijn wij er. Gij behoeft niet te schellen, 
ik heb den sleutel." 

Zij stonden voor een oogenschijnlijk armoedig huis, de wankele trap 
kraakte onder hun voeten, een benauwde lucht benam hun den adem. 

Bij een der deuren klopte Pieri op een bijzondere wijze aan, het was, 
alsof er iemand op wacht gestaan had, zoo spoedig werd zij geopend. 

„Gomez," vroeg Pieri met gedempte stem, „is de meester te spreken?" 

De bediende, een nog zeer jong mensch, knikte. „Ja — hij is bij zijn 
broeder. Daar binnen ligt hij." Hij wees naar een deur, waarvoor een 
gordijn hing. „Den gansenen morgen heeft de meester in zijn laboratorium 
gewerkt. Nu is hij bij zijn broer, die den gansenen nacht koorts heeft 
gehad. Een dokter mag niet geroepen worden." 

„Waarom niet ?" vroeg Galanti. „Onder den vreemden naam en de 
vreemde passen zijt ge hier toch heel veilig?" 

„Het lichaam van den kranke mag door geen arts worden gezien," ant- 
woordde Gomez somber. „Een verbannene is gemakkelijk te herkennen." 

Pieri uitte een onderdrukten vloek. 

Zacht deden zij de deur open en traden binnen. De schuine stralen der 
namiddagzon drongen als fijne gouddraden door de halfgesloten luiken. Een 
smal bed stond in het midden van het vertrek. Onbeweeglijk onder een 
tot de kin opgetrokken deken lag de zieke, met het gelaat naar het ven- 
ster, om het trillend spel der zonnestralen te volgen. 

Naast het bed lag een man geknield, die met de handen voor het gelaat 
luid snikte. Dat was Felice Orsini, de ter dood veroordeelde oproermaker, 
op wiens hoofd de Italiaansche regeering een hoogen prijs had gezet, en 
dien de politie, als ware hij een wild dier, van het eene land naar het 
andere joeg. 

Pieri en Galanti bleven een oogenblik staan naast den door smart ge- 
schokten vriend. Toen trok Galanti hem zacht de handen van het gelaat. 

„Moed — moed Orsini !" zei hij zacht. „Hij leeft nog en wordt wel 
weer gezond." 

Orsini liet de tranen vloeien. Hij gaf zich geen moeite zijn smart te 
verbergen. „Gezond," zei hij bitter. „Zie dan eens !" Hij sloeg de deken 
van het lichaam van den zieke weg. 

Galanti en Pieri onderdrukten met moeite een kreet van schrik. Verma- 
gerd, met gezwollen gewrichten en tallooze sporen van mishandeling, lag 
het eens schoone lichaam van den nauwelijks een-en-lwintig-jarige voor hen. 



„Zoo hebben zij hem toegetakeld, de bloedhonden !" mompelde Orsini 
met een uitdrukking van fanatieken haat, terwijl hij de dekens weer zorg- 
vuldig over den zieke spreidde, die nu pas de aanwezigheid der anderen 
scheen op te merken en zijn donkere, zwaarmoedige oogen van het zon- 
negeglinster richtte op hen, die om zijn bed stonden. 

„Wie is dat, Felice ?" vroeg hij zacht. 

Orsini streelde geruststellend het doodsbleeke, vermagerde gelaat, dat 
toch nog steeds de sporen droeg van schoonheid. 

„Het zijn goede vrienden, Filippo, die mij willen helpen, u te wreken." 

„Laat — laat dat!" zei de zieke mat, „anders neemt men u weer ge- 
vangen, en wij moeten terug naar Italië. — Felice — gij hebt het beloofd. 
Ik wil naar huis, weer naar huis — naar Meldola!" 

Als een liefkoozing klonk de naam zijner geboortestad van de koortsige 
lippen. 

Orsini streek zacht over het zwarte, kortgeknipte haar van den zieke. 
„Voor dat wij naar huis mogen, Filippo, moet eerst uw beul hier van den 
troon. Italië moet vrij zijn, maar dan . . . ." 

Hij spreidde de armen wijd uit. In zijn oogen, welke nog rood waren 
door de tranen om het lijden zijns broeders, glansde hetzelfde dwepende 
fanatisme, hetwelk de trekken van Galanti en Pieri verhelderde, als zij 
over deze toekomstdroomen spraken. 

„Dan gaan wij samen naar Meldola den geboortegrond kussen, het ge- 
boorteland, dat wij vrij hebben gemaakt door ons bloed en ons lijden. 
Gij ook, arme, mishandelde jongen!" 

Hij boog zich over het bed en kuste eerbiedig de magere, heete handen 
zijns broeders. 

Filippo sloot met een vermoeid lachje de oogen. 

„Laat hem nu slapen, en wij gaan in de kamer hier naast. Galanti en ik 
moeten noodzakelijk met u spreken." 

Orsini wierp nog een smartelijken blik op zijn broeder, die weer in den 
halfbewusteloozen toestand was Vervallen, waarin hij meestal lag en ging 
zijn vrienden voor naar de werkkamer. Op de groote houten tafel in het 
midden, want ook hier waren slechts de alïernoodigste meubelen, stonden 
vijzels, glazen buizen en chemische toestellen. 

„Neemt gij weer proeven, Orsini ?" vroeg Galanti, terwijl hij naar een 
der glazen buizen greep. 

Orsini was hem snel voor. „Voorzichtig! Mijne proeven zijn voor niet 
ingewijden gevaarlijk." 

Hij lachte en ook Pieri lachte even. Het klonk echter dreigend. Een 
pijnlijk gevoel bekroop Galanti. Hij schoof zijn stoel een weinig terug. 
Een zeker iets in hem belette hem thans over zijn persoonlijke aangele- 
genheden te spreken. Hij gevoelde het duidelijk, dat Orsini in geen goede 
stemming was, om nu zijn verzoek in te willigen. Daarom besloot hij dit 
pijnlijk oogenblik nog te verschuiven. 

„Waarom werd uw broer destijds toch verbannen?" vroeg hij. „Hoe kon 
hij, nog half een kind, voor de Fransche regeering gevaarlijk schijnen?" 

„Gij wilt weten wat hij bedreven heeft?" 

Orsini lachte bitter. „O ! een onvergeeflijke misdaad ! Op dien vloek- 
waardigen tweeden December 185 1 stond Filippo op straat en riep met de 
anderen : Leve de Republiek ! Dat, mijn vriend, is zijn gansche misdaad. 
Daarop sleepte men hem onder bajonetstooten naar de gevangenis, daarna 
zette men hem geketend op het tusschendek van een schip, dat slechts 
veertien meter lang en vier-en-een halve meter breed was, opeen gepakt 
met honderdtwintig lotgenooten. Ach, hoe zal ik u het verblijf te Cayenne 
beschrijven, waarheen deze ongelukkigen gezonden werden. Ik zal het kort 
maken. Te Cayenne hebben zij hem menigmaal half doodgeslagen, omdat 
hij een poging tot ontvluchten deed ; hem overdag in zware ketenen in de 
brandende zon laten werken, 's nachts in een cel, die te slecht was voor een 
dier, op vuil stroo neergelegd. En dat gedurende vijf eindelooze jaren. De 
amnestie van het vorig jaar bevrijdde hem eindelijk. Hij was te ziek om te 
reizen en daarbij van alle middelen ontbloot. Geen mensch bekommerde 
zich om hem, toen men hem in een der Italiaansche havens aan land had 
gezet. Zijn naam bezorgde hem onmiddellijk uitzetting uit het land. Toen 
is hij eindelijk bedelend en half uitgehongerd tot mij gekomen." 

Pieii en Galanti zwegen, te geschokt om een woord te uiten. 

„Ik heb op de wereld slechts twee dingen liefgehad," vervolgde Orsini 
met vaste stem: „Italië — en dit kind. Mijn geboorteland is opnieuw in 
ketenen en banden geslagen, mijn arme broer met duivelsche wreedheid ten 
doode toe gemarteld geworden. Italië wil ik bevrijden en Filippo wreken 
dat is mijn levenstaak. Gij zult er mij bij helpen!" Hij drukte de handen 
zijner bezoekers krachtig. 

„Maar waarom moet gij dit nog eens verzekeren ?" vroeg Pieri verbaasd. 
„Wij leden van den geheimen bond van Marianne, zijn door een eed ver- 
plicht alles te doen, wat ons wordt opgelegd. Hebt gij eindelijk een vast 
plan beraamd, meester?" 

Orsini knikte. „Ja, mijn plan is in alle bijzonderheden gereed. Zoodra de 
tijd daar is, deel ik het u mede. De dag der uitvoering kan echter nog 
maandenlang verschoven moeten worden, maar komen doet hij, de dag van 
het gericht, waarop de meineedige Louis Napoleon, die zich nu keizer der 
Franschen noemt, onder onze dolken zal sterven." 

„Een nieuwe aanslag?" fluisterde Galanti. 

„Geen aanslag, maar de terechtstelling van een misdadiger zal plaats 
vinden. Mazzini heeft den keizer ter dood veroordeeld. Niemand heeft onze 
plannen erger en met beter gevolg bestreden dan hij. Reeds als president 
hielp hij de Italiaansche republiek omver werpen. De Romeinsche volks- 
vergadering, welke voortgekomen was uit het algemeen stemrecht, werd door 
de Fransche kanonnen uit elkaar gedreven. Hij was het ook, die op het 
geheele schiereiland het monarchale beginsel vaster voet deed krijgen. Dat 
deed dezelfde man, die toen hij nog een avonturier zonder vaderland was 
en in Italië vertoefde, met ons den broederkus wisselde en den eed op 
onzen bond aflegde. Voor ons was hij een verrader, evenzoo voor zijn 
vaderland, Frankrijk. Want als president der republiek legde hij den eed af 
op de constitutie, en verbrak hem schandelijk, toen hij bij den staatsgreep, 



DE PRINS. 



33 



burgers, die trouw waren aan de constitutie, ja, weerlooze voorbijgangers, 
onschuldige vrouwen en kinderen liet neersabelen!" 

„Wat gaan ons zijn misgrepen tegen Frankrijk aan?" riep Galanti. De 
gedachte, dat een nieuwe aanslag op handen was, joeg hem een huivering 
door de leden. Als hij werd uitgekozen, dan moest hij blindelings gehoor- 
zamen en zou misschien zijn pistool op den keizer en de keizerin moeten 
afschieten, als Marie naast hen zat. __ . 

Orsini keek hem verwonderd aan: „Hebt ge misschien medelijden met 
den verrader, Napoleon?" vroeg hij. „Heel aangenaam zal het hem wel is 
waar niet te moede zijn. Meer dan eens heeft hij reeds op het kussen van 
zijn bed of op zijn schrijftafel een dolk met ons kenteeken gevonden." 

„Hoe gelukt het toch deze bedreigingen de Tuileriën binnen te smok- 
kelen?" vroeg Pieri nieuwsgierig. 

„Dat is mijn geheim," zei Orsini somber. „Het gelukt mij zoo vaak als ik 
wil. Morgennacht zal een vuurpijl vlak onder zijn venster omhoog gaan, een 
zegenwensch en groet van Mazzini. Het is jammer, dat ik zijn gezicht niet 
kan zien." 

Galanti beet zich op de lippen. „Orsini, luister naar een openhartig woord 
van mij," zei hij na een poos, zich blijkbaar met moeite beheerschend. 
„Welk nut hebben deze kleine middelen, waarmede gij den keizer vrees 
aanjaagt en u zelf in gevaar brengt gevangen genomen te worden?" 



den Bond!" zei hij met bewogen stem. „Ik zal u nooit verraden; als in Italië 
de storm losbreekt, zal ik schouder aan schouder met u staan, maar aan 
den aanslag op den keizer kan ik niet deelnemen." 

„Waarom niet?" 

„Omdat iemand, die mij boven alles dierbaar is, toegevoegd is aan de 
keizerin, en in gevaar zou verkeeren." 

„Wie is deze u zoo nastaande persoon aan het hof?" vroeg Pieri, terwijl 
Orsini met somber gelaat Galanti strak aanzag. 

„Mijne bruid, Marie Boucher werd tot voorlezeres der keizerin benoemd." 

„Die is dus voorlezeres geworden?" Orsini trommelde met de vingers op 
de tafel. „Dat treft buitengewoon gelukkig, uw bruid moet u op de hoogte 
houden, telkens als het hof uitrijdt." 

„Mijn bruid is het hof van ganscher harte genegen, zij zal nooit iets tegen 
het keizerlijk huis ondernemen." 

Orsini wees naar zijn voorhoofd. „Wat zijt gij heden onbegrijpelijk, beste 
Galanti. De liefde brengt uw verstand in de war. Natuurlijk moet uw bruid 
argloos blijven. Zulke spionnen die niets weten, zijn de beste. Betaalde 
spionnen misleiden altijd." 

„Het staat mij tegen, het vertrouwen mijner bruid te misbruiken. Wat zij 
mij schrijft, is slechts voor mij bestemd." 

„Het liefdegekeuvel zij u gegund," spotte Orsini. „Wij wenschen slechts 

iets van het leven en de 

gewoonten van Hunne 

Majesteiten te weten. Als 
ik vraag, moet gij antwoor- 




den. Galanti 
niet!" 

„Ik weet 
keten begint 
ken. Daarom 



vergeet dat 



Le „Pont au Change" et ie „Palais de Justice" te Parijs. 
Men bevindt zich hier weder op een der vele gedenkwaardige, historische plekken, waaraan de Fransche hoofdstad zoo rijk is ; de naam van de 
brug is afkomstig van het jaar 1141, toen Koning Lodewijk VII ze bestemde als standplaats voor goudkooplieden en wisselaars; in 1621 verbrand, 
werd ze in steen herbouwd en in 1859 door de tegenwoordige vervangen ; eeuwenlang was de brug het centrum van een aanzienlijken handel, een 
ware Beurs. — Het oude Paleis van justitie dat herinnert aan een der privileges, van het Fransche Koningschap, diende tot winterverblijf van de 
eerste Frankische Koningen ; de spits van de eeuwenoude „Sainte-Chapelle" steekt uit boven dit statige, in den loop der tijden geheel veranderde 
gebouw, waar thans het souvereine recht regeert; de Sainte-Chapelle, gebouwd van 1245—1248, bewaarde vroeger de relieken, door Lodewijk den Heilige 
uit het Oosten meegebracht. — De torens — een daarvan diende tot brandkast van dezen — hebben het langst weerstand geboden, maar zij zijn 
Gaandeweg verdwenen om voor de tegenwoordige plaats te maken. Van het primitieve gebouw, dagteekenend van de Romeinsche overheersching, 
toen graaf Eudes zijn beleg tegen de Noormannen staande hield en dat tot en met Frans I (16de eeuw) Koninklijke residentie bleef, is niet veel 
meer overgebleven ; men vindt er nog een crypte onder „La Salie des Pas Perdus'', welke eeuwenher een kerker was. — De branden van 1622 en 
1776 hebben groote verwoestingen aangericht; de meedoogenlooze communards van 1871 — brandstichters bij uitnemendheid — zorgden voor de 
rest. — Aan de noordzijde bevindt zich de beruchte conciergerie, waar zoovelen, ook Marie Antoinette, voor hunne terechtstelling gevangen zaten. — 
Tijdens de gevangenschap van Koning |an den Goede te Londen, bewoonde Koning Karel V, toen nog Dauphin, het paleis ; na den vrede liet hij in 
den vierkanten toren een prachtig groot uurwerk aanbrengen, waarvan het tegenwoordige eigenlijk een reconstructie is, maar dat niettemin zeer 
merkwaardig is — De toegang tot het Paleis met zijne ruime binnenplaats, zijn prachtvol hek, zijne fraaie vestibule en zijne beelden, is majestueus ; 
„La Salie des Pas Perdus" heeft in haar oorspronkelijken staat bestaan tot 1871 ; er werden vroeger luisterrijke feesten gegeven, staatsstukken ge- 
teekend enz.,- binnen hare muren bevinden zich twee standbeelden van beroemde advocaten, een o. a. van den verdediger van Lodewijk XVI, 
Malesherbes ; de nieuwe zaal is prachtig en indrukwekkend ; verder bevat het Paleis „les deux Salles d'Assises", „la Cour de Cassation" en 
onderscheidene galerijen en andere localiteiten. — De vele belangrijke gebeurtenissen en tooneelen, die zich in den loop der eeuwen afspeelden op 
de plek, waar thans het uitgestrekte gebouwencomplex staat, bieden een leerrijk en zeer interessant veld voor liefhebbers van geschiedkundige studiën. 



„Het zijn slechts waarschuwingen, dat wij hem en zijn meineed niet 
zullen vergeten." 

„En wat nut het u," vervolgde Galanti onvervaard, „indien het u gelukt 
hem te vermoorden?" 

„Wij vermoorden niet, wij stellen terecht." 

„Zou het niet beter zijn de ontevredenheid overal te zaaien, totdat er 
weer een revolutie in Frankrijk uitbreekt?" 

„Na Napoleon's dood breekt er dadelijk een revolutie uit en de nieuwe 
republiek is onze plannen toegedaan." 

„En als ze het niet is?" 

„Dan wordt ze gedwongen," riep Pieri heftig. 

„Ik geloof niet, dat deze middelen tot ons doel voeren," hield Galanti vol. 

„Wij verzuimen niets," antwoordde Orsini kalm. „Frankrijk is als een 
weide, die door duizend en nog eens duizend mollen is doorwoeld. Het 
hoofdkwartier van onze mollen is echter niet Parijs maar Londen, waar onze 
opperste mol, Mazzini, zijn bewapende boden hierheen zal zenden." 

Galanti streed inwendig. 

Plotseling stak hij Orsini smeekend de hand toe. „Orsini, ontsla mij uit 



het, en deze 

mij te druk- 

verzoek ik u 

mij uit den Bond te laten 

treden." 

„Wie eenmaal tot ons is 
toegetreden, dien bindt de 
eed voor het leven." 

„Liever wil ik sterven, 
dan mijn bruid in gevaar 
brengen." 

„Wij voeren geen oorlog 
tegen vrouwen. De jonge 
dame zal vermoedelijk niets 
gebeuren." 

„Vermoedelijk! Dus gij 
zelf vindt gevaar mogelijk." 
„Hooge betrekkingen zijn 
altijd gevaarlijk." 

Galanti greep nog eens 
Orsini's handen. „Ik heb 
bijna mijn gansche vermo- 
gen voor uw doel gegeven, 
en slechts zooveel gehouden 
dat ik zuinig kan leven. 
Daar ik arm, vrijwillig arm 
ben, kan ik mijn bruid nog 
niet trouwen. Dat wil ik 
dragen en op betere tijden 
hopen, maar verlang niet, 
dat ik haar in levensgevaar 
breng." 

„Een groote zaak eischt 
altijd groote offers," ant- 
woordde Orsini koud, ter- 
wijl hij zijn hand terugtrok. 
„Wij, Carbonari, mogen 
slechts ons vaderland lief- 
hebben, daarboven niets." 
„Ook gij hebt uw zieken 
broer hartelijk lief, zoudt 
ge hem opnieuw aan levens- 
gevaar blootstellen ?" 

„Als het ons dichter bij 
ons doel bracht — ja. Gij 
zegt, dat gij ons groote 
offers hebt gebracht, Galanti. 
Goed; maar ik geloof, dat 
de mijne nog grooter zijn. Op drie-en-twintigjarigen leeftijd ben ik reeds in 
mijn vaderland tot levenslange galeistraf veroordeeld, alleen omdat ik tot 
dezen geheimen Bond toetrad. Mijn cel was de voorhof tot de hel. Vier 
jaar heb ik daar doorgebracht, totdat de amnestie mij weliswaar bevrijdde, 
maar als een gejaagd dier van de eene stad naar de andere dreef. Jn 
Triest heeft men mij veroordeeld tot den strop. Slechts door de ijzeren 
staven mijner cel door te zagen is het mij gelukt door de grachten te ont- 
komen. Ik heb de vrijheid van Italië steeds meer liefgehad dan mijn vrij- 
heid. Dat brengt mij waarschijnlijk nog op het schavot. — Het zij zoo — 
als Italië slechts vrij wordt!" 

In zijn oogen straalde zulk een geestdrift, dat ook Galanti werd meege- 
sleept. 

„Luister verder," vervolgde Orsini: „Mijn werk is weldra voltooid." Hij 

wees op tien peervormige projectielen, welke hij uit een gesloten lade nam. 

„Deze projectielen zijn mijn uitvinding. Hun uitwerking zal vernietigend zijn." 

„Geniaal uitgedacht," zei Pieri vol bewondering, terwijl Galanti een der 

bommen in zijn hand nam. 

( Wordt vcrvolgtl). jt- 



64 



DE PRINS. 



Koningin Louise. 1776 — 1810. 19 Juli was het 100 jaar geleden, dat de beroemde 
koningin Louise van Pruisen overleed. Zij huwde in 1793 met Frederik Wilhelm van 
Pruisen, die in 1797 als Frederik Wilhelm III den troon beklom, volgde haar gemaal 
in de veldtochten van 1806 en trachtte in het vijandelijk hoofdkwartier Tilsit gematigde 

vredesvoorwaarden te bedingen ; met gelatenheid en 
geduld verduurde zij alle slagen van het noodlot, en 
zelf in haar gezin bekrompen levende, prentte zij ha- 
ren kinderen eenvoud, matigheid en berusting in ; zij 
nam een levendig aandeel in de hei vormingen en ver- 
wierf door hare deugden en 
hare beminnelijkheid de 
liefde van het volk. Gedu- 
rende een bezoek bij haar 
vader te Strelitz, zij was 
een dochter van Karel, her- 
tog van Mecklenburg, werd 
ze ziek en overleed 19 Juli 
18 10. Haar stoffelijk over- 




A. N. Fleskens. 




Tot lid van de Tweede 

Kamer der Staten-Generaal 

voor het district Helmond 
is gekozen de heer A. N. Fles- 
kens, geb. 1874 te Heesch, 
burgemeester van Geldrop en 
Zesgehuchten ; de werkkracht, 
de zaakkennis, de flinkheid 
en den ijver, die hij in zijn 
burgemeestersambt en in ver- 
schillende andere gewichtige 
functiën en commissiën aan 

den dag legt, wettigen het 

vertrouwen, dat hij ook in 

ons wetgevend lichaam met 

vrucht werkzaam zal zijn. 

De hier als zanger gunstig 
bekende heer Ed. M. V. d. 
Ploeg, oud-leerling van mej. 
Caroline van der Linden, is 
voor den tijd van 2 jaar als 
i ste bariton aan de Volksopera te Berlijn verbonden 




schot werd in den slottuin te Charlottenburg ter aarde besteld ; daarboven verheft zich 
een prachtig mausoleum met het standbeeld der koningin; ook in het Louise-gesticht te 
Berlijn, en in de Louise-orde, in 1814 ingesteld, blijft haar nagedachtenis in hooge eere. 
Ter gelegenheid van den ioo sten sterfdag heeft de Duitsche Keizer een copie van het 
in zijn slot zich bevindend Prinsessen-monument 
^Louise en Frederike", aan de stad Hannover ten 
geschenke gegeven, dat in tegenwoordigheid van den 
kroonprins onthuld werd. In den Thiergarten te 
Berlijn verheft zich een standbeeld van koningin 

Louise en èlk jaar wordt 

de sterfdag ceremonieel met 

plechtigheid herdacht. Zij 

wordt beschreven als een 
van majestueuse ge- 




stal te,metschitterendeoogen, 
kastanjebruin haar, frissche 
gelaatskleur en van hooge 
geestelijke ontwikkeling. 



Koningin Louise 1776—1810. 



i Augustus a. s., hoopt de heer A. Koster, sedert 
1893 hoofd eener O. L. S. te Enschedé, den dag te 
herdenken, waarop hij voor 40 jaren in dienst trad 
bij het openbaar onderwijs al- 
daar. Bovendien bekleedt hij met 
toewijding en ijver de betrekking 



Tot dir. van het Kol. 
Museum te Haarlem is ben. 
Dr. J. Dekker, geb. in 1879 
ie Alkmaar; na afgelegd staats- 
sxamen aan de universiteit te 
Utrecht, in 1901 ben. tot mil. 
apotheker bij het Ned. Ind. le- 
ger, zette hij zijn studiën 
voort, legde zich vooral op 
onderzoekingen toe, verwierf 
den doctoralen graad en, 
gedurende zijn verlof in Euro- 
pa, dat hem gegeven werd 
tengevolge van een ernstige 
ongesteldheid op Atjeh, be- 
haalde hij de gouden eerepen- 
ning als bekroning voor een 
prijsvraag van de Holl. Maat- 
schappij van Wetenschappen. 
In Indië teruggekeerd werd 
hij, na zich opnieuw door on- 
derzoekingen onderscheiden te 
hebben, hoofd van het nieuwe bureau voor landbouw- 
en handels-analyses, welke betrekking hij thans vervult. 
In 1909 werd hij aangezocht als lector in de pharmacie 
te Leiden op te treden, waarvoor hij bedankte. 

30 Juli a s. treedt de hier van, 
vroeger welbekende, zeer talentvolle 
violiste Elsie Playfair in het Kurhaus' 






Dr. ]. Dekker. 



*CTf \ 



Louis Pisuisse, de bekende, 
populaire journalist-chanson- 
nier in zijn costuum, waarmede 
hij in Indië oud-Fransche lie- 
deren voordraagt ; deze num- 
mers worden bij het talrijke 
auditorium zeer gewaardeerd. 






Ed. M. v. d. Ploeg 



van secretaris der Vereeniging „Zie- 
kenzorg" van af hare stichting 1 Juni 
1892. De heer Koster heeft zich verdienstelijk ge- 
maakt door zijn uitstekend onderwijs ; dat hij ge- 
waardeerd wordt en in aanzien staat, zal hem op zijn 
feestdag ongetwijfeld in het bijzonder blijken. 

I Augustus herdenkt de heer P. Th. Laponder, 
stationschef i ste 

klasse te Olden- 
zaal den dag, 

waarop hij vóór 

25 jaar als adjunct- 
commies in functie 

trad bij de H. IJ. 

S. M. ; voor dien 

tijd was hij bij de 
Maatschappij tot 
Exploitatie van 

S. S. en bij den 

Ned. Zuid-Ooster- 
spoorweg werk- 
zaam geweest ; in 

de 10 jaren, dat 

hij chef te Olden- 

zaal is, valt enor- 
me vooruitgang 

van het vervoer 

over die plaats te 

constateeren. Auto- 
riteiten, ambtena- 
ren, beambten, 

verder personeel 

en ook vele par- 
ticulieren geven 

den jubilaris op zijn feestdag van hunne waardeerin 
en vriendschap blijk. ^ 

Een goed voornemen gelijkt een parapluie, men Vergeet het zoo gemakkelijk. 



Elsie Playfair. 



loh. Zegers de Beijl. 
te Scheveningen op. 




Uitwerking van den jongsten 
werd spoedig nadat hij 



storm te Zaandam ; de zware boom 
omvergeworpen was, gekapt. 



Louis Pisuisse in het costuum, 
waarmede hij zijne moderne 
Fransche liederen in Indië ten 
gehoore brengt ; ook deze num- 
mers hebben groot succes. 
Spoedig hopen we van zijn 
reismakker Max Blokzijl foto's 
te plaatsen. 



P. Th. Laponder. 



Onzejeugdigelandgenoote, demeteen prachtige altstem 
toegeruste zangeres Joh. Zegers de Beijl, is voor twee 
jaren verbonden aan de Vlaamsche Opera te Antwerpen. 
Haar opleiding genoot ze eerst aan 't Haagsche conser- 
vatorium en vervolgens werd die voltooid te Parijs bij 
Emile Coseneuve en bij den heer en mevrouw Morello 

te Amsterdam. 

1 Augustus a. s. 
hoopt de heer 
J. J. Commerell, 

sinds 40 jaar rijks- 
deurwaarder, thans 
te 's Hage als zoo- 
danig werkzaam, 
zijn 50-jarig Rijks- 
dienstjubileum te 
herdenken ; door 
zijn nauwgezetheid 
en zijn correctheid 
in houding en in 
de uitoefening van 
zijn functiën heeft 
hij de achting ver- 
worven van zijn 
chefs en collega's. 

Te Almelo is 
de vorige week 
overleden de heer 
P. J. Kapteijn, in- 
genieur van het 
waterschap „De 
Kegge", vroeger onder-dir. van de afdeeling Publieke 
Werken te Amsterdam ; zijne bekwaamheden werden ten zeerste 
Veel weten maakt geleerd, en begrijpen, hoeveel men niet 




1. Commerell 




. ]. Kapteijn. f 

geroemd. — • 
weet, maakt w ij s. 



Augustus 6 




1910 



ins 



m\^ 



&êmMmw0(B^\!m ©tl^d©b8 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



f£ 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM s 



LUXE-UITGAVE: 



Per jaar van 52 Nummers 

Franco per Post 

Voor het Buitenland . . . 



, f 5.00 
, „ 6,— 
• ,i 9.— 







HROF. DR. J. CARDINAAL, 

Hoogleeraar in de Zuivere en Toegepaste Wisliunde en Mechanica aan de Technische Hoose School te Delft. 
Rector-Magnificus 1910—1911. (Zie art. op bladz. 73). 



66 



DE PRINS. 




Merkwaardige Kasteelen en Monumenten. 

„De Ruïne van Brederode" bij Haarlem. 

N dezen tijd vooral is dit gedenkwaardige, imposante overblijf- 
sel van het eens zoo machtige slot, weer het object van hon- 
derden toeristen. 

Bij den aanblik op de vele historische plekken, waar de trot- 
sche kasteelen der Oud-Hollandsche Ridderschap zich weleer 
en waarvan ten deele de ruïnes nog slechts bestaan, herleeft 
voor onzen geest een stuk geschiedenis, verdringend voor een wijle de 
gedachten aan onze eigen levensperiode of bij ons opwekkend een ver- 
gelijkende bespiegeling. 

Innig samengeweven met de historie van ons volk is de geschiedenis van 
die gedenkwaardige monumenten, waar in de tijden, toen er van een nationale 
broederband nog geen sprake was, de patriarch van een stam, de schuts- 
patroon van een gansche streek, de burgheer verblijf hield. De ridders 
der middeleeuwen, waaruit de adel geboren werd, stichters van deze aan- 
zienlijke en hechte bouwwerken, zagen zich omringd door een kring van 
pages, schildknapen en dienstpersoneel, vormend te zamen een krachtige 
kern tegen bedreigingen van buiten. Tot de voorname kasteelen behoorde 



verhieven 



onder hunne misdadige aanslagen gevallen. In 1455 werd een Brederode 
tot bisschop van Utrecht gekozen, maar onder den invloed van Filips den 
Goede, en als vroom ridder gevoelende, dat een bisschopszetel geen bron 
van . tweedracht mocht zijn, stond hij in 1457 zijn waardigheid aan David 
van Bourgondië af; door de Kabeljauwen valschelijk beschuldigd van mede- 
plichtigheid aan moord, brandstichting en samenzwering, werd hij gevangen 
genomen, in het slot bij Wijk-bij-Duurstede opgesloten en gefolterd, maar 
wist hij, onder begunstiging van het nachtelijk duister en van de onacht- 
zaamheid der schildwachten, langs een touw te ontsnappen en in zijn 
lustslot Vianen in veiligheid te komen. 

Hertog Karel bracht hem tot hoog aanzien, maar in 1473 viel hij als 
offer van een geheim complot te Haarlem. — Eerst in 1486 bij de kroning 
van Maximiliaan van Oostenrijk trad voor de Brederodes een rustperiode 
in, waarvan Reynqut, burggraaf van Utrecht, kamerheer van keizer 
Karel V, deken van het Gulden Vlies enz., gebruik maakte om de waar- 
digheid van geboren Graaf van Holland aan te nemen, die hij later weer 
opgaf. Tot de zeer bekende figuren behooren nog Hendrik van Brederode, 
die in 1566 aan het Verbond der Edelen deelnam en de onverschrokken 
Johan Wolfert, kolonel, gouverneur van 's-Hertogenbosch, grootmeester der 
artillerie en in 1641 tot veldmaarschalk benoemd; zijn kleinzoon Wolfert, 
in 1679 overleden, was de laatste wettelijke mannelijke nazaat; de bezit- 
tingen gingen in 1725 door verkoop over aan de Staten van Holland en 




De Ruïne van Brederode. 



Brederode, in de eerste helft der I3 de eeuw gesticht door Willem van 
Brederode, zoon van Diediïjk, den stamvader van het roemrijk geslacht, 
dat aan een der kruistochten deelgenomen had; hij stond wegens zijne 
deugden en verdiensten hoog aangeschreven bij den Roomsch-Koning 
Willem van Holland, tot wiens gevolg hij behoorde en onderscheidde zich 
o. a. zeer bij Alkmaar in de ongelukkige wintercampagne tegen de West- 
Friezen. Ook zijn zoon was een hoogst belangrijke figuur; herhaaldelijk 
streed hij met succes aan de zijde van Graaf Floris V en in verschillende 
gevechten werd hij met lauweren overladen, maar men beschuldigde hem 
indirect van medeplichtigheid op den gruwelijken moord van Graaf Floris 
in 1296; ofschoon hij zich zonder moeite van dezen schandelijken laster 
wist schoon te wasschen, gevoelde hij zich gekrenkt en overleed hij op de 
terugreis van een bedevaart naar Jerusalem. Onder de beroemde mannen 
van het geslacht Brederode telt men: Reynoul, baljuw van Kennemerland, 
die met een handjevol getrouwen, een verraderlijke bende in den omtrek 
van Castricum versloeg en een zeer gewichtige rol in de Geldersche op- 
volgingskwestie speelde; dan Walraven, die zich dapper gedroeg in den 
oorlog tegen de Friezen en in den bloedigen strijd tegen de Arkels, aarts- 
vijanden der Brederodes ; bij den aanval op Gorinchem, zich te dicht naar 
voren wagende, werd hij onder de wallen van deze oude vesting door een 
lanssteek doodelijk gewond. Tengevolge van zijn huwelijk met Johanna van 
Vianen en Ameyde had hij zijn familieverblijf verlaten, zoodat het eene 
Rabeljauwsche bende in 1426 gemakkelijk viel het kasteel Brederode te 
plunderen en te ontredderen. De Kabeljauwen hadden het voortdurend 
gemunt op de Brederodes; de mindci jarige Reynout de Tweede was bijna 



West-Friesland. — Bij K. B. van 28 Dec. 1861 werd het slot als historisch 
monument aan het Departement van Binnenlandsche Zaken overgedragen. 
Door de zorg van den hoogst bekwamen archivaris van Haarlem, Mr. 
A. J. Enschedé, zijn de bouwvallen van het eens zoo machtige en trotsche 
slot ongeveer 50 jaar geleden in behoorlijken staat gebracht en verrijst de 
„Ruïne", te midden van een schilderachtige omgeving, als een eerbied- 
waardig overblijfsel van een der roemruchligste riddergeslachten, die ons 
Vaderland heeft voortgebracht. 

Een jaloersche Vrouw. 

Schets van BEATRICE HARRADEN. 

Een plotselinge stilte viel in toen Mrs. Trudon het salon binnentrad; 
het jonge vrouwtje voelde het dadelijk en het deed haar pijnlijk aan. 

„Natuurlijk hebben ze weer gesproken over Dick en mij," dacht ze en 
trachtte zoo goed mogelijk het onaangename van de positie weg te nemen. 

„Ik moest vijf en twintig minuten op het perron in Clapham Junction 
wachten," riep ze gemaakt vroolijk uit, „en ik snak naar thee, geef mij 
gauw een kopje Maisie, als 't je blieft." 

„Dat zul je hebben," zei haar gastvrouw. „Ziedaar." 

„Waarover hadden jullie het toen ik binnenkwam ?" vervolgde Mrs. Trudon 
luchtig. 

„Om de waaiheid te zeggen, Alice, hadden we het over jou. Ik zei," 



DE PRINS. 



67 



vervolgde Maisie Ballanger, „ — het is erg leelijk van mij, omdat het eigen- 
lijk niet waar is — dat je je vrienden zoo zelden opzoekt nu je in Camp- 
den Hill woont." 

Allen keken Mrs. Ballanger aan, 
de handigheid bewonderend waar- 
mee ze zich uit de moeilijkheid wist 
te redden — allen op één na, de 
kleine Miss Daly. 

„O Maisie, hoe kon je dat zeg- 
gen," zei Mrs. Trudon bedroefd, 
„terwijl ik nog wel in dit nare weer 
op weg naar je toe was." 

„Ja, het was niet aardig van me, 
dat beken ik, en ik trek mijn woor- 
den dan ook dadelijk weer in." 

Alice praatte nog een uurtje vroo- 
lijk met het groepje kennissen, nam 
toen lachend afscheid en ging naar 
het station terug. 

Met strak, bleek gelaat liep ze 
het perron op en neer in pijnlijke 
gedachten verdiept, waaruit ze op- 
schrok toen ze Miss Daly op haar 
zag toeijlen. Dadelijk toonde ze 
deze weer haar lieven glimlach. 

„Hé Miss Daly, ik wist niet dat 
u met denzelfden trein ging als ik, 
anders had ik op u gewacht." 

„Dat is ook niet mijn plan; ik 
ben hier gekomen omdat ik meende 
U te moeten zeggen dat Mrs. Bal- 
langer een onwaarheid sprak zoo- 
even. Toen u binnenkwam hadden 
ze het niet over — " 

„Och, het komt er niet op aan," 
zei Alice luchtig, „men moet Maisie 
nemen zooals ze is." 

„Wilt u dan de waarheid liever 
niet hooren?" 

„Het kan mij niet bijzonder veel 
schelen." 

„Ze spraken over uw man," zei 
Miss Daly beslist, „en u moogt het 
mij kwalijk nemen of niet, ik zal u 
zeggen wat ze zeiden. Als u_niet 




weet wat er gebeurt, behoort u op 

de hoogte te worden gebracht, dan 

kunt u wellicht het kwaad herstellen. Als een man uithuizig woidt en 

blindelings zijn verderf tegemoet gaat, heeft zijn vrouw dan geen plichten jegens 

hem te vervullen? En wanneer ze te trotsch is om een hand tot zijn redding 

uit te steken, is het dan haar schuld niet wanneer hij veiloren gaat?" 

„Ik waardeer uw waar- 
schuwing zeer; maar het 
berust alles op een mis- 
verstand ; Mrs. Mascot is 
een cliënte van mijn man." 
„O, dan weet u er toch 
iets van," riep Miss Daly 
uit; „wees moedig, strijd 
tegen haar. Ze is oud en 
onbeschaafd, gij zijt jong, 
mooi en welopgevoed. 
Ga met mij mee naar 
huis, we zullen naar uw 
man uitzien en als hij 
voorbijgaat op weg naar 
die vrouw, zullen we hem 
binnenroepen en ge zult 
met hem spreken — den 
arm om zijn hals slaan en 
hem op het gevaar wijzen 
dat hij tegemoet gaat." 

„Laat mij gaan, Miss 
Daly, ge weet niet — " 

„Ja, ik weet het wel ; 
wat beteekent trots wan- 
neer er een man als Dick 
mee gemoeid is. Dick is 
altijd goed voor mij ge- 
weest, het is een beste 
man, de beste ter wereld," 
eindigde ze met vochtige 
oogen. 

„Dat is hij, Miss Daly, 
en hoe kunt u dan zoo 
iets slechts van hem den- 
ken? Ik zou er heusch 
mijn trein nog door mis- 
sen," en met een glim- 
lach stak Alice haar de hand toe en stapte in. 

In een hoekje van de coupé ging ze zitten peinzen. Ze was door het 
medegedeelde niets nieuws te weten gekomen; ze wist al zooveel, dat ze 
niet meer hopen durfde. Het kon Dick niet schelen of de menschen van 



Prinses Clémentine, geb. 30 ]uli 1872, dochter van wijlen Koning Leopold II, en Prins Victor, 
neef van de ex-Keizerin Eugenie, in het park te Farnborough als gasten van laatstge- 
noemde. Het huwelijk is, zooals men weet, lang uitgesteld geworden door allerlei hinderpalen. 



zijn flirtation afwisten; immers hij bezocht dagelijks die vrouw in een 
voorstad waar ze een massa kennissen hadden. 

Lief tegen hem zijn! Hem smee- 
ken ! Wat zou dat alles geven bij een 
man, wiens liefde dood was ? 

De eerste tijd van haar huwelijk 
ging aan haar geest voorbij. Zij was 
toen in-gelukkig geweest en Dick 
was dol op haar. Ze hadden goede 
vooruitzichten en een gezellig thuis. 
Daarna — was zij, vermoeid van 
het werken, verlaten voor een ge- 
fortuneerde coquette van middelba- 
ren leeftijd. 

Een paar maanden na hun hu- 
welijk was Dick's tante plotseling ge- 
storven, juist toen ze op het punt 
stond een jaargeld op haar neef vast 
te zetten inplaats van hem te laten 
erven, en toen men haar zaken re- 
gelde, was er geen spoor van haar 
fortuin te vinden geweest. 

Men verdacht den zaakwaarne- 
mer, die, op den dag van haar dood, 
een lang onderhoud met haar had 
gehad, naar huis was gegaan, onder- 
weg een revolver had gekocht en 
den volgenden morgen in zijn stu- 
deerkamer was gevonden met een 
kogel door het hart. 

Een ingesteld onderzoek naar 
Miss Trudon's fortuin had geen re- 
sultaat en daarmee waren Dick's 
vooruitzichten verdwenen. 

Dick deed zijn best, maar hij had 
geen groote praktijk en ze hadden 
het arm. Alice was zoo zuinig mo- 
gelijk geweest en had nog weten over 
te houden ; ze had het een jaar vol- 
gehouden tot ze haast niet meer kon 
en nu — was Dick's liefde dood. 

Reeds maanden lang had ze het 
voelen aankomen. Telkens als hij 
een cliënt ging opzoeken had ze zich 
daarin verheugd, tot ze eindelijk ont- 
dekt had dat hij altijd denzelfden 
cliënt bezocht en deze een dame 
Ze had gezwegen, ook toen haar twijfel zekerheid werd, want ze 
geen scène maken. Welk onrecht hij haar ook aandeed, ze zou 




Het Raadhuis te De Rijp, in 1630 gebouwd door den beroemden bouwkundigen en droogmaker van „De Beemster", 
Jan Adriaansz Leeghwater, bewoner der gemeente. Het uilwendige verkeert thans in zeer vervallen toestand, zoo- 
dat de Raad een verzoek aan de Regeering heeft ingediend, om financieelen steun voor eventueele restauratie. 
Bij den grooten brand in 1650 bleef het gebouw gespaard ; in 1875 is ter herinnering aan den 300sten geboortedag 
van Leeghwater een gedenksteen in den noordelijken gevel aangebracht. 



was. 

wilde 

liever sterven dan door hem beklaagd te worden. 

Zoodra ze thuis kwam zorgde ze eerst voor het eten, alles moest in de 

puntjes zijn, en kort daar- 
op verscheen ze keurig 
gekleed met een opge- 
ruimd gezichtje in het sa- 
lon, om haar man op te 
wachten. 

Daar werd luide gebeld. 
Een telegram ! „Dineer 
vanavond bij een cliënt, 
kom laat thuis. Dick." 
Wanhoop vervulde 
haar bij de gedachte dat 
Miss Daly misschien ge- 
weten had waar hij van- 
avond zou zijn en haar 

daarom gewaarschuwd 
had. Zonder zich te be- 
denken ging ze naar de 
vestibule, wierp een man- 
tel om, gaf de meid last 
de tafel af te nemen en 
ging de voordeur uit. 

Vóór ze het zelf wist, 
stond ze op het grasveld 
van een huis in een der 
voorsteden en keek door 
de jaloezieën in een hel- 
der verlichte kamer, waar 
'n man en vrouw stonden. 
Hij, jong, van athleti- 
sche gestalte, zij wat 
ouder en druk pratend 
met breede gebaren. 
Eensklaps kwam er een 
uitdrukking van dank- 
baarheid, bewondering, 
teederheid op zijn ge- 
zicht. Met een kreet van 

vreugde, die zelfs door het gesloten raam naar buiten drong, vloog hij 

op haar toe en omhelsde haar. 

Geen van beiden hoorde het zachte gekreun, noch den val van een 

lichaam buiten op het grasveld. 



68 



DE PRINS. 




Hij wilde verder gaan, maar het meisje hield hem tegen. „Neem mij niet 
kwalijk, mijnheer, maar mevrouw zei dat het haar zou dooden als u plotseling 
bij haar kwam en daarom heb ik u opgewacht." 

Hij zweeg en leunde geheel ontzet tegen de trapleuning. Het leek hem een 
eeuwigheid eer de deur werd geopend en de dokter verscheen. 

„Hoe gaat het ?" riep hij hem toe. 

„Hoewel er geen direct gevaar is, is haar toestand toch ernstig. U moogt wel 
even naar haar toegaan." 

„Zal het haar geen kwaad doen ?" 

„Neen, neen, misschien is het wel goed voor haar." 

Trudon wachtte niet langer ; hij was al in de kamer. Toen ze hem zag, kwam 
er een pijnlijke uitdrukking in haar oogen. „Ik zal sterven, Dick," zei ze zacht. 

„Neen, dat zul je niet;" zei hij beslist. Met krachtigen arm hief bij haar half 
op en nam liefdevol haar handen in de zijne. 

„Neen, al dezen tijd heb je te veel gedaan, liefste, geleden en geworsteld 
tegen armoede en zorg. Maar nu is er een betere tijd voor ons aangebroken. Eens 
heb ik je teleurgesteld toen ik je zei dat ik je een onbezorgd bestaan kon aan- 
bieden en je hebt die teleurstelling gedragen als een heldin. Intusschen deed ik 
mijn uiterste best er achter te komen wat Fleming had uitgevoerd met Tante's 
geld. Na veel moeite vond ik uit dat hij jaren lang in het geheim gehuwd was 
geweest en geld had vastgesteld op zijn vrouw. Ik maakte kennis met haar, 
speelde voor detective, en wist haar vertrouwen te winnen. Aanvankelijk hield ik 
haar voor zijn medeplichtige, doch toen ik bemerkte dat dit niet het geval was, 
deelde ik haar eerlijk alles mee. Met vereende krachten trachtten we het geld 



Stadsgedeelten van Amsterdam, gezien en genomen van den Westertoren. 
Onze keurige afbeeldingen geven een indruk van het dicht-aaneengesloten 
gebouwen-massief en tevens een globaal overzicht van den bouwstijl ; een 
enkele straat in de groote stad telt vaak meer bewoners dan menig dorp 
in zijn geheel. — De foto hierboven werd genomen richting Centraal-Station. 

Dick Trudon kwam later thuis dan hij in het telegram had aange- 
kondigd. Stilletjes sloop hij naar boven om zijn vrouw niet wakker te 





Richting Leidschegracht. — Prinsengracht met omgeving. 

op het spoor te komen — " 

„En toen?" 

„Toen ontdekten we dat Tante aan Mr. Fleming de opdracht had gegeven om te 
verkoopen ; hij verkocht onder den naam, dien wij niet kenden — nam bet geld 
mee naar huis en kocht onderweg een revolver, aangezien de aanwezigheid van 
zooveel geld in huis hem eenigszins angstig maakte. Zoover kwamen we gisteravond. 

Vandaag onderzocht zijn vrouw ■ — zijn weduwe bedoel ik — nauwkeurig de 
geheele studeerkamer waar ze eindelijk het geld vond in een geheime lade. Ik was 
doi van blijdschap dat het geld terecht was, terwijl zij zich verheugde bij het idéé 
dat haar man onschuldig was en geen zelfmoord had gepleegd, doch bij ongeluk 
gedood moest zijn — " *> 

„En toen kuste je haar zeker ?" 

„Of ik ! Ik nam haar uit pure verrukking in mijn armen en omhelsde haar. Tot 
laat in den avond onderzochten we allerlei stukken, vandaar dat ik over mijn tijd 
thuiskwam, en nu je dit alles weet, mag je niet meer aan doodgaan denken, 
hoor! Je zoudt mij toch niet willen verlaten, hè?" 

Ze glimlachte hem toe, wetend dat het eenige wat haar twijfel in hem kon 
goedmaken, was te zwijgen. Dick moest zijn vertrouwen in haar behouden; nooit 
mocht hij weten dat zij aan hem getwijfeld had. Dit moest haar straf zijn. 

Vol liefde keek ze haar man aan, die zoo in-gelukkig naast haar bed zat en 
met haar hand in de zijne, viel ze in een vasten slaap. 

„De zonderlingste genezing, die ik ooit zag," zei de dokter. „Eerst wilde ze 
liefst sterven en nu verheugt ze zich op haar beterschap. Vrouwen blijven raadsels!" 



Marken. 



Richting Raadhuisstraat ; het Koninklijk Paleis met zijn hoogen koepel is op den 
achtergrond duidelijk zichtbaar. 

maken. Halverwegen kwam de meid hem tegemoet met rood beschreide oogen. 

„Wilt u even in de studeerkamer gaan, mijnheer en wachten ? De dokter zal u alles zeggen." 

„Mevrouw is toch niet ziek ?" riep hij gejaagd uit. 

„Ja mijnheer, ze is vanavond om tien uur ongesteld uit Londen thuis gekomen." 



Die kleene plek, ten Golven uitgerezen, 
Die door den walm der steden wordt verschoond, 
Zou die misschien de groene schuilhoek wezen, 
Waar het overschot van Hollands deugden woont! 

Ten Kate. 

Evenals Volendam is Marken in dezen tijd het object van talrijke vreemdelingen, 
vooral van Engelschen en Amerikanen, die een excursie per luxe-boot daarheen ma- 
ken. Men zou geneigd zijn te denken, dat een geheimzinnige macht van oudsher haar 
beschermende hand heeft uitgestrekt over dit lapje grond, dat weinig hooger dan het 



DE r R I N S. 






69 




zeepeil, zonder een be- 
hoorlijke beveiligende om- 
walling van hooge duinen 
of dijken, steeds gespaard 
is gebleven, ondanks de 
periodieke woeste en on- 
stuimige grillen der zee. 

Marken, dat hoogstwaar- 
schijnlijk voorheen met de 
Noord-Hollandsche kust 
één geheel vormde, maar 
daarvan in het begin der 
13de eeuw reeds was 
scheiden, behoorde in dien 
tijd aan de kloosterbroe- 
ders, maar werd in het 
midden 

verkocht ; het tegenover 
Marken gelegen dorp 
Monnikendam bewaart in 
zijn naam de herinnering 
aan de eerste bezitters. 
— Herhaaldelijk werd 
het in die dagen vrij aan- 
zienlijke eiland geplun- 
derd door benden uit 
Overijsel en Friesland, 

en tal van malen werd het vreeselijk geteisterd door brand 
en hoog water, waardoor gansche huizengroepen verwoest werden 

Op afstand gezien, biedt Marken een schilderachtig aspect, 
men bij den aanblik op die houten woningen, groen, 



maar 
blauw 



van nabij 
grijs of 



wordt 
zwart, 



Midden : Buurpraatje. 
Onder: De dorpsstraat. 
Rechts: Marker boerin. 

met laag afhangend rood 
pannendak, droevig en 
somber gestemd, vooral 
's winters en bij ongunstig 
weer ; de bevolking, ge- 
hecht aan hare oude ge- 
woonten, zeden en kleedij, 
vindt haar schamel bestaan 
in de vischvangst en hoe- 
velen, die op hoop van 
zegen het ruime sop kozen, 
zijn nooit teruggekeerd, 
weduwen en wee^en on- 
verzorgd achterlatend ! De 
bedelpartijen op het eiland 
maken voorzeker ook geen 
verheffenden indruk op 
den bezoeker. 

De Markers, van de 
prille jeugd af gewend aan 
I gevaren, zijn gehard tegen 

den strijd en wakkere vis- 
schers ; in de meeste wo- 
J ningen heerschenvoorbeel- 

dige zindelijkheid en orde ; 
de interieurs zijn karakte- 
ristiek en het huisraad is 
er eigenaardig gearrangeerd : Delftsch aardewerk, porselein, Japansche borden, rekken met 
lepels, Hollandsen koper, oude kasten, klokken en ander ouderwetsch meubilair, zoomede 
het pronkbed met kussens en spreien, met fijn naaldwerk versierd, waarop de huisvrouw, 
die zich jegens belangstellende bezoekers zeer minzaam betoont, bijzonder trotseh is. 



DE PRINS. 







- Tffifcf^ 






m 






' ' ■ . '. : : . . 



'$***' x#tEsMwiSi«MB 



V 



De branding vóór den ingang van de Scheveningsche haven. 
De intense heftigheid, waarmede de golven in beroering kunnen zijn, is hierboven zeer aanschouwelijk in beeld gebracht; men kan zich voorstellen, dat de verwoede botsing en 
het onstui i.ige voortrollen dier schuimende, hoog opgezwiepte waterbergen, het meest soliede schip ten gronde kunnen richten. — Hoewel de kHppenbranding woester kracht en 
vernietigender uitwerking heeft dan de strandbranding, heeft deze toch vaak groote onheilen aangericht ; in den loop der eeuwen is aan onze kusten bovendien vrij veel land 
weggeslagen en heeft de kust daardoor groote vormverandering ondergaan — Het spreekt vanzelf, dat de kracht der branding toeneemt met die van den wind — Bij den storm 
van 1 Januari 1877 werd een der betonblokken, als golfbrekers aan de buitenzijde der steenen havenhoofden te IJmuiden geplaatst en van 20000 K.G gewicht, door het water 

over het 8 M. breede hoofd geschoven en aan de binnenzijde der haven neergeworpen. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

VI. 

Gerrit had weer dadelijk bij „de Nederland" aangemonsterd. Hij 
vond 'n reis naar Buenos-Ayres in de gegeven omstandigheden overbodig. 
Als Willem uit z'n eigen niet wat van zich hooren liet, dan lag het niet 
aan hèm, om er zich zoo'n moeite voor te geven. Voor moeders gerust- 
stelling was 't wat anders geweest, maar nu bleef hij liever bij z'n ouwe 
Maatschappij en op 't schip bij vriend Abdoellah. De centen van 't spaar- 
boekje gaf hij aan juffrouw Krul, die ons voorloopig liefderijk in haar huis 
had opgenomen. Familie hadden we niet, voor zoover we wisten, maar 
daar ze het bij den bootsman zélf niet al te breed hadden, vond ik 't zéér 
pijnlijk en begreep dat het zóó niet blijven kon. 

Dominee had met de familie Krul over het Weeshuis gesproken, doch 
daar wilden de brave menschen niets van weten. „W e snijden de 
boterhammen maar wat dikker en smeren zuinig," 
meenden ze en ook de lieve Cor vond, dat ik, als haar aanstaande man, 
nérgens beter onder dak kon dan bij haar ouders. 

't Was of ik me na moeders dood plotseling 'n paar jaar ouder voelde. 
Haar bedorven lieveling stond nu alleen op de wereld, moest voor zich- 
zélf gaan zorgen en begreep maar al te goed, dat de tijd van kinderlijk 
droomen voorbij was. Te véél had ik steeds op haar hulp en liefde ge- 
steund, niet kunnende denken, dat zij zóó spoedig reeds voor immer zou 
worden weggerukt. Nóóit had ik 'n behoorlijk vak willen leeren, bekoord 
als ik was door 't vrije straatleven en zóó kwam 't, dat ik nu, als 
slungel van zeventien jaar, nog niet eens de boter op m'n brood kon 
verdienen. 

Wat moest ik op den duur beginnen ? 

Het hinderde mij geweldig, dat ze bij Krul zich voor mij, een vreemde, 
al was ik dan ook 'n kameraadje van Cor, zouden moeten gaan be- 
krimpen. Ik was in den vollen groei, 'n stevige jongen, en at er voor 
twee ! Er moest zoo spoedig mogelijk aan die vernederende klaplooperij 
'n eind komen, vond ik. Maar hoe ? Ik had Gerrit, vóór z'n uitreis, al 
over 'n schip gepolst, maar er was toen juist gróóte slapte in de haven 
door de staking der bootwerkers en er liepen héél wat bevaren matrozen 
„zónde r", zoodat 't nog wel 'n tijdje duren kon, voor ze zoo'n jongen 
als ik namen. Voorloopig bleef ik dus bij m'n patroon, den kruidenier en 
bracht ik 't volle weekloon trouw bij juffrouw Krul, wél wetende, dat ik 
zéker meer dan 't dubbele opkon. 

Ja, nu eerst voelde ik goed, wat ik mijn ouwe moedertje toch onbarm- 



hartig had laten sloven en ploeteren. Vroeger, bij haar leven, had ik daar 
nooit zoo aan gedacht, ja hoe dikwijls had ik haar zonder 't minste gewe- 
tensbezwaar nog extra-zakcenten afgebedeld en er nooit naar gevraagd, 
waar toch al dat geld vandaan kwam, als er weer 'n nieuw pak kleeren 
of 'n paar schoenen voor me noodig waren. 

'n Moeder hongert zoo graag voor haar kinderen, als 't moet, en och 
zij oogst bij haar leven meestal zoo bitter weinig dank ! Dan eerst, wan- 
neer ze voor goed haar oogen -gesloten heeft en grafwaarts is gedragen, 
wordt het besef wakker, hoe grenzenloos zelfzuchtig wij kinderen steeds waren 
en dan, ja dan worden er 's nachts heete tranen van berouw geschreid, maar 
dan is 't ook te laat! 'n Vreeselijk woord ! 

Had ik, in plaats van stééds m'n fortuin op straat te zoeken en 
„eeuwig loopjongen te blijven", zooals moeder 't eens genoemd 
had, vroeg reeds 'n mooi vak als bankwerker of typograaf geleerd, dan 
zou ik al lang véél meer hebben verdiend en was ik moeder tot steun, in 
plaats van last geweest. 

Nooit had ze 't mij verweten, daar was ze te goed, te veel moeder voor, 
doch nü, achteraf beschouwd, voelde ik 't maar al te zeer, dat ze in haar 
groote liefde voor mij eigenlijk zwak en kortzichtig geweest was. 

Mochten deze „Gedenkschriften" misschien door te zwakke 
ouders en zelfzuchtige zonen en dochters gelezen worden, laten ze dan het 
bovenstaande toch vooral goed ter harte nemen, vóór het te laat is. 

Ouders hebben in hun grijsheid 'n zedelijk recht op steun van hunkin- 
deren en in dezen kunnen wij beschaafde Nederlanders nog veel, ja nog 
zéér veel van onze zoogenaamde onbeschaafde Inlanders en Chineezen 
hier in Indië leeren. 

Ik schrijf echter „Gedenkschriften" en geen Preeken en dus 
zal ik nu maar voortgaan met het verhaal van mijn leven. 

Bootsman Krul was lid van den Bond van Oud-Onderoffi- 
cieren 1 ) en hoe vreemd 't ook klinken moge, dit lidmaatschap besliste 
over m'n toekomst. 

Op 'n avond toch kwam hij van de vergadering thuis met een zijner 
Bondskameraden, 'n gepensionneerd sergeant-majoor van 't Indische leger, 
majoor Bootsma geheeten. Ik had den majoor 2 ) nog nimmer gezien, 
't Was een flinke man met ? n krijgshaftig door de zon roodbruin ge- 



') Heet tegenwoordig Koninklijke Nederlandscke Bond van Oud- 
Onderofficieren. Beschermheer is Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden. 
Eerevoorzitter Z. Excellentie Jhr. C. H. A. van der Wijck, oud-Gouverneur-Generaal 
van Nederlandsch- Indië. C. B. 

2 ) De mindere militairen spreken in het leger ook van „ majoor", wanneer ze een 
sergeant-majoor bedoelen. Feitelijk behoort met dien titel alleen den hoofdofficier aange- 
sproken te worden, welke in rang volgt op kapitein. C. B. 



DE PRINS. 



7i 



brand gezicht en 'n groot litteeken dwars over z'n voorhoofd, 'n klein souve- 
niertje van de heeren Atjehers, zooals hij later vertelde. Hij had 'n mooie 
borst vol kruizen en medailles en daaronder de Militaire Willemsorde en 
twee Eervolle Vermeldingen. Ik had dadelijk 'n groot respect voor dezen 
man en ineens weid er mijn jongensfantasie weer door wakker en dacht 
ik aan Willem's soldatentijd bij het zevende en hoe ik toen ook militair 
had willen worden, verder aan Gerrit's reizen naar Indië en z'n verhalen over 
dat mooie verre land en óók aan mijn dierbare helden uit de boeken van 
Gustave Aimard, aan hun gevaarvollen strijd met de Apachen, de Sioux 
en de andere bloeddorstige Indianenstammen van de prairiën in Amerika. 
Zoo'n held was nu zeker ook onze bezoeker, die me echter niet veel tijd 
tot fantaseeren liet. 

Hij gaf me 'n stevige poot en vroeg aan bootsman Krul : „Is dat nu 
't jong, waarover je sprak?" 

Ik begreep nu plotseling, dat 'n gewichtig moment in mijn leven was 
aangebroken. Niet voor niet toch keek die majoor mij zoo uitvorschend 
aan, alsof z'n oogen tot in 't diepst van m'n ziel wilden lezen, maar ik 
hield dien blik goed uit en merkte wel, dat ik in z'n smaak viel. Hij 
knipoogde tegen den bootsman en zei iets in 't Maleisch, dat ik niet ver- 
stond, doch dat zéker niets ongunstigs over me was, omdat 't met 'n 
hartelijk kloppen op m'n schouder gepaard ging. (Wordl vervolgd). 

Een les voor 'tJLeven 

door R. THAROD. 

In eentonige ge- 
lijkmatigheid 
ruischte de regen. 

Door de open- 
slaande ramen 
drong een opwek- 
kende geur van 
vochtig gras en ge- 
raniums de kamer 
binnen, waar aan 
een tafel een jonge 
vrouw zich gereed 
maakte een brief 
te schrijven. 

Met sierlijk krul- 
lende letters, zette 
zij den naam van 
't hotel en den 
datum neer. Toen 
begon zij : „Beste 
George". 

Ziezoo ! dat 
stond er. 

Maar wat verder ? 

Peinzend keek 
zij naar buiten waar 
tusschen de grijze 
wolkenmassa een 
klein plekje blauw 
zichtbaar werd, een 
klein plekje blauw 
dat al maar grooter 
werd en waardoor 
de zon een bundel 

stralen omlaag 
zond. 

Wat zou het 
straks heerlijk zijn, 
buiten ; de regen 
verminderde reeds 
en 't licht zou weldra de overhand hebben. 

Maar eerst schrijven, zooals ze tot dusver elke week aan George geschre- 
ven had, hem trouw verhalend van haar wedervaren. 

De plaats, de omstreken, het hotel, alles was haar zoo meegevallen, de 
lucht was er gezond en kleine May kreeg al roode wangetjes van het vele 
buiten zijn. 

In 't begin had ze George wel erg gemist, maar dapper had ze er zich 
over heengezet, wel wetende dat hij toch onmogelijk van zijn zaken af kon. 
En nu ... ? och, nu vond ze het al zoo gewoon alleen met 't kind rond 
te wandelen ; ze dacht er niet meer aan dat ze hem gaarne bij zich zou zien. 

Er waren hier ook zoovele aardige families gelogeerd, waarmee ze goed 
kon opschieten en door wie zij op lange wandelingen in de heuvels of 
gezellige pic-nics in 't bosch genoodigd werd. 

Was de wandeling wat vermoeiend voor kleine May dan liet ze haar 
thuis bij de andere kinderen. 

's Avonds vertelde 't kind dan hoe prettig ze „moedertje" of „schooltje" 
gespeeld hadden in de serre, of „verstoppertje in den tuin". 

En wat kon het 's avonds niet gezellig zijn als al de gasten zich, één 
groot gezin gelijk, in de zaal verzamelden en er gezelschapsspelen deden, 
die meestal met een dansje besloten werden. 

Zij had George maar nooit geschreven dat ze aan dat alles meedeed 
en danste en pret maakte als een jong meisje. Waartoe ? Hij zou het mis- 
schien niet prettig vinden al stak er ook niets in. 

Maar wat zou ze nu aan George schrijven? Ze wou dat ze al bij 't 
einde was „je je liefhebbende Mary". 

Met al dat suffen en soezen kwam je niets verder. Ze zou maar beginnen 




De Overtoomsche Schutsluis aan den Sloterstraatweg te Amsterdam, die tengevolge van de zeer drukke scheepvaart in sommige 

perioden van het jaar, verbreed zal worden ; daartoe moeten verschillende kleine ouderwetsche huisjes onder sloopershanden 

vallen (rechts op de foto zichtbaar), waardoor wederom een typisch plekje oud-Amsterdam verdwijnen zal. 



over 't weer en zeggen dat ze alleen op haar kamer zat en May beneden 
speelde. Juist had zij de pen in den inkt gedoopt toen de deur openging 
en de vijfjarige May de kamer binnenhuppelde. Ze sloeg de mollige armpjes 
om moesjes hals en vertelde dat „Oom Dot" beneden stond en vroeg of 
ze zin had mee naar de grot te gaan. 

De jonge vrouw stond op en wierp haar pen neer. Zij slaakte een zucht 
van verlichting : zoo'n heele dag in huis werd in-vervelend, ze snakte naar 
een wandelingetje. 

„Is meneer Dordt beneden ?" en mevrouw wipte vlug de trap af. 
„Wel, mijnheer Dordt, wie zijn er al zoo van de partij ?" riep zij den 
wachtenden jongen man toe. 

„Weet ik nog niet precies, mevrouw, ik moet nog liefhebbers werven. 
Maar u kunt zich gerust vast klaar maken. Als ik zeg dat mevrouw Vrede 
meegaat, komen ze allen." 

„Hè, wat flauw !" lachte mevrouw Vrede, tóch gevleid, en nam May 
mee naar boven om haar wat op te knappen. 

Een kwartier later stonden moeder en kind, beiden gehoed en gemanteld 
weer beneden. 

Dordt kwam lachend op haar toe. 

„Het tooverwoord heeft voor ditmaal gefaald éénige uitwerking te hebben, 
mevrouw, de menschen zijn allen te lui en te vadzig, om zich op een 
wandeling voor te bereiden en meenen dat 't veel te frisch is om in de 
grot te gaan." 

Mevrouw Vrede keek teleurgesteld het kind aan haar hand aan: „Nu May, 
dan gaan we niet ! " 

„Maar daar is toch volstrekt geen reden voor, lieve mevrouw, u zult 

mijn geleide toch 
wel voldoende vin- 
den? Ik ben geheel 
bereid zoowel voor 
gids als voor ge- 
leider te spelen." 

„Oh, neen, we 
moeten den gids 
meenemen." 

„Vei trouwt u mij 
niet als ik zeg dat 
ik de grotten op 
mijn duimpje ken 
en zelfs zonder 
lantaarn den weg 
zou kunnen vin- 
den ?" 

Mevrouw Vrede 
bleef echter op 
haar stuk: „een 
gids of . . ze bleef 
thuis." 

Dordt gaf toe en 
het kleine gezel- 
schap toog grot- 
waarts. 

't Was nog een 
heele wandeling 
over de modderige 
wegen en kleiige 
paden, maar ze zet- 
ten vroolijk door. 
May lachte tel- 
kens dat ze scha- 
terde als haar pop- 
perig overschoentje 
in de modder bleef 
steken en „Oom 
Dot" het er uit 
moest halen en 
haar aandoen. 
Moeder vermaande 't kind voorzichtig te zijn omdat 't zoo vervelend was 
voor mijnheer Dordt, doch deze verzekerde dat hij 't met pleizier deed, 
al wou ze zes overschoenen verliezen. Waarop May weer uitbundig grapte : 
„Zès overschoenen, wie draagt nou zès overschoenen!". 

De gids was blij dat er klanten kwamen ondanks het natte weer en had 
zijn lantaarn dadelijk bij de hand. 

Gemoedelijk vertellend, alle merkwaardige plaatsen aanwijzend, liep hij 
vooruit, mevrouw Vrede met mijnheer Dordt volgden, kleine May liep 
springend van den een naar den ander, was nu vóór dan achter en vroeg 
telkens wanneer of ze er weer uitgingen. 

Dordt legde uit waarom deze gang en wanneer die aangebracht was, 
vestigde de aandacht op bijzondere soorten steen, noemde namen en jaar- 
tallen, in één woord maakte zich zoo verdienstelijk mogelijk. 

Daar de grond zeer oneffen was, bood hij zijne dame den arm en volgden 
ze zoo het schijnsel van de lantaarn. 

't Waren gangen zonder einde, gangen met dwarsgangen, over welke de 
gids op eentonige wijze verhaalde, maar de twee achter hem luisterden al 
niet meer. 

Ze praatten en schertsten, Dordt maakte de meest flatteuse complimentjes, 

die zijn dame lachend afweerde en met allerhande plagerij beantwoordde. 

Wel vond zij soms dat hij wat al te familiaar werd en het volstrekt niet 

te pas kwam dat hij haar tutoyeerde, maar zoodra zij op meer gereserveerd en 

toon wilde spreken, lachte hij haar zoo vroolijk uit en stelde hij zich zoo 

dwaas aan dat ze weer in den ouden, kameraadschappelijken toon verviel. 

Tot ze op eens bedacht May tusschen hen in te laten loopen. 

„May," riep zij, „kom eens hier." 



12 



DE PRINS. 








' '^MriT- 






Het „IJsmeer" in het Berner-Oberland, met den aanblik op het station IJsmeer (3161 M.) 
aan de Jungfraubaan. — Aan het station geniet men van een prachtig uitzicht op de 
gletschers en toppen ; een trappenweg voert door een rotsgrot naar de gletschers, 
vanwaar geoefende toeristen in l'/a a 2 uur naar de Bergli-hut kunnen komen. Wij 
vestigen in het bijzonder de aandacht op de kleine openingen, die de ramen voor- 
stellen van het groote restaurant, in de rotsen gebouwd en voorzien van ruime 
localiteiten, post- en telegraafkantoor enz. Het Grindelwald met omgeving wordt 
jaarlijks, om zijne verrassende en overweldigende natuurtafereelen, door honderden 
vreemdelingen bezocht. 

Haar hart dreigde stil te staan van schrik toen ze bemerkte dat May er niet was, al 
trachtte ze ook de diepe duisternis die hen omringde, te doordringen. 

„May," gilde ze, „May !" doch er klonk geen antwoord terug dat geruststellen kon, 
slechts de wanden weerkaatsten flauw, het geroep „May, May!" 

Verschrikt waarschuwde Dordt nu den gids, die reeds op zijne schreden terugkeerde. 

„Waar is 't kind, 't kind!" drong de moeder heftig, „ laten we toch teruggaan! May! May !" 

Steeds roepend en luisterend, starend in de diepe duisternis, gingen ze den weg terug 




Het vreeselijke lawinen-ongeluk nabij de Bergli-hut, op den Eiger met gezicht op het 
„IJsmeer". — De plotselinge storting van enorme sneeuwmassa's in dit imposante 
Zwitsersche berggebied heeft helaas 7 touristen, die onder geleide van betrouwbare 
gidsen, eene excursie maakten, het leven gekost ; blijkens mededeeling van een der 
geredde gidsen — de zeer bekende en geharde Alexander Burgener werd gedood — 
begon de sneeuw te bewegen nabij de hut en verdeelde zich de massa; de eene helft 
sleurde de groep mede, waarvan 7 gedood en 2 gewond werden. De reddingsbrigade 
toonde loffelijke toewijding bij haar menschlievenden arbeid. 1. Bergli-hut ; 2. de 
plaats, waar de lawine zich losmaakte; 3. de plek, waar zij zich in tweeën splitste; 
4. het punt waar de provianddragers meegesleurd werden ; 5. de kuil, waar de ver- 
ongelukten gevonden werden ; 6. waar de zwaar gewonde provianddragers lagen. 

dien zij gekomen waren tot ze op een punt kwamen waar een andere gang de hunne sneed. 

Hier zou ze ingeslagen kunnen zijn, meende de gids. En hoe onmogelijk het de 
moeder ook toescheen, moest ze toestemmen dat 't toch kón. De beide mannen ver- 
maanden haar dus te blijven waar zij was en sloegen ieder een anderen kant in. 

Was 't niet haar eigen, haar eigen schuld geweest, had ze haar kind niet geheel en 




Panorama van de 3 bergkoningen in het Berner-Oberland. — De „Eiger" (3975 M.); de „Mönch" (4105 M.) en de „Jungfrau" (4167 M.). 



DE PRINS. 



73 



53 

KI B 


TJ 1 

Hp: JiL Muf > 


















; 


N 


m 




■■■' ^^ÊM 


'' \' ';■■-■" 


^ 


HL ., 


'LêM 


■>■' : **; *3 


i Hb' 


. ■ ..■ ■■ . vl. 




"» ■. ... ^ f # 






{ *^gfrXrSi lal 


t , / 


' ! 


& ï.,-%n*t 


V 


> ^~{^M| 


" *^l 


il" 1 


SP.' ' ■?. 




iKIlf 


: ^tm ■ * 




— »- ft 4- / • ,, V jM6 






'§Ê H|f|iïpll 




■ 










B • ' " 


^m *am *■'"•— Mkm 


! 






. 




HLJL*: " 








„ 


' $ f\7\ Js^t 




/'" l^lfes# Wf \^W 








lÉÉ 






"^H 


. , ^ , *•■«■•' 












-|p 










ik 










J 



Hel eerste bezoek van H. K. H. Prinses Juliana, vergezeld van H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik, aan Hare Grootmoeder ; d,e aankomst aan het station Baarn. — H. M. de 
Koningin-Moeder verwelkomde de Vorstelijke Gasten, terwijl ook de Commissaris der Koningin van de Provincie Utrecht, de burgemeester van Baarn en andere hooge autoriteiten 
op het perron aanwezig waren ; duizenden belangstellenden juichten op het stationsplein de Kon. Familie, die eenige dagen ten paleize Soestdijk doorbrengt, geestdriftig toe. 
Foto links: De verwelkoming aan het perron, waar een smaakvolle bloemenversiering aangebracht was. — Foto rechts: Het vertrek naar het paleis „Soestdijk". Op beide foto's 

is de jonge Prinses duidelijk zichtbaar. 



al vergeten om met dien man te schertsen en te lachen ? „Hemel! Vader! Ge hebt gelijk, 
ik ben 't kind niet waard!" kreunde zij. „'t Is mijn straf, een gerechte straf, dat 't mij 
nu afgenomen is. Oh May! May!" En 't was haar alsof ze weer den gids hoorde ver- 
tellen op die zelfde eentonige manier : „En op 
deze plek is verleden jaar een geraamte gevonden 
van iemand die vijftig jaar geleden in de grotten 
is verdwaald en van honger omgekomen . . . ." 

Als ze May eens niet vonden ! O 't kón, 
't mocht niet zijn ! Ze dacht aan George die 
haar 't kind had toevertrouwd. 

„O "Vader ik heb gezondigd !" kreet zij de 
gevouwen handen omhoog heffend, „maar straf 
mij niet zóó zwaar, geef mij het kind weder. 
Ik zal een opofferende moeder en, ik zweer 
het, een trouwe gade zijn!" 

Heel in de verte verscheen nu een lichtje. 



Maar de moeder wist dat zulke kinders hunne moeders goede lessen leerden, lessen 
die zij haar leven lang niet meer vergeten zou .... 

Toen zij eindelijk met May alleen op haar kamer was, sloot zij het kind nog eens lang 

en innig in de armen en overdekte het roze ge- 
zichtje met kussen. 

Toen, met May's hoofdje op haar schoot, 
schreef ze aan Pappie dat ze nu maar weer 
naar huis wilden en Het ze May er zelf haar 
naam onder krabbelen. 



frof. 2>r. 5. Cardinaal. 



10 Juli 1905 had de plechtige inwijding plaats 
van de Technische Hoogeschool te Delft ; de 




Zou God haar gebed verhoord hebben ? Doch 
de gids kwam naderbij en de lantaarn verlichtte 
slechts hem alleen. Ook Dordt keerde alleen 
terug .... 

Voorwaarts ging het nu, het stilzwijgen werd 
slechts af en toe door een herhaald roepen ver- 
broken. Daar kwamen ze weer aan een zijgang. 
„Er komt licht uit !" riep Mary. 
„Ja dat is een uitgang," zei de gids en zette 
zijn lantaarn neer om even te gaan kijken. 

Mary, als door moederlijk instinct gedreven, 
liep hem voorbij op het daglicht toe dat daar 
zoo hoopvol de duisternis binnendrong. Aan 
den uitgang van de grot gekomen, snelde zij met 
een kreet van vreugde op een klein figuurtje toe 
dat tusschen het hoog opgeschoten gras bloemen 
stond te plukken. Snikkend en over haarheele 
lichaam trillend, sloot zij bet in de armen. 

Verwonderd keek het kind van de moeder 
naar de nu toesnellende mannen. 

„O May, hoe kón je dat doen, we hebben 
zóó in angst gezeten," bracht eindelijk demoe- 
der er hortend en stootend uit. 

May verklaarde heel eenvoudig dat ze liever 
bloempjes wou plukken dan in die akelige grot 
loopen. 

„Zulke kinders moesten een flink pak slaag 
hebben," bromde Dordt, zich het zweet van het 




Het 6-daagsche Sporlfeest op „Houtrtist". — Opnieuw is bij de wedstrijden ge- 
bleken, dat van het bestuur van den Ned. Bond voor Lichamelijke Opvoeding een 
machtige invloed uitgaat, ten' gunste van de physieke ontwikkeling van het komende 
geslacht. „Jong Nederland" is kranig voor den dag gekomen en onderscheidene 
nummers, van het zeer varieerende programma, gaven dikwijls een heftigen strijd 
te zien, die bij de talrijke toeschouwers de belangstelling en spanning verhoogden. 
— Bijna alle sportbranches te voet en te paard, door burgers en militairen, wer- 
den op het nieuwe Haagsche terrein beoefend. — Foto boven: Springoefeningen. — 
Foto links: Salto mortale over 2 paarden. — Foto rechts: Polstok-hoogspringen. — 
Foto onder: Het doelbalspel der cavalerie: dit nummer, door elftallen ruiters ge- 
speeld met een gewonen handbal, kan eenigszins vergeleken worden met het voet- 
balspel; het spel eischt groote zadelvastheid, vlugheid en behendigheid. 



klamme voorhoofd afvegende. 



lid van het Bataafsch Genootschap, van 



zoo nuttige instelling van hooger onderwijs, welke 
de Polytechnische school verving, is tot stand 
gekomen tengevolge van de hooge vlucht der 
techniek en de daaruit voortvloeiende noodza- 
kelijkheid om de technische opleiding, die zich 
voor de hoogere vorming der jongelingschap, 
breed vertakt, bij het hooger onderwijs in te 
deelen. Aanvankelijk was de Polytechnische 
school saamgeweven met het militair onderwijs, 
waarvan zij zich in 1842 door de stichting van 
de Kon. Delftsche Academie ter opleiding van 
bekwame ingenieurs en zaakkundige fabrikanten 
losmaakte ; de vorming tot .ingenieur had sedert 
1864 aan de Polytechnische school plaats. 

Voor het studiejaar 1910 — 191 1 is ben. tot 
Rector-Magnificus Prof. J. Cardinaal ; deze ge- 
leerde en voortreffelijke docent, geb. in 1848 te 
Groningen, werd aan de Polytechnische school 
opgeleid, achtereenvolgens ben. tot leeraar aan 
de Academie voor Beeldende Kunsten en Tech- 
nische Wetenschappen te Rotterdam, aan de 
R. H. B. S. Willem II en aan de Burgeravond- 
school te Tilburg (1874), aan de Polytechnische 
school (1893) en in 1894 tot hoogleeraar. 

Prof. Cardinaal schreef eenige zeer belangrijke 
werken en onderscheidde zich nog door 
andere wetenschappelijke pennevruchten ; hij is 
de Kon. Academie van Wetenschappen enz. 



74 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEI M 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„En deze bommen zullen^ naar den keizer geworpen worden ?" vroeg 
Galanti. „Dat moet een ontzaglijke verwoesting uitrichten." 

„Dezen keer ontkomt hij niet." 

„Zal de bom geworpen worden, terwijl hij loopt of zit?" 

„Als de gelegenheid het gunstigste is. Wat mij betreft, kan hij zich ook 
in een rijtuig bevinden, als hij verkiest zittende te sterven." 

„En de onschuldigen, die daarbij zijn, moeten mede ten gronde gaan?" 

Orsini haalde de schouders op. „Waar geschaafd wordt, vallen spaanders. 
Heeft hij er aan gedacht of hij een onschuldige trof, toen zijn kanonnen 
hem den tweeden December tot keizer uitbulderden?" 

Galanti greep plotseling Orsini's arm en schreeuwde hem in het oor: 

„Geef het vervloekte plan op, of ik geef ons allen aan, zoo waar als God 
mij in het laatste uur moge helpen!" 

Geen spier vertrok op Orsini's gelaat. Hij beproefde niet eens zijn arm 
uit den ijzeren greep te bevrijden. „Daarmede zoudt gij weinig gewonnen 
hebben, gij zoudt ons plan slechts verschuiven, niet verhinderen. Mazzini 
weet, hoe de bommen weer te maken. Werpen wij ze niet, dan doen andere 
leden van den bond het, mijn meineedige broeder Galanti. Wij, Italianen, 
weten ons te wreken ! De verrader verdient den dood. En zelfs dat is een 
te zachte straf. Eerst zal hij het liefste, dat hij heeft, zien sterven." 

Galanti klemde de tanden op elkaar. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. 
„Orsini gij weet wel — ■ ik verraad u nooit. Maar spaar daarvoor mijn bruid." 

„Haar veiligheid ligt geheel in uw hand. Hoe beter wij zijn ingelicht, des 
te beter kunnen wij de gelegenheid uitkiezen. Stel nu een telegram in geheim 
schrift aan Mazzini op. Ik heb nog een chemisch preparaat voor mijn bom- 
men noodig, en dergelijke dingen zijn gevaarlijk hier te koopen." 

„Dicteer dan!" Galanti trok zijn opschrijf boek uit den zak. Daarbij viel 
het gedicht van Béranger op den grond. 

Hij bukte zich snel. Maar de vlugge Pieri was hem voor: „Verzen! Zie 
eens, Galanti dicht!" 

Hij las met gedempte stem de eerste verzen, daarna lachte hij luid. 
„Orsini, luister toch, een prachtig spotgedicht op Napoleon. — Galanti, ik 
maak u mijn compliment. Zulk een talent hadden we niet in u gezocht." 
Hij las het geheele gedicht voor. 

Ook Orsini verklaarde met geestdrift: „Dat is uitnemend, zoo iets kunnen 
wij gebruiken." 

Maar Galanti weerde de bewondering koel af. „Ik ben de vervaardiger 
niet. Ik ken den dichter, maar mag zijn naam niet noemen." 

„Dat doet niets ter zake. Als ik een hoed op had, dan nam ik hem voor 
hem af, mijn verband doet denzelfden dienst." 

Pieri zwaaide den bloedigen zakdoek, welken hij om zijn hoofd had gewonden. 

„Dat ding moet gedrukt worden." Orsini wees op het blad. „Dan smok- 
kelen wij het de café's en restaurants binnen. De Parijzenaar heeft voor 
niets meer zin dan voor zulk een goede geestigheid. Ik wed, dat de cou- 
rantenjongens morgen de verzen reeds zingen. — Pieri breng dit vers 
dadelijk naar onze geheime drukkerij." 

„Ik heb den dichter beloofd deze verzen geheim te houden, ze alleen 
aan mijn goede vrienden te laten lezen," zei Galanti. 

„Nu en wat verder? Gij hebt uw woord gehouden en ze slechts aan twee 
goede vrienden laten lezen. Het overige gaat u niet aan. Dus Pieri, ga er 
dadelijk mede heen, het moet onmiddellijk gezet worden." 

Pieri ging lachend weg. 

Galanti schreef, wat Orsini hem dicteerde in het geheimschrift neer. „Hebt 
gij anders nog iets voor mij?" vroeg hij verder. 

Orsini antwoordde niet, want een zwakke stem riep hem uit de naaste 
kamer. Hij snelde dadelijk naar den zieke. 

Galanti zag, hoe hij Filippo, die een hoestaanval had, troostend in zijn 
armen nam. Toen de aanval voorbij was, opende Orsini het venster, hetwelk 
op een donkere, nauwe plaats uitzag. 

Galanti ging zonder afscheid te nemen weg. Hij kon het hier niet langer 
uithouden. De liefdevolle teerheid van Orsini voor zijn eenigen broeder 
stond in te schrille tegenstelling met zijn wreede hardheid tegenover andere 
menschen. Buiten omhulde hem zachte, eenigszins regenachtige lucht. Aan 
den matgelinten avondhemel stond de zilveren maan. Zonder op de schoonheid 
van de Meimaand acht te slaan, snelde hij door de straten, totdat hij voor 
de Tuileriën stond. Lang keek hij naar de verlichte vensters. Schimmen 
gleden achter de neergelaten gordijnen heen en weer. 

„Marie!" Hij noemde den geliefden naam, en hij voelde, dat hem daarbij 
heete tranen over de wangen liepen. 

Hoofdstuk VI. 

„Welk een verrukkelijk tooneel!" riep de keizer, en zijn doorgaans 
droomerige oogen straalden. 

In het midden van het groote ontvangsalon stond keizerin Eugenie, 
omgeven door twintig der schoonste vrouwen van Parijs. Een passende 
achtergrond voor al deze jeugdige, bekoorlijke vrouwen, vormde het geheel 
in rosé gehouden salon, welks plafond den door Chaplin geschilderden 
Triomf van Flora voorstelde. Aan de linkerzijde der keizerin stond haar 
nicht, de jeugdige prinses Murat, zij was bijna nog een kind, daarnaast de 



hertogin MalakofF, het zuivere type van Andalusische schoonheid. Daarnaast 
de jonge hertogin De Morny, de aanzienlijke Russin, die door den half broeder 
van Napoleon aan het Russische hof was ontvoerd, en verder vele schoonen. 

Keizerin Eugenie stond in den vollen bloei harer wondervolle schoonheid. 
Zij was groot en slank, haar trekken waren regelmatig. Zij droeg een rosé 
zijden kleed, rijk met zilver geborduurd. Een zware rozenkrans lag in haar 
licht golvend, blond haar. Een koningin der schoonheid, gekleed in de kleur 
harer lievelingsbloemen, getooid door alle gaven der natuur en van het lot, 
omgeven door bekoorlijke vrouwen van het hof en de eerste Parijsche 
kringen, stond zij heden in haar kostbaar salon, en verheugde zich over de 
gelukte verrassing, en de verrukking van haar echtgenoot. 

In vergelijking met zijn slanke gemalin was Napoleon III bijna klein. 
Zijn uitdrukking was steeds zeer terughoudend. In kleinen kring kon hij 
zeer opgewekt praten, met den geest en de beminnelijkheid van een echten 
Franschman. 

Ook heden ging hij met levendigheid van de eene schoone vrouw naar 
de andere, plaagde de jonge prinses Murat, zeide eenige complimentjes tot 
de hertogin De Morny, en verdiepte zich toen in een langer gesprek met 
de vrouw van den Oostenrijkschen gezant, vorstin Metternich, wier onregel- 
matige trekken met de lachende, bruine oogen, wel niet aan de regelen der 
schoonheid voldeden, maar die door geest en bevalligheid nog aantrekkelijker 
was dan veel schoonere vrouwen. 

De keizer werd steeds geamuseerd door de geestige antwoorden der 
buitenlandsche. Hij rekte het onderhoud en brak het slechts af om de vrouw 
van generaal Dubois, die naast haar stond naar de gezondheid van haar 
zieken echtgenoot te vragen. 

„Het is niets van beteekenis, Uwe Majesteit," antwoordde Amely, „mijn 
man hoopt heel spoedig weer dienst te doen." 

Zij sprak opzettelijk luid, omdat zij merkte, hoe de omstanders luisterden, 
vooral de vrouw van maarschalk Niel, een jonge, zeer eerzuchtige vrouw, 
die naijverig was op de voorkeur, welke de keizer generaal Dubois bewees. 

„Des te beter, zulke bekwame generaals kunnen wij niet lang missen," 
zei de keizer vriendelijk. 

Hortense Merrier stond achter haar zuster. Zij was bang, dat de keizer 
haar, ondanks het opvallend toilet, over het hoofd zou zien. Zij ging op 
haar teenen staan, zoodat het zwarte kopje met de vurige klaprozen boven 
het voorhoofd op gelijke hoogte met de grootere zuster kwam. Het pikante 
gezichtje met de roode klaprozen viel den keizer op. Hij bedacht zich een 
oogenblik. Toen viel hem de naam in. Juist, dat moest de dochter van 
den bekenden Parijschen beurskoning zijn. 

Met een lach stak hij haar zijn hand toe. „Mademoiselle is verloofd, zooals 
ik heb gehoord?" 

De glinsterende zijden plooien van Hortense's kleed ritselden bij de 
diepe neiging, welke zij maakte over de hand des keizers. 

„Ja, Sire, ik ben met den adjudant van generaal Dubois verloofd." 

„Met den adjudant van generaal Dubois? Ik wensch u geluk. U krijgt 
een uitnemend man en hij een lieftallige vrouw." 

Hortense's hart klopte van vreugde, en haar verrukking nam nog toe, 
toen de keizerin door haar toe te spreken, haar onderscheidde, en haar 
niet alleen, evenals de andere meisjes de hand tot een kus reikte, maar 
voor haar bleef staan, en haar kleedje onder het spreken met belang- 
stelling opnam. 

Het toilet van Hortense, hetwelk haar vele slapelooze nachten en papa 
Merrier een aardige som geld gekost had, was zeker zeer bijzonder uitge- 
vallen. Het kleed was van roode zijde, afgezet met zwarte kant, klaprozen 
wier meeldraden van schitterende briljanten waren gevormd, vormden het 
garnituur van het kleed, en lagen als een krans in het zwart-bruine haar. 

„Gij hebt een zeer mooi toilet, mejuffrouw Merrier. Het is een teeken 
van geest en smaak als men zich zoo bekoorlijk en eigenaardig weet te 
kleeden," zei de keizerin met een innemenden glimlach. 

Hortense zou bij dezen lof ter aarde hebben willen zinken, en de voeten 
der keizerin kussen. Dat stond gelijk aan een ridderorde, als de keizerin, 
deze beheerscheres der mode, een toilet bewonderde. 

Eindelijk hadden Hunne Majesteiten ieder toegesproken. Op hetzelfde 
oogenblik verscheen de opperhofmeester, hertog Van Bassano, en de lakeien 
wierpen de vleugeldeuren open. 

Gevolgd door al de schoone vrouwen, traden de keizer en de keizerin 
naast elkaar de eetkamer binnen. 

Hortense en Marie Boucher sloten den stoet. 

„Marie, ik ben overgelukkig," fluisterde Hortense haar vriendin toe. 

Marie knikte vriendelijk: „over uw verloving? Nu, dat begrijp ik." Zij 
zuchtte. „Ja, dat moet heerlijk zijn, als men zijn geluk openlijk voor de 
geheele wereld kan toonen." 

Hortense zette verbaasde oogen: „Ach ja, mijn verloving — natuurlijk 
ben ik gelukkig, ofschoon Saint-Arnaud — " zij gichelde achter haar waaier — 
„vol dwaze ideeën is. Maar denk eens, mijn kleedje is de keizerin opgevallen !" 

„Nu, gij hebt het ook opvallend genoeg uitgekozen," zei Marie ietwat 
nadenkend. De levendige kleur, de opvallende snit, bevielen haar niet al 
te zeer. 

Hortense haalde medelijdend de ronde, volle schouders op, wier teer 
wit, een wonderlijk lichteffect vormden tusschen het helle rood der zijde en 
het zwart der kanten. „Zij is afgunstig," dacht zij, terwijl zij met minachtend 
medelijden het toilet van Marie opnam. 

Het jonge meisje was inderdaad eenvoudiger gekleed dan al de anderen. 
Een wit neteldoeksch kleedje omhulde haar teere gestalte als een lichte 
zomerwolk, een krans van veldbloemen lag in haar goud-blonde haren. 
Maar juist dit eenvoudige, jeugdige toilet stelde haar teere schoonheid te 
meer in het licht. 

„Bestel voor mijn rekening een paar toiletten bij Worth," zei Hortense 
snel in een grootmoedige opwelling. „Gij hebt het werkelijk verdiend, daar 
ik aan u de uitnoodiging van heden heb te danken." 

Marie kon nog slechts haar hoofd schudden, tot antwoorden bleef haar 
geen tijd; in de Apollozaal werd reeds plaats genomen. 



DE PRINS. 



7.5 



Hortense, die hier voor het eerst binnentrad, keek nieuwsgierig rond. 
Talrijke armluchters en lampen verspreidden schitterend licht tot in de 
verste hoeken der groote zaal. De vergulde Louis XV meubelen waren met 
roode en witte Indische zijden stof overtrokken, welke ook voor de gordijnen 
was gebruikt. 

Hunne Majesteiten zaten naast elkander. Achter den keizer stond een 
lakei in kastanjebruin liverei, achter de keizerin haar lijfknecht, Bijet, en 
een jonge neger, Skander genaamd, die in zijn bonte Oostersche kleederen 
zeer decoratief werkte. 

Hij reikte de keizerin de schotels met groote waardigheid, alsof hij den 
hoogsten post in het paleis bekleedde. 

Het gesprek was ongedwongen en levendig. De keizer was in de beste 
stemming. Men herinnerde zich niet hem ooit zoo opgewekt gezien te hebben. 

De geur der rozen en jasmijnstruiken uit den tuin der Tuileriën woei 
door de open vensters naar binnen. De groote fonteinen plasten. Het klonk 
als zacht neervallende regen. Achter rozenstruiken verborgen zat een muziek- 
kapel in een hoek der zaal. De stemming werd steeds levendiger. 

Tegen het einde van het maal hief de keizer zijn glas op. „Ik drink in 
naam van mij en van mijn gemalin op het welzijn onzer lieve gasten, wier 
schoonheid en bevalligheid ons zulk een heerlijken aanblik bezorgen." 

De dames bogen diep. 

„Mijn dankbaarheid, dat de dames het heden aan tafel met mij als eenigen 
cavalier voor lief hebben willen nemen, zal ik bewijzen," vervolgde de keizer 
opgeruimd. „In stilte hebben wij vaders, broeders en — vereerders van 




„La Porte Saint-Denis" te Parijs. 
Dit gedenkwaardige 23 M. hooge en massieve stuk architectuur, werd opgericht ter eere van Lodewijk XIV en wel in 't bijzonder ter verheerlijking 
van de veroveringen in Duitschland ; de Zonnekoning is er op afgebeeld met een pruik op het hoofd te midden van een verwoede menigte strijders; 
de overige figuren en ornamenten zijn zeer decoratief en van grootschen stijl ; nadat het beeldhouwwerk in verval geraakt was, is men met de 
herstellingswerken van de poort begonnen. Beweerd wordt, dat Napoleon I, teruckeerende van een veldtocht, wrevelig over de gulden inscriptie: 
Ludovico Magno, op de facade zijn eigen monogram plaatsen liet, dat in het Restauratie-tijdperk op bevel der regeering verwijderd werd. — De 
trottoirs zijn hier, gelijk op de andere gedeelten van den breeden. centralen verkeersweg, drukke promenades voor de boulevardiers. 

onze schoone dames uitgenoodigd, opdat er nog kan gedanst worden." 

De mededeeling verwekte groote blijdschap. „Dat is naar onzen zin !" 
riep vorstin Metternich. „Er gaat niets boven een echte Weener wals." 

„Als het met zooveel bevalligheid geschiedt als door u, vorstin, dan geef 
ik het toe," zeide Napoleon hoffelijk. 

Ook Hortense was blij, dat Saint- Arnaud haar in haar nieuwe toilet zou 
kunnen bewonderen. 

Weldra stond zij in de balzaal tegenover hem, en wilde zijn oordeel 
hooren. Zijn ontwijkend antwoord bevredigde haar in het geheel niet. 

„Zelfs is mijn toilet aan de keizerin opgevallen," pruilde zij. 

Saint-Arnaud liet zijn blik glijden over al de kostbare toiletten der andere 
dames. Toen bleven zijn oogen verwijlen op Marie Boucher, die niet ver 
van hem, naast baron Bourgoing stond. „Het witte, eenvoudige kleedje van 
mejonkvrouwe Boucher bevalt mij het beste," zei hij met beslistheid. 

„Dat vodje kost misschien tweehonderd frank en mijn japon over de vier 
duizend," riep Hortense. 

„Gij hebt meer dan vierduizend frank voor een japon uitgegeven," riep 
Saint-Arnaud ontsteld. „Begint gij zoo aan eenvoud te gewennen?" 

Hortense speelde verlegen met haar kanten waaier: „Papa raadde het 
mij aan," zeide zij verontschuldigend. 

„Dat kan ik mij voorstellen," antwoordde Saint-Arnaud bitter. Een 
huivering van afkeer vervulde hem, toen hij den dikken man in het nieuwe 
hofcostuum in de deur zag s'aan, en merkte hoe hij met lompe vertrouwe- 
lijkheid zich bij hooggeplaatste personen opdrong. 

Nu wendde hij zich tot den hertog De Mornv, met wiens vriendschap 



hij zoo vaak blufte en het scheen wel, dat het gesprek den hertog niet 
onaangenaam was, doch integendeel zeer belangwekkend. Hij liet de 
bekoorlijke hertogin Cadore zelfs in den steek, die hij zoo juist nog had 
gehuldigd en luisterde met gespannen aandacht naar de uiteenzettingen 
van den geslepen beursman. 

Saint-Arnaud wendde zich schouderophalend af. Hortense stond nog steeds 
zwijgend naast hem. Dat speet hem, maar voordat hij nog een woord kon 
zeggen, haalde reeds een zijner regiments-kameraden haar voor den volgenden 
dans van zijn zijde. 

Hij wilde ook een dans vragen, en stond nog besluiteloos, toen hij 
bemerkte, dat zijn schoonvader en de hertog De Morny hem oplettend 
gadesloegen. Hij beantwoordde beider spottende blikken koud. 

Daar kwam de hertog reeds met uitgestrekte hand op hem toe. „Mijn 
beste Saint-Arnaud, ik moet u de hand drukken. Gij zijt een historische 
merkwaardigheid." Hij greep lachend de hand van den jongen officier. 
„Een jonge, flinke kapitein der lijfgarde, die het geluk heeft het rijkste 
meisje van Parijs te veroveren, versmaadt haar millioenen ! Waarom wilt gij 
dit schoone op gouden grond geschilderde vrouwenbeeld zoo bederven?" 

Saint-Arnaud keek rustig in het fraaie, eenigszins afgeleefde gelaat van 
den man. De hertog De Morny was ondanks zijn vijf- en- veertig jaar nog 
steeds een der knapste ridders aan het hof van zijn keizerlijken halfbroer, 
die hem zeer genegen was en dikwijls zijn verstandigen raad inwon. Hij 
werd ook zeer bemind door zijn twintig jaar jongere gemalin. Zijn dure 
levenswijze kostte reuzensommen, welke hij echter steeds door gewaagde 

speculaties wist te verkrij- 
gen. Dat veroordeelde ech- 
ter niemand. 

„Mijn bruid deelt mijn 
meening," zeide Saint- 
Arnaud eenigszins kort. 
„Spreekt gij in opdracht 
van baron Merrier?" 

„Slechts uit deelneming 
met het lot van mijn kleine, 
zwartoogige vriendin Hor- 
tense, want — " 

Maar De Morny kon 
den zin niet voltooien. 
Iemand gaf hem een stomp 
in den rug. Verrast en een 
beetje geërgerd over de 
ruwe onderbreking wendde 
hij zich om. 

Een groote, zwaarlijvige 
heer in zwarten rok, met 
het roode lintje van het 
Legioen van Eer, stond 
achter hem. Het gelaat 
had eenige gelijkenis met 
dat des keizers, maar het 
was voller. De uitdrukking 
der kleine, zwarte oogen 
was listig en tegelijk goed- 
hartig. 

Dat was precies Napoleon 
Bonaparte, de eenige zoon 
van koning Jerome van 
Westfalen, algemeen „prins 
Pionpion" genoemd, en 
het enfant terrible van het 
keizerlijk hof, wiens vroo- 
lijke en dikwijls ook ver- 
keerde streken den keizer 
menigmaal in groote ver- 
legenheid hadden gebracht. 
Door de meeste perso- 
nen, die bij het hof be- 
trokken waren, werd de 
prins dan ook tamelijk achteloos behandeld. 

Ook de hertog groette slechts vluchtig, terwijl Saint-Arnaud diep boog 
voor den neef des keizers, en daarna terzijde trad om het gesprek niet 
te stoten. 

„Morny, een oogenblik!" 
„U verlangt, mijn prins?" 

„Ach, loop heen met uw afgezaagde manier van spreken. Duf is het hier 
van avond weer. Ik heb mij met moeite vrijgemaakt in het Hotel Royal. 
Daar ging het vroolijk toe. Wij hebben gespeeld, getwist, gezongen. Een 
bracht een gedicht mede, zoo regelrecht uit de drukkerij en toch reeds door 
de politie geconfisceerd. Het is om je dood te lachen." Hij haalde een 
blad papier uit zijn zak. „Lees dit. De kerel die dat gemaakt heeft, heeft 
geest in zijn bol!" 

Morny wierp een vluchtigen blik op het papier. Maar toen hij het eerste 
vers gelezen had, werd hij ernstig en las met gefronst voorhoofd verder. 

„Maar prins, hoe kunt gij over dit stuitende vers lachen?" zei hij ontsteld. 
„Welk een schaamtelooze brutaliteit, u dit vers te geven." 

„Brutaal is het, maar de verzen zijn schitterend," zei prins Pionpion 
onverschillig. 

Hij lachte luid en streek over zijn glad gezicht. „De Parijzenaars 
hebben een groot talent voor spotgedichten. Dat moet men zich laten 
welgevallen. Wat ben ik niet beetgenomen, toen ik destijds mede wilde 
trekken in den Krimoorlog. Waar ik mij maar liet zien, brulden de straat- 
jongens mij na." 

( Wordt vervolgd). 



7 6 



DE PRINS. 



De volgende solisten treden dezer 
dagen in het Kurhaus te Scheve- 
ningen op : 3 Aug. : de beroemde 

Brusselsche pianist Arthur de Greef. 
6 Aug.: Miss Rosé E. Schoverling, 

'n Amerikaansche, met mooie stem en 
groot dramatisch talent, en 9 Aug. : 

Miss Eleonora Spencer, een violiste, 

die zich, evenals miss Schoverling, nog 
nooit in ons land liet hooren ^ 
9 Aug. hoopt Ds. C. Hattink, pred. 
bij de Ned. Herv. Gem. te Apeldoorn 
en hofprediker, zijn 25-jarige Evan- 
geliebediening in genoemde plaats te 
vieren. Ds. Hattink is een uitstekend 





Voorts treden op de kranige hu- 
morist Willy Rejall, dien men in 
Duitschland niet ten onrechte „de 
kleine Otto Reutier" noemt en 

Dominique Bonand, directeur van 

hetParijsche cabaret „La lune rosse", 
een der eersten onder de eerste 
Fransche cabaret-kunstenaars. ■«■ De 
Gemeenteraad van Rotterdam heeft 
tot directeur der gemeentewerken 
aldaar benoemd den heer A. C. Bury- 
dorffer, die door zijne bekwaam- 
heden, zijne groote werkkracht en 
plichtsbetrachting een goeden naam 
verworven heeft. — Het Middel- 



Eleonora Spencer. 



Ds. C. Hattink. 




kanselredenaar en godge- 
leerde, een philanthroop en 
een zeer humaan voorganger. 
Zijn borst is versierd met het 
ridderkruis in de Huisorde 
van Oranje. Eene groote 
commissie heeft zich ge- 
vormd om den beminden 
predikant overeenkomstig 
zijn verdiensten te huldi- 
gen. «■ De gemeente St. 
Pieter bij Maastricht ver- 
liest door het eervol ontslag 
aan burgem. J. P. H. Ceulen 
op diens verzoek verleend, na 
een 33-jarige loffelijke ambts- 
vervulling, een uitstekend 
magistraat ; H. M. de Ko- 
ningin erkende zijne ver- 
diensten door hem het rid- 
derkruis der Oranje-Naussau- 
orde te verleenen. — De 




Het echtpaar Drenth te Midwolda, dat 12 Augustus 
zijn 60-jarig huwelijksfeest hoopt te herdenken. 



baar Onderwijs te Delft 
verliest door het overlijden 
van den heer D. GoslinflS, 
die ruim 34 jaar als leeraar 
in de Engelsche taal aan de 
H. B. S. aldaar werkzaam 
was, een uitstekend docent ; 
ook wegens zijne karakter- 
eigenschappen stond hij in 
bijzonder aanzien ; in bree- 
den kring wordt de dood 
van den 64-jarigen leeraar 
betreurd. — Te West-Ter- 
schelling is op 69-jarigen 
ouderdom overleden de heer 
C. Bakker, oud-gezagvoer- 
der van de Stoomvaart-Maat- 

schappij „Nederland" ; 
duizenden passagiers heeft 
de bekwame en kloeke 
kapitein veilig over den 
Oceaan gebracht; in 1903, 




A. C. Burgdorifer. 



Willy Rei al1 - 



Henri Enthoven. 




7 P. H. Ceulen 



D. Goslings. f 




V.o^ v 



heer P. Out Sr. te Koog aan de 
Zaan herdacht 2 Aug. het 60-jarig 
bestaan van zijn bloeiende export- 
handelszaak ; in weerwil van zijn 
hoogen leeftijd, 8 Aug. viert hij zijn 
8o sten geboortedag, is hij nog krachtig 
en levenslustig in de zaak werkzaam. 
— Cabaret Artistique (Sche- 
veningen). Nadat eerst het gezelschap 
van Nap de la Mar en daarna dat van 
Speenhoff elk 14 avonden achter elkaar, 
de schouwburgzaal van het Kurhaus te 
Scheveningen, welke door den energieken 
impresario, den heer Max van Gelder wordt 
geëxploiteerd, heeft doen volloopen, komen, 
te beginnen met 1 Augustus, de Cabaret- 
artiesten er weer aan het woord. Behalve 
Mevr. Caroline van Dommelen en Mej. 
Henriette van Kuyk, die kleine tooneel- 
stukjes gaan spelen, zal men er verschillende 
bekende buitenlandsche chansonniers, voor- 
draagkunstenaressen van gevestigde reputatie 
kunnen hooren. Henri Enthoven is een zeer 
gevierde Parijsche cabaret-zanger, tevens ver- 
maard als de schrijver van tal van geestige 
revues, welke zoowel in Frankrijk's hoofd- 
stad als in Brussel de laatste jaren grooten 
opgang maakten. Verleden jaar maakte hij 

hier grooten opgang. Loilise Schafer een der eerste krachten van het Berlijnsche Chat 
Noir munt uit als guitaar- en klavier-humoriste en Madame Huguette. de bekoorlijke, 
geestige Francaise, staat in haar vaderland bekend als een cabaret-zangeres van zeer 
bijzonder talent. 



na 
90 
met 
ben. 



jaren gevaren en meer dan 
ralen een reis naar Oost-Indië 
goed succes volbracht te heb- 
vroeg de algemeen gewaar- 



Dominique Bonand. 
(Cabaret Artistique Scheveningen). 



het 




deerde gezagvoerder, die ridder der 
orde van Oranje-Nassau en van don 
"Witten Valk was, ontslag, om zijn 
levensavond door te brengen op 
eiland, waaraan hij zoo gehecht was. 



Clement van Maasdijk met zijn Sommer-tweedekker te Heerenveen. 



Vliegproeven in Nederland. 

De heer Clement van Maasdijk is detweede 
Nederlander, die op vaderlandschen bodem 
vliegproeven onderneemt; hij is 24 jaar. Hij 
ontving zijne technische opleiding aan de 
kweekschool voor machinisten te Amsterdam, 
zette zijne studiën op fabrieken in Duitschland 
voort, legde zich daarna toe op auto's en 
motorfietsen en is thans 10 maanden aan de 
aviatiek bezig; hij werkte practisch in de 
fabriek van den bekenden aviateur Blériot, 
nam deel aan verschillende proeven, deed een 
geweldigen val, die hem bijna het leven 
kostte, maar verrichtte daarna opstijgingen 
met succes, 
te Heerenveen deze week gebruikt, is 14 k 15 M. lang, breed 
met linnen bespannen, is 40 M a . ; het apparaat 



De vlieger, dien hij 
11 M. en hoog 4^2 M. ; het oppervlak, 
is voorzien van een 50 P.K. 7-cilinder roteerenden Gnöme-motor, die een snelheid van 
"o K.M. per uur verzekert. 



Augustus 13 




1910 




ins 



©©omyaisïi^lfeigo© ©tl^dg^ 






VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers / 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland 6.0Ü 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7Ï 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



, f 5.00 

■ » 6 — 

■ >. 9.— 




H. A. VAN IJSSELSTEIJN, 

Directeur-Generaal van den Arbeid te 's-Gravenhage. (Zie het artikel op bladz. 81). 



DE PRINS. 



Onze 17de~£eirwsche Schilders. 



Adriaan van Ostade. 



1610-1685. 




et drievoudig talent van dezen kunstenaar 
openbaart zich in zijne schilderijen, teeke- 
ningen en etsen. Geboren te Haarlem, stelde 
hij zich onder de voortreffelijke leiding van 
Frans Hals, maar op de ontwikkeling van 
zijne gaven deed zich ook de invloed van Adriaen 
Brouwer, zijn mede-scholier gelden ; merkbaar is dit 
vooral in de eerste periode, waarvan zijne tafreelen uit 
het volksleven dagteekenen. Later komt er meer distinctie, 
fijnheid, correctheid in zijne werken, zoowel wat koloriet 
als technische uitvoering betreft, terwijl Rembrandt's licht- 
donker van invloed was op den toon der stukken. — 
In 1662 was hij deken van het schildersgilde. — Of- 
schoon in algemeenen zin het werk van Adriaan van 
Ostade niet als een zuiver representatief beeld van den 
bloeitijd der i7 de -eeuwsche schilderschool dienen kan, 
zoo heeft het toch zeer verdienstelijke kwaliteiten ; de 
figuren, hoewel niet van groote verscheidenheid, zijn 
fraai van teekening, uitstekend gegroepeerd en van ware 
levens-expressie. 

Wie aandachtig zijne vroolijke tafreelen in herberg, op 





Adriaan van Ostade. — Boerenfeest (Mauritshuis). 

geruisch de pendule op twaalf minuten voor twaalf. 

„Dank je." 

Even stil als hij gekomen was, verdween 
Welford weer, trok aan den anderen kant 
van de deur een leelijk gezicht en ging de 
eetkamer binnen. Hij keek uit het raam, 
maar er scheen niets te zijn dat zijn aan- 
dacht trok. 

Dr. Ferris zou Welford voor geen geld 
ter wereld hebben willen missen. De man 
was nog slechts korten tijd bij hem, maar 
hij deed alles met een buitengewone han- 
digheid en vergat nooit iets. Hij had 
Welford genomen op uitmuntende aanbe- 
velingen. 

Welford hoorde een oogenblik later weer 
bellen, dezen keer aan de voordeur en hij 
liep er dadelijk heen. 

„Is de dokter thuis, Welford?" 

„Ja, mevrouw," luidde het onderdanige antwoord. 

„Waar is hij ?" 




Adriaan van Ostade. 



Adriaan van Ostade. 
De Vioolspeler (Mauritshuis). 



de kermis of in de vrije natuur be- 
schouwt, zal tot die overtuiging komen. 



2)e slimme Streek. 

Schets van ARTHUR MORRISON. 

Dr. Ferris Fenn zat in zijn spreekkamer 
en maakte een gewichtige aanteekening in 
een gewichtig boek. Alles van hem was 
gewichtig, van de persoonlijke verschijning 
van deze Londensche specialiteit tot de 
bel aan zijn huisdeur. 

Op dit oogenblik keek hij naar de 
groote pendule op den schoorsteenmantel, 
haalde daarna zijn prachtig gouden hor- 
loge uit zijn zak en drukte op het schel- 
knopje naast hem. 

Dadelijk werd de deur geopend. Dr. Fenn 
ging voort met schrijven. 

„Welford?" 

„Ja, dokter." 

„De pendule gaat twee minuten voor. 
Zet haar gelijk." 

„Jawel, dokter." 

De huisknecht liep zacht over het dikke kleed en zette zonder eenig 




Adriaan van Ostade. — Boerengezelschap (Rijksmuseum). 

„In de spreekkamer." 
„Alleen?" 



DE PRINS. 



79 



„Ja, mevrouw." 

Zij wendde zich tot een heer, die haar gevolgd was en zich hier niet zoo 
goed thuis scheen te gevoelen als zij. 

„Wilt u dan een oogenblik wachten, mijnheer . . . ." 

„Cummings," boog de jonge man. 

„Mijnheer Cummings. Ik zal u straks zeggen wat mijn man ervan denkt. 
Misschien wil hijzelf met u spreken." 

„Zeer goed, mevrouw." 

Zij stak de hand uit en hij gaf haar een wit doosje. Welford liet, hem 
daarop in de wachtkamer en toen de deur dicht was veranderde de dame 
op eens. 

„Hier," zei ze en duwde hem het doosje in de hand, dat hij in een van 
zijn zakken deed verdwij- 
nen, „er zijn drie colliers in. " 

„Goed ! Waar is je 
kaartje?" fluisterde hij. 

Zij haalde het uit een 
taschje. Er stond op ge- 
drukt: Herriot Harrogate, 
Yorkshire." 

„Zoo is 't in orde!" zei 
hij. „Wat zieje ergoeduit !" 

„Houd je mond en dien 
mij aan!" 

Hij nam een zilveren 
blad, legde er het kaartje 
op en klopte op de deur 
van zijn meester. 

„Binnen!" 

Dr. Ferris Fenn zat nog 
te schrijven. De bediende 
bood hem het kaartje aan 
en bleef in een onberispe- 
lijke, eerbiedige houding 
staan wachten. 

„'t Is een weinig te 
vroeg," zei de dokter en 
fronste gewichtig de wenk- 
brauwen. 

„De dame komt, geloof 
ik, van buiten." 

„Ja. Laat haar maar 
binnen." 

Eenhalve minuut veiliep, 
toen klonk een geruisch 
van zijde en kondigde de 
plechtige stem van den 
huisknecht mevrouw Her- 
riot aan. 

Dr. Ferris Fenn boog 
en wees de dame een stoel 
aan. f 

Zij scheen niet om woor- 
den verlegen en begon da- 
delijk haar geschiedenis. 
Zij kwam uit Yorkshire 
en logeerde in Langham- 
hotel met haren broeder, 
mijnheer Cummings, haar 
eenigen broeder, aan wien 
zij zeer gehecht was. Zij 
verkeerde zeer in onrust 
over een ziekte, welke hij 
in het hoofd had en waar- 
van zich zes weken gele- 
den de eerste verschijnselen 
hadden geopenbaard. Se- 
dert dien tijd had zij geen 
rust meer gekend — wer- 
kelijk geen rust. In ant- 
woord op een van de vele 
vragen van den dokter 
moest zij meedeelen, dat 
er in de familie twee ge- 
vallen van hersenverwee- 
king waren voorgekomen. 
Maar haar broeder was 
altijd zoo sterk geweest, hij 

had zulk een gezond leven geleid en zag er zoo volkomen normaal uit ... . 
neen zij kon het nietgelooven .... Ja, zeker, zij had hem meegebracht. Het 
scheen, dat de reis hem geen goed had gedaan, want hij sprak nu over niets 
anders dan het koopen en verkoopen van juweelen. De voorstellingen hadden 
nu dezen voim aangenomen. Ze veranderden ieder oogenblik, zonder dat men 
daarvoor redenen kon opgeven. De dokter zou dat zelf wel merken en dan 
zou hij misschien wel zoo vriendelijk willen zijn nog een paar minuten 
met haar te spreken, als hij den patiënt had gezien. 

Zij stond op en haar gelaat teekende een zekere onrust, zoodat de dokter 
sympathie voor het jonge vrouwtje voelde. Hij belde en zei tegen Welford: 
„Breng mevrouw Herriot naar de wachtkamer en laat mijnheer..." 

„Cummings," hielp zij. 

„Laat mijnheer Cummings hier." 
„Ja, mijnheer." 

Na een oogenblik kwam de jongeman binnen. 




Groene Specht bij zijn jongen. 
Deze foto, gelet op de groote bezwaren verbonden aan een opname in den natuurstaat, is even zeldzaam als 
interessant; ziet, hoe twee kleintjes uit de nestholte kijken en hoe zorgzaam de oude daarbij schijnt te zijn; het 
ornithologische tafreeltje geeft ons een zuiver beeld van het leven dier gevleugelde woudbewoners. — De Specht 
behoort tot het geslacht der klimvogels, heeft een rechten, kegelvormigen snavel, een lange, met weerhaken be- 
zette tong en voedt zich hoofdzakelijk met insecten. — Bijzonder vaardig is de Specht in het boren van gaten in 
de boomen ; tusschen stam en schors zoekt hij de houtwormpjes voor voedsel, terwijl hij de diepere holten in 
den boom boort om er een schuilnest of een nest voor het uitbroeden der eieren in te bouwen. 



„Goeden morgen, mijnheer," begon de dokter vriendelijk. „Wilt u zoo 
goed zijn plaats te nemen?" Hij wees hem een stoel aan, die het meest 
in het licht stond en ging dicht bij hem zitten. 

In de verschijning van het jongmensch was werkelijk niets abnormaals, 
maar toch . . . 

„U weet zeker, dat uw zuster mij heeft gesproken van een lichte onge- 
steldheid, waaraan ge den Iaatsten tijd lijdende zijt?" 

De wenk brauwen van den heer Cummings rezen al hooger en hooger in 
zijn voorhoofd en hij draaide zenuwachtig zijn hoed in zijn handen rond. 
„Ik... ik ben hier gebracht door mevrouw Fenn." 
„Door uw zuster, mevrouw Herriot. Ja, ja." 

„Door mevrouw Fenn, neem mij niet kwalijk, dokter. Het was over een 

diamanten halssnoer." 

„Ja, juist. Maar daar 
zullen wij nu op het oogen- 
blik niet over spreken." 

De jongeman lachte ze- 
nuwachtig. „Ik ben bang, 
dat er hier een misver- 
stand is. Mevrouw Fenn 
is een nieuwe klant. Zij 
kwam van morgen in ons 
magazijn in Jermynstreet 
en vroeg om eenige dia- 
manten halssnoeren. Zij 
wilde ze u laten zien voor 
ze een keus deed en stelde 
voor, dat iemand van onze 
zaak met haar mee zou 
gaan. Zoo ben ik hier." 

„Ja, ja. Maar houd u 
nu een oogenblik stil en 
tracht alles te vergeten 
wat er dezen morgen is 
geschied. En vertel mij 
dan eens iets van uw ge- 
wone dagelijksche leven; 
uw zuster zei mij, geloof 
ik, dat u in Yorkshire 
woonde." 

„Neem mij niet kwalijk, 
mijnheer, maar nu wordt 
het al te gek. Ik heb geen 
zuster, ben nooit in York- 
shire geweest en kom hier 
om zaken te doen met 
mevrouw Fenn." 

„Geloof mij," zei de 
dokter vtiendelijk, „als ik 
u zeg, dat er geen mevrouw 
Fenn is. Ik ben onge- 
trouwd, evenals gij en ik 
hoop, dat wij goede vrien- 
den zullen worden, als wij 
elkaar wat beter kennen." 
Mijnheer Cummings 
sprong op, zijn hoed trilde 
in zijn handen. „Waar 
zijn de colliers op 'c oogen- 
blik? U moet begrijpen, 
dokter, dat ik verantwoor- 
delijk ben tegenover mijn 
firma." 

„Ga, als 't u blieft, nog 
een oogenblik zitten. Wij 
moeten uw zuster niet te 
lang laten wachten. Zeg 
mij nu eens : slaapt ge 
goed ?" 

„Het spijt mij, maar ik 
kan niet langer wachten; 
ik ben hier om zaken te 
doen, niet als patiënt en 
u moet mij de colliers da- 
delijk teruggeven of er een 
uitkiezen. Ik moet nu weg." 
Hij wilde naar de deur 
loopen, maar de dokter 
ging ervoor staan en maakte een kalmeerend gebaar met de hand. 

„Ik zal u niet langer ophouden. Wilt u mij nog een of twee eenvoudige 
vragen beantwoorden?" 

„Neen, dat wil ik niet. Een van die colliers is alleen tweeduizend pond 
waard." 

„Juist, maar wij zullen nu eens een oogenblik niet over die diamanten 
spreken." 

Tot verbazing van den dokter drukte de jonge man op een schelknop 
naast de deur. 

De dokter bleef bij de deur wachten. Hij zou Welford zeggen dat het in 
orde was en dat er bij vergissing gebeld was. Intusschen zou hij een nieuwe 
methode probeeren. Maar de tijd voor methodes, oude of nieuwe, was 
voorbij. Mijnheer Cummings wond zich meer en meer op. Hij maakte zich 
geheel meester van het gesprek. Het was een valstrik, bedrog, hij zou huis- 
zoeking laten doen, de zaak in handen van de politie geven. 



':o 



DE PRINS, 




Concours Hippique ie 
Baarn ter eere van 
den geboortedag van 
H. M. de Koningin- 
Moeder. — Dit uit- 
stekend geslaagde 
Sportfeast had plaats 
onder begunstiging 
van fraai weer; de 
belangstelling van het 
talrijke publiek werd 
natuurlijk verhoogd 
door de tegenwoor- 
digheid van de zoo 
beminde Vorstin zelf 
en Z. K. H. Prins 
Hendrik. 

Maar de bel bleef 
nog steeds onbeant- 
woord en de dokter 
ging naar zijn schrijf- 
tafel en drukte op het 
knopje, dat daar was 
aangebracht. Hij zou 
Welford vragen om 
mevrouw Herriot hier 
weer binnen te laten. 
Misschien zou de pa- 
tiënt in haar tegenwoordigheid rustiger worden. 

Weer verliepen er drie minuten en nu verscheen in de plaats van Welford 
een dienstmeisje. 

„Waar is Welford?" 

„Wij kunnen hem niet vinden, dokter." 

De wenkbrauwen van Dr. Ferris Fenn zeiden iets wat zijn tong inhield. 
Al wat men van hem vernam was: „Vraag mevrouw Herriot, die in de 
wachtkamer is, een dame in het bont, of zij zoo goed wil zijn even hier 
te komen." 

De meid kwam dadelijk terug. „Er is niemand in de wachtkamer, dokter." 

De heer Ferris ging, zonder een wooid te spreken, zelf naar de wacht- 
kamer, daarna naar de eetkamer. Beiden waren leeg. 

„Waar is Welford?" riep hij luid en de meid antwoordde: „Hij is niet 
in huis, dokter, wij kunnen hem tenminste nergens vinden." 



Van de verschillende 
nummers vermelden 
wij het concours-een- 
spannen, tweespan- 
nen, het concours 
voor het schoonste 
rijpaard en den groo- 
ten springwedstrijd 
voorpaarden, gereden 
door officieren en 
heerrijders. — Links: 
Aankomst van de 
beide Vorstelijke per- 
sonen met gevolg ; 
midden : de tribune ; 
rechts: Het vertrek; 
onder: Tijdens het 
springconcours. 

De jongeman, die 
ook uit de kamer was 
gekomen, trok de voor- 
deur open en snelde 
naar buiten. Hij riep 
een rijtuig aan dat 
juist passeerde. „Naar 
het naaste politie- 
bureau," was al wat 
, men hem tot den 
koetsier hoorde zeggen. 

Dr. Fenis Fenn stond met stomheid geslagen. Hij begreep niets, hij giste 
niets. Hoe zou hij ook ! 



Indien men den overbuurman, die een winkel hield, gevraagd had, zou 
deze geantwoord hebben, dat een kwartier geleden een dame en heer met 
stofjassen aan en bedekt gelaat, uit de voordeur gekomen en in een automobiel 
gestapt waren, die op den hoek van de straat op hen wachtte. 

Maar dat werd niet gevraagd. Het bleek eerst later toen de politie de 
hand gelegd had op mijnheer Welford (alias mijnheer Smythe, mijnheer 
Johnson, mijnheer White) en mevrouw Welford, een gewezen café-chantant- 
zangeres, twee van de gevaarlijkste dieven van Londen. 



, 



. ... ÏIËSj»^^^^ 






■'■ : ■■■•■■..■ 






«KSSr 



In den vacantietijd aan den buitenrand van Amsterdam. — „Quand on n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a". — Onze Amsterdamsche jeugd heeft dit blijkbaar goed 
begrepen met haar geïmproviseerd strand nabij „Café Zincken" ; het dartele jonge volkje verlustigt zich daar en ook grooteren mengen zich onder de bedrijvige, speelsche 

menigte. — Op den achtergrond van onze foto ziet men het „Tolhuis". 



DE PRINS. 



Bi 




Het 300-jarig bestaan van den Polder 
Wieringerwaard. — Zeer terecht heeft 
de feestredenaar, dijkgraaf en gemeente- 
raadslid J. L. T. Groneman, doen uit- 
komen, dat er alleszins reden was om 
feest te vieren ; de polder immers be- 
hoort tot de vruchtbaarste van Noord- 
Holland, heeft een eigen, uitstekende 
bemaling en levert voortreffelijk vee. 
De speciaal voor het herdenkingsfeest 
georganiseerde tentoonstelling van vee 
en van verschillende merkwaardighe- 
den, had een zeer druk bezoek en ook 
het concours-hippique, de wielerwed- 
strijd, de allegorische gecostumeerde 
optocht, voorstellende : „tiet Verleden, 
hei lieden en de Toekomst", de gym- 



3e Arbeidsinspectie en haar Sirecteur-Seneraal 

Bij de voorplaat. 



^^^^™"HHHHI 



DiC zoo gewichtige dienstvak, bij Kon. Besluit geregeld, is hoofdzakelijk belast met de 
handhaving van de Arbeids- en Veiligheidswet. Bovendien heeft de inspectie een zeer 
gewichtige laak te vervullen bij de uitvoering der Hinderwet, terwijl nog bij andere 
wetten op de arbeidsbescherming (Caissonwet, Phosphorhiciferwet, straks de Bakkerwet) 
haar medewerking verlangd wordt. 

Aan het hoofd der 9 inspectiën, die over onze provinciën verdeeld zijn, staat een 
directeur-generaal van den arbeid. Diens bureau is te 's-Gravenhage gevestigd. Aan hem 
zijn daar toegevoegd een hoofd-inspecteur of inspecteur, een medisch adviseur en een electro- 
technisch ingenieur. In het belang van de eenheid in de uitoefening van den dienst der 
arbeidsinspectie in de districten, bedoeld in de Arbeidswet, belegt de directeur-generaal 
ten minste 4 maal 's jaars een vergadering met de districtshoofden, welke bijeenkomst 
door de overige ambtenaren der arbeidsinspectie bijgewoond worden. 

Voor zoover de handhaving en de medewerking aan de uitvoering van wettelijke 
voorschriften, alsmede het opsporen van overtredingen daarvan aan de ambtenaren der 
arbeidsinspectie zijn opgedragen, heeft het districtshoofd daarvoor de zorg in zijn district; 
hij houdt zich voorts op de hoogte van de arbeidstoestanden en van de gebeurtenissen, 
die in zijn district van belang zijn voor de kennis der arbeidsverhoudingen, dient 
adviezen in, doet onderzoekingen, verzamelt gegevens en brengt verslagen uit ten opzichte 
van zijn werkzaamheden en het 
resultaat daarvan. 

In de uitoefening van hun ambt 
worden de districtshoofden bijge- 
staan door aan hen ondergeschikte 
ambtenaren van verschillenden rang. 

Thans bestaat het personeel der 
arbeidersinspectie, behalve uit de 
bovengenoemde aan den directeur- 
generaal toegevoegde ambtenaren, 
uit 3 hoofdinspecteurs, 6 inspecteurs 
ie klasse, ; inspecteurs 2e klasse, 
6 adj. -inspecteurs, 4 inspectrices, 
3 adj. -inspectrices, 13 opzichters, 
9 controleurs (gewone \rbeiders) 



nastiek-uitvoering, de volksspelen, de 
uitvoering van de Rederijkerskamer 
„Philotechnia", van het Zanggezelschap 
„Apollo" en van het Muziekgezelschap 
T. A. V. E. N. U. werden door honder- 
den met levendige belangstelling ge- 
volgd, terwijl muziek en avondver- 
lichting de stemming verhoogden. Wie- 
ringerwaard mag met groote voldoening 
op zijn herdenkingsfeest terugzien ; 
alles was met zorg voorbereid en uit- 
stekend geregeld. — Foto links, boven : 
Tentoonstelling van koeien en paarden. 
Foto rechts, boven : De Volksspelen : 
Een zeldzame polsstok-hoogsprong van 
3 M. Foto onder: Het Polderbestuur 
vóór het Polderhuis. 



en ruim 30 administratieve ambtenaren. 
Naast de werkzaamheden, die voortvloeien uit de leiding 
van dit corps, is de taak van den directeur-generaal het 
adviseeren van den Minister bij het ontwerpen van alle 
wettelijke maatregelen betreffende de arbeidsbescherming. 

Bovendien geeft hij een uit den aard der zaak veelal beslissend advies, indien een 
fabrikant bij den Minister in hooger beroep komt. — Ook omtrent de oprichting van 
Kamers van Arbeid, waarvan er thans 34 in ons land zijn, verdeeld over de voornaamste 
industrieele- en bedrij fscen tra in ons land, wordt het advies van dien hoofdambtenaar 
ingewonnen. ■ — Elke Kamer van Arbeid verzamelt inlichtingen omtrent den stand van 
het loon en den arbeidsduur ; de bestaande vakorganisaties en arbeidsbeurzen ; de ge- 
dwongen winkelnering ; de vakopleiding en het leerlingwezen ; den algemeenen toestand 
in de bedrijfstakken en den stand der arbeidsverhoudingen ; de pogingen, aangewend om 
veranderingen te brengen in het loon, den arbeidsduur enz. ; het uitbreken van werk- 
stakingen; de werkzaamheden van vakorganisaties; de oprichting of opheffing daarvan enz. 
Directeur-Generaal van den Arbeid is de heer H. A. van IJsselsteijn, sedert 1907 ridder 
der orde van den Ned. Leeuw, sedert 1901 ridder der orde van Oranje-Nassau en 
commandeur der Zweedsche Wasa-orde, welke laatste onderscheiding hij verwierf wegens 
diensten, bewezen als lid van eene internationale commissie voor de haven van Stockholm. 
Hij werd geb. in 1860 te Zierikzee, bezocht daar de H. B. S., ging na het eind- 
diploma verworven te hebben, in 1877 naar de toenmalige Polytechnische school te 
Delft, verliet die instelling in 1881 met den titel van ingenieur, werd in 1882 geplaatst 

bij de gemeentewerken te Rotter- 
dam, in 1891 ben. tot adjunct-direc- 
teur, in 1899 tot plaatsvervangend 
directeur en sinds 1908 bekleedt hij 
zijne tegenwoordige betrekking. 
De heer Van IJsselsteijn werd 
herhaaldelijk geraadpleegd door ver- 
schillende corporatiën en commissiën 
in zake waterleidingen, havenbouw 
(ook in het buitenland), terwijl hij, 
in verband met mededinging door 
Hollandsche aannemers naar de 
uitvoering van de havenwerken te 
Valparaiso, in 1906 een reis naar 
Chili maakte. 




De 29ste Internationa'e Honden-tentoonstelling van de Kon Ned. Jachtvereeniging „Nimrod", in de zalen van het Kon. Bot. Genootschap te 's-Gravenhage. — De 500 a 600 honden, in 
groote verscheidenheid van rassen, van heinde en verre ingezonden, trokken een groote schare bezoekers, wier aandacht en belangstelling des te levendiger was, omdat het hier 
eene kampioenschaps-eKpositie gold. Men vond er St.-Bernards, doggen, setters, terriërs, boxers, pinchers, dashonden, enz., terwijl de in den laatsten tijd meer en meer op den voor- 
grond tredende politiehond er ook een voorname plaats innam. De aanwezige sport-, jacht-, verplegings- en voedingsartikelen verhoogden de beteekenis van deze honden-reünie. 
Foto boven: In den ring ter keuring, afdeeling Buldoggen; rechts 1 en 2 behaalden eerste prijzen. Foto links, onder: Zeer fraaie poedels ; eigenaar Richard Jos. Muller, Bruckhausen 
a/R. ; bekroond, eervolle vermelding; eerste en kampioenschaps-prijzen. Foto rechts, onder: Engelsche setters; eigenaar D. C. Kok, te Schiedam; bekroond, eervolle vermelding, vele 

eerste en kampioenschaps-prijzen. 



DE PRINS. 




Panorama van Engelberg. — Grootsche bekoring gaat er uit van dit verrukkelijke oord in het Zwitsersche kanton Unterwalden, ruim 1000 M. boven den waterspiegel; in het 
schilderachtige dal heeft men een prachtig gezicht op den ruim 2600 M. hoogen rotskegel Hahnen, den SpannÖrter, den Titlis en onderscheidene sneeuwtoppen; het dal met zijn 
heerlijk geboomte is door den pas der Surenen (2305 M.) met Uri en door den Jockpass (2208 M.) met het Berner-Oberland verbonden. — Duizenden toeristen maken 's zomers 

een tocht naar Engelberg, waar het natuurschoon hen in bewondering brengt. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

VII. 

„Ga d'r nou éérst eens kalm bij zitte, vent !" zei de majoor vriendelijk, 
terwijl hij zélf in den leunstoel van vader Krul plaats nam, „ik heb 'n 
hééle pakriem met je te beprate en ben er speciaal voor hier gekome." 

Nu, dat liet ik me geen tweemaal zeggen! 'k Was één brok nieuwsgierig- 
heid, naar wat die dappere oud-strijder me zou te vertellen hebben en toen 
bootsman Krul ons een „fijne" had laten opsteken en 'n glaasje lagerbier 
was ingeschonken, stak de majoor als volgt van wal : 

„Kijk jong, m'n kameraad hier het me d'r al alles van verteld. Ik wéét 
dat je je brave moeder verlore hebt en er nou verdraaid belabberd voor 
zit. Je verdient as loopjonge nèt driehonderd hééle cente in de week en 
vooruitzichte hè je bij dat mooie vak van jou heelemaal niet. Maar nou 
hoor ik óók, dat je een ferm gezond jong bent en dat je altijd zoo'n genie 
heb gehad, om eens wat méér van de wereld te zien, dan hier Groot 
Mokum l ), en toen zei ik zoo tegen de bootsman, Krul, zei ik, waarom 
teekent zoo'n jong niet voor de Oost ? Dan hét ie z'n zin ! Dan komt ie 
'n endje verder dan Sloterdijk en is ie metéén uit de zorg ! Da's nog 
zoo'n gèk idéé nie van je, zeit ie, en toen ben ik maar dadelik met 'm 
opgestapt, om er je zèlvers over te spreke!" 

Ik voelde, dat ik bleek werd, bléék en toen weer róód. Als kolo- 
niaal naar de Oost ! Daar had ik nog nóóit over gedacht ! Ik had 
altijd gemeend daar ouder voor te moeten zijn, minstens zoo oud als 
Willem, toen hij bij het zevende stond en dan, ik had nóóit heel veel 
goeds van die kolonialen gezien en gehoord. De majoor had óók wel in 
Indië gediend en er zich 'n held getoond, maar dan toch als onder- 
officier, of zou hij óók als gemeen koloniaal zijn begonnen ? . . . . Daar 
schoot me plotseling 'n gemeene straatdeun te binnen, vroeger in de Jordaan 
opgevangen : 

Wie z'n vader hit vermoord 
En z'n moeder kèt vergeven, 
Die is nog veel te goed 
Voor 't klonialenleven ! 

En zou i k nu zoo'n geminachte koloniaal moeten worden ?!.... 



'J Amsterdam. 



„Zeg jong! Waarom kijk je me zoo verbouwereerd an? !" vroeg de majoor. 
„Je vindt 't zéker wat min, hè ? koloniaal ! Wat ? Loopjonge bij 'n kruienier 
is héél wat deftiger, niet ? Ik ben 't anders óók geweest, jongmensch, en 
nóg blij, da'k nie hier in Holland ben blijve hange ! Voor 'n oppassend 
jóngkerel, met wat lèf *) in z'n korpus, is er in de Oost 'n móóie toekomst, 
vooral as ie op school nog wat geleerd hèt. 'k Heb er gekend, die binnen 
de zes jaar adjedant 2 ) ware en nou, tegenswóórdig, kan je nog hóóger 
klimme en 't tot önderluitenant brenge, dan doe je zooveel als off'ciersdienst 
en je krijgt later hónderd gulden in de maand pensioen 3 ) ! 't Spijt me nog 
as hare op m'n kop, da'k er nie bij gebleve ben ! Wat jij bootsman?" 

„Ja, 't is waar," zei deze. „'t Zou 't beste zijn wat Jan doen kon, maar ... . 
hij mot 't natuurlik zèlvers wete." 

„Ben ik niet te jong ?" vroeg ik aarzelend. 

„Néé kereltje ! As je de zeventien gepasseerd ben, kunne ze je gebruike, 
hoor! Je mot dan éérst naar Nijmege, naar de Koloniale Reserve, waar 
ze je africhte. Je blijft daar, tot je minstens achttien bent en dan sture 
ze je met 'n transport wèg. Vroeger ging de reis met kleine zeilschepe, 
nou wor je vervoerd met 'n gróót stoomschip van „de Nederland" 
of de „Rotterdamsche Lloyd" en onderweg zie je al dadelik 'n móói stuk 
van de wereld ! Eerst ga je naar Southampton, 'n havenstad in 't zuiden 
van Engeland, je ziet daar de zon schittere op witte krijtrotse an de kust 
en komt ook voorbij 'n mooi eiland, Wight noeme ze 't. Niet, bootsman? 
Later stoom je door de straat van Gibraltar récht op Marseille in Frankrijk 
of Genua in Italië an. Je mag er wel niet van boord, maar je krijgt er tóch 
al 'n indruk van het ontzettende wereldverkeer en je ziet er reuze van 
schepe. Ga je nou Europa voor goed verlate, dan stoom je door die beroemde 
straat van Messina, je wéét wel, vlak langs de Italiaansche berge en zie 
je er de stede en dorpe zóó maar pardoes tegen de hellinge gebouwd, 
'n Effektief mooi gezich! Zoo'n nauwe zeestraat is nèt 'n trechter, waaV 

') Durf. *) Adjudant-onderofficier. s ) 't-Is zóó ! Zij, die bijzonder uitmunten door 
goed gedrag en lust hebben in studeeren, kunnen het gemakkelijk tot deze voor een 
onderofficier bepaald schitterende positie brengen. De onderluitenant toch wordt betaald 
als een tweede luitenant, doet bijna alle gewone luitenantsdiensten, wordt gehuisvest als 
officier of krijgt vergoeding van huishuur als voor luitenants is bepaald. Na twintig Indi- 
sche dienstjaren, waarbij de tijd beneden den rang van önderluitenant meetelt, kan 'hij 
aanspraak maken op een pensioen van f 1 200 's jaars, dat hij gemakkelijk nog met 'n 
paar honderd gulden vermeerderen kan, door in Nederland eerst als tweede en later als 
eerste luitenant bij de Landweer dienst te doen. Op het oogenblik telt het Indische 
Leger ongeveer honderd onderluitenants ! De bekende kapitein Christoffel, een Zwitser, 
verkreeg via den onderluitenantsrang zijn charge van officier ! C. B. 



DE PRINS. 



83 



alles door mot. Telkens en telkens zie je dan ook schepe, die voorbijgaan 
en ze hebbe an boord hard werk om stééds maar met de vlag te saleweere '). 
Na vier dage kom je langs 't eiland Kreta, dat er maar woest en kaaltjes 
uitziet, te Port Saïd an, an de ingang van 't Suezkanaal. Hier zie je voor 
't éérst de oostersche rasse en je bent er 
as in 'n andere wereld verplaatst. Dag en 
nacht vaar je nou, nadat kolen zijn ge- 
laje, dwars door de woestijn. Links zie je 
Azië en rechts Afrika zóó maar gemoe- 
dereerd vlak bij je ligge ! 's Nachts 
werpe ze met van die electrieke Iampe 
'n zoeklicht op de dorre zandoevers van 
de beide werelddeele. Dat geeft dan 'n 
spookachtig effect ! Na 'n achttien uurtjes 
met matige snelheid zóó te hebbe door- 
gevare, zie je rechts van je 't groene Suez 
ligge, waar nog eve op de ree mot worde 
gestopt, van wege de brieve, en dan gaat 
't weer vooruit, door de Rooie Zee, die 
heelemaal niet rood is, op Aden of Perim 
an, om daar dan al wéér kole in te gaan 
neme. Dan ben je eindelijk in die reus- 
achtig groote Indische Oceaan en krijg 
je 't al lekkertjes warm, hoor ! Hoewel 
soms 't in de Rooie Zee nog érger kan 
braaie ! Nou, binne veertien dage zit je 
dan in alle geval goed en wèl in Jan 
Oost, 't mooiste land van héél de we- 
reld, wat jij bootsman?" 

„Ja, da's waar," zei vader Krul. „Er 
gaat, wat natuurschoon aanbelangt, niks 
niemendal boven de Oost !" 

„Je hóórt 't," vervolgde de majoor, 
die zich hoe langer hoe meer opwond 
en mij door z'n geestdrift werkelijk 
meesleepte. „Je hóórt 't jonge ! En dat 
alles kan je nou gaan zien, zónder dat 
't je 'n cent kost, want de burgers, die 
motte al héél wat lood offere om zoo'n 
reisje naar de Oost te kunne make ! En 
daar in Indië wacht je dan 'n héérlik 
leve vol afwisseling en avonture. Telkens 
wor je er overgeplaatst. Nu zit je hier, 
dan weer in 'n andere negerij, soms zoo 
vér van mekaar als Weene van Amster- 
dam, 't Is er stééds 'n trèkke en rèize 
van wiedeweergaai ! 't Ete is er óók uit- 
stekend en de dienst, in 'n vredesgarni- 
zoen, niet te zwaar. 

Nou hè jij natuurlik 'n machtige hoop 
kwaad over de kloniale gehoord, niet ? 
Nou dat kömpt, omdat ze er vroeger maar van allerlei havanah-uitschot 
bij anname ! Da's nou, in de laatste tijd, véél verbeterd, maar de kwaje 
naam zijn ze zoo gauw niet kwijt ! Vroeger krege we vreemdelinge met 
valsche papiere, lui die in d'r land soms héél wat rare dinge uitgevr .... 
hadde en ook allerlei gesjachte jongens van hier ! Niet dat 't geen ferme 
knulle werde later, as ze éérst maar goed onder de disciplien stonde, maar 
vóór dat ze uit- 
reisde, maakte ze 
't hier wel wat 
bont ; daarom kijke 
ze d'r noü nog al- 
tijd laag hier op 
neer. En och ! wat 
zou ons Hollandje 
weze zónder die 
verachte kloniale ? 

Niks, niemendal 
hoor ! Holland valt 
en staat met z'n 
Oost en as we 
daar geen brave 
jongens hadde, die 
er de vlag bewaak- 
te, dan konde ze 
hier gerust wel in- 
pakke en allemaal 
naar Amerika ver- 



huize, want dan was er al héél gauw geen cent meer te verdiene, wat ik 
je zeg, hoor ! J ) ( Wordt vervolgd). 



') Volkomen waar, al snapt de 




ondankbare doorsnee-Nederlander dat niet ! Indië 
bracht ons volk sinds 1875, nog niet eens 
ruim becijferd, ongeveer 4500 millioen gulden 
directe winst op. We zijn door Indië een der 
rijkste landen van de wereld en ... . danken 
dat in de éérste plaats aan ons dapper Indisch 
leger. — Een beetje meer respect dus s.v.p. voor 
onze oud-kolonialen en hun officieren ! C. B. 



1870 — 1910. Herdenking van het eerste gevecht in den 
Fransch-Duitschen Oorlog. 

't Was den 25sten Juli 1870, dat een ruiterpatrouille, gecommandeerd door rit- 
meester Zeppelin — den tegenwoordigen beroemden uitvinder en luchtreiziger — 
slaags raakte met de Franschen. De gep. Duitsche kolonel, baron Van Villiez (x ), 
een der overlevenden van dat bloedige gevecht, heeft kortelings een krans gelegd 
op het graf van den dapperen onderofficier Pagnier, dien hij onder zijn oogen 
had zien vallen te Niederbronn en bij de plechtigheid, hierboven in beeld ge- 
bracht, een rede gehouden. — De voormalige onderluitenant Spinner heeft den- 
zelfden dag namens den Franschen generaal Chabot een krans gelegd op het graf 
van den Beierschen luit. Winsloë, die in hetzelfde gevecht doodelijk gewond werd. 




'1 Door de vlag 
achter op 't schip te 
strijken. De Engelsch- 
man doet er niet aan ! 
De Duitscher salueert 

ons Nederlanders 
bijna altijd het eerst, 

omdat we oudere 
rechten op zee heb- 
ben. Ieder koopvaar- 

dijschip, hóe groot ook, moet voor een schip van de Oorlogsmarine van iedere natie, 
hóe klein dat schip of die natie ook zijn moge, 't éérst salueeren. Dit saluut moet 
dan worden beantwoord op dezelfde wijze, nl. door 't strijken van de vlag. 

C. B. 



G.-oep van de Zangvereeniging : hollandsch Mannenkoor, te Pretoria. 
Onder de uitstekende leiding van den directeur, den heer De Beer, heeft dit vocale gezelschap, sterk 52 werkende leden, een 
goeden naam verworven ; de uitvoeringen, die herhaaldelijk dienstbaar gemaakt worden aan liefdadige doeleinden, 't geen bijzon- 
dere waardeering verdient, getuigen van nauwgezette instudeering, van eendrachtige samenwerking en van groote toewijding — 
In 't midden zittend: de Consul üeneraal, de heer Knobel en echtgenoote ; daartusschen de Vice-Consul, de heer P. Staal; ver- 
der zittend, van links naar rechts : de heer L. W. C. Cuipers, penningmeester, de heer P. de Beer, directeur ; naast Mevr. Knobel, 
de heer Maas, president en de heer Leemhuis ]zn., secretaris. — Het streelt ons nationaliteitsgevoel, dat deze Hollandsche Ver- 
eeniging in Transvaal, onlangs haar 15-jarig bestaan vierend, van zoo krachtig leven blijk geeft en hoog in aanzien staat zoowel 

bij de Engelschen als bij onze stamverwanten. 



2)e Vrijheid op een ^orp. 

Vrij naar het Engelsch door JAN PEN. 

„Het was nog in den tijd, dat ik voor 
zaken dikwijls in de Vereenigde Staten 
moest zijn," zoo vertelde kapitein Wil- 
liams, „dat ik mij met rechter Jones en 
generaal Reading op een stoomboot be- 
vond, die de Mississippi opvoer. Door het 
heerlijke weer uitgelokt, wandelden wij op 
het dek een weinig heen en weer, toen 
wij den kapitein tegen kwamen, die juist 
de kajuit verlaten had. 

„Verwoede spelers daar beneden," 
zeide hij, „zij ruïneeren zich totaal!" 
„Kom, laten wij eens een kijkje gaan 
nemen," stelde ik voor. 

Weldra hadden wij het salon bereikt, 
waar de spelers, vier in getal, om de 
tafel zaten, omringd door een groot aan- 
tal nieuwsgierigen, die belangstellend het 
bankpapier van den een naar den ander 
zagen schuiven. Men speelde „poker" 
en reeds scheen een der spelers, een man, 
op wiens gezicht duidelijk te lezen stond, 
hoe de speelduivel hem in zijn macht 
had, geheel „uitverkocht". Hij zette juist 
zijn laatsten dollar op de kaarten van zijn 
tegenpartij. Deze legde vier „heeren" 
tegen zijn vier „vrouwen" neer en onze 
man, die een katoenplanter bleek te zijn, 
stond op. 

„Klaar," vroeg de ander. 
„Ja, maar heb een oogenblikje geduld ; 
we zullen eens even wat geld maken." 
„Hola, John !" riep de planter tegen 
een slaaf op den achtergrond, „breng de 
meid en de jongen hier, die ik in Natchez 
gekocht heb." 

De oude verdween en kwam terug met een flinke Mulattin van eenjaar 
of dertig met haar zoon, een stevigen, gezonden knaap van tien jaar. 

Beiden keken bezorgd in het rond wat er wel gebeuren zou en de knaap 
klemde zich stevig aan zijne moeder vast, bang om van haar voor altijd 
gescheiden te worden. Toen de meid en de jongen binnen den kring 
getreden waren, stond de planter op : 

„Hier, gentle- 
men, hebt ge een 
meid en haar jon- 
gen erbij, een paar, 
zooals er geen 
tweede te vinden 
is. Mij kosten ze 
IOOO dollars, maar 
ik geef ze voor 
600 ! Wie geeft het 
ervoor ?" 

„Verkoopt ge ze 
ook per stuk ?" 
vroeg een der aan- 
wezigen. 

„Het spijt me, 
mijnheer, maar dat 
zal niet gaan. De 
meid heelt gezwo- 
ren, dat ze zich 
van kant zal ma- 
ken, als men haar 
den jongen ont- 
neemt en geloof 
me, ze houdt haar 
woord. Maar kom, 
wie biedt er ? De 

vrouw alleen is 
meer waard!" 

Hij wachtte een 
minuut tevergeefs 
"op antwoord. 
„Vooruit, geld moet ik hebben ! Breng dobbelsteenen ! Twintig aan- 
deden van 30 dollars. Te voorschijn met het geld. Wie het eerst betaalt, 
gooit het eerst !" 

Nu ontstond er een algemeene opschudding en een algemeen gedrang. 



84 



DE PRINS. 




Op de Scheveningsche Wielerbaan. — Ditmaal concentreerde de belangstelling van het publiek zich in het bijzonder op de aangekondigde voorstellingen van tafereelen uit het 
leven in de Prairieën van „The Wild West", waarin cow-boy, paard en stier een rol spelen. — Foto links: brengt in beeld het opvangen van een wilden stier in vollen galop 
door hem een 60 voet lang touw van gevlochten riemen (lasso) over den kop te werpen. Wegens gevaar voor de toeschouwers werd de voorstelling op last van de politie gestaakt. — 
Foto midden: geeft een voorstelling van de wijze, waarop een stier steeds zónder touwen kan worden bedwongen door hem op den rug te springen. — Voorts werden nog eenige 
behendigheidsproeven in touwwerpen en knoopenleggen getoond, terwijl een gedeelte van het programma werd ingenomen door rijwiel-wedstrijden. — Foto rechts: De cow-boy 
breidelt het wilde prairie-paard „Broncho Two Step"; in 1908 won Jack Elliot in een vijf-daagschen wedstrijd te Denver (Colorado U. S. A.) met dit paard den eersten prijs. 



De medespelers 
namen eerst elk 
drie aandeelen, 
vervolgens eeni- 
ge omstanders, 
zoodat er wel- 
dra zestien ver- 
kocht waren, zoo 
snel als de plan- 
ter slechts het 
geld kon incas- 
seeren en de 
namen opschrij- 
ven. De ambitie 
verminderdenu. 
De planter nam 
er nu zelf een 
en eindelijk ook 
nog een van de 
dischgenooten. 
„Nog twee 
kansen, gentle- 
men !" 

Generaal 
Reading over- 
legde eenige 
oogenblikken 
met rechter Jo- 
nes, trad vervol- 
gens op de tafel 




Heidebrand nabij Ginneken. — De gemakkelijke ontvlambaarheid en de groote droogte van de heidestruiken, geven aan een brand een zoo 

snelle uitbreiding, dat in een minimum van tijd een groote uitgestrektheid in volle laaie staat ; de aanblik is fantastisch, maar het blus- 

schingswerk, dat met omzichtigheid en methodiek moet geschieden, gaat langzaam. 



toe en legde 
dertig dollars 
neer. 

„Uw naam, 
als ik u verzoe- 
ken mag !" 

„Schrijf maar 
den naam van 
de meid. Ik geef 
haar een kans !" 

„Maar mijn- 
heer!" 

„Zeker, gauw 
gang maar!" 

„All right ! 
Ninette een 
kans !" 

„Nog één 
kans open. Wie 
is de laatste ?" 

„Hier," zeide 
rechter Jones, 
„dit voor den 
knaap," en hij 
telde 30 dollars 
neer. 

„Uitstekend," 
riep de eigenaar 
van de ongeluk- 
kige menschen, 




De Vliegweek te Heerenveen. — Met schitterend succes heeft onze jeugdige landgenoot, Clement van Maasdijk, zijne proeven van aviatische kunst voortgezet en ieder, die voor 
het eerst het verrassende, sensationeele schouwspel van eene opstijging en eene vlucht gadeslaat, zal, met de gedachte aan het voortdurend gevaar voor een fatalen val, bewon- 
dering krijgen voor den moed en de energie van den aviateur; het ratelende geknetter van den motor, de zwenkingen, draaiingen en overhellingen van den vlieger verhoogen 
den prikkel. — Wat den aanblik betreft, zoo vliegt een monoplan statiger en eleganter dan een biplan. — Van Maasdijk werd na zijne stoute lucht-excursies, waarbij hij met 
zijne vlucht van 27 min. 16'i's sec. het record in Nederland maakte, door de menigte enthusiastisch toegejuicht en met lauweren overladen ; 't is te hopen, dat weldra ook het 
centrum en het zuiden van het land van de aviatiek zullen kunnen genieten. — Foto boven, links: Van Maasdijk in het luchtruim even na de opstijging voor de record-vlucht. 
Foto boven, rechts: Onze jeugdige held en zijn monteur Paul met kransen en bloemen gehuldigd, na de record-vlucht. Foto onder, rechts: De schroef met 7-cilindermotor Gnome, 

opgenomen aan de achterzijde van de vliegmachine. 



DE PRINS. 



85 




De knaap ging weder naar de tafel. Zijne be- 
vende handen bedwong hij zoo goed hij kon ; zijn 
lippen waren stijf opeen geklemd. Langzaam schud- 
de hij de dobbelsteenen in den beker. Ademlooze 
stilte heerschte in de kamer. Niets verbrak ze dan 
de zwoegende ademhaling der tusschen hoop en 
vrees geslingerde moeder. 

De eerste worp lag op het groene kleed. 

„Vijf. . . . vijf. . . . zes, dat maakt zestien," zeide 
de planter, terwijl hij het getal opschreef. 

Nogmaals werden de steenen in den beker 
gedaan. Daar lagen ze ! „Negen .... negen .... 
zes !" 

„Bravo, dat is vier en twintig. Samen veertig !" 

De laatste worp ! Doodsbleek greep hij den beker. 
Zijne moeder scheen op het punt van in zwijm 
te vallen. De steenen rolden, kantelden, bleven 
liggen! 

„Drie vieren, samen twee en vijftig ! Tommy, 
mijn jongen, ik wensch u geluk. Ge zijt eigenaar 
van u zelf en uwe moeder ! Kapitein, schrijf als 
't u blieft zijn naam in den koopbrief en ik zal 
hem onderteekenen. Deze heeren zijn getuigen !" 

De lezer stelle zich het nu volgend tooneel voor ! 

Toen ik vele jaren later den rechter terug zag, 
nam Ninette zijn huishouding waar en was Tommy 
zijn ijveiige dienaar, 



Tengevolge van hevige slagregens, gepaard met onweer, is in Tirol eene bergbeek van loop veranderd 
en heeft zij zich een weg gebaand onder een huis door, zonder het perceel verder te beschadigen ; 
de stroom komt aan de zuidzijde binnen en aan de noordzijde er weer uit. Het geval, waarvan onze 
foto een duidelijk beeld geeft, is zeer merkwaardig en natuurlijk gevolgd door eene onbewoonbaar- 
verklaring van het huis. 



„één voor Tommy en daarmee zijn wij er. 
Kapitein !" 

„Wat is er van uw dienst?" 

„Maak u eens een paar koopbrieven in orde 
voor Ninette en Tommy en laat den naam voor 
den winnaar open." 

Weldra waren de verlangde formulieren in orde. 
„Nu er op los, mijne heeren !" 

Ieder aandeel gaf kans op drie worpen. 

De eerste zes spelers brachten het niet hooger 
dan dertig, maar de zevende bracht het tot veertig. 
Daarna volgden er weder verscheidene lagere 
worpen, totdat de vijftiende een en vijftig wierp. 

Welk eene spanning heerschte er rondom die 
speeltafel ! Een en vijftig was moeilijk te over- 
treffen. De kleinst mogelijke worp was negen, de 
hoogste vier en vijftig, het gemiddelde een en 
dertig en een half. 

Alleen het gerammel van de dobbelsteenen 
verbrak de doodelijke stilte, maar niemand van 
de volgende drie gooide boven een en vijftig. 

„Kom, Ninette, uwe beurt." 

Sidderend trad de arme vrouw voor. Zij hield 
haar hand op het hevig kloppend hart. Niets 
werd in het salon gehoord, dan de eentonige 
slagen van de . stoommachine. 

Bevend nam zij den beker in de 

hand, maar zij was niet bij machte 

te werpen. 

„Wil de sentle- men niet voor 



mij werpen?" vroeg zij met bevende 
stem. 

„Laat Tommy werpen," zei 
Reading, „misschien is hij gelukkiger 
dan ik !" 

De knaap nam den beker van 
zijne moeder over ; hij sidderde 
als espenloof, een gansche wereld 
van wel en wee was aan de grillen 
van het „toeval" prijs gegeven. In 
zijne hand hield hij het verzegelde 
boek, waarin het lot van hem en 
zijne moeder geschreven stond — 
en de val van een dobbelsteen zou 
het openen. Hij schudde ; de stee- 
nen vielen. 

„Drie!" 

Wezenloos bleef hij staan, op de 
drie enkele oogen starende. 

„Werp verder, Tommy!" sprak 
de planter. 

„Ach m aster ; ik kan nooit meer 
een en vijftig werpen !" zeide hij 
met tranen in de oogen. 

„Maar gij hebt uw eigen worp 
immers nog, mijn jongen?" 

„Welja," zei rechter Jones, „dit was 
voor uw moeder. Werp nu voor u 
zelven, voor mijn aandeel. Wees kalm 
mijn jongen en dat de hemel ubijsta!" 





Stoomploeg, gebezigd voor de heide-ontginning op de Veluwe ; onze afbeelding geeft een duidelijk beeld van de aanwending van dit 

zoo hoogst nuttige werktuig, ten behoeve van de omwerking der dorre en woeste gronden. — De Heidemaatschappij verdient lof voor 

haar krachtigen steun bij de ontginning, die natuurlijk de volkswelvaart ten goede komt. 



H. M. Victoria Eugenia Christina, prinses 
van Battenberg, Koningin van Spanje, in 
haar boudoir (nieuwste portret). — Zij 
werd geboren 24 Oct. 1887 en huwde 
31 Mei 1906 met Koning Alphons XIII 



EEN GEWELDIGE SCHUTTER. 

Op een origineele wijze overtuigde 
overste Cody, die onder den naam 
„Buffalo Biü" bekend en beroemd 
geworden is, de Paronee-Indianen, 
dat zijne vaardigheid in het schieten 
aan de hunne gelijk was. Gedlirende 
eene militaire expeditie ontmoette 
hij een troep Indianen. Hij bleef 
bij hen, en toen men op zekeren 
dag een buffelkudde zag, grepen 
drie en zeventig Indianen de kudde 
aan en doodden drie en twintig buf- 
fels. Den volgenden dag ontdekte 
men eene nieuwe kudde en Buffalo 
Bill vroeg vergunning om te laten 
zien, hoe zeker hij was van zijn 
schot. Men denke zich de verbazing 
en bewondering der Indianen, toen 
Cody alleen in vijf en veertig mi- 
nuten acht en veertig buffels doodde! 



■86 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„Dit is echter geen kinderachtig spotdicht, zooals er voordurend in Parijs 
worden gemaakt en gezongen, maar majesteitschennis van de ergste soort," 
hield De Morny vol. „De brutaliteit, aan u, den neef des keizers, dit gedicht 
te geven overtreft alles. Zeg mij, wie het deed." 

„Zoo dom zal ik niet zijn, beste Morny. De goede jongen heeft trouwens 
het gedicht niet zelf gemaakt, hij wist niet eens van wien het was." 

„Of hij deed zich zoo voor." 

„Geef mij het gedicht liever terug, De Morny." 

„Neen, want ook tegen mij is er een weerzinwekkende beleediging in 
uitgesproken." 

„Tegen u, gij zijt in het geheel niet genoemd." 

„Wij allen, die den keizer in die zware dagen ter zijde stonden, worden 
als moordenaars betiteld. Dat mogen we ons niet laten welgevallen." 

„Gij zijt een spelbederver, Morny en hebt geen gevoel voor een goede 
grap. Ik zelf wilde het den keizer bij gelegenheid laten lezen, omdat ik het 
gedicht zoo kostelijk vind — ondanks de kleine boosaardigheden." 

Morny trok een gezicht, alsof hij vragen wilde: „Zijt gij een dwaas, of 
houdt gij u maar zoo dom?" 

De eerste opvattnig werd weersproken door het listig flikkeren in Plonplon's 
oogen. Bij al zijn goedhartigheid bezat hij een goede portie boosaardigheid 
en hij deed niets liever dan zijn keizerlijken neef en zijn schoone nicht 
Eugenie ergeren. Maar het volgend oogenblik had hij het gedicht en alles 
wat er mede samen ging reeds vergeten, daar hem een mooi gezicht onder 
de dansende dames opviel. 

„Gij kent hier zeker alle menschen, Morny ?" 

„Ja, viijwel." 

„Wie is dat bekoorlijk blonde meisje, dat met den stalmeester Bourgoing 
danst?" 

„Dat doet de mooie Marie Boucher van avond heel dikwijls. Zij is 
voorlezeres der keizerin." 

„Zulk een voorlezeres zou ik ook graag hebben. De post is bij mij nog 
vrij. Als ik ze haar aanbood?" 

„Ik denk niet, dat mejonkvrouwe Maiie Boucher de Tuileriën voor het 
Balais Royal zou willen ruilen, ik zou het haar ook niet aanraden," antwoordde 
Morny koel. 

„Een echt engelenkopje!" Prins Pionpion hield zijn bewonderenden blik 
op het jonge meisje gevestigd, terwijl zij in den arm van haar danser voorbij 
gleed, en daarna nog een oogenblik naast hem bleef staan. „In ieder geval 
ga ik kennis met haar maken!" 

Met een korten knik verliet de prins zijn plaats en ging regelrecht op 
het jonge paar toe. 

Marie maakte een diepe neiging. Bourgoing trad bescheiden terug. 

Morny sloeg nog een tijd lang den prins en het jonge meisje gade, hetwelk 
met neergeslagen oogen en blozend voor hem stond; en hij mompelde: 
„Het is alsof een dikke slak naar een juist ontloken roos wil kruipen." 
Daarna liep hij de zaal door naar zijn vrouw. 

Alle gasten maakten eerbiedig plaats voor hem. De oogen van menige 
schoone vrouw volgden zijn hooge gestalte. 

Morny boog zich over den stoel zijner vrouw, die met vorstin Pauline 
Metternich en eenige jonge ridders zat te praten. 

„Kom, Sofie!" zei hij. „Hunne Majesteiten willen vertrekken." 

Hij bood haar den arm, en bracht haar in het blauwe salon der keizerin, 
waar Hunne Majesteiten de afscheidsgroeten ontvingen, voordat zij groetend 
door de rijen der overige gasten schreden. 

Amely Dubois en Hortense verlieten tamelijk gedrukt het slot. De zusters 
waren weinig spraakzaam op de terugreis. 

Amely was meer bezorgd dan zij wilde toonen over haar man. Ook had 
het haar ontstemd, dat zij onder de schijnbare belangstelling minder deel- 
neming dan leedvermaak had gevoeld. 

In Hortense's hart bleef de beleediging zich hechten, dat haar bruidegom 
het toilet van Marie Boucher boven het hare had verkozen. 



Hoofdstuk VIL 

De keizerin maakte het slot van haar halssnoer los, nam den diamanten 
diadeem uit het haar, en wierp de sieraden Marie toe. 

„Zoo, nu heeft mijn kleine toch het kostbaarste toilet," lachte de keizeiin, 
en ging met haar voorlezeres de slaapkamers binnen. 

Haar eerste kamervrouw wachtte haar daar reeds. 

„Ik ben zoo moe, Pepa, dat ik de sieraden niet gauw genoeg kon 
afleggen," zei de keizerin vroolijk. „Het was een mooi feest. Ik geloof, dat 
het den keizer genoegen verschafte al die mooie vrouwen rondom zijn tafel 
vereenigd te zien. Het beste beviel hem onze kleine Marie in haar netel- 
doeksch kleedje." 

Zij streelde de blozende wang van het jonge meisje, dat snel haar lieveling 
was geworden. 

„Uwe Majesteit is te goed. Verder zal niemand wel zoo gedacht hebben." 

„Nu, baron Bourgoing deelt in ieder geval mijn meening. Hoe dikwijls 
hebt gij heden avond wel met hem gedanst?" 



„Dat weet ik werkelijk niet, Uwe Majesteit," antwoordde Marie wat 
verlegen. „De baron danst uitstekend, daarom — " 

„Ja, ja, er gaat niets boven een goed danser; hij is echter ook een goed 
ruiter. Te Fontainebleau zal hij u rijles geven. Men leert van hem meer 
in een uur dan van een ander in weken. Er is niets heerlijkers dan om in 
de wouden van Fontainebleau te rijden. Kon ik dat maar weer doen." 

„Voelt Uwe Majesteit zich niet goed?" 

„Ik moet mij sedert de geboorte van Lulu in acht nemen. Pepa, hebt ge 
gehoord of de prins slaapt." 

„Zijn Keizerlijke Hoogheid slaapt als een engel." 

„Straks kom ik naar hem kijken, nu wil ik eerst nog wat praten met 
den keizer." 

„Zal ik later terugkomen om voor te lezen?" 

„Neen, nu moet ge gaan slapen, opdat uw oogen morgen even helder 
stralen als vanavond. Ik zal, ook zonder voorgelezen te worden, slapen. 
Goeden nacht, kleine. Droom zacht." 

Marie drukte een kus op de hand der keizerin. 

Eugenie keek haar na. Wat is zij lieftallig, zoo jong en onschuldig! Het 
is mij steeds of ik een kind bij mij heb, dat mij zonder vleierij haar meening 
zegt, — dat doet weldadig aan. Zoo, Pepa, misschien blijf ik heden wat 
langer weg." 

De kamervrouw, mevrouw Pollet, had intusschen de keizerin een kleed 
van matgele Indische zijde overgeworpen; in dit losse gewaad, bevrijd van 
de dwaze mode van dien tijd, kwam de schoonheid der keizerin eerst goed 
tot haar recht. 

Mevrouw Pollet ging de keizerin voor naar de vertrekken des keizers. 

De reuzengestalte van den wachthebbenden schildwacht in de voorkamer 
richtte zich nog strammer op, toen de keizerin de kamer betrad. 

„Gij bewaakt den keizer goed," zei de keizerin met haar vriendelijk 
lachje, waardoor het gansche bediendenpersoneel haar vereerde. 

Toen de keizerin de werkkamer van haar gemaal betrad, zat deze aan 
zijn schrijftafel, waarop de lamp brandde, maar hij schreef of las niet. Hij 
was zoo in gedachten verdiept, dat hij het binnentreden der keizerin niet 
had gehoord. Pas toen zij vlak naast zijn stoel stond, bemerkte hij haar. 
„Zijt gij het, Eugenie?" Hij dwong zich tot een lach, maar in zijn oogen 
lag sombere ernst. Zij legde haar hand in de zijne en schrok, toen ze 
voelde hoe die gloeide. „Zijt gij niet wel?" vroeg zij bezorgd. „Gij waart 
zoo opgeruimd. Het was een mooi feest." 

„Ik dank u voor den goeden inval. Gij kunt het wagen met schoone 
vrouwen samen te zijn. Gij weet toch, dat gij steeds de schoonste zijt." 

„Vleier! — Maar vertel mij, wat u heeft ontstemd, want ik zie steeds 
dadelijk als er iets is, dat u hindert." 

Hij aarzelde. Het hinderde hem, haar rust te verstoren, maar zijn 
verbittering was te groot. Hij moest zich uitspreken en buiten zijn gemalin 
en enkele vrienden had hij maar weinig menschen, die hij volkomen kon 
vertrouwen. 

Hij trok een stoel voor de keizerin nader. 

„Ik ging hierheen om, nadat onze gasten ons hadden verlaten, nog wat 
te werken. Terwijl ik in mijn stukken bladerde, komt mij een zoo pas 
gedrukt papier in handen. Ik lees het onwillekeurig door. Het is een 
schandelijk spotdicht op mij." 

„Laat het mij lezen, wij deelen alles, laat ook ik mijn deel aan den 
hoon hebben." 

De keizer aarzelde, maar gaf ten slotte het blad. Onder het lezen steeg 
een hooge blos in Eugenie's gelaat, dat daarna des te bleeker scheen. Zij 
vouwde het papier dicht en legde het op de schrijftafel. 

„Die ongelukkige tweede December ! zullen uwe vijanden u daarmede 
nooit met rust laten ?" 

„Nooit!" riep de keizer bitter. „De daarbij omgekomen lieden zullen zij 
mij steeds voorhouden, ofschoon mijn gansche regeering toch het bewijs 
heeft geleverd, dat ik slechts voor het welzijn van Frankrijk heb gehandeld. 
Ik beklaag de ongelukkige slachtoffers genoeg, want elke droppel Fransch 
bloed is mij dierbaar. Ik had ook ten strengste bevolen zoo gematigd 
mogelijk op te treden, maar wie kan een opgewonden menigte in toom 
houden? Zonder bloedvergieten gaat geen staatsomwenteling. Ik heb alles 
gedaan om de hardheden dier dagen te verzachten. Voor de nagelatenen 
der gedooden is op elke wijze gezorgd. Door de laatste amnestie zijn nu 
de meeste veroordeelden vrijgesproken. Het is waar, dat er destijds bij de 
verbanning veel ruwheid is geschied, niemand bejammert dit meer dan ik, 
maar ik kan toch onmogelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de ruwe 
behandeling mijner dienaren." 

De keizerin boog het hoofd. De staatsgreep bleet de wondeplek in het 
tweede keizerrijk, welke Hunne Majesteiten zelfs in intiem gesprek niet gaarne 
aanroerden. „En wat wilt gij met het gedicht doen?" vroeg zij einde- 
lijk zacht. 

„Pietri opdragen een onderzoek in te stellen. De vervaardiger moet ont- 
dekt en streng gestraft worden." 

„Maakt men de zaak daardoor nog niet erger ?" 

„Het is mogelijk, maar ik mag mij niet alles laten welgevallen. Ik ben 
anders niet zoo erg gevoelig en lach liever dan dat ik slraf. Ik ben ook 
tegenover niemand, die mijn zijde hield, ondankbaar geweest, maar 

„Integendeel, gij zijt veel te grootmoedig. Op ondank moeten wij steeds 
voorbereid zijn, erger u maar niet." 

„Ja, Parijs is ondankbaar," riep de keizer met een hem anders vreemde 
hartstochtelijkheid. „Wat heb ik al niet voor deze stad gedaan? Het is 
aan mij te danken, dat zij de schoonste der wereld is. Ons leger heeft 
nieuwen roem verworven — maar wat helpt dat alles? Waar zij kunnen, 
overladen zij mij met spot en hoon, evenals destijds met bloemen en lauwer- 
kransen op dien onvergetelijken i8< len October 1849, toen &> a ' s den door 
het volk erkenden keizer, door de straten van Parijs reed. Het was een 
schoone herfstdag. De hemel helder en blauw. Ik reed vooruit, mijn gevolg 
bleef ver achter. Een regen van kransen vei hinderde mij vaak verder te 
rijden, onophoudelijk moest ik naar alle kanten groeten, overal luide jubel- 



DE PRINS. 



87 



kreten, welke het donderen der kanonnen overtroffen. Het was de schitterend- 
ste, de gelukkigste dag van mijn leven." 

„De gelukkigste, Louis? Denkt gij niet aan onzen trouwdag, aan de 
geboorte van onzen zoon?" 

Napoleon bracht de handen der keizerin aan zijn lippen. „Zeker — ook 
dat waren gelukkige dagen, maar op dien i8 den October was ik nog niet 
verbitterd door de vele aanslagen. Herinnert gij u nog, wat ik u zeide, toen 
wij ons verloofden? Ik verzekerde u: dat gij er steeds op voorbereid moest 
zijn, dat ik vermoord kon worden, — en wel aan uwe zijde. — Heb ik u 
dat niet heel duidelijk gezegd ?" 

Een siddering doorvoer de keizerin, 
gingen ontvangen?" vroeg zij zacht. 

Hij knikte toestemmend met het 
gevangen in een niet te verscheuren net. De mazen sluiten zich steeds 
nauwer, totdat de visch is gevangen. Ik weet wel, door wiens hand mij 
deze bedreigingen en heden dit spotdicht worden toegezonden. Het is 
niemand anders dan Mazzini. Hij heeft medeplichtigen hier in Parijs, daaraan 
twijfelde ik nooit." 

„Mazzini, de verbannen Italiaansche oproermaker?" 

„Ja. Hij wil mij dwingen dat ik met Fransche wapenen zijn vaderland 
bevrijd." 

„En met welk recht kan hij dit van u verlangen?" 

„Van zijn standpunt zijn zijne eischen niet zoo verwonderlijk," zei Napoleon 



„Hebt gij kort geleden weer bedrei- 
hoofd. „Onafgebroken. Ik ben als 




„Le Boulevard du Temple et la Place de la Republique" te Parijs. 
Op den „Boulevard du Temple" concentreerde zich onder Lodewijk XIV het Parijsche leven ; daar was de groote promenade, het rendez-vous van 

de uitgaande wereld het 17de-eeuwsche Athene; men vond er onderscheidene théatres en andere vermakelijkheden, kortom 't was een der meest 

gezochte amusements-cenlra. De boulevard, zooals zijn physionomie thans is, dagteekent van 1860 ; het gewone bedrijfs- en verkeersleven speelt er 
zich af, gelijk in andere Parijsche hartaderen. — Op „la Place de la Republique", het oude Plein van Chateau-d'Eau, is meer intensief leven, meer 
beweging ; in het midden verheft zich het imposante standbeeld van de Republiek, opgericht in 1881. — Smartelijke herinneringen zijn verbonden 

aan deze plaats; in Mei 1871 bood de geweldige vuurzee, tengevolge van brandstichtingen, een vreeseüjk schouwspel De Commune had hare 

laatste stuiptrekkingen getoond ! 



nadenkend. „Toen ik verbannen was, reisde ik veel in Italië en vertoefde 
veel in Rome. Daar was het middenpunt van de Italiaansche gezworenen. 
Daar liet ik mij in den geheimen bond der „Marianne" inschrijven. Onder 
leiding van Mazzini was deze bond over geheel Italië verbreid en had het 
plan een algemeene republiek te stichten. Ik was toen jong, dwepend, 
overspannen — ik had niets te verliezen, alles te winnen. Onder de sterren- 
hemel van Italië zwoeren wij elkander trouw. Reeds velen hebben zulke 
droomen gedroomd. Toen een opstand uitbrak, zond Mazzini mij de opdracht, 
in hun rijen voor de onafhankelijkheid van Italië te strijden. Ik moest 
gehoorzamen, mijn eed bond mij; een weigering zou mijn dood ten gevolge 
hebben gehad. Ik kreeg een klein commando. De regeering onderhandelde 
eerst, totdat plotseling het gerucht liep, dat de Oostenrijkers in aantocht 
waren. De gezworenen vluchtten naar alle richtingen. Bij Forli kwam het 
tot een gevecht, — ik werd gewond. Ik lag in een armoedige hut in een 
havenstad; door het venster kon ik op de Adriatische Zee zien, waar de 
groote Oostenrijksche oorlogsschepen kruisten. Mijn moeder, die tot mij was 
gekomen, redde mij. Als bediende verkleed, zat ik op den bok harer reiskoets, 
waarmede wij dwars door Italië gingen. Dat ik eens als gezworene voor de 
vrijheid van Italië streed, is de keten, waaraan Mazzini mij nu hoopt te 
houden. Daar hij door bedreigingen tot nu toe niets heeft bereikt, heeft hij 
mij den dood gezworen." 

„Kunt gij niets doen om hem te verzoenen?" 

„Niets. Hij blijft hardnekkig op zijn standpunt en ik heb het mijne 
veranderd. Ik zie, niet meer, als destijds, het heil van Italië in een republiek, 
welke door dwepers wordt geleid, maar in de vereeniging van Italië tot 



een koninkrijk. Dat doel zou ik gaarne met mijn leger bevorderen, maar 
nooit als keizer en vertegenwoordiger van het monarchaal beginsel gemeene 
zaak met republikeinen maken. Dat weet Mazzini en daarom is zijn haat 
zoo bitter, zijn vijandschap zoo onverzoenlijk. Hij ziet in mij een meineedige, 
wien hij zich gerechtigd voelt te laten vermoorden, om zijn zaak te dienen." 
De keizerin zweeg. Een troosteloos gevoel overviel haar, alsof zij onverwacht 
voor een afgrond stond, die zich elk oogenblik zou kunnen openen, om 
wat zij liefhad te verslinden. 

„Hoe lukt het, die bedreigingen, dat gedicht in uw kamer te krijgen?" 
vroeg zij eindelijk. „De lijfwacht is toch trouw. Hebt gij verdenking op 
iemand?" 

Napoleon haalde moedeloos de schouders op. — „Op allen — of op 
niemand, zooals gij het wilt nemen. Ieder kan onder de keizerlijke livrei 
een republikeinsch hart dragen. Mazzini moet ook met volle handen goud 
uitstrooien voor omkooperijen. Tot den Bond behooren vele rijke leden, 
die hun gansche vermogen voor de plannen offeren." 

Hij ging naar het venster en schoof een gordijn terzijde. Eugenie leunde 
met het hoofd tegen zijn schouder. „Verlies den moed niet," zeide zij. „Ook 
de eerste Napoleon vertrouwde op zijn gesternte. Waarom zouden wij — " 
Op dat oogenblik viel een schelle lichtstraal in het vertrek, zoodat het 
keizerlijk paar van het venster terugsprong. Dicht voor het slot, sisten kort 
na elkaar drie vuurpijlen omhoog. 

„Wat was dat?" riep de keizerin ontsteld. 

„Een waarschuwingssig- 
naal van Mazzini," steunde 
Napoleon. „Ik ken zijn 
teekenen. Zoo waarschuwt 
hij hen, tot wiens dood hij 
besloten is." 

De keizerin greep naar 
het schelkoord. „Dat moet 
onderzocht worden. Elke 
minuut is kostbaar." Zij 
trok herhaaldelijk aan het 
koord. De Corsikaan Alles- 
sandro snelde binnen en 
vroeg wat de keizer be- 
geerde. 

„Laat maar," zeide Na- 
poleon mat. „Ik heb niets 
noodig. De keizerin trok 
bij ongeluk aan het koord. 
En ga gij rusten, Eugenie," 
zei hij toen de Corsikaan 
vertrokken was. „Voor he- 
den zullen het wel genoeg 
bedreigingen zijn." 

De poging tot schertsen 
mislukte. Zijn gelaat was 
doodsbleek. Ook de lip- 
pen, waarmede hij zijn 
vrouw kuste, waren koud. 
De keizerin beklom met 
loome schreden de trappen 
naar haar slaapkamer. Maar 
zij kon niet ter ruste gaan, 
voordat zij haar kind nog 
eens had gekust. De por- 
tretten in de zalen welke 
zij door moest gaan sche- 
nen het hoofd om te wen- 
den en haar met leege, 
doode oogen na te zien. 
Een onaangenaam gevoel 
ging als een rilling door 
de keizerin. 

De gedaante van al de 
schoone koninginnen die 
in deze ruimte hadden vertoefd doken voor haar op. Allen waren meer 
of minder ongelukkig geweest, velen had een ontzettend lot getroffen. 
Werkelijk vervolgde een reeks van diep tragisch ongeluk allen die eens 
schoon, gelukkig en geliefd den onheilbrengenden drempel van dit paleis 
hadden overschreden. Waren al de tranen door de vorstinnen vergoten, 
een noodzakelijk zoenoffer of verleende de geheimzinnige macht van 
Katharina de Medici die zeldzame ongeluksgave aan de muren der 
Tuileriën ? 

De keizerin zag angstig rond. Het was haar of de schimmen der onge- 
lukkige koninklijke martelaressen haar vervolgden. 

Eindelijk had zij het vertrek van haar kind bereikt. Zachtjes trad zij 
binnen. 

Het eerste morgenlicht drong reeds binnen. Door een blauw-zijden 
scherm omgeven stond in een nis de rijk gesneden wieg. Voorzichtig 
ging de keizerin naar het kleine bed waar de keizerlijke prins vreedzaam 
sliep. 

Zij knielde neer bij de wieg en kuste de rosé vuistjes die in elkaar 
geslagen op de met kant bezette deken lagen. 

Haar kus was zeker te vurig geweest. Het kind opende een paar ver- 
schrikte, donker-blauwe oogen, de kleine mond vertrok tot weenen. 
„Stil, mijn lieveling, stil!" De keizerin wiegde den kleine zachtjes. 
De kleine prins liet zich sussen. Hij herkende zijn moeder en stak haar 
de armpjes toe. 

( Wordt vervolgd). 



88 



DE PRINS. 




H. J. A. Raedt van 01c!2nbarncvelt. 




Tot resident van Amboina (Molukken) is ben. de 
heer H. J. A. Raedt van Oldenbarnevelt, waarne- 
mend resident der Padangsche Bovenlanden (Sumatra).— 
De heer Joseptl Thissen, sedert 1883 leeraar in het 
boetseeren, de anatomie, de proportieleer enz. aan de 
Gemeente-teek enschool voor nuttige en beeldende kunsten 
te Roermond, vierde 
kortelings onder talrij- 
ke blijken van hoog- 
achting en waardeering 
zijn 7osten geboorte- 
dag. — 1 De heer A. 
Mulder te Akkerwou- 
de bij Dokkum hoopt 
15 Aug. a.s. zijn 40- 
jarig jubileum als hoofd 
der school te vieren ; 
1 Oct. 1865 als on- 
derwijzer in functie 
getreden, werd hij 15 
Aug. 1870 tot hoofd 
der openbare school te 
Oldelamer bij Wolvega 
benoemd; sedert 1873 
vervult hij met buiten- 
gewonen ijver en groote 
toewijding zijn tegen- 
woordige betrekking, 
terwijl hij ook als leer- 
aar aan de Rijksnor- 
maallessen te Dokkum, 
als voorzitter of be- 
stuurslid van onder- 
scheidene vereenigin- 
gen en stichtingen zeer 
nuttig werkzaam is. — 
De heer G- Greup 
D.Hzn., fabrikant van 
zilverwerken, hofleve- 
rancier van H. M. de 
Koningin, te Schoon- 
hoven, herdenkt 14 
Aug. zijn 7csten g e _ 
boortedag en tevens 
zijn gouden jubileum 
als artistiek leider en 
eigenaar van de sedert 
1828 zeer bekende 




De hierboven afgebeelde Renaissance-kruik, een kostbare 
en smaakvolle proeve van vroegere kunstnijverheid, is 
voorzien van het jaartal 1500 en werd gevonden bij Doe- 
tinchem in den Kruisberg, waar voorheen twee kloosters 
stonden, bijgenaamd „De Kelder". — Het sieraadsstuk is 
46 c.M. hoog en eigendom van den heer Verzett te Rotterdam. 



behalve de schitterendste composities der Hebr. kerkge- 
zangen, tevens aria's en liederen. Gedurende de maand . 
Juli concerteerde Sierota te Londen, alwaar hij de eer 
, genoot onder zijn auditorium te zien minister Birrel met 
mevr. Birrel. Verder gaf hij concerten te Manchester, 
Liverpool, Leeds en Glasgow. Zijn concert op 31 Juli j.1. 

te Amsterdam was een 
schitterend succes. Ook 
te Antwerpen op 3 
Aug.j.1. vierde S. groote 
triomfen. De aanvra- 
gen voor een tweede 
concert te Amsterdam 
waren zoo groot, dat de 
heeren Wolff & Van 
Dommelen, Concert- 
bureau aldaar, zich ge- 
noopt gevoelden te on- 
derhandelen voor een 
tweede concert met 
Sierola's impresario, 
onzen vroegeren stad- 
genoot Harry Young, 
thans te Londen geves- 
tigd. — De 86-jarige 
heer A. Voerman Vol- 
kers te Hoorn, her- 
dacht 12 Aug. het zeld- 
zame feit, dat hij 55 
jaar lang, van de op- 
richting af, voorz. is van 
het leesgezelschap : 
Onderling Genoegen. 
— De heer Julius 
Sabbe, de zeer verdien- 
stelijke leeraar in de 
Nederl. taal aan het 
Athenaeum te Brugge, 
is kortelings op 64- 
jarigen ouderdom over- 
leden ; niet alleen 
blonk hij uitals docent, 
maar hij heeft steeds 
ijverig gestreden voor 
onze moedertaal en zich 
doen kennen als een 
talentvol dichter en re- 
denaar; ten slotte is de 





m 






il ] if !! 





A. Voerman Volkers. 




Julius Sabbe. f 



G. Greup D.Hzn. 



Het nieuwe R.-C. Instituut voor Doofstommen te St. -Michielsgestel (N.-B.), dat spoedig voltooid zal zijn. 




W. F. J, Keuchenius. f 



zilverfabriek. 
— Met genoe- 
gen plaatsen wij 
het portret van 
den beroemden 
tenorzanger 

Sierota, opper- 

cantor te War- 
schau. Gedu- 
rende een vijf- 
tal jaren fun- 
geerde S. als 
cantor te Wil- 
na, waarna hij 
circa 6 jaren ge- 
leden beroepen 
werd te "War- 
schau, zijn te- 
genwoordige 
standplaats. 
S. die thans 
36 jaren telt, 

wordt alom 
geacht te zijn 
de beste der 
cantoren welke 
de Isr. Kerk 
thans kan aan- 
wijzen. Zijn re- 
pertoire omvat 




De vacantie-feestdag der Amsterdamsche schoolkinderen. — Het ware ons en natuurlijk ook allen, die van de jeugd houden, oneindig liever geweest, als 

die ééne zonnige dag, dien ze met honderden, in de Zondagsche kieltjes en jurkjes uitgedost, onder het betrouwbare geleide van het onderwijzend 

personeel, in het Gooi, in bosch, duin of aan strand doorbrachten, ook in werkelijken zin zonnig geweest was ! Toch heerschte er ondanks den regen onder 

de lieve kleintjes nog al een prettige stemming, dank zij in 't bijzonder de uitstekende zorgen van geleidsters en geleiders! 



herleving van 
de stad Brugge 
voor een deel 
aan zijn initia- 
tief en zijn vol- 
hardend stre- 
ven te danken; 
men denke aan 
het zeekanaal 
„Brugge-Zee- 
haven", mm De 
heer W. F. J. 
Keuchenius, 
agent van de 
Javasche Bank 
te Semarang, is 
op zijn terug- 
reis naar Ne- 
derland aan 
boord vdn het 

stoomschip 
„Rindjani" van 
de Rotterdam- 
sche Lloyd in 
de Middelland- 
sche Zee over- 
leden. Hij be- 
reikte den 
leeftijd van 
50 jaar. 



Augustus 20 



1910 




pe 








VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



!£ 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



, f 5.00 
, „ 6.— 




I 






KEIZER FRANS JOSEPH. (1830 — 18 AUGUSTUS — 1910). 

(Zie het artikel op bladz. 93). 




go 



DE PRINS. 




Een ftvontuur in de # 1 p e n. 

Schets van ANTONY HOPE. 

us u wilt voor mij de Needie niet bestijgen en mijn zakdoek 
op den top laten wapperen ? Bah ! ik had niet gedacht dat 
u zoo lafhartig zoudt zijn," zei een mooi meisje tot een jon- 
gen man, met wien zij en haar broer het middagmaal gebruik- 
ten op de veranda van een hotel in de buurt van Zermatt. 

„Mijn beste kind," was het glimlachende antwoord, „je kunt niet van 
mij verwachten dat ik voor jouw genoegen zulk een gevaarlijken tocht 
onderneem." 

Maisie Ellis en haar broer reisden door Zwitserland, waar ze Jack Mac- 
Dermot, tot wien haar 
woorden gericht waren een 
paar weken tevoren ont- 
moet hadden, een knappe 
Engelschman, die nooit 
over zichzelf sprak en van 
wien ze alleen vernomen 
hadden dat hij in Londen 
woonde. Op de hem eigen 
gemakkelijke wijze maakte 
hij Maisie het hof, wat 
haar dikwijls tot wanhoop 
bracht, omdat niets zijn 
rust of volmaakte kalmte 
scheen te kunnen ver- 
storen. 

Zwijgend 'ging de maal- 
tijd verder voorbij. Na 
afloop keek MacDermot 
Maisie met tragen glim- 
lach aan en vroeg naar 
haar plannen voor den 
volgenden dag. 

„Het is mij totaal on- 
verschillig," zei ze en stond 
op om naar binnen te 
gaan. Voor het open ven- 
ster vroeg ze hem met 
een spottenden blik : „Wilt 
u niet een kussen onder 
uw hoofd, Mr. MacDer- 
mot en een warme kruik 
aan uw voeten ?" 

„Uw zuster schijnt boos 
op mij te zijn," zei Jack, 
zich tot Harry wendend. 
„Weet je ook wat ik mis- 
dreven heb ?" 

„Zeker," zei Harry, zon- 
der zijn hoofd om te wen- 
den, waardoor hem de 
ondeugende flikkering in 
Jack's oogen ontging, „ze 
is natuurlijk ontstemd over 
je lafhartige weigering om 
de Needie te bestijgen." 

Jack lachte luid. „Is dat 
alles?" Toen vervolgde hij 
op ernstigen toon : „Luister 
eens Harry, die piek is , 
alleen te bereiken door 
een geoefend klimmer met 

een uitstekenden gids. 
Eens, vele jaren geleden, 
heeft iemand na veel moeite 
en gevaren den berg be- 
stegen, maar sedert dien 
tijd is het niemand meer 
mogen gelukken — en 
hoewel ik je zuster het 
charmantste meisje ter 
wereld vind, ben ik niet 

van plan mijn hals te wagen voor een gril van haar." Met deze woorden 
ging MacDermot naar binnen om brieven te schrijven. 

Harry bleef op de veranda zitten peinzen. Hij was eenigszins getroffen 
door de woorden door Jack MacDermot tot hem gesproken, maar toch, 
het feit was eens volbracht, waarom zou hij het dan niet eveneens kun- 
nen doen ? 

Hier werd zijn gedachtengang onderbroken door zijn zuster die hem 
toevoegde : „Vind je Mr. MacDermot geen lafaard, Harry ?" 

„Och, ik kan hem niet zoozeer ongelijk geven, Maisie ; dit is geen ge- 
schikte tijd van het jaar om den berg te bestijgen." 

„Ben jij ook al bang?" vroeg ze minachtend. 

Harry werd vuurrood. „Bij God, Maisie, dat laat ik mij niet zeggen. 
Geef mij je zakdoek en ik zal hem voor je op den top brengen. Morgen- 
ochtend vroeg ga ik op weg als ik een gids kan krijgen." 

„O neen, Harry," zei ze verschrikt, „ik meende het niet. Ga niet wat 
ik je bidden mag." 

„Geef mij den zakdoek, Maisie!" herhaalde hij. 



„Neen Harry, neen, neen. Je bent te jong, je hebt geen ervaring genoeg — " 
„Zwijg!" zei Harry geprikkeld door haar woorden. „Ik zal jou en dien 

Engelschman toonen wat een Amerikaan vermag," en hij ging heen om 

een zakdoek uit Maisie's kamer te halen 

Maisie staarde droomerig naar de Needie. Zou ze hem volgen en trachten 



gaan 



Neen — het leek zoo gemakkelijk en 

,Ha! 




Naar den top ! 

Hoe grooter de gevaren en moeielijkheden, des te glansrijker de overwinning, wanneer eenmaal 

de top van dezen Alpenreus bereikt is. 



hem over te halen niet te 

het zou zulk een triomf zijn later tegen Jack te kunnen zeggen : 

Mr. MacDermot, mijn broer heeft volbracht wat u niet durfde." 

„Ben ik nog in ongenade ?" vroeg eensklaps MacDermot door de open- 
slaande deur op haar toekomend. 

„Ja, Mr. MacDermot, want lafhartigheid is iets dat ik niet gemakkelijk 
kan vergeven." 

„Kom kom, je spreekt als een verwend kind. Er is reeds ellende genoeg 
in de wereld. Men hoeft die niet te vermeerderen door roekeloosheid en 

waaghalzerij." 

„Bah ! ik haat het u 
zoo te hooren spreken!" 
riep ze driftig uit en op- 
staande snelde ze naar 
haar kamer, waar ze zich 
snikkend op haar bed liet 
vallen. Zou ze het hem 
vertellen van Harry ? Neen, 
duizendmaal neen ; hij zou 
haar slechts dol maken 
door zijn onverschilligen 
glimlach. Harry moest den 
tocht ondernemen, dan 
zou ze zich meer op ge- 
lijken voet met hem ge- 
voelen. 

Toen ze den volgenden 
morgen naar beneden ging 
om te ontbijten, deelde de 
kellner haar mee dat haar 
broer om vijf uur 's och- 
tends reeds was uitgegaan. 
Even later kwam Mr. Mac- 
Dermot binnen. De maal- 
tijd ging zwijgend voorbij 
tot hij uit een brief op- 
ziende zei : 

„Hè, hoe vervelend, ik 
moet morgen weer naar 
Londen vertrekken. We 
moeten dus vandaag nog 
zooveel mogelijk profitee- 
ren. Maar zeg eens, waar 
is je broer ? Is hij nog 
niet op ?" 

„Als u eens goed naar 
de Needie kijkt, zult u hem 
misschien zien," zei Maisie 
zegevierend, „ik meende 
hem tenminste een paar 
maal te kunnen onder- 
scheiden." 

Jack antwoordde niet en 
de uitdrukking in zijn oogen 
joeg haar bepaald schrik 
aan. Haar doordringend 
aanziend vroeg hij : „Is 
de jonge waaghals uit eigen 
beweging gegaan of heb jij 
er hem toe aangespoord ? 
Hoe laat is hij vertrok- 
ken ?" 

Geen antwoord. 

„Kellner hoe laat is 
Mr. Ellis uitgegaan?" 

„Om vijf uur, mijnheer." 

„Met een gids?" 

„Neen, hij kon er geen 
krijgen." 

„Wat zeg je ! Mijn God, 
de jongen moet gek zijn," 
verwaardigen verliet Mac- 



en zonder Maisie verder met een woord te 
Dermot de eetzaal. 

Twintig minuten later zag ze hem in touristen-costuum, flink en krachtig 
als een athleet, de straat doorgaan. 

„Waar gaat ge heen, Mr. MacDermot ?" riep ze hem toe. 

„Uw broer terugbrengen, hetzij levend of dood, Miss Ellis," antwoordde 
hij, kalm verder gaand. 

Maisie viel op een stoel neer. Jack was boos op haar, verachtte haar 
om haar koude ongevoeligheid. Ach, waarom had ze ooit die noodlottige 
woorden gesproken. O God, als hij eens niet terugkwam .... en eensklaps 
werd ze zich ervan bewust dat ze hem liefhad. 

Traag kroop de morgen voorbij. Tegen den middag, toen ze nog steeds 
zenuwachtig op de veranda naar de Needie zat te turen, schrok ze op 
door een automobiel, die voor het hotel stilhield. Twee heeren stap- 
ten er uit. 

„Miss Ellis," riep de eene, „dit is inderdaad een verrassing. Wie had u 
hier kunnen verwachten?" 



DE PRINS. 



9i 



Al sprekend nam hij zijn bril af en ze herkende hem als Harry Trevor, 
een luitenant, dien ze dikwijls in Londen had ontmoet. 

„U is toch niet geheel alleen hier ?" vervolgde hij verbaasd. 

„Neen. Mijn broer en nog iemand zijn reeds vroeg uitgegaan om de 
Needie te bestijgen." 

„Wat ! En dat in dezen tijd van 
het jaar ? Maar dan hebben ze ze- 
ker een uitstekenden gids bij zich ?" 

„Neen, mijn broer heeft er, helaas, 
geen kunnen krijgen en Mr. Mac- 
Dermot heeft het niet geprobeerd, 
geloof ik." 

„O als Mac van de partij is," riep 
Trevor verlicht uit, „dan is het in 
orde." 

„Kent ge hem ?" 

„Dat zou ik denken ! Voor zoo- 
ver ik weet is hij de eenige, die de 
Needie ooit beklommen heeft — 
dat is nu ... . laat eens zien .... 
acht jaren geleden. Ik geloof niet 
dat men in Europa gemakkelijk zijns 
gelijke zal vinden wat moed betreft. 
Ik zelf heb hem eens aan een 
station in Londen voor een trein 
zien springen om een kind te red- 
den dat tusschen de rails was ge- 
vallen. Hij heeft echter een manie 
zich voor te doen alsof alles hem 
onverschillig was. Als men hem ziet 
Ioopen op zijn langzame, trage wijze 
zou men nooit denken dat hij in het 
bezit is van het Victoriakruis en een 
van de vlugste ruiters en jagers is 
van Engeland. Bovendien is hij zeer 
intelligent en heeft een schitterende 
toekomst te wachten in den diplo- 
matieken dienst." 

Miss Ellis, die langzamerhand 
doodsbleek was geworden, stond 
eensklaps op en ging onder voor- 
wendsel van duizeligheid naar haar 
kamer, Hoe kon ze Jack ooit weer onder de oogen komen ! Zij die hem 
een lafaard had genoemd en hem minachtend had uitgelachen. 

Dien geheelen nacht, gekweld door angst en vrees, bleef ze in haar 
kamer, strak starend door het raam, te wachten of het tweetal ook terug 
zou komen. Eindelijk bij het aanbreken van den morgen zag ze MacDermot 
in hemdsmouwen langs het smalle paadje komen, Harry ondersteunend, 
die met Jack's jas over zijn schouders geslagen, wankelend naast hem liep. 
Dit was te veel voor 
Maisie's overspannen 
zenuwgestel, ze greep 
zich aan de tafel vast 
en viel bewusteloos op 
den grond neer. Toen 
ze weer bijkwam lag 
ze op haar bed, het 
vriendelijke moederlijke 
gezicht van de hotel- 
houdersvrouw over haar 
heengebogen. 

„Wees gerust made- 
moiselle, de heeren zijn 
beiden terug. Uw broer 
heeft zijn arm gebroken 
en zijn enkel verstuikt, 
maar overigens — " 

Ze werd onderbroken 
door een kloppen op 
de deur. Het was Jack 
die op zijn langzamen, 
bedaarden toon vroeg 
om Miss Ellis te spre- 
ken. Ze kleedde zich 
aan en ging naar hem 
toe. 

„Miss Ellis," zei hij 
koel, „ik kom afscheid 
van u nemen. Over een 
paar uren ga ik ver- 
trekken. Kan ik nog 
iets voor u doen ?" 

„Vergeef mij, o ver- 
geef mij, Mr. Mac- 
Dermot," snikte ze, „ik 
wist niet .... wat ge al 
gedaan hadt in uw le- 
ven — en ik ... . noem- 
de u een lafaard." 

„Zóó, heeft Harry Trevor, dien ik daar juist ontmoette, uw hoofdje ge- 
vuld met allerlei onzin over mij ? Maar terzake, ik ga nu pakken. Adieu." 
En met een beleefde buiging ging hij heen. — Juist toen hij den koffer ge- 
sloten had kreeg hij een telegram : „Kan uw verlof met een week verlengen." 




„De duivel hale mij als ik hier blijf," dacht hij, „ik zal Maisie toonen 
dat ik niet alles van haar wil verdragen. Ik zal haar van het telegram 
vertellen en toch vertrekken." 

Hij vond haar in de kamer van haar broer naast diens bed gezeten. 

Zoodra hij haar het doel van zijn 
komst had meegedeeld zei Harry : 

„Mac, geloof mij, het was haar 
schuld niet dat ik den berg besteeg — 
ze smeekte mij niet te gaan, maar 
ik...." 

„Is het waar, Maisie ?" viel Jack 
hem in de rede. 

Ze knikte. Eensklaps trok hij haar 
naar zich toe en kuste haar oogen, 
heur haar, haar lippen. Toen duwde 
hij haar van zich af. 

„Vergeef mij Maisie, ik liet mij 
een oogenblik door mijn gevoel mee- 
slepen, het zal niet weer gebeuren." 

„ Maar als ik het nu eens goed vind 't " 

„O lieveling, is het mogelijk dat 
je van mij houdt ? Ik dacht dat je 
mij als een onverschilligen leegloo- 
per beschouwde." 

„Dat deed ik ook, maar zelfs toen 
had ik je lief, hoeveel te meer dan 
nu, nu ik weet hoezeer ik mij in je 
vergiste. En wat heerlijk van het tele- 
gram, nu hoef je vandaag niet te 
gaan," vervolgde ze verheugd. 

„Neen, ik blijf. Binnen kort gaan 
we trouwen en Harry zal onze 
bruidsjonker worden." 



De Grutto bij zijn nest met eieren. 
Deze vogel, behoorende tot de nachtvogels, toont eenige overeenkomst met de Snip ; 
de oogen zijn echter kleiner; de bek is opwaarts gekromd; zijn winterkleed is verschil- 
lend van het zomergewaad ; een merkwaardigheid is zeker, dat de wijfjes grooter zijn 
dan de mannetjes. De grutto nestelt op den grond, broedt op vochtige moerasplaatsen 
langs de kusten en legt 4 eieren ; in het gure jaargetijde trekt de grutto naar het zui- 
den en keert in April terug. 



Het mislukte flezierritje 

door E. P. CAMPBELL. 
(Historisch). 




Sroedkolonie van Aalscholvers in een eendenkooi onder Lekkerkerk. 
De aalscholver, Cormoran of waterraaf, is schuw en vraatzuchtig van aard: de Hollanders richtten hem vroeger af tot de 
vischvangst, waartoe hem een ring om den hals gedaan werd, om het doorslikken van grootere visschen te verhinderen. 
De vogel wordt 72—75 c.M. lang, de kleur van kop, hals, borst en onderrug is glanzend zwartgroen, de vleugels en de 
bovenrug zijn bronskleurig met fluweelzwarte veeren. Hij behoort tot de pelikaanachtigen, heeft roeipooten en een zwem- 
vlies tusschen de vier naar voren gerichte teenen; hij voedt zich uitsluitend met visch, welke hij duikend of onder water 
voortschietend bemachtigd of uit den modderigen bodem ophaalt. 



„Hoe ter wereld zul je dat klaar 
spelen?" vroeg Winston Hatch. 
„Laat dat maar aan mij over. Ik heb nu juist eens echt zin in een 
automobielritje. " 

De twee jonge mannen slenterden arm in arm door de Broadway. Ze 
hadden samen geen duit op zak, niet eens genoeg om tramgeld te betalen. 
Maar wat maakte dat uit voor twee New-Yorker jongens? 

Niets was gemakkelijker dan maar binnen te stappen bij het Balmers- 
Chicago automobielenmagazijn, het beste dat er was. 

Het eerste stuk op 
't programma was echter 
„Indruk maken". Dit 
konden ze beiden als 
van 't bovenste plankje. 
„Ik denk, dat die 
daar van vijfduizend 
dollar, goed genoeg is," 
merkte Johnson op, toen 
de bediende eindelijk 
uitgepraat was. 

„Ze ziet ergoeduit," 
antwoordde Hatch, die 
direct begreep, waar zijn 
vriend heen wilde, „als 
u er niets op tegen 
heeft," — en Johnson 
keerde zich tot den be- 
diende, nadat hij zorg- 
vuldig de machine be- 
keken had — „dan zou 
ik graag willen dat u 
ons eens een ritje gaf, 
zoo ongeveer een 20 
mijl langs de rivier, ziet 
u, dan kunnen we zien 
of ze „allright" is." 

Johnson merkte ech- 
ter op dat hij niet zoo- 
veel indruk op den be- 
diende gemaakt had, 
als in dit geval noodig 
was. 

Juist op dat oogen- 
blik keek hij uit het 
raam naar den overkant 
der straat. 

„Excuseer me een 

oogenblikje!" riep hij. 

Daar ginds gaatMr Par- 

hij is de man die al mijn geldzaken regelt." 

kwam Johnson ademloos den winkel weer 



ker, die moet ik even spreken 
Na ongeveer drie minuten 
binnensnellen. „Alles in orde," riep hij, terwijl hij Hatch op den schouder 
klopte. „Union Pacific is io°/o omhoog gegaan — Reading zal minstens 



Q2 



DE PRINS. 



20 °/o opgaan. Ik 
geloof dat we betci 
doen met eens te 
gaan kijken naar 
die machine van 
15.000 dollar." 

De bediende 
scheen nu te begrij- 
- pen dat dit twee 
jonge mannen wa- 
ren, waard om 
zaken mee te doen. 
Hij riep den eige- 
naar Mr. Martin, en 
stelde hem voor. 
„Zeker mijne 
heeren, u kunt ge- 
rust een auto nemen 
om te beproeven," 
sprak Mr. Martin. 
„Mr. Parker heeft 
één van onze auto's 
ik ben er zeker 
van, u zult er ver- 
rukt over zijn." 

„Iets dat goed 
genoeg is voor Mr. 
I'arker is zeker 
goed genoeg voor 
ons," bracht John- 
son in 't midden, 
niet bemerkende 
dat Mr. Parker 
ondeitusschen den 
winkel binnenge- 
treden was. 

„Wel, wel, hoe 
maakt u het, Mr. 




Het Hanze-feest te Bolsward, ter herdenking van het feit, dat de stad na veel beproevingen doorstaan te hebben, in 1549 te Keulen, op de 
groote vergadering van afgevaardigden der Hanze-steden, weer als aangesloten bondsstad opgenomen werd. 361 jaren na die heuglijke gebeur- 
tenis heeft de aloude Friesche siad weder voor één dag geleefd in den glans van het luisterrijke 'verleden. De clou van het feestprogramma 
was ontegenzeglijk de Historische optocht,' voorstellende al de personen, die bij de wederinschakeling in het verbond betrokken zijn geweest, 
ruim 150 dames en heeren en pl.m. 50 paarden. De stoet bestond uit 5 afdeelingen : Bolsward stad en omgeving; de keizerlijke groep; het 
Hanze-verbond; bekende figuren uit Frieslands historie in de Ie helft der 16e eeuw; de kunst in Bolsward. Het geheel bood een schilder- 
achtigen aanblik, was uitstekend ineengezet en werd door duizenden bewonderend gadegeslagen. Het feestterrein gaf daarna te aanschouwen 
de huldiging van Karel \J,\ den hoofdpersoon van den optocht, verder het oogstfeest, den intocht van de Zomerkoningin en eindelijk een 
Weekmarktdag in Oud-Bolsward. Onze foto brengt in beeld de hoofdgroep op de eeretribune; staande Keizer Karel V en Landvoogdesse Maria. 



Parker?" riep de chef uit, op hem toesnellende en hem hartelijk de hand drukkend. 

„Dank u, uitstekend, Mr. Martin." — Op dat oogenblik liet de oudeheer zijn oóg vallen 
op Johnson. Zich verontschuldigend liep hij op de plaats toe waar onze twee stonden. 

„Jongmensch," zoo begon hij tot Johnson. „Ik ken uw naam 'niet, maar ik maakte een 
fout zoo juist, toen u me vroeg wanneer onze firma opgericht was — het was 1866 in 
plaats van 1865. Ik hoop u spoedig nog eens te ontmoeten." 

„Dank u Mr. Parker," antwoordde Johnson. 



„Wel Mr. Mar- 
tin, ik heb heusch 
geen tijd meer. Ik 
zie u nog wel eens. " 

„Dat hoop ik," 
antwoordde de ei- 
genaar, terwijl hij 
langzaam met den 
ouden heer naar 
den uitgang liep. 

Daarna keerde 
Martin zich om en 
keek de twee jon- 
gelui aan. Hij beval 
dat een der grootste 
auto's in orde ge- 
maakt moest wor- 
den. Daarna vroeg 
hij de beide jonge 
mannen beleefd om 
in te stappen. Toen 
ze gezeten waren, 
verwonderden ze 
zich er over, waar- 
om drie chauffeurs 
mede in de auto 
stapten. Daar gin- 
gen ze, langs de 
Hudson in een 
heerlijk gangetje. 

„Als ik het goed 
heb, zei u dat u 
graag een ritje van 
zoo ongeveer 20 
mijl wilde maken, 
is 't niet?" vroeg 
één van hen ter- 
loops aan Johnson. 



„Zoo ongeveer," antwoordde Johnson, die langzamerhand iets tot zichzelf gekomen was. 

„Dat zei de baas tenminste. Stop Bill! Ik geloof dat onze passagiers niet verder 
wenschen te gaan. En nu heeren, dit is het punt waar ge uitstappen moet." 

„Wat!" riepen beiden uit, toen ze zagen dat ze op een eenzamen weg waren — 
zonder een dubbeltje op zak. 

Eén blik op de andere mannen zei genoeg — hunne handen jeukten om de passagiers eens 
Hink aan te pakken. Zonder een woord te spreken, stapten Hatch en Johnson uit. De auto 





Het Hanze-feest te Bolsward. — De intocht van de Zomerkoningin op een met bloemen 

versierden wagen ; de hofhouding had een boom medegenomen, die op het feestterrein 

geplant werd en waaronder H M. plaats nam, om de uitvoering van den antieken dans 

gade te slaan en de plechtige voorlezing van het Hanze-besluit aan te hooren. 



De 46-jarige Aartshertog Frans Ferdinand, vermoedelijke troonopvolger in Oostenrijk- 
Hongarije, neef van Keizer Frans "Joseph, zijne echtgenoote Gravin Sophie Chotek, prinses 
van Hohenberg en hunne 3 kinderen Maximiliaan, geb. in 1902, Ernest, geb. in 1904 en 

Sophie, geb. in 1901. 



DE PRINS. 



93 



draaide om en verdween 
weldra in een wolk van stof. 
De twee kornuiten liepen 
den geheelen afstand naar 
huis terug, ongeveer 6 uur. 
Ze hadden geen plezier meer 
in automobielritjes. 

Keizer frans 3osepti. 

1830 — 18 Augustus — 1910. 
(By de voorplaat). 

Deze eerwaardige grijze 
monarch, (nestor der Euro- 
peesche vorsten) in het jaar 
[848 aan de regeering geko- 
men, heeft zijne populariteit 
met het klimmen der jaren 
zien toenemen. Aan zijne per- 
soonlijkheid, aan zijn mach- 
tig prestige, zijn bezadigd- 
heid, zijn scherp verstand 
en zijn wijs beleid, is het 




voor een groot deel te dan- 
ken, dat de banden, die de 
verschillende nationaliteiten 
van het uitgestrekte Rijk 
zoo los verbinden, niet van- 
ten gescheurd worden. — 
Keizer Frans Joseph, die 
zoowel in zijn familieleven 
als in zijne langdurige re- 
geeringsperiode zeer zware 
beproevingen doorstaan 

heeft, is in geheel Europa 
geëerd en bemind ; zijne 
regeeringstaak wordt in zijn 
levensavond zeer bemoei- 
lijkt door den voortdurenden 
strijd der nationaliteiten, 
welke de monarchie teistert. 
18 Aug. was eene grootsche 
manifestatie te zijner eere, 
zoowel van alle vorsten uit 
het buitenland als van de 
zijde zijner onderdanen. 



Het Tuinfeest in het park van het Paleis „Huis ten Bosch", ten voordeele van het „Nederlandsche Roode Kruis". — De Transvaal-oorlog brengt ons in levendige herinnering, welke 
uitnemende diensten het Ned. „Roode Kruis" in den jongsten tijd heeft bewezen ; de stichting verdient den grootst mogelijken steun in haar zoo menschlievend werk. — Vele hooge 
burgerlijke en militaire autoriteiten, waaronder ook de Minister van Financiën, gaven door hunne tegenwoordigheid van hunne belangstelling blijk, terwijl het den aanwezigen innig goed 
deed Z. K. H. Prins Hendrik, zoo kort na het rijwiel-incident, dat hem getroffen heeft, weder opgewekt en blijkbaar in goeden gezondheidstoestand te zien verschijnen ; de beminde, 
populaire vorst, voorgelicht door het uitvoerend comité (voorz. de gep. luit. -generaal De Waal), maakte een rondwandeling door het park en toonde weder de aandacht, welke Hij 
steeds voor instellingen van algemeen nut en belang aan den dag'- legt. Van het tentoongestelde materieel noemen wij de lichte draagbare tenten voor zieken en gewonden, de 
raderbaar, de brancard-overdekking, het in 1905 ingevoerde, zeer practische ziekenraam, om kranken, zonder hen in de armen op te tillen, in alle houdingen te vervoeren en eindelijk 
de bekende rottan-verbanden. — Ter gelegenheid van het feest werden pl.m. 300 postduiven, behoorende aan het Rijk en aan verschillende vereenigingen, opgelaten en hadden 
muziekuitvoeringen plaats, die de stemming verhoogden. — Foto boven: De demonstratie van de Roode-Kruis-automobiel. -— Foto links onder: Z. K. H. Prins Hendrik tijdens Zijn 
rondwandelinq, met den arm in een verband. — Foto rechts onder: Groep van het Roode-Kruis-Bestuur. Van links, zittend: ]hr. Mazel, kolonel Schouten, Gravin van Limburg Stirum, 
Zuster Beijnen, directrice van het Roode Kruis, de gep. luit. -generaal De Waal. — Daarachter, staande rechts: De officier v. gez. lste klasse, Dr. Boland; links achter: Schout-bij-Nacht 

De Bruyn Kops, chef van den Geneeskundigen Dienst der Zeemacht, verder vier pleegzusters. 




Panorama van Ischl, sedert 1856 de zomerresidentie van Keizer Frans Joseph en van den hoogen Oostenrïjkschen adel; in zijn paleis werd hij op zijn 80sten geboortedag gehuldigd. 
Ischl is schilderachtig gelegen in het Oostenrijksche district Gmunden, in het centrum van Salzkammerqut, en omgeven door hooge bergen. 



94 



DE PRINS. 




Merkwaardige Kasteelen en M onumen ^ en - 

De Ridderhofstede „Moersbergen". 

i] eerste aanschouwing reeds krijgt men den indruk, dat de 
tegenwoordige eigenaar eerbied voor het verleden heeft en zijn 
schoon kasteel op waarde houdt; het ligt in een ruimen vijver, 
met fraai plantsoen rondom, met heerlijke boomen, smaak- 
volle boschpartijen en idyllische plekjes, waar de gevederde zan- 
gers in de zonnige jaargetijden hunne bekoorlijke melodieën doen weer- 
galmen, 't Is 
een aanlok- 
kelijk oord. 
Het hoofd- 
gebouw heeft 
een trapge- 
vel en twee 
rijen boog- 
vensters; aan 
de eene zijde 
bevindt zich 
een terras, 
aansluitend 
bij een acht- 
kanten toren, 
waarachter 
een ronde 
toren uit- 
springt. De 
restauratie in 

Gotischen 
stijl verving 
de hooge da- 
ken met hun- 
ne sierlijke 
dakvensters 
door trapge- 
vels, de 
kruisramen 
door spits- 
boogven- 
sters, ver- 
laagde den 
vierkanten 
hoektoren, 
en verander- 
de de klok- 
vormige kap- 
pen van de 
hoofdtorens 
in spitsen, 
verwisselde 
de houten 

brug met 
een steenen, bracht den ronden zijtoren en den gekanteelden voormuur 
met de poort aan. — Behoorende aan een adellijk geslacht van het „Sticht", 
werd Moersbergen in 1492 aan de Domproosidij te Utrecht opgedragen; 
door vermaagschapping kwam de Heerlijkheid eindelijk aan de Van Oostrums, 
in het begin van de I9 de eeuw aan de familie De Boot en eenige jaren 
later aan de Baronnen d'Ablaing van Giessenburg. Het gebouw is thans 
nog in hoofdzaak zooals het op een afbeelding van ruim een eeuw gele- 
den voorkomt en waarschijnlijk is dit ook de grondvorm van het kasteel 
van vet vlogen eeuwen. 

Gedenkschriften van een Duet-Koloniaal. 



er éérst zijn en as je dan zès jaar goed gediend hebt en er je plicht hebt 
gedaan, kan je as oud-onderoff'cier, an 't klimaat gewend, 'n pracht- 
betrekking krijge, waar je hier al je tien je vingers voor zou aflikke ! En 
nou wil ik er verder geen woord meer over vuil make. — Schenk nog 'ns 
in, bootsman ! — Je mot nou maar nèt doen, zooas je zélf wilt, hoor!" 

„Maar ik wil wat graag!" riep ik nu ten volle overtuigd, „ik wil wat 
graag naar Indië toe, naar dat móóie héérlike land, waarvan ik zooveel 
goeds reeds hóórde en las en ik dank u ten zéérste voor uw goeie raad, 



majoor ! 

„Da's mannetaal, jong 
knollentuin. „Maar slaap 




De Ridderhofstede „Moersbergen" bij Doorn 



" riep de oud-strijder nu héélemaal weer in z'n 
er vannacht éérst nog maar 'ns goed op, dan 

kom ik mör- 
geavond wel 
weer terug. 
Alleen dat 
heb ik je nog 
eve te zegge, 
as je teekent, 
mot 't zijn 
met 't hei- 
lige voorne- 
me en de 
vaste wil om 
steeds je 
plicht en 
méér dan je 

plicht te 
doen ! Voor 
zwakkelinge 
is er bij ons 
in 't Indische 
Leger géén 
plaats, alléén 
voor jonge 
kerels, die 
lust en roe- 
ping voele 
om zich door 
diènstijver 
en goed ge- 
drag 'n loop- 
baan te 
scheppe. Al- 
leen voor 
zulke kna- 
pen, versta 
je, zijn er 
ginds móóie 
vooruitzichte 

geopend. 
Voor lui, die 

slecht op- 
passe, jene- 
ver drinke 
en slap diene 
Late die maar in 
niet. En nu ga 'k 



Bewerkt door 



CLOCKENER BROUSSON. 
VIII. 



Ik zag, dat de majoor 'n beetje bóós werd. Hij was opgestaan en liep 
met gróóte driftige stappen de kamer op en neer. Vader Krul lachte fijntjes 
en stopte z'n lange Duitsche pijp .... Eensklaps stond majoor Bootsma 
weer stil, keek me met z'n donkere oogen doordringend aan en zei : 
„Nou, as je liever je hééle leve 'n armoedzaaier blijve wil, tééken dan niet, 
dan mot je 't zélf maar wete, hóór, ik heb m'n plicht gedaan en je de wég 
geweze. D'r loope d'r hier in Holland düizende lond, die beschimmele op 
'n kantoor of achter 'n toonbank en die te véél verdiene om te sterve, 
maar ook te wéinig om behóórlik van te leve, fatsóenlike jongens, die 't 
bij ons, in de Oost, gauw tot onderofT'cier brenge zouwe, maar eenvoudig 
te beroerd zijn om de groote plas over te steke. Ze zouwe ginter, na zès 
jaar dienst, met paspoort kunne gaan en 'n goed betaalde, burgerbetrekking 
kunne krijge. Er zijn daar hóópe van die baantjes voor Europeane, die werke 
wille en kunne. Maar de heere blijve liever hier, bij moeders pappot ' ), en trouwe 
as ze nog niet dróóg achter d'r oore zijn, de lummels ! Ze zitte dan d'r 
hééle leve in de misère en schoppe maar weer nieuwe hongerlijers in de 
wereld ! Hier in Holland verdringe ze zich om 'n slecht betaald baantje 
en daar is gebrek aan goeie werkkrachte met hóóge loone! Maar je mot 



'j En laten het terrein vrij voor Duitscbers en andere vreemdelingen, die als gepas- 
porteerd onderofficier in Indië blijven en er goede betrekkingen krijgen. C. B. 



natuurlik niét ! Die kunne ze er misse als kiespijn ! 
Holland blijve, dan zien onze bruintjes ze tenminste 
'r van dóór, naar moeder de vrouw, die zal tóch al niet wete, waar ik blijf !" 

En met een stevigen handdruk nam majoor Bootsma van ons beiden 
afscheid, mij in koortsachtige opgewondenheid achterlatende. Ik zou dus 
eindelijk mijn zin krijgen en die mooie groote wereld leeren kennen, ik 
zou 'n leven van avontuur gaan beginnen en wat me bovenal verheugde, 
ik zou die brave familie Krul niet langer tot last zijn. 

Cor stond intusschen het huilen nader dan het lachen, toen ze van m'n 
plannen hoorde. 

„En trouwe we nu niét?" vroeg de schat. 

„Zéker Cor," zei de bootsman lachend, „as Jan as generaal uit de Oost 
terugkomt en je wilt dan nog, dan trouwe jullie hoor !" 

„En duurt dat nog lang?" vroeg Cor weer, waarop ik haar 'n paar 
ferme zoenen gaf en zei, dat ik 'r óók wel éérder zou kunnen komen 
halen .... 

Ik droomde dien nacht onrustig van soldaten en oorlog en Willem was 
er óók bij en die lange sergeant-majoor van „drie-drie", waarbij hij vroe- 
ger diende, sneuvelde tegen de Roodhuiden en werd door ons, gescalpeerd, in 
'n boschje gevonden. Corrie was als zuster van het Roode Kruis op het 
slagveld present en zoende me dat het klapte, toen we elkaar te midden 
van 'n bloedigen strijd ontmoetten. Onder 'n verschrikkelijk kanongebulder 
werd ik wakker, 't Was de bootsman, die op m'n deur de reveille sloeg, 
omdat 't tijd was om op te staan en naar m'n winkel te wandelen. — 
's Avonds kwam de majoor volgens belofte weer bij ons en hij was zéér 
blij te hooren, dat ik nog stééds vast van plan was om z'n goeden raad 
op te volgen. 

Hij vertelde me welke papieren ik zóó al noodig had en waar ik 
me had aan te melden. En er werd besloten, dat ik morgen reeds mijn 
betrekking zou opzeggen en er met den majoor op uit gaan. 

„En noü Jan," zei de brave oudgast, „wil 'k alvast eens 'n beetje theorie 
met je houwe over de dienst. Je weet dan tenminste, waaran jejealzoote 
hóuwe het. Het gróóte geheim van prettig diene, ventlief! is: doe je best bij 
alles! Je mot met lust en opgewektheid overal bij zijn. Dat hebbe je meerdere 
verdraaid gauw in de gate en ben je dan verder proper en netjes op je 
spulle en wapens, dan sta je in 'n ommezientje bij je korp'raal en sergeant 
in de pas. Oók zorge dat je altijd goed gewassche bij de dienst komt, 
want niemand het 't beroerder as 'n vèt soldaat ! De luit'nt ziet je 



DE PRINS. 



95 



dus glimme en Diinke en merkt met plezier, aat je ferm bij 't 
exerceere anpakt. Hij informeert eens naar je en je sergeant en korp'raal 
doen dan al dadelik, achter je rug, 'n goed boekje vanjeope. Je staat dan 
meteen ook bij de luit'nt in de geur ! De éérste indruk is blijvend, begre- 
pe ? Je gaat dus nóóit uit of éérst is alles voor de volgende dag in orde, 
je knoope glimme als 'n spiegel en je wapens zijn schoon. — Onthóu dat ! 
Het twééde geheim is de kameraadschap. Je zoekt je een paar 
goeie vrinde en wordt van alle 'n 
goed kameraad, verstaan ! Ja, Jan, 
die kameraadschap in de militaire 
dienst is 'n goed ding ! Je hangt 
allemaal als 'n klis an elkaar ! Je 
helpt elkaar met alles ! Je laat me- 
kaar nóóit in de steek ! Vooral te 

velde, weet je, daar krijg je dat ge- 
voel pas goed te pakke en dan merk 

je, dat alle : off 'ciere, onderoff ciere, 

korp'raals en manschappe, kamerade 

zijn, zooas je ze onder de politieke 

maar zèlde of nóóit vindt. Je off 'ciere 

hale je met lévensgevaar uit de ten- 
gels van de vijand en dat je 't omge- 
keerd óók doet, spreekt als 'n büs ! 

Ik heb 'n luit'nt gekend, die 'n schot 

door z'n hoofd had en met de tan- 

doe, zoo'n Indische draagbaar, weet 

je, weggedrage werd. Hij was hééle- 

maal buite Weste, net asof ie voor 

goed al met paspoort was. Op ééns 

komt ie weer bij, hij kijkt uit de 

tandoe en ziet hoè 'n nog zwaarder 

gewond soldaat, door 'n paar van 

de makkers gesteund wordt. De 

luit'nt laat onmiddellik de tandoe 

neerzette, klimt er met véél moeite 

uit en laat de gewonde fuselier er 

in legge. Die luit'nt nu is tegens- 

woordig kap'tein bij de Kloniale 

Reserve te Nijmege, hij heet Drij- 

ber, x ) heeft 't Ridder 2 ) en de 

Eeresabel en ik hoop van harte Jan, 

dat jij bij zijn kompie komt !" 
„Ik hoop 't óók majoor!" riep ik 

vol geestdrift uit. ( Wordt vervolgd). 

*) De heer S. A. Drijber is nog stéèds in 
rail. dienst en nu Generaal Majoor 
te Magelang in Midden-Java. C. B. 

2 ) Het Ridder = het Ridderkruis der 
Militaire Willemsorde. C. B. 




Stalen Schoener met een lading cement vóór het pakhuis van de firma Knijff en Verwey in 
de groote haven van Gorcum. Dit vaartuig, zijn 1000ste lading aanvoerende door bemidde- 
ling van de schippersbeurs van den Volksbond aldaar, is het éérste stalen zee-zeilschip, 
dat in Friesland gebouwd werd. — Met den koketten molen op den achtergrond biedt deze 
foto een opwekkend, echt oud-Hollandsche tafreel. 



J^mok 

door SALPHA. 

Het is een uur in den middag als kapitein Putman de sociëteit verlaat 
en naar huis gaat. Strak- rechtuit loopt hij langs den fel door de zon 
beschenen Boomweg, waar geen enkel schaduwplekje te vinden is. 

De warme lucht trilt boven het witte plaveisel; de zolen branden hem 
onder de voeten. 

Zijn gelaat is paf van de hitte en rood van het sterke bitteren; het 



zweet druipt langs zijn gezicht. Hij is knorrig .... hij heeft veel verloren .... 
geen enkele sans prendre heeft hij dien morgen er door kunnen halen ; en 
toch .... hij speelt goed en niet te gewaagd. 

Mevrouw Putman ziet dadelijk dat bij haren echtgenoot de muts scheef 
staat; ook zij is ontevreden, doch zij zal zich bedwingen, wetende dat in 
dezen toestand de drift bij haar heer gemaal licht oplaait. 

Mijnheer gaat zich eerst verfrisschen in de slaapkamer en komt daarna 

aan tafel. 

Hij schept zijn bord vol met rijst 
en de noodige toespijzen, maar heeft 
geen eetlust; hij heeft meer dorst. 
„Vrouw, laat den jongen 'n potje 
bier brengen!" 

„Ik heb geen bier in 't ijs gezet." 
„Doet er niet toe." 
„Zou ijswater niet beter . . . ." 
„Wil je bier laten . . . ." 
„Simin, breng 'n flesch bier!" 
„Pa" — zegt de vierjarige Dora — 
„Simin heeft . . . ." 

„Wil jij je mond eens houden!" 
Simin kijkt naar het kind met 
een verwoeden blik, dien de heer 
des huizes niet ontgaat. 

Deze giet het water uit zijn glas 
over in het naast zijn bord staand 
vingerglas, en schenkt het bier op 
het stuk ijs, dat in het drinkglas 
achterbleef. 

„Nu maak'je je-zelf toch wijs dat 
je bier drinkt." 

Putman doet of hij de opmerking 
van zijne vrouw niet verstaan heeft. 
Na een paar lepels rijst te hebben 
gegeten, zet hij zijn bord op zijde, 
haalt een vruchtenschaaltje naar zich 
toe en begint te peuzelen aan doekoe *). 
Mevrouw ergert zich over dat on- 
welvoegelijk gedrag aan tafel ; nog 
meer wordt ze geprikkeld als ze den 
flauwen glimlach ziet, die om den 
mond van Simin speelt, doch zij 
zwijgt ; hare opmerkingen wil ze tot 
kalmer oogenblikken bewaren. 

„Ik wil doekoe," — zegt de kleine 
Dora. 

„Die zijn voor paatje; jij krijgt 
pisang." 

„Ik lust niet pisang." 
Paatje legt een hand vol doekoe 
naast het bord van zijn dochtertje. 
Het kind kijkt hare moeder aan, en zegt: „zoete paatje". 
Als het middagmaal is afgeloopen, de kleine Dora door de baboe naar 
haar bedje is gebracht en de tafel is afgenomen, vraagt Putman : 
„Wat wilde non van Simin vertellen?" 
„Och niets." 
„Niets? Waarom werd het kind dan het zwijgen opgelegd?" 



') Lanscum Domesticum. Deze vruchten hebben de gedaante van gele pruimen ; de 
schil wordt gestampt en het lichaam bij het baden daarmede ingewreven, waardoor de 
huid zacht wordt. Het vleesch der vruchten is aangenaam en niet zwaar te verteren. 




Oostzaan. — Een zeer lange, smalle huizenstrook, langs een goed begaanbaren kunstweg en van deze gescheiden door de zoogenaamde Gouwsloot, biedt deze dorpsbouw daar- 
door als van zelf reeds een eigenaardigen aanblik ; de talrijke, dicht naast elkaar liggende bruggetjes, pl.m. 190 in getal, die toegang geven tot de bewoonde erven, primitief in 
vorm en constructie, maken die nog meer karakteristiek. Wij bevelen een fietstochtje in deze bekoorlijke, zindelijke, rustige streek met hare nijvere, vriendelijke bevolking ten 
zeerste aan ; de weg van het Tolhuis over Kedoelen, Landsmeer en Oostzaan is uitermate geschikt daarvoor. Wij voegen hier nog aan toe, dat in de wegen zelf een viertal brug- 
getjes zijn. Men krijgt dan een typisch stukje Noord-Holland met zijn talrijke door de vreemdelingen bewonderde molentjes en wijde dreven voor oogen. — Beweerd wordt, dat 
Oostzaan, ruim 3500 inw. tellende, wier hoofdbronnen van bestaan zijn: veehouderij, landbouw en kleinhandel, reeds in de 9de eeuw onder den naam van Hostsagnen bekend was. 




Olieslagers op het vliegveld te Helpmah (Gr.). — Deze onversaagde en bedreven aviator, „de Antwerpsche duivel" bijgenaamd, heeft ten aanschouwe van duizenden belangstellenden 

de vorige week in zijne lucht-excursies weder de algemeene bewondering gewekt. In het buitenland oogstte hij herhaaldelijk lauweren in, kortelings nog tijdens de vliegweek te Stockel 

bij Brussel. Foto links : Olieslagers ; foto midden : Zich voorbereidend tot de opstijging ; foto rechts : De sierlijke Bleriot-eendekker hóóg boven het terrein. 



„'t Is beter dat je het niet weet." 

„Die jongen is nu drie jaren in onzen dienst, hij is 
gewillig en gedwee, hij is een van de weinigen, die 't zoo- 
lang bij jou heeft uitgehouden." 

Het bloed stijgt haar naar 't hoofd, doch zij zwijgt. 

Tartend vraagt hij: „Heb je me verstaan?" 

„Ja, bij jou," antwoordt zij bitter. 

„Zeker bij jou, want jij bent dikwijls onredelijk tegen 
de bedienden." 

„Jij weet niet dat die jongen in den laatsten tijd erg 
veranderd -is . . . hij speelt." 

„Hoe weet je dat?" 

„De baboe heeft 't me verteld. Simin verlaat nacht op 
nacht het huis en gaat naar de kampong om te spelen." 

„Hier is 'n liefcles-perkara in 't spel, anders zou de 
baboe niet uit de school klappen." 

Hij kan wel gelijk hebben — denkt mevrouw — voor- 
heen waren die twee zoo poeslief, thans gaan zij elkaar 
onverschillig voorbij. 

„Dat Simin speelt staat vast, want al zijn beste plunje is 
verpand, en nu er niets meer te verpanden valt, steelt hij." 

„Stelen?" 

„Ja, van morgen speelde nonni met mijn zilveren naal- 
denkoker, en nu is die nergens te vinden." 

„Heb je reden hem te verdenken?" 

„Ik moet hem wel verdenken den naaldenkoker te 
hebben gestolen, want hij heeft met 't kind gespeeld." 

„Simin!" 

Simin, bezig met borden wasschen, antwoordt: „Ja, 
toewan." 

„Heb jij van morgen nonni met den zilveren naalden- 
koker zien spelen ?" 

„Ja, toewan." 

„Waar is dat ding gebleven?" 

„Ik weet het niet." 

„Zoek dan." 

„Ik heb reeds helpen zoeken." 

„Het moet terecht komen." 




Eduard Meyer. 



Simin betuigde ten stelligste zijn onschuld, en toen me- 
vrouw een nieuwe verdenking op hem laadde, door te 
zeggen, dat onlangs ook een zilveren paplepel spoorloos 
was verdwenen, schoten de oogen van den Inlander vuur; 
hij nam eene uitdagende houding aan en riep met stem- 
verheffing: „Toewan, Allah moge mij straffen met cholera, 
indien ik gestolen heb." 

Putman, in toorn ontstoken door de ongepaste houding 
van Simin, stond op en wilde den jongen te lijf, doch 
bedacht zich, toen hij den zachtzinnigen Javaan met 
groote overtuiging deze verschrikkelijke zelfverwensching 
hoorde uitspreken. 

„Pigi" zei hij driftig tegen den jongen, die weer naar 
zijn werk ging. 

„Ben je zoo zeker dat die jongen een dief is?" 

„Zeker? Ik kan niemand anders verdenken dan Simin, 
want de kokki blijft in de keuken, de kebon komt niet 
verder dan den tuin en de bijgebouwen, en de baboe is 
dood eerlijk." 

„Hebben Simin en de baboe standjes met elkaar?" 

„Dat weet ik niet." 

„Zijn ze lief tegen elkaar?" 

„Vroeger wel, nu niet meer." 

„Dan is het zeker dat Simin een ander liefje heeft, en 
baboe, om zich te wreken, den naaldenkoker heeft weg- 
genomen, of verstopt, ten einde Simin in moeilijkheden 
te brengen; maar om je te overtuigen, dat die jongen 
niet gestolen heeft, zal ik zijn barang nazien." 

„Simin!" 

„Ja, toe wan!" 

„Ga mee, naar je kamer, ik zal je kleerkist onderzoeken." 

Dat was te veel voor Simin ; hij liep weg. 

Zijn meester achtervolgde hem en greep hem, nog voor 
hij het erf af was, met de linkerhand bij zijn baadje en 
diende hem met de rechter een oorvijg toe, waardoor zijn 
hoofddoek tegen den grond rolde. 

Men kan een Javaan niet dieper krenken dan hem 
tegen het hoofd te slaan. 




Foto's) (A. J. W. de Veer. 

Proeven van zwemkunst van onzen Amsterdammer, den wakkeren, beproefden zwemmer Eduard Meyer, die het stoute stuk volbracht, in 6 uur 46 minuten de Zuiderzee over te zwemmen 
tusschen Stavoren en Enkhuizen (in rechte lijn 22 K.M.) ; toen hij in laatstgenoemde stad aan wal kwam, toonde hij volstrekt geen teekenen van oververmoeidheid, ofschoon de zee, 
gedurende de laatste uren van zijn tocht, zeer hol stond; hij was zeer opgewekt en werd met geestdriftige bewondering door het publiek ontvangen. Portret: De heer Meyer, de door 
hem uitgevonden en samengestelde witte kap, voorzien van brilleglazen, over het hoofd, waarvan hij zich bij het afstandzwemmen bedient. Foto links: Zwemtoeren op zij en op den rug. 

Foto rechts: Een buitengewoon kunststuk, dat volgens beweren van Meyer niemand hem nadoet, zonder te zinken. 



DE PRINS. 



97 



Het bleek-bruine gelaat van den Inlander werd giijs-grauw; het duisterde 
hem voor de oogen. 

Plots trok hij zijn badé-badé (korte dolk) en bracht daarmede zijn heer 
een doodelijken steek toe, in de linkerzijde. 

Simin was mata-gelap *) geworden en holde met verwilderd en verwrongen 
gelaat den Boomweg af, in de richting van de benting. 

De weinige Inlanders, die zich op dat uur op den weg bevonden, begonnen 
te gillen, te schreeuwen 
en „amok" te roepen. 

Binnen weinige minu 
ten klonk het moord- 
signaal uit alle wind- 
hoeken van Bandjer. 

Woest, met uitpui- 
lende oogen, de lange, 
zwarte haren loshan- 
gend en steeds zwaai- 
ende met zijn wapen, 
rende hij voort, ver- 
wondde onder weg nog 
een Inlandsche koop- 
vrouw, tot hij bij de 
benting stuitte op de 
wacht Inlandsche sol- 
daten, die hem, als een 
wild beest, met de ba- 
jonet afmaakten. 

Twee dagen nadat 
dit drama was afge- 
speeld, kwam de naal- 



Ik zag eens een Engelschman met zijn spanbroek om zijne spillebeenen 
gesmeed, met wijdgeopende kijkers de pofbroek aangapen, en toen ik hem 
naar de reden van zijne geestesverbijstering vroeg, antwoordde hij, dat de 
Markers in plaats van de hand op te houden, meer oeconomisch zouden 
doen, als ze wat minder stof voor hunne broeken gebruikten. — „Ik kan 

er met mijn heele corpus wel door heen", was het slot Toch vond 

hij die broek pittoresk ! 



In de 
kleedij 



is 



vrouwelijke 
zeer groote 
verscheidenheid ; de in- 
gewijde kan terstond 
den leeftijd naar ver- 
schillende kenmerken 
beoordeelen; vanójaren 
af beginnen de kleeren- 
wisselingen ; door tal 
van rokken, die op eeni- 
ge aan het keurslijfje 

aangebrachte rollen 
steunen, wordt geleide- 
lijk de natuurlijke om- 
vang vergroot. 

Naar het keurslijfje 
kan men zoo wat het 
weeldepeil vaststellen; 
van gekleurde stof ver- 
vaardigd wordt het vaak 
verfraaid door sterretjes 
of zijden figuurtjes. Tot 
ongeveer het i6 d o jaar 
hangen de haren los; 




Boven : De haven met een gedeelte van de visschers- 

vloot. 
Portret: Marker schoone in haar fraaie keurslijfje, 
de twee afhangende kurketrekkers en het kokette 

kuifje. 



denkoker terecht .... baboe vond hem onder 
de rotanmat. 

Was het kleinood bij toeval daar geko- 
men; had de baboe het daar verborgen, om 
Simin een kool te stoven; of had deze het 
daar verstopt, om het later te gelde te maken ? 
' De waarheid kwam nimmer aan 't licht. 



3 ) Een soort zinsverbijstering. De in dezen toestand ge- 
raakte Inlander steekt allen overhoop, die hem in den weg 
komen ; hij wordt onverbiddelijk door de bevolking afge- 
maakt; zelden wordt het individu levend aan den be- 
voegden rechter overgeleverd. 



Makken. 



ii. 

De adem van het modernisme is over het 
eiland nauwelijks heengestreken; vasthoudend 
toont zich de bevolking wat de kleederdracht betreft; men moge in smaat 
verschillen, typisch, kleurig en schilderachtig is ze in elk geval, ziet die 
korte bol-uitstaande broek, met kostbare metalen gespen, die stijve onder- 
danen met ruw geplooide kousen, die buisjes met knoopen, het vilthoedje 
of kaasbolletje en die pelsmuts; bekijk ook de vrouwtjes met heur punt- 
mutsen, gekleurde wijde rokken en schmück ; verscheidene versierselen zijn 
van ouder op kind overgegaan en hebben een aanzienlijken leeftijd bereikt. 
Om zijne originaliteit en het ouderwetsche, zeer eigenaardige cachet dat 
er op ligt, in het bijzonder wat de kleederdracht betreft, blijft Marken aan- 
trekkelijk voor landgenoot en vreemdeling. 



Marken in Beeld. 
Midden, gvoep links: In afwachting van vreemde- 
lingenbezoek. 
Midden, groep rechts : Zondagmorgen. 
Onder: Marker jeugd. 



daarna blijven alleen nog twee kurketrekkers 
en een kuifje zichtbaar buiten de hooge muts, 
die van zeer ingewikkelde constructie is en, 
om een vorm van kartonnagewerk vervaardigd, 
een industrieel kunstwerkje genoemd mag wor- 
den. Bij feestelijkheden, kerkelijke aanneming- 
en bruiloften o. a. worden alle familiepronk- en 
erfstukken voor den dag gehaald en aangedaan. 

Aanvankelijk was Marken op een aantal heu- 
vels, terpen of werven gebouwd ; later werden, 
ter beveiliging tegen de overstroomingen, de 
huizen op hooge palen gebouwd evenals het 
aan den dijk gelegen deel van Volendam. 

Men vindt er nog eene wijk, die Siberië 
heet; zou die naam zijn oorsprong hebben in 
de lang vervlogen tijden, toen de Markers 
ter walvischvangst gingen ... of knoopen er 
zich andere herinneringen aan vast? 



Koe er op de beurs der rijken wordt geaasd. 

Juffrouw Helene Gould verklaard, wanneer zij wilde voldoen aan alle aan- 
vragen om hulp, zij wel een jaarlijksch inkomen van 300 millioen gulden 
mocht hebben. In een week verzochten elf personen om een vleugelpiano, 
vier om een gouden horloge. Andere om naaimachines, terwijl verscheidene 
jonge dames schenen te gelooven, dat het voor juffrouw Gould een groot 
genoegen zou zijn, wanneer zij haar een bruidschat gaf; maar het merk- 
waardigste verzoek was om het bescheiden sommetje van tweehonderd- 
duizend pond sterling, met het doel eene kolonie in Cuba te stichten. 



9 8 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN: „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

De keizerin bleef nog bij het bedje staan, toen het kind reeds lang sliep 
en luisterde naar de rustige ademhaling van den kleinen slaper. Haar zoon! 
Het kind van Frankrijk! Bestemd om eens den troon van het schoonste 
land in te nemen. Welk een menigte verwachtingen weefde zij rondom dit 
bruinlokkige kopje. Al de hoogvliegende droomen harer trotsche ziel, welke 
door de aarzelende, vaak besluitelooze natuur des keizers weinig werden 
begrepen, zou dit kind later verwezenlijken. Eens had Frankrijk het 
lot der wereld geleid, zoo moest het weer worden tot heil der volken. 
Haar zoon, haar afgod viel deze taak ten deel, daaraan twijfelde zij geen 
o ogen blik. 

Uit het groote bed werd de zware ademhaling vernomen der min, 
onrustig keerde zij zich telkens om. 

De keizerin schrok op en verliet even zacht als zij gekomen was het 
vertrek. 

Tusschen de struiken van den tuin der Tuileriën verhieven zich de 
eerste vogelstemmen. Het Oosten werd reeds rosé getint. 

Hoofdstuk VIII. 

„Nu, heden zijn wij een eind verder gekomen." De keizerin keek tevreden 
naar den stapel papieren, welke haar schrijftafel bedekte. „Ik dank u wel, 
beste Saint-Albin. Marie en ik kunnen nu alleen verder werken." 

De secretaris nam afscheid met zulk een linksche buiging voor de keizerin 
en zulk een verliefden blik op het jonge meisje, dat Marie even in lachen 
uitbarstte, en ook de keizerin een glimlach niet kon onderdrukken. 

„Lacht gij den goeden Saint-Albin weer uit, gij ondeugend kind, is dit 
de dank, dat hij u steeds ruikers violen medebrengt?" zei de keizerin, toen 
de deur zich achter den secretaris had gesloten. 

„De ruikers violen laat ik mij welgevallen, Majesteit ; maar heden bracht 
hij mij bonbons mede, welke hij in een papieren zakje uit zijn hoed nam." 

Marie lachte zoo vroolijk, dat de keizerin er door werd aangestoken. Te- 
gelijk nam zij steeds weer brieven uit de voor haar staande cassette. Marie 
sloeg verbaasd de handen ineen over dezen onuitputtelijken schat brieven. 

„Ik verzamel alle brieven, welke de keizer wegwerpt. Evenals een muis 
verzamel ik elk kruimeltje," schertste de keizerin. „Tusschen deze brieven 
bevinden zich merkwaardige documenten, welke in zekeren zin de geschie- 
denis van onzen tijd bevatten. Onze zoon zal daaruit eens veel kunnen 
leeren, als hij de vurige woorden van dank van eenige dezer schrijvers 
vergelijkt met hun latere handelingen." 

Een smartelijke trek kwam om haar mond, maar dadelijk daarop keek zij 
weer vroolijk haar lievelingskamer rond, welke geheel gevuld was met 
souvenirs, een rijk voor haar alleen in dit onmetelijk slot. 

Niemand verstond het zoo goed een kamer in te richten als de keizerin. 

„Leg nu de brieven ter zijde," beval de keizerin en lees mij een gedicht 
voor van mijn lieven, ouden Béranger." 

Marie las met klankvolle stem de mooie verzen. 

„Heel mooi — dit gedicht van den armen boom, die naar de zon ver- 
langt. Ik krijg er verlangen door naar een rit in de vrije natuur. Laten we 
heden mijn plan volvoeren en den ouden dichter bezoeken. Gelooft gij, dat 
het hem zal verheugen?" 

„Oom Béranger zal overgelukkig zijn," riep Marie. „Hij moet den laatsten 
tijd nog al sukkelen, schreef grootmama mij." 

„Des te meer is het noodig dat wij gaan zien of het den grootsten dichter 
van Frankrijk aan niets ontbreekt." 

Kort daarop rolde de equipage der keizerin door de straten van Parijs 
naar de voorstad Passy. 

Levendige jubelkreten begroetten de keizerin overal. Men huldigde niet 
alleen de vorstin, maar ook de schoone vrouw, wier bevalligheid en bemin- 
nelijkheid het licht ontvlambare Parijsche publiek, steeds weer in bewon- 
dering bracht. 

„Het was misschien beter geweest, indien wij de eenvoudige coupé zonder 
de keizerlijke emblemen hadden genomen, waarin ik meestal ziekenbezoek 
afleg," zeide de keizerin, toen het rijtuig voor een kleine woning in Passy 
stilstond, en zich dadelijk een menschenmenigte vormde, rondom de keizer- 
lijke equipage. 

De keizerin steeg uit en ging, door Marie gevolgd, het huisje binnen. Aan 
den ingang van het ietwat donkere portaal stond een slanke man tegen den 
muur gedrukt om de dames voorbij te laten. 

Galanti ! 

Marie's hart stond stil. Hoe bleek en rampzalig zag hij er uit, met diepe 
kringen onder de oogen, welke hij met een uitdrukking van onbeschrijflijk 
verlangen, hartstocht en smart op haar richtte, zonder acht te slaan 
op de schoone keizerin. 

De zonderlinge uitdrukking van den vreemde viel Eugenie op: „Kent gij 
dien heer?" vroeg zij zacht aan het meisje. 

Marie was zoo in de war door deze onverwachte ontmoeting, dat zij niets 
kon doen dan haar hoofd schudden. 

Dit ontging niet aan Galanti. Als een steek in het hart trof hem het 
zwijgend antwoord van Marie. Zij verloochende hem dus. Hij bedacht niet, 



dat hij haar zelf verzocht had, hun verloving geheim te houden. Een gloeiende 
smart ontwaakte in hem over haar verraad, zooals hij het noemde. 

Als een dronkaard wankelde hij het huis uit, de straat op. 

Langzaam, steunend op zijn stok ging Béranger zijn hoog bezoek tegemoet. 

„Indien gij ons niet opzoekt, beste Béranger, dan moeten wij wel tot u 
komen, om den man persoonlijk te leeren kennen, wiens liederen door geheel 
Frankrijk klinken, en van welke vele mij lief zijn," zeide zij hartelijk. 

„Uwe Majesteit verschaft mij een groote eer, welke ik naar waarde weet 
te schatten," antwoordde Béranger eenvoudig. 

De keizerin bracht den ouden heer terug naar zijn leuningstoel aan het 
venster. „Ga, wat ik u bidden mag, weer zitten. Ik zou het mij nooit vergeven, 
als mijn bezoek u schade deed. Het is mij reeds lang een behoefte geweest, 
u de hand te drukken, en te danken voor de heerlijke uren, welke uw 
gedichten mij hebben verschaft." 

Een zachte blos kwam op zijn bleek gelaat. Zijn oogen straalden. „Uwe 
Majesteit, dat is het schoonste wat tot ons, dichters, gezegd kan worden." 

Marie kreeg snel een stoel voor de keizerin. Zij zelf bleef staan. 

Eugenie liet met ontroering een blik door het eenvoudige vertrek gaan. 
Dus hier in dit kleine kamertje, hetwelk bijna armoedig genoemd kon 
worden, leefde Frankrijk's grootste dichter! Door het open venster woei de 
geur eener pas ontloken accacia naar binnen. Trillend goudgeel licht viel 
door de bladenen van den boom in het vertrek. 

De keizerin verborg met moeite hare aandoening. „U zoudt den keizer 
en mij een groote vreugde bereiden, wanneer gij dit weinig geriefelijke 
huisje zoudt willen verlaten om naar een onzer sloten te verhuizen. In 
Fontainebleau, in Compiègne of Saint-Cloud, zijn lieve, eenzaam gelegen 
tuinhuisjes in het park, waarin gij gezellig en rustig van de natuur zoudt 
kunnen genieten." 

Béranger schudde het hoofd. „Een ouden boom moet men niet verplanten, 
Uwe Majesteit. Mijn klein huisje is voor mij voldoende. En in mijn tuintje 
ken ik eiken struik en iederen boom. Uren lang zit ik hier aan het venster 
en tuur naar het spel der zonnestralen. Iedere boom heeft zijn eigen lot. 
Deze lichte accacia, die tóch al zooveel licht in zijn bladeren heeft, krijgt 
's morgens dadelijk den vollen, gouden zonneschijn, terwijl de donkere, 
prachtige kastanje diep in de schaduw staat. Slechts nu en dan valt een 
zonnestraal in het duister. De linde ginds is er het beste aan toe, die krijgt 
's morgens en 's avonds volle zon, die leeft in den grootsten welstand, haar 
ontbreekt niets, zelfs niet in den herfst met de gele bladeren. Van den 
ouderdom, ziet zij er zoo breed en behagelijk uit dat men het haar aanziet, 
dat het haar steeds goed is gegaan, en ook goed zal gaan tot het einde. 
Ziet u, Uwe Majesteit, zoo heb ik mijn gedachten en droomen, mijn stille 
vreugden, aan mijn enkele boomen in dit bescheiden tuintje. In een groot 
park met kunstig gesnoeide lanen, zouden die mij misschien alle ontgaan. 
Een dichter mag niet als de lindeboom steeds in de zon staan, wij hebben 
niet alleen licht noodig, maar ook veel schaduw." 

De keizerin stak den ouden man haar hand toe. „Wat kleedt gij uw wei- 
gering goed in. Gij hebt gelijk. Uw poëzie verguldt voor u alles. In onze 
volkomen schoone omgeving zou uwe fantasie zich waarschijnlijk benauwd 
voelen, omdat er niets te scheppen voor haar overbleef. Maar misschien kan 
ik toch een wensch van u vervullen?" 

Na eenigen tijd met den dichter te hebben gesproken, maakte de keizerin 
zich tot vertrek gereed en vroeg den dichter of hij iets te wenschen had. 

„Niets, Majesteit. Ik heb alles, zooals het voor mij goed is." Béranger 
strekte de hand naar Marie uit. „Uwe Majesteit heeft een liefelijke bloem 
naar de Tuileriën verplant. Marie Boucher is mijn petekindje en mijn heel 
bijzondere lieveling." 

„Zij is reeds ons aller lieveling geworden." De keizerin knikte haar jeugdige 
voorlezeres vriendelijk toe. „Mijn zoontje steekt haar zijn armen toe, als 
hij haar ziet, en mijn oude, zonderlinge secretaris brengt ruikers viooltjes 
en bonbons voor haar mede." 

„Een lief gezicht is een genadegave," zei Béranger; „en jeugdig lachen 
blijft steeds de schoonste muziek." 

„Marie zal u dikwijls bezoeken," beloofde de keizerin. Zij stond op, daar 
zij zag, dat haar bezoek den zieke had aangegrepen. „Het verheugt mij u 
gezien te hebben; het spijt mij alleen, dat gij geen geschenk van ons wilt 
aannemen." 

„Uw bezoek, Majesteit, was een kostbaar geschenk," verzekerde Béranger 
met warmte. Hij haperde. Zijn lippen trilden. Het streed tegen zijn oprechte 
natuur de keizerin in onwetendheid te laten omtrent zijn misslag jegens 
haar echtgenoot. 

„Majesteit, voordat u vertrekt, moet ik u rog iets bekennen," zeide hij 
met aandoening. „Ik kom mijzelf als een leugenaar en huichelaar voor, als 
ik dat nog langer wilde stilhouden." 

Een bang vermoeden doortrilde de keizerin, maar zij liet niets merken. 

„Wat drukt u, spreek openhartig," verzocht de keizerin. 

„Ik kwam er toe, toen men den laatsten vrijheidsboom in Parijs velde. 
De boom, een vreugde voor veel menschen, werd vernietigd, omdat de een 
of andere enthusiast een roode vaan ter herinnering aan de gevallenen van 
2 December 1851 er aan bevestigd had. Dat verbitterde mij. En als ons, 
dichters, iels opwindt, dan uit zich dat in verzen. Een slecht spotdicht op 
den keizer was het resultaat van mijn opwinding. Ik wilde het vernietigen, 
maar door een ongelukkig toeval werd het gedrukt en verbreid. Het doet 
mij zeer leed niet voorzichtiger te zijn geweest. Kan uwe Majesteit mij 
vergeven?" 

De keizerin drukte de toegestoken hand hartelijk. „Maak u daarover geen 
zorgen, het gedicht is ons onbekend en zal wel onbekend voor ons blijven. 
Wij lezen uwe andere gedichten en verheugen ons daar in als te voren." 

„Uwe Majesteit," sprak Béranger met jeugdig vuur, „voor deze groot- 
moedige woorden zal ik u steeds vereeren. Gij hebt voor een ouden, een- 
zamen man de jeugd door uw aanblik teruggetooverd en door uw vergiffenis 
hem het geloof aan de grootheid des keizers teruggegeven." 

Eugenie glimlachte vriendelijk en vertrok daarna met Marie. 

„Dit tehuis des dichters zal onvergetelijk voor mij blijven," zeide zij op 






DE PRINS. 



99 



den terugrit. „De lente kan men niet vasthouden, maar men moet jong 
blijven tot zijn einde, zooals Béranger het is gebleven." 

Marie antwoordde niet. De onwaarheid welke zij tegenover de keizerin 
had gesproken brandde haar op de ziel na Béranger's openhartige bekentenis. 
Zij voelde zich bezwaard. Onwillekeurig weet zij het aan Galanti. Waarom 
ging hij haar overal na? Hoe licht kon dat achterdocht wekken? Telkens 
schrok zij, als zij hem onder de menigte zag. Deze ontmoeting kon wel is 
waar toevallig zijn, want zij had hem van te voren niet van het bezoek 
ingelicht. In ieder geval besloot zij in de toekomst voorzichtiger te zijn. 
Het was goed, dat het hof weldra naar Fontainebleau verhuisde. 

De keizerin was te zeer van haar eigen gedachten vervuld om op het 
stilzwijgen van Marie acht te slaan. 

De bekentenis van Béranger deed haar veel leed en zij had slechts voor- 
gewend er niets van te weten om den ouden, zieken man niet te grieven. 
Nu moest zij dadelijk den keizer waarschuwen niet verder te laten on- 
derzoeken. 

In de Tuileriën aangekomen, ging zij regelrecht naar de werkkamer des 
keizers, waar zij den chef der politie Pietri en den hertog de Morny aan- 
trof. Men was in levendig gesprek over het ongelukkige gedicht. 

Pietri had de kleine drukkerij gevonden, waar het gedrukt werd, maar 
wie het vervaardigd en verbreid had, wist hij nog niet. De zetter was een 
Pool, kende slechts weinig Fransch, had het gedicht niet begrepen, betreurde 




Perspectief van den „Boulevard des Italiens" te Parijs (met café Ricfae). 
Welke vreemdeling komt niet onder den indruk van het Parijsche woelige leven, wanneer hij zich op dit gedeelte van den grooten Boulevard bevindt ; 
dat onafgebroken gekrioel van voertuigen, die dichte rijen voetgangers, die schreeuwende venters, die café's, dat alles grijpt den nieuweling als 
't ware aan ! Deze Boulevard heette aanvankelijk Boulevard d'Autin, in het restauratietijdperk (na den val van Napoleon 1) Boulevard de Gand en was 
toen een zeer gezocht centrum van gezelligheid en van onbezorgd leven; toen zag men er de ware figuren van de vlakte, oud en jong, rijk en arm 
bijeen. — Bewoog zich op den Boulevard des Italiens eenige jaren geleden voor een groot deel nog een gedistingeerd of elegant publiek, het karakter 
heeft zich aanmerkelijk gewijzigd; de majestueuse chaussée heeft dat deftig cachet niet zoo meer als vroeger, hoe aantrekkelijk een wandeling, of een 

„zitje" op het terras van een café moge gebleven zijn 1 



zeer, het onderhanden genomen te hebben. Een onbekend jongmensch had 
het gebracht. 

Onmiddellijk was bevolen de exemplaren in te trekken en de kopij te 
vernietigen. 

Natuurlijk weer de groote „Onbekende". „Maar uw politie is niets waard, 
als gij den schrijver niet ontdekt, Pietri." 

De chef der politie werd rood van ergernis. „Ik zal al het mogelijke 
doen ; een groote belooning uitschrijven. De schuldige zal streng gestraft 
worden." 

„Als gij hem hebt," lachte de Morny. 

„Geef u geen moeite, Pietri," zeide de keizerin, die tot nu toe zwijgend 
had toegehoord. „Ik wensch, dat er verder niet naar den schrijver wordt 
gezocht. Laat de drukker een kleine geldboete betalen, verder niet. Ik ken 
den dichter en heb hem zijn daad vergeven. Zijn naam noem ik alleen 
aan den keizer." 

Napoleon zag haar vragend aan, de Morny en Pietri begrepen dat zij 
moesten vertrekken. 

„Gij weet, wie de dichter is, Eugenie?" vroeg de keizer levendig toen 
zij alleen waren. „Gij weet wie mij zulk een smaad aandeed en wilt hem 
toch ongestraft laten gaan ?" 

„Ja, want zijn leeftijd en zijn roem beschermen hem voor elke straf. Het 
is Béranger." 

„Béranger!" riep de keizer smartelijk getroffen. 

Dat Béranger, die den eersten Napoleon met zulke schitterende verzen 
de wereld had bezongen, voor hem slechts smaad en spot had, trof hem 
pijnlijk. Maar de keizerin had gelijk. De roem des dichters evenals zijn 



ouderdom en ziekte maakten hem onaantastbaar. Het was een gebod der 
menschelijkheid en der wijsheid hem vrij te laten. Het Fransche volk zou 
nooit een aantaster van zijn lievelingsdichter hebben vergeven. 

Enkele dagen na het bezoek der keizerin werd Béranger door een beroerte 
getroffen. 

Geheel Frankrijk was diep getroffen. Men maakte dadelijk toebereidselen 
voor een grootsche begrafenis. 

Achttien Juli 1857, een warme, stralende zomermorgen, vol glans en geur 
werd hij begraven, onder een ontzaglijken toevloed van menschen. 

Op de kist van den dichter lag slechts een groote lauwerkrans, verder 
waren er geen bloemen, daarom was deze krans te indrukwekkender. Het 
blauwe uitspansel was wolkenloos, stralend scheen de zon. Maar overal in 
het anders zoo drukke Parijs heerschte diep, plechtig zwijgen. 

Een koning zou niet waardiger kunnen zijn begraven. 

Hoofdstuk IX. 

Liefste Grootmama ! 

„Reeds verscheidene weken ben ik te Fontainebleau en eerst heden kan 
ik u wat uitvoeriger schrijven. 

De zomerdagen gaan hier als één geluksdag voorbij. De keizerin leest 

en schrijft ook hier veel; 
maar dikwijls speelt zij 
ook raket met haar hof- 
dames op het groote gras- 
veld. Dat ziet er dan vroolijk 
uit, als wij in onze lichte 
toiletten de ballen nagaan. 
Ook worden er groote 
feesten gegeven. Gisteren 
heb ik de eerste groote 
cour meegemaakt. De 
keizerin straalde van ju- 
weelen. De keizer ging 
haar tegemoet en bracht 
haar naar de troonzetels. 
Hij zelf blijft staan. Geen 
woord mag worden ge- 
sproken. Men neigt slechts 
groetend het hoofd. De 
dikke prins Pionpion is 
hier ook. Waar ik ga of 
sta is hij achter mij en 
zegt mij vleierijen. Ik lach 
er over, maar baron Bour- 
going waarschuwt mij en 
zegt, dat de prins niet te 
vertrouwen is, en zette er 
een zeer ernstig gezicht 
bij, zoodat ik onwillekeurig 
vroeg of hij boos op mij 
was. 

„Boos op u — neen!" 
Hij greep mijn hand en 
drukte er stormachtig een 
kus op. 

Ik trok ze snel terug. 
Zijn blik maakte mij on- 
rustig. Hij kreeg een kleur 
en zeide kort: „Vergeef mij". 
Den ganschen dag lag er 
een schaduw tusschen ons. 
Maar den volgenden dag 
was alles weer goed. 

Prins Pionpion ga ik zoo- 
veel mogelijk uit den weg." 
Marie liet de pen vallen. Het warme zomerkoeltje stroomde door het 
venster, het gonzen der bijen bracht haar in gepeins, waaruit zij door kloppen 
aan de deur werd gewekt. 

„Zijt gij het, Anna! Wat wilt gij?" 

„Een kleine boerenjongen bracht dezen brief, welke ik u dadelijk moest 
geven. Antwoord was niet noodig." 

Het kamermeisje reikte met een veelzeggend lachje den brief over. 
Marie nam hem aan. Zij verbleekte, toen zij het schrift van Galanti 
herkende. 

„Het is goed Anna, verder heb ik niets noodig." 

Marie wachtte tot de deur achter het meisje gesloten was, toen maakte 
zij den brief open en las: „Marie, mijn geduld is ten einde. Sinds weken 
heb ik u niet gezien, en vergeefs om een ontmoeting verzocht. Mijn brieven 
beantwoordt ge koel. Ik heb mijn intrek genomen in een boerenwoning te 
Arron, hetwelk aan Fontainebleau grenst. Vanmorgen vroeg heb ik u zien 
rijden; gij gingt voorbij zonder mij te groeten. Gij verloochendet mij, evenals 
in het huis van Béranger. Maar ik wil en zal u ontmoeten en in uw oogen 
lezen of er nog een vonk der oude liefde in leeft. Indien gij niet wilt, dat 
ik mij met geweld toegang verschaf, maak dan dat gij heden avond, als 
het donker wordt, aan het eind van het park zijt, onder den grooten eik 
op den weg naar Arron. 

Karlos. 

Marie scheurde den brief in kleine stukjes. Tranen van toorn kwamen 
in haar oogen. 

( Wordt vervolgd). r~ 



100 



DE PRINS. 



Ds. C. J. Boers, predikant der 
Ned. Herv. kerk te Zuidland, heeft 
met ingang van 21 Augustus zijn 
eervol emeritaat aangevraagd wegens 
40-jarige ambtsvervulling. Geboren 
in 1843, studeerde hij tot 1870 aan 
de Utrechtsche Hoogeschool, in welk 
jaar hij het predikambt aanvaardde 
te Nieuwleuzen ; in verschillende 
plaatsen was hij achtereenvolgens ge- 





Te Maastricht is op 73-jarigen 
leeftijd overleden, de heer P. C. H. 
Bauduin, sedert 1900 burgemeester 
aldaar. Van 1873 tot 1909 was hij 
lid van den gemeenteraad; in 1909 
wilde hij daarvoor niet meer in aan- 
merking komen. De heer Bauduin 
was officier in de orde van Oranje- 
Nassau en ridder in de orde van 
den Nederlandschen Leeuw. 



Ds. C. J. Boers. 



De Internationale Lawn -Tennis- Wedstrijden op de Scheveningsche banen, uitgeschreven door de H. L.T.C. 
„Leimonias" en „W. W." De deelneming van Wilding,. den Australischen wereld-kampioen en van ridder 
De Borman verhoogden de belangstelling in dit concours ; er heerschte een zeer gezellige, geanimeerde 
stemming gedurende de verschillende spelen, terwijl de voorstanders van „Esperanto" er koren op hun 
molen vonden: Engelsen, Fransch, Duitsch, Nederlandsch, Italiaansch. . .. zoo ongeveer alle moderne talen 
werden er gesproken. — Foto links: De wereldkampioen A. F. Wilding in zijn partij tegen Prince Ourousoff. 
Foto rechts: Madame De Borman, bekend om hare groote vaardigheid in het spel. 




P. C. H. Bauduin f 



vestigd ; noode ziet de breede schare van getrouwen den 
humanen voorganger, den bekwamen redenaar heengaan. 



De heer A. W. 
ilavenshorst her- 
dacht 15 Augustus 
j.1. onder vele blij- 
ken van waardee- 
ring en belangstel- 
ling zijn 40-jarig 
jubileum als hoofd 

der school te 
f IJmuiden; omzijn 

karaktereigen- 
schappen zoowel 
als wegens zijn 
bekwaamheden als 
docent en paeda- 
goog staat hij in 
bijzonder aanzien 
in de plaats zijner 
inwoning. 

De volgende week 




Kavenshorst. 



fÊM 




$f' K È 


ji>. . - 


WÈ& 


BÉl 


" : ■ [ Ê&r 


Ifa^ 










~cJmh 










ssy 



Kurhaus 

zullen zich 
Scheveningen, 



Scheveningen 

in het Kurhaus te 

Joska Szigeti met 
zijn leermeester Professor Hubay 

doen hooren. Eerstgenoemde, die 
a.s. winter ook in de Mengelberg- 
concerten zal optreden, heeft zich 
in ons land reeds een goeden naam 
verworven. 



Joska Szigeti en zijn leermeester Prof. Hubay. (Kurhaus Scheveningen). 



OOK EEN WEDSTRIJD. 

„Hebt gij wel eens een wed- 
strijd tusschen een luchtballon en 
een locomotief gezien?" 
„O, zeker." 

„Ja? En hoe liep het af?" 
„Ze kwamen gelijk aan." 
„Hoe kon de ballon dezelfde 
lichting houden als de trein?" 




Op William J. Gaynor, burgemeester van New-York, 
oud journalist en advocaat, werd aan boord van het 
stoomschip Kaiser 

Wilhelm der 
Grosse, even vóór 
zijne vacantiereis 
naar Europa, een 
moordaanslag ge- 
pleegd door Gal- 
lagher, een uit zijn 
betrekking ontsla- 
gen individu ; deze 
loste uit wraak 3 
schoten op den 

verdienstelijken, 
populairen magi- 
straat, die zwaar 
gewond naar het 
hospitaal vervoerd 
werd, maar hoogst- 
waarschijnlijk wel 
herstellen zal; een 
van de kogels trof den directeur van den New-York- 
schen stadsreinigingsdienst, den heer Edwards, in den 
arm. Verscheidene notabelen, den 
heer Gaynor uitgeleide doende, 
waren getuigen van het misdrijf. 




William 1. Gaynor. 



Een familiegroep in 5 geslachten. — De patriarch, de heer J, van Huizen te Losser, met de medailles op de 
borst, heeft den 10-daagschen veldtocht meegemaakt, is 96 jaar oud, leest nog zonder bril, heeft een geheugen 
zoo frisch als een schoolknaap en staat hierboven afgebeeld als bet-overgrootvader, omringd door den over- 
grootvader, den grootvader, den vader en den zoon. 



„O, dat is heel eenvoudig, die lag ingepakt in den bagagewagen. 



„maar 't was ook een vulkanisch eiland met heetwater-bronnen.' 



EEN OPSNIJDER. 

Een oude admiraal, die zeer be- 
kend was om zijn overdreven ver- 
halen, gaf op zekeren avond een 
beschrijving van een reis door de 
Stille Zuidzee. 

„Op eens," zei hij, „kwamen 
we voorbij een eiland, dat heelemaal 
rood zag van de kreeften." 

„Maar," zei een van de aan- 
wezigen, „hoe is dat mogelijk, 
kreeften zien toch eerst rood nadat 
ze zijn gekookt!" 

„Zeker," zei de admiraal, die zich 
volstrekt niet uit het veld liet slaan, 




Twee zeldzame Hondengroepen. — Foto links: Airedale-terriers, 7 weken oud, bekroonde ouders met stamboom, eig. A. Mac Lean, Botersloot 33, Rotterdam; tegen matigen prijs 
te koop (volgens den eigenaar zijn de honden van zuiver ras). — Foto rechts: Duitsche Boxers, 4 weken oud, moeder bekroond met 2den prijs vader eerv. vermelding; welwillend 

toegezonden door Mej. A. M. van Rij, Rozeburgstraat 65, 's-Gravenhage. 



Augustus 27 




1910 



ins 



©@DILILC!I§1ïï?|b©1S15© ElL^E)©® 

VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



K 



u 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7\ 



LUXE-UITGAVE: 



Per jaar van 52 Nummers 

Franco per Post 

Voor het Buitenland . . . 



. f 5.00 
• » 6 — 
■ .. 9-— 




KOLONEL J. B. VERHEIJ (1870—1910). 

Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Ridder der Militaire Willemsorde. 
CZie het artikel od bladz. 104). 



i^9 



DE PRINS. 




tijd letterlijk uit den grond te tooveren. 
De tuin van ons Gezantschap, in zijn 
rijkdom aan bloemen, heesters en hoo- 
rnen is er een voorbeeld van. 

Met groote zorg wordt dan ook het 
water van de bergen verzameld en ge- 
leid en door een ingewikkeld stelsel 
van beekjes en kanalen naar de ver- 
schillende velden en tuinen gebracht, 
terwijl de kostbare onderaardsche ge- 
leidingen van bronwater (kanalen) ver- 
der in de behoeften voorzien, waar 
het bergwater niet toereikende is. — 
De riviertjes, die Perzië heeft, worden 
door de landbouwers dusdanig afge- 
tapt, dat zij ten slotte de kracht missen 
verder te stroomen en de zee te berei- 
ken. De Karoen-rivier, die in de Per- 
zische Golf hare wateren uitstort, maakt 
hierop een uitzondering ; zij is tot 
Ahwaz bevaarbaar, in welke plaats de 
werkzame en ondernemende „Hol- 
land-Persia Trading-Company" haar 
zetel heeft. In vroeger tijden, zelfs 
reeds toen Alexander de Groote, op 
zijn beroemden tocht deze streken 



Hoofdtoegang tot het Gezantschapsgebouw te Teheran, met Hr. Ms. Gezant, den heer W. 1. Oudendijk, op den 

voorgrond. — Het weelderige geboomte, de rijke plantengroei en de heerlijke flora maken deze Nederlandsche 

Residentie, sedert 1 Mei j.1. opnieuw door een Nedertandschen Gezant bestuurd, tot een waar lustoord. 



Bij onze foto's uit ferzië. 

Een hooggeplaatst landgenoot zond ons uit 
het „Land van den Leeuzv en de Zon''' welwillend 
de hiernevens geplaatste afbeeldingen, die de 
aindacht alleszins waard zijn, vooral in verband 
met de bijzonderheden, die daarbij gevoegd 
waren en die wij hier laten volgen. 



Is de bodem van het land grootendeels 
droog en dor, en leveren de uitgestrekte 
vlakten van dit hoogland, een ééntonig ge- 
zicht op in hare troostelooze verlatenheid, 
een weinig water is voldoende om wonderen 
te voorschijn te roepen, en een weelderigen, 
tijken plantengroei, kleurrijke bloementuinen 
en heerlijke graanvelden, trotsche boom- 
groepen en lommerrijke alleeën, in korten 



Gezicht op het Cc-zdivUcliapcgebouw met den prachtigen tuin. 



De poort van het legatie-gebouw, met 
Perzische kozakken als schildwachten. 



doortrok, werd het water der Karoen- 
rivier op uitgebreide schaal voor irri- 
gatiewerken benut; deze zijn in den 
loop der eeuwen in verval geraakt, 
doch zoo de moderne wetenschap hier 
werd toegepast, bijgestaan door kapitaal, 
dan zou Zuid-West-Perzië, met zijn 
goed klimaat en vruchtbaren bodem, 
opnieuw een ware graanschuur voor de 
omliggende landen en voor Europa kun- 
nen worden en een ruim veld voor 
westersche werkzaamheid kunnen op- 



Satanella 

door Baronesse VON SCHILLING. 

„Wij zitten leelijk in den brand, 
Suzi," met deze woorden legde luitenant, 
Leo von Lossen, zijn pelsjas op de rood 
pluche sofa in de kamer van het hotel, 
waar hij en zijne echtgenoote den 
vorigen dag hun intrek hadden ge- 
nomen. 

De jonge dame, die met „Suzi" werd 
aangesproken, had voor den penant- 



DE PRINS. 



103 



spiegel een geïmproviseerde toilettafel gemaakt en daarvóór plaats genomen. 

Zij was bezig haar prachtig haar op te maken dat golvend op den licht- 
blauwen kimono neerviel. 

„Hoezoo in den brand?" vroeg zij, terwijl haar voorhoofd zich rimpelde, 
want zij hield er niet van gestoord te worden, als zij aan haar toilet bezig was. 

„Ja, dat kan ik je niet met een paar woorden vertellen. Ik moet eerst 
gaan zitten, want de schrik is mij in de beenen geslagen." 

„Dat kan men je toch niet aanzien. Ik dacht veeleer datje uit de club kwam." 

„Je slaat alweer den spijker op den kop, wijfje." 

„Dus je bent in de club geweest en zeker al je geld weer verdobbeld?" 

„O, neen veel erger. Ik zat daar doodkalm alleen in een hoekje te 
denken aan het gemaskerd bal van avond, hoe aardig jij er uit zult zien 

als een Hollandsch visschersmeisje en verbeeldt je daar hoor ik eensklaps 

de stem van Max Berger en nog een andere, die mij door merg en been 
ging, en zie, aan den ingang, daar staat waarachtig mijn oude heer." 

„Schoonpapa! Leo!" Suzi springt op. 

„Ja, schoonpapa, schatje! Ik heb je 
wel gezegd dat het onvoorzichtig was in 
Berlijn te zijn, als de rijksdag bijeenkomt. 
En daar heb je het nu!" 

„Berlijn is groot en hij zal toch wel 
niet op het gemaskerd bal komen." 

„Luister nu toch ! Zij gaan dicht bij 
mij zitten, doch zien mij niet. Ik versta 
echter alles wat zij zeggen. Berger vertelt 
hem dat wij ook hier zijn en elkander van 
avond op het bal zullen ontmoeten. Hij 
wist ook onze costuums ! Je kunt denken 
hoe de oude heer opkeek, daar hij meen- 
de dat wij ruslig tehuis zaten. Én, pak 
nu maar gauw alles in, wij gaan van avond 
nog terug." 

„En dan het bal, Leo, waar ik mij al 
maanden lang op verheugd heb ! Neem 
maar gauw een taxameter en ga onze 
costuums ruilen. Breng voor mij dat sata- 
nella-pak mede en voor jou een domino, 
dan herkent hij ons zeker niet. En dan .... 
zal ik hem eens aardig te pakken nemen, 
want hij zal zich wel niet costumeeren." 

„Suzi, geen dwaasheden, ik smeek je " 

„Heb ik je ooit in moeielijkheden ge- 
bracht, Leo?" 

„Neen, nog nooit! Dus ik haal de 
costuums en wasch, evenals Pilatus, mijn 
handen in onschuld." 



Het gemaskerd bal in het casino was 
wederom schitterend ! De versiering was 
prachtig, het buffet en de wijnen uitste- 
kend en de muziek was nog nooit zóó 
goed geweest. Er heerschte de echt- 
vroolijke carnavalstemming, die eigen is 
aan een besloten gezelschap, waar men 
elkander, althans oppervlakkig, kent. Suzi 
von Lossen was een alleraardigste duivelin 
en buitengewoon opgewekt. 

Niemand had haar tot nu toe herkend, 
en terwijl haar rood verlakte schoentjes 
over den parketvloer gleden, lachte haar 
mond onder het kanten masker in zege- 
vierende vreugde en haar donkere oogen 
staarden naar den zwarten domino, die 
aan den ingang stond en die iedereen 
opnam .... Zij wist wien hij daar op- 
wachtte .... 

Eensklaps begon ze zoo spottend te 
lachen, als men alleen in de hel lachen kan. 

Aan de hand waarmede een gecostu- 
meerde ongeduldig zijn masker heen en 
weer bewoog, had zij hem herkend, haar 

grootslen vijand schoonpapa! Zij kende 

maar al te goed den zegelring, dien hij 



„en een warm souper, 
vond haar in één woord 



,aller- 




medaillon, geef 



„De Koningin van den Nacht" in haar prachtig wit gewaad. Slechts één nacht 
van glans en majesteit ! Een even bekoorlijken, als verrassenden aanblik bood 
in een der warme kassen, op het buitengoed : „Het Schuttersveld" van 
Mevr. de wed. H. J. van Heek te Enschedé, de hierboven in beeld gebrachte 
nachtcactus (Cereus Grandiflorus) tijdens haar bloei ; duidelijk zichtbaar 
sprong de knop open, kwamen meeldraden en stamper te voorschijn en rang- 
schikten zich de bloembladeren als een groote zilveren beker op een krans 
van donkerder kelkbladeren daaromheen; heerlijk schoon prijkte de wónder- 
plant vooral tegen ll'/n uur 's avonds in het fantastisch schijnsel van kaars- 
licht tusschen vele andere sierplanten De stengel van den nachtcactus is 
vleezig en saprijk ; de bladen komen schaars tot ontwikkeling en zijn meest- 
tijds vervangen door stekels, die in bundeltjes op den stam geplaatst zijn ; 
de bloemen, zeer fraai van kleur, verspreiden een aangenamen geur ; ze zijn 
15 a 20 c.M. in doorsnede, terwijl de bladen naar binnen in geel en zacht 
oranje overgaan en vele meeldraden hun oranje-kleurige helmknopjes aan 
lange draden buiten den kelk doen hangen. De bloei heeft slechts één nacht 
plaats ; van daar dus het zeldzame van onze foto ; van daar ook de naam : 
„Koningin van den Nacht"; tegen de duisternis opent ze zich in al haar 
heerlijkheid en 's morgens hangt ze verdord en verwelkt aan den stam ; kan 
men zich een treffender symbool van de vergankelijkheid van het wereld- 
sche denken? 



altijd droeg. 

Hij scheen uit zijn humeur te zijn. Geen wonder wanneer men spionnen- 
dienst doet en niets verdachts ontdekt. — Zij bleef voortdurend in zijn 
nabijheid en zijn blikken volgden steeds de gracieuse verschijning. 

Eensklaps trad zij hem ter zijde: 

„Zoo alleen?" vroeg zij fluisterend. „Op wie wacht u?" 

„Op een Hollandschen visscher en visschers vrouw," antwoordde hij kortaf. 

„Die heb ik gezien in de tweede zaal. Wil ik u bij hen brengen ?" 
vroeg zij. 

Hij zag haar verbaasd aan. 

Zoo vriendelijk had hem nog niemand toegesproken, op dezen avond, 
die hem slechts ergernis bood. 

„Ga maar mee," fluisterde de mooie duivelin, terwijl zij haar arm door 
den zijne stak. 

Hij volgde haar glimlachend. 

„Wie is u eigenlijk? Hoe moet ik u noemen?" 

„Ik heet Satanella en ben de schoondochter van den duivel," terwijl 
hem, van achter het masker, twee donkere oogen tegensü aalden. 
, De tweede zaal was geheel ledig, uitgezonderd een paar knechts, die 
het buffet bedienden. 



„Jammer, zij zijn niet meer hier, maar zij zullen wel terugkomen; laten 
wij hier maar gaan zitten." 

Een bediende kwam naar hen toe. 
„Heidsiek Monopole," beval Satanella, 
Wat was deze kleine bij de hand! Hij 
bekoorlijkst". 

„Op uw welzijn!" zij stiet met haar glas tegen het zijne. . . . 
Hij was een en al verrukking .... 

Deze Satanella was ook zoo eenig. Wat praatte zij gezellig en wat wist 
zij zijne vragen behendig te ontwijken. 

Toen zij de tweede flesch aanspraken, wist Satanella reeds van hem, 
waarom hij hier gekomen was en hoezeer het hem ergerde dat zijn kinderen 
zulk een leven leidden. Telkens maar uitstapjes maken, dat wilde hij niet, 
want papa moest dan maar weer opdokken .... 
„Hoe laat is het eigenlijk nu?" vroeg zij eensklaps. 
„Half één! Sakkerloot!" 

„Welk een mooi horloge, mag ik dat 
eens van dichtbij zien?" 
„Met genoegen!" 
„En wat een mooi 
mij dat." 

„Waarom wil je dat zoo graag hebben, 
mooie duivelin?" 

„Als souvenir aan dezen avond." 
„En wat geef je mij dan Satanella?" 
Zij greep haastig naar het medaillon, 
dat hij van den ketting losmaakte, e:i 
stond op. 

„Ik u?" Zij boog zich over hem heen. 
„Dit." 

Het was geen droom geweest — zij 
had hem gekust. 

Hij vloog overeind om haar na te snel- 
len, doch vond haar nergens meer. Ten 
slotte keerde hij daarop naar zijn hotel 
terug. 

Hij sliep den volgenden morgen tot aan 
den middag en in zijn droomen hoorde 
hij telkens eene zachte stem fluisteren : 
„Ik heet Satanella!" 

„Zeg mij nu toch eens Suzi, waarom 
moeten wij met den nachttrein teruggaan — 
afschuwelijk!" 

„Dat zal ik je zeggen, Leo, omdat papa 
ons verrassen wil." 

„Hoe weet je dat?" 

„Wel, van hem zelf. Ik heb twee fles- 
schen champagne met hem gedronken 
en terwijl heeft hij mij alles verteld." 

„O Suzi, duivelskind. Je zult nog eens 
in de val loopen." 

„Wees maar niet bang, mannetje. Ik 
heb hem in mijn macht. Zie maar. Zij 
toonde hem een klein gouden medaillon." 

„Suzi, wat heb je daar? Dat ding heeft 
mama hem in hun engagementstijd gege- 
ven ! " 

„En nu gaf hij het aan mij. Vraag het 
hem van avond zelf maar." 

„Daar begrijp ik niets van." 

„Ik zooveel te beter, Leo, maar nu ga 
ik slapen, ik ben moe." 

„Zeg mij alleen nog even, hoe zal het 
overmorgen gaan, met ons diner?" 

„O, dat komt wel terecht." 

„Zoo. Je weet, ik wasch mijn handen. ..." 

„Ja ja, evenals Pilatus, dat weet ik," 
viel zij hem lachend in de rede. 

Suzi von Lossen zat in haar eigen wo- 
ning op haar lievelingsplaatsje, vóór het 
open haardvuur. Het was bijzonder ge- 
zellig in het ruime vertrek. De groote 
hanglamp verspreidde helder licht op de 
waarop het theeblad stond. Suzi was alleen tehuis — haar 
t en zou eerst 's avonds laat terugkeeren. 

zij naar de pendule en haar voorhoofd rimpelde zich, 
sedert een uur verwachtte, kwam niet opdagen, en zij 



ovale eettafel 
man had dien: 

Plotseling keek 
want hij dien zij al 

had juist een oorlogsplan uitgedacht, dat een veldheer haar zou kunnen 
benijden. Daar hoorde zij de schel ! 

Zij bleef kalm zitten, ook toen het dienstmeisje den bezoeker aandiende, 
die deze op den voet volgde. 

Eensklaps sprong zij echter op. 

„U hier papa! Welk een verrassing! Jammer dat Leo niet thuis is!" 

„Die is in Berlijn, niet waar?" vroeg de oude heer op scherpen toon. 

„Wel neen, voor dienst uit, papa. Wat mag ik u aanbieden ? Een kop 
thee of een glas wijn. Ter wille van Leo eten wij van avond eerst om 
negen uur." 

„Graag een kop thee, maar kan ik te voren even mijn handen wasschen?" 

Zij ging hem vóór naar de logeerkamer. Hoe keurig zag alles er hier 
uit, geheel anders dan hij zich had voorgesteld. En zij waren beiden thuis. 
Het waren lasterpraatjes geweest. 

En daaraan dankte hij dat verwenschte bal, waarop men hem zijn 



104 



DE PRINS. 



medaillon had afhandig gemaakt! Wat vond hij het hier prettig aan het knappende 
haardvuur met zijn thee en een fijne cigarette, die Suzi hem aanbood. 

„U blijft toch een paar dagen bij ons, niet waar, vadertje? Overmorgen geven wij een 
dinerlje en Vrijdag is Leo op een drijfjacht genoodigd en kunt u mede gaan," begon Suzi. 

„Geven jelui diners?" 

„Maar, papa, wij zijn immers jong. U hebt toch ook niet altijd achter de kachel gezeten . . . ." 

„Wij hebben geleefd volgens ons inkomen, mijn kind." 

„Dat doen wij ook, Leo en ik," haastte zij zich te zeggen, maar hij zeide op driftigen toon: 

„Dat geloof ik niet. Ik hoor dat jelui veel in Berlijn zijn." 

„Dat is ook zoo, maar gun ons toch ook wat genoegen, nu wij nog jong zijn." 

„Dus eindelijk kleur bekend," riep hij uit. „Ik zal jelui de helft minder toelage geven." 

„Doe dat ge- 
rust," antwoordde 
Su'i kortaf. „Maar 
ik geef u den raad 
om als u weer naar 
een gemaskerd bal 
gaat, daar niet zoo 
over familie-aan- 
gelegenheden te 
spreken ; dat com- 
promitteert u en 
uwe kinderen." 

„Wat bedoel je, 
ben jij daar soms 
ook geweest?" 

„Ja, papa en ik 
heb alles gehoord. 
De hoofdzaak is 
toch, zou ik mee- 
nen dat ik Leo ge- 
lukkig maak." 

Hij was hier- 
heen gekomen om 
hen eens duchtig 
de les te lezen en 
kreeg nu zelf een 
vermaning als ont- 
aarde vader. 

„Suzi, heb jij 
ecnig vermoeden 
wie de dame was, 
met wie ik giste- 
ren avond heb zit- 
ten praten?" 

„En aan wie u 
uw medaillon hebt 
gegeven ? Dat hadt 

u niet moeten 
doen, papa. Zij vertelt het aan iedereen." 

„Kun jij het mij niet terugbezorgen Suzanne? Dat kwam van de champagne." 

„En, indien het mij gelukt papa, dan vermindert u onze toelage niet, niet waar? En zult 
u dan een beetje, een klein beetje van mij houden?" Zij reikte hem het medaillon over. 

„Suzi, duivelskind . . . ." hij vloog op. „Kom aan mijn hart." 

Zij snikte het nu uit van louter geluk .... 

, Schrei niet, Safanella," fluisterde hij. „Ik heb je voor veel vergeving te vra- 
gen .... Nu eerst begrijp ik dat Leo veel opgaf, afstand deed van alles, ter wille van 
jou! Ik begrijp en ... . benijd hem," voegde hij er aan toe. 




Een onzer abonné's, thans te Montjoie (Rijnprovincie) vertoevende, had de bijzondere welwillendheid ons bovenstaande foto te zenden 
uit genoemde plaats, waar Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden eenige dagen doorbracht. 



OLIESLAGERS TE AMSTERDAM. 

Het is de Directie van „DE PRINS" gelukt, den beroemden aviateur, 
die door zijn verrassende en stoute vluchten, den bijnaam van „Ant- 
werpschen duivel" verwierf, te engageeren voor een 5-daagsche vlieg- 
demonstratie (10 — 15 Sept.) in de onmiddellijke nabijheid der hoofdstad. 
Overal waar hij opsteeg en met zijn sierlijken Blériot-eendekker hoog boven 



het vliegterrein zweefde en zijn keurige zwenkingen en manoeuvres uit- 
voerde, werd hij bewonderd en bij zijn landing geestdriftig toegejuicht. — 
Het laat zich dus aanzien, dat duizenden het schouwspel zullen bijwonen. 
Nadere bijzonderheden hopen wij spoedig door „DE PRINS", door de 
dagbladen enz. bekend te maken. 

<3. 3. Verhef. 

[Bij de voorplaat). 

De oorlogsflambouw was ternauwernood in Groot-Aljeh ontstoken, of deze verdienstelijke 

hoofdofficier-afge- 

-^^ — s — ^ vaardigde — toen 

nog betrekkelijk 
jong luitenant — 
toonde zich in het 
heetst van het ge- 
vecht een dapper 
officier en kloek 
aanvoerder. Onder 
den kranigen Pel 
verwierf hij, we- 
gens zijne uitste- 
kende krijgsver- 
richtingen in 1875 
en 1876, de Mili- 
taire Willemsorde. 
Kolonel Verheij, 
geb. 21 Juli 1851, 
trad 1 Oct. 1867 
als kadet in dienst 
bij het corps Mari- 
niers en 1 Aug. 
[870 volgde zijne 
ben. tot 2 de luit.; 
zijne bevorderingen 
hadden plaats als 
volgt: in 1875 tot 
iste luit., in .1881 
tot kapitein, in 
1895 tot luit.-kolo- 
nel en in 1903 tot 
kolonel. — Behalve 
met het eeremetaal 
voor moed, beleid 
en trouw is zijn 
borst versierd met 
het ridderkruis 
van den Ned. 
Leeuw, het eereteeken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen en het kruis voor langdurigen 
officiersdienst. — In zijn rang als luit. -kolonel, werd hij in 1897 gekozen tot lid van de 
Tweede Kamer der Staten-Generaal ; bij zijne promotie tot kolonel trad hij af, maar hij 
werd herkozen en non-actief, in welke positie hij nog steeds verkeert; de flinkheid, de 
ernst, de degelijkheid, de beradenheid en overtuiging, die hem reeds vroeger onder de 
besten deden rangschikken, is hij blijven ontplooien in zijn ruim 13-jarige politieke loopbaan. 



Xijkjes in # r t i s. 



1. 

't Is er heerlijk in de mooie nazomerdagen, wanneer de zonnestralen er door de zware 
lommerboomen sprankelen, en hun glans spreiden over de welige grasvelden, over de kleur- 
rijke bloemperken van onzen Artistuin. Hoeveel belangrijks is er te zien, uit alle oorden 
saamgebracht; wat schatten van wetenswaardigs herbergen diergaarde, aquarium en musea; 
welke kostbare verscheidenheid uit alle natuurgebieden is er verzameld in den prachtigen 
lusthof aan de Plantage, waarop Amsterdam trotsch mag wezen. 







at»si 




__J 



Een interessant werk in het \~\. — Onder leiding van den ingenieur der Amsterdamsche Gemeente-waterleidingen, den heer A. I. Docen, is uitgevoerd het leggen van eene Zinkbuis 
in het IJ, tusschen het Westelijk stations-eiland en een weg in de Buiksloter-Ham, ten behoeve der watervoorziening. — De geheele buis is samengesteld uit smeedijzeren stukken, 
met flenzen aan elkander verbonden; de wijdte is 50 c.M., lengte 428 M,, gewicht ~t 80000 K.G.; het horizontale gedeelte ligt 12 M. onder de oppervlakte; de neerlating geschiedde 

door middel van 23 lieren en eischte eenige uren stremming van het scheepvaartverkeer. 
Op onze foto, genomen vóór de neerlating, welke in den nacht van Zondag op Maandag j.1. plaats had is de Zinkbuis, zoomede de opening voor de doorvaart, nog zichtbaar. 



DE PRINS. 



105 



In bijgaande foto's, „snapshots" uit de levende have van het Genootschap, geven wij 
onzen lezers eenige mooie en interessante kijkjes, en een en ander der laatste aanwinsten. 

Wat een majesteit in houding bij dien koningstijger, hoe verrassend schoon zijn de 
giraffen en zebra's in hun zoo artistiek geteekend kleed, welk eene fierheid spreiden de 



kraanvogels ten toon; wat een karakter spreekt uit den lynx; en welk een goedige 
kloekheid in die twee wilde honden. Er zit leven in deze fraaie opnamen; ze geven 
onzen lezers wel is waar een kort, maar toch uitstekend overzicht van wat er in dezen 
nazomer in Artis voor belangrijks en vooral aan nieuwe aanwinsten te zien is. 




Foto's) Kijkjes in Artis. {A. J. W. de Veer. 

Boven, van links: Barasinga-hert met jong; Europeesche Los of Lynx; Giraffen. — Tweede rij: Bringing, de jonge Indische olifant; Koningstijger van Malakka. — Derde rij: 

Europeesche Los of Lynx (mannetje); slapende Koningstijger; zeer zeldzame Monnikskraanvogels (geschenk van den heer E. A. Lehmann te Amsterdam). — Onderste rij : Dingo's, 

de oudtijds in Australië verwilderde hondensoort; Grengzebra met veulen, een der geschenken van de vereeniging: „Artisfonds". 



106 



DE P R 1 X S. 



^ 



: ■'■"■' ■■'" -\ ; -'' 




gestrekte, ditmaal 
onstuimige water- 
vlak bood. — Het 
kleine incident — 
eenige beurt- en 
vrachtschepen ge- 
raakten los van de 
sleepboot, juist toen 
deze buiten de ha- 
ven kwam — bracht 
slechts een moment 
stoornis in de stem- 
ming. — Op verren 
afstand gleden de 
groote vaartuigen 
als driehoeken, met 
lichtende streepen 
in het midden, te- 
gen den horizon, 
terwijl de kleine 
meer nabij op de 
golven dobberden; 
vele gepavoïseerde 

plezierbooten 
maakten den aan- 
blik nog fleuriger. 



De groote Zeil- 
wedstrijden pp de 
Zuiderzee vóór 
Harlingen, geor- 
ganiseerd door de 
Vereeniging voor 

Vreemdelingen- 
verkeer. — Voor 
den éérsten keer 
na 25 jaar heeft 
men hier het oude 
waterfeest doen 

herleven ; on- 
danks den ster- 
ken wind stonden 
dichte drommen 
belangstellenden 
aan de met vlag- 
getjes en wimpels 
versierde haven, 
om te genieten 
van het opwek- 
kende, bedrijvige 
schouwspel, dat 
het op en neer 
stevenen, het el- 
kaar volgen en 

voorbijstrijken 
van al die zeilen 
en dansende kie- 
len op het uit- • 







Aan de groote Zeilwedstrijden op de Zuiderzee vóór Harlingen namen o. a. deel : Ronde- en platbodemjachten, kiel- en middenzwaardjachten. 
Wij vestigen de aandacht op de woelige zee, op onze fraaie foto's zoo uitstekend weergegeven. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt dook CLOCKENER BROUSSON. 

IX. 

„En wil ik je noü eens vertelle, hoè ik an de Willemsorde kwam ?" 
vroeg de majoor me met fonkelende oogen en daar ik 't natuurlijk wat 
graag hooren wilde, zoo begon hij: „'t Wordt met Juni nou zestien jaar! Wat 
die tijd toch vliegt! Ik was toen op Atjeh en nog maar korp'raal van m'n 
geloof. Op 'n goeie dag nou, ginge we er héél in de vroegte weer eens op los 
en we wiste, dat 'r spaanders zouwe valle. Onze kompie had de voorhoede, 
nou, dat wil dan zooyéél zegge, as dat je de vijand 't éérst frissche morge 
mag gaan wensche. 

Na 'n paar uurtjes zoo door de rimboe ') gesloft te hebbe, kwamme we 
èindelik met de kerels in aanraking. Ze noeme dat in dienst „voeling krijge" ! 
Nou, die „voeling" gaf me toen 'n geschiet van belang en telkens moeste 
we met de looppas vooruit ! Ze kwamme ons van achtere al gauw 'n handje 
helpe en zóó naderde we dan al dichter en dichter de vijandelike benting 2 ). 
Èindelik hielde we met vure op en ginge we er met 'n hoera op los. 
Hoornblazer Puit, die 's middags nog 'n pensioénschot kreeg, blies z'n lönge 
bekant stuk, en nóu en dan rolde er één van de makkers, rechts of links van je, 
tegen de vlakte. Dat maakt je dan zoo wild als 'n dólle stier ! Ik zie 
't nóg ! Onze pletonscommandant, luit'nt Hoekstra, 'n échte brani, voorop, 
zwaaiende met z'n sabel. Nou, ik liep al gauw vlak naast 'ra, want ik dach 
zoo bij mezelf : Bóótsma, jonge, zie, dat je 't Ridder d'r uitklopt 3 ). De 
kamerade ware maar 'n pas of wat achter ons en ze deje genóg hun best, 
maar ze konde ons niet voorbij komme. 

Daar wordt me op eens retiréére 4 ) geblaze, dat zoovéél beteekent as 
marcheer nou maar lekker weer terug ! We vonde 't natuurlijk verdraaid jam- 
mer, maar de éérste plicht van 'n soldaat is gehoorzame en 't was héél goed 
óók, want we vonde later 'n voetpaadje om achter langs die benting te 
komme en toen ging 't as van 'n leie dakje, terwijl we éérst voor zéér 
lastige hindernisse zouwe gekomme zijn. 



1 ) Rimboe is 't maleische woord voor wildernis. Als de soldaten in Indië op expe- 
ditie zijn, noemen ze alles rimboe, wat op patrouille gepasseerd wordt. 

2 ) Inlandsche versterking. 

3 ) Wie 't éérst in 'n vijandelijke nog bezette stelling dringt, wordt stééds met de 
M. W. O. gedecoreerd. Meestal 'n kwestie van hard kunnen loopen! 

4 ) Gaat zoetjes aan terug, zoetjes aan terug. Maar daarom nog niet te vlug! C. B. 



We retireerde dus, maar noü dronge er ook djahats l ) uit naburige 
kampongs 2 ) op. Die dachte zeker, dat we 'm smeerde en wilde ons thuis 
brenge, maar 't viel ze niet meê! Ik bleef vlak bij onze luit'nt, óók 'n Fries 
en dat trekt! Op eens geeft-ie me 'n schiééuw en valt vierkant voorover 
tegen 't maaiveld. We ware met ons beidjes, héélemaal achteran, en onze 
kerels merkte 't niet en marcheerde steeds maar vlug door. „Bootsma" 
steunt-ie, „ik heb m'n portie, schiet me asjeblieft gauw kapot, anders krijgt 
dat tuig me nog te pakke". Ik denk, dat nóóit zei Van Speyk ! Maar nou 
waren die sloebers a ) nog geen twintig pas meer van ons af. Dus je begrijpt, 
't begon te spanne! Ik laai gauw weer m'n spuit en geef achter mekaar 
drie schote, die alle drie 'n eendvogel raakte. Dat gaf toen 'n oogenblik 
lucht, maar 't was ook de hoogste tijd ! Ik pak nou m'n gewonde luit'nt óp, 
slinger 'm over m'n schouwers en haas je niet, rèp je niet, ik de lui ach- 
terna ! 't Deed m'n arme pletonscommandant genóg pijn, want ie schreeuwde 
as 'n mager varke, maar ik dacht, zachte heelmeesters make stinkende 
wonde, en stoorde me d'r niet an. Onze Atjehsche vrinde schote as razende, 
maar miste gelukkig. Nog 'n paar maal moest ik de luit'nt achter 'n boom 
legge om ève uit te blaze en dan stuurde ik metéén weer 'n paar van de 
brutaalste heere met gróót verlof! 

Èindelik bra^nt ik m'n vrachie, Goddank nog levend, bij de jongens, en 
die luit'nt Hoekstra woont noü nog als gepensionneerd kaptein in 
Den Haag en is, met alle respect voor z'n rang en positie, m'n beste 
sobat 4 ). Voor die redding heeft nou wijle onze brave Koning mij 't Ridder 
gegeve. En as je me nou vraagt, Bóótsma, dach je, nét as bij 't storme, 
an 't Kruis ? dan bezweer ik je bij al wat heilig is, dat ik 't éénig en 
alléén dee uit kameraadschap, uit vrindschap voor m'n luit'nt ! 

Zie je Jan, daar hè je nou twéé gevalle van de militaire kameraadschap, 
van dat gevoel wat alle, van de hoogste generaal tot de j ó n g s te recruut, 
bij mekaar houdt. Je mot dan ook vooral niet denke, dat 'n meerdere, die wat 
rüw is of streng, de smóór aan je hét. Ik zeg altijd maar, soldate benne 
géén kostschool-jongejuffers en die bulderaars zijn meestal juist goedhartige 
kerels, die in de dienst opgaan en véél voor 'n mindere óver hebbe. Ze 
wille echter, dat de boel góéd marcheert, hóüwe niet van schuttere en 
schiete daarom zoo nü en dan wel eens uit d'r slof. As 't d'r op ankomt, 
doen die lui alles om 'n soldaat vóórt te helpe. 

We hadde op Atjeh 'n kap'tein, die in 't garnizoen te Batavia 'n échte 
düvelstoejager was, die as er maar iets aan je mankeerde, je de wind van 



') Kwaadwilligen. 

= ) Dorpen. 

s ) Scheldnaam, die men de djahats geeft. 

*) Sobat, van het Maleische sahabat, beteekent vriend. 



C. B. 



D £ r R 



ic 7 



vore kon geve, dat je stond te beve as 'n juffersschoothondje. Later, op 
expeditie, veranderde die man as 'n blad an 'n bóóm. Er viel geen ge- 
wonde, naar wie ie niet heenliep om te hèlpe en moed in te spreke. Altijd 
vvas-ie in touw, dan hier dan daar, al was-ie ook zélf doodmoe. 

Kap'tein ! laat u me niet in de steek ? riep dan zoo'n gewonde en hield 
'm krampachtig an z'n arme en bééne vast. Nóóit jonge, hou je maar taai ! 
was dan 't antwoord van die brave chef. Gelóóf me Jan, je meerdere hebbe 
't meestal góéd met je voor en flinke kerels hoüwe veel van d'r superieure 
en hebbe ook alles voor ze over. 

Daar had je nou bevoorbeeld die adjedant onderoff'cier Kóch, die zich 
op Bórneo tussche kap'tein Van 
der Heyden en de vijand wierp 
en de lanssteek opving voor z'n 
kap'tein bestemd ! Die kap'tein 
werd later ons Kareltje, die de 
sloebers op Atjeh zoo danig op 
d'r falie gaf ! 

„Nou weet je dus al twéé 
dinge, waar je op lette mot. Ten 
éérste bij alles je best doen, góéd 
exerceere en proper zijn en ten 
twééde 'n braaf kameraad worde, 
niet alleen van de manschappe, 
maar óók van je meerdere." 

„Maar je kunt met die meer- 
deren toch niet uitgaan en ze 
trakteeren ? * vroeg ik belang- 
stellend. 

„Waarachtig niet, lummel!" 
riep de majoor verschrikt, „dat 
mot je niet probeere ! 'n Ieder 
gaat in dienst om met de lui 
van z'n èige soort. De soldate 
met de soldate, de korp'raals 
met de korp'raals, de sergeants 
met de sergeants, de luitenants 
met de luitenants en zóó tot de 
generaals toe !" 

„Maar hoe kan je dan je ka- 
meraadschap toone, majoor, ten- 
minste zoolang je niet in de 
óórlog bent en ze kunt redde 
of zoo iets?" vroeg ik weer. 

„Hoe je die kameraadschap in 
tijd van vrede voor je meerdere 

tóóne kan ? Wèl, door te zórge, dat ze je nóóit behoeve te straffe of rap- 
port van je te make ; door te zórge, dat zij weer door hun meerdere, ge- 
preze worde over jullie exerceere, jullie schiete, jullie marcheere, jullie 
geoefendheid in de velddienst en 't tirailleere, over jullie vlugheid bij de 
theorie, jullie gymnastiek en scherme, over jullie propere kleere, wapens 
en leergoed en de netheid van jullie chambrée. Je ziet er zijn hónderde 
dinge, waarmee je je onmiddellike meerdere, as daar zijn je korp'raal, je 
sergeant, je pletóns-commandant of je kap'tein, 'n gróóte lol kan doen en 
ze zijn je er in tijd van vrede haast nét zoo dankbaar voor, as dat je ze 
in tijd van oorlog uit de brand helpt. Maar nóóit 'n korp'raal of'n onder- 
off'cier iets gepresenteerd, Jan ! want dat zouwe ze je verdraaid kwalik 
neme, begrepe ? ! En ze zouwe je zoo kameraadschappelik mogelik de kast 
in late stoppel" [Wordt vervolgd). 




Onze foto brengt in beeld de stammen van een 

dynamiet heeft laten springen ; door vergelijking 

enorme afmetingen van dezen 



Een Gierigaard 

door MAX PEMPERTON. 

Zenuwachtig plukte Hal Edwards aan de dekens. Het doodzweet parelde 
op zijn voorhoofd, dat Daddy Maverick telkens met ruwe teederheid 
wegveegde. 

„Ik wou dat hij nu maar uit zijn lijden was, Dirk," zei Daddy zacht. 
Dirk Hamlyn schudde meewarig het hoofd. „Het zal geen uur meer 

duren. Bah I het maakt mij 
ellendig ; help jij hem er maar 
door, ik ben totaal ongeschikt 
voor zoo iets." 

Hij nam zijn hoed en ver- 
dween in de duisternis. 

Hal Edwards was niet zeer 
bemind in het kamp ; nooit 
voegde hij zich bij de anderen 
in de kroeg en niemand be- 
greep wat hij met zijn geld uit- 
voerde. Vandaar dan ook dat 
nu hij stervende was, geen der 
gouddelvers zich om hem be- 
kommerde, behalve de oude 
Daddy Maverick. 

De lippen van den lijder be- 
wogen zich en Daddy boog zich 
over hem heen. 

„Ja, ja, ik ben hier, wat is 
er ? Of er nog hoop voor je is ? 
Neen, mijn jongen, het kan 
hoogstens nog een uur duren. 
De anderen zijn geloof ik naar 
de kroeg gegaan." 

„Ze leven alleen voor zich- 
zelf," zei Edwards met inspan- 
ning. „Ze hebben er zich dik- 
wijls over verbaasd dat ik mij 
niet meer met hen bemoeide, hè ?" 
„Ja, ze vonden je zoo op een 
afstand — zoo uit de hoogte — 
en ik wil niet ontkennen, dat 
ik het wel een beetje met hen 
eens was." 

„Ik kon niet anders, Daddy. Al het stofgoud dat ik vond zond ik altijd 
aan mijn vrouw .... Ze zeiden dat je beneden je stand was getrouwd, 
Emmy, en ik moest hen toonen dat ik je kon laten leven, zooals je het 
voor je huwelijk gewoon was." Hij was blijkbaar gaan ijlen. 

„Stil, stil mijn jongen," suste Daddy. „Heb je misschien nog een laatste 
boodschap aan haar te zenden?" 

„Ik heb haar niets te zeggen dan dat ik arm gestorven ben .... Deze 
week geen pakje met goud, Emmy." 

Uitgeput liet hij zijn hoofd in de kussens vallen, bleef eenigen tijd be- 
wegingloos liggen en wees toen naar een kastje in den hoek van de kamer. 
Daddy opende het, haalde er een foto in lijst uit en hield die den ster- 
vende voor. „Bedoel je dit ?" 

„Ja, ja," steunde de kranke, „dat is mijn Emmy. Ze is stilletjes met mij 



boom van kolossalen omvang, welke men door 
met de personen krijgt men een indruk van de 
Amerikaanschen woudreus. 




Wandbekleeding van de Weeskamer in het Stadhuis te Enkhuizen. 
Dit zeer fijn en artistiek met zijdraad uitgevoerde tapisseriewerk, dagteekenend uit de 18de eeuw, geeft landschappen te aanschouwen met klassieke gebouwen en symbolieke 
figuren gestoffeerd. In een der doeken zijn aangebracht de wapens der weesmeesters Maerten van Rossem, Reinier Pruyt, Frederik de Wit, Willem Polu Oudewaghen en Lucas 
Westwoude,welke heeren als zoodanig in 1705 fungeerden, zoodat mag aangenomen worden, dat de decors van dat jaar zijn, dus kort na de voltooiing en de ingebruikneming van het gebouw. 



IOS 



DE PRINS, 



getrouwd, Daddy, ik was niet goed genoeg voor haar volgens haar 
familie, maar wij hadden elkaar Hef, dat was voldoende. Ik kon haar de 
luxe, waaraan zij gewend was niet verschaffen, en ging hierheen om 
fortuin te maken. Hier Daddy, neem dit portret, en laat het aan de 
kameraden zien, misschien zullen ze mij dan beter begrijpen. Ik heb 
soms honger geleden voor haar en het kind. En Daddy, als zij hoort 
dat ik haar niets nagelaten heb, zal ze denken dat ik naar bedrogen 
heb en ... . en ... . mij misschien haten." 

„Neen, mijn jongen, ze zal geen doode haten." 

„Ik weet het niet .... maar in elk geval zal ze gebrek lijden, want 
haar familie kent haar niet meer — arme Emmy." 

„Ik zal alles hier aan de kameraden vertellen ; zij zullen voor haar zorgen." 

„Denk je dat, Daddy? Ik heb mij nooit met hen bemoeid. Ik kon ze 
niet vragen bij mij te komen, omdat ik hen geen whisky kon aanbie- 
den ' — ze denken dat het uit gierigheid was, maar het was alleen om 
Emmy en het kind." 

„Wees maar gerust, Edwards, ze zullen je niet vergeten ; je vrouw 
zal meer goud zien op één dag 
dan vroeger in een jaar. Laat 't 
maar aan mij over. Ik zelf zal 
beginnen met mijn naam op de 
lijst te zetten voor 500 dollars." 

Daddy bezat geen 20 dollars in 
de wereld, maar hij werd voor 
zijn leugen beloond door een dank- 
baren glimlach. 

„Goddank, Goddank," zuchtte 
de zieke. „Nu kan ik rustig sterven." 

Nog eenmaal fluisterde hij den 
naam van zijn vrouw, slaakte een 
diepen zucht en — was niet meer. 
Eerbiedig bedekte Daddy het gelaat 
van den doode en ging naar Dick 
Hamlyn's hut. Alles was er donker. 

„Hij is zeker naar de kroeg ge- 
gaan," dacht Daddy. „Komaan, ik 
zal zijn voorbeeld volgen, dan kan 
ik meteen een beroep doen op de 
edelmoedigheid van de kameraden." 

Zoodra hij hen met het doel 
van zijn komst op de hoogte had 
gebracht, riep een jongmensch, 
Magee genaamd, met de vuist op 
de tafel slaand, uit: 

„Neen, ik doe er niet aan mee. 
Had hij zich een weinig fatsoenlijk 
jegens ons gedragen, dan zouden 
we allen gaarne een fonds bijeen- 
gebracht hebben, waarvan zijn vrouw kon leven tot ze hertrouwde." 

„Naar hetgeen ik van Edwards vernam is ze niet iemand, die voor den tweeden keer 
zal trouwen," zei Daddy bedroefd. 

„O, vrouwen vergeten zoo gauw," viel Magee in, „doch hoe 't ook zij, ik heb geen 
cent voor Edwards over, hoe denken jullie er over, jongens?" 

Een algemeen applaus was het antwoord. 

Daddy liet zich echter zoo niet afschepen. „Kijk eens," hernam hij, „eenige oogen- 
blikken voor zijn dood gaf Edwards mij het portret van zijn vrouw, hier is het." 

Magee bekeek het. „O, die heeft binnen 'tjaar een anderen man." 

Het portret ging van hand tot hand. Eindelijk kwam het bij Dirk Hamlyn, die er met 
trillende lippen op bleef staren. Zijn gedachten vertoefden bij het verleden, in een stad 
in een der oostelijke staten, waar hij een meisje had liefgehad. Hij herinnerde zich hoe 
hij was heengegaan om fortuin te maken in den vreemde en hoe hij was teruggekeerd 
om het nest ledig te vinden. Het meisje was er met een ander van doorgegaan. Toen 
had Hamlyn haar een brief geschreven. O, hij had alles willen geven om het geschrevene 
te kunnen herroepen! Hij had haar met verwijten over haar dubbelhartigheid en gemis aan 
eergevoel overladen; het was een bittere brief, die haar zou doen walgen van den schrijver 
daarvan. Ze had hem nooit geantwoord. Hij had haar man een lagen schurk genoemd, had 
gezworen, dat zoo hij hem ooit mocht ontmoeten, hij hem het hart uit het lij f zou rukken. 
Maar nu lag hij, stil en stijf in de hut op den heuvel en het was te laat voor zijn wraak. 

Daddy klopte hem op den schouder. „Kom Dirk, we moeten 't opgeven; we zullen 





Een oud-fiollandsch ijzeren Kanon van bijzondere historische 
beteekenis. — Dit stuk geschut, thans wegend 3750 pond, in 
Oeresund opgevischt en door de Deensche Regeering aan Neder- 
land ten geschenke gegeven, uit erkentelijkheid voor den indertijd 
verleenden steun, behoorde eertijds tot de bewapening van het 
Hollandsche oorlogschip „Brederode", dat onder commando van 
Admiraal Witte Corneliszoon de Witt deel uitmaakte van de Hol- 
landsche vloot, welke onder bevel van Admiraal lacob Wassenaer 
van Obdam, bij de belegering van Kopenhagen door de Zweden in 
1658, de Denen te hulp kwam; in den zwaren zeestrijd, ten koste 
waarvan de excursie plaats had, werd de „Brederode" zwaar ge- 
havend en zonk niet ver van Snekkerstens. — Hoewel boven- 
bedoeld stuk, van 2,83 M. lengte en 14 c.M. kaliber, ruim 250 jaar 
op den zeebodem gelegen heeft, verkeert het nog in vrij goeden 
staat; het is onlangs door Hr. Ms. Pantserschip „Evertsen" aan 
boord genomen en naar Nederland overgebracht ; onze foto's 
brengen het ophijschen en aan boord nemen van het stuk inbeeld. 

het portret met hem begraven." 

Toen Dirk het hem overhandigde, viel zijn oog op eenige woorden 
aan den achterkant: een naam en adres. Er was geen twijfel meer, het was Emmy Heartrift. 
„Ik zal haar alles meedeelen," zei Daddy, „ofschoon ik geen meester ben in de schrijf kunst." 
„Kom mee naar mijn hut," zei Dirk ruw, „ik zal het voor je opstellen." 
Hij had een plan gevormd. Hij zou zich wreken; elk woord moest pijn doen, dat 
zou een kleine vergoeding zijn voor de smarten, die hij al deze jaren had geleden. 
In de hut gekomen doopte Daddy de pen in de inkt en Dirk dicteerde : 

„Aan Mrs. Emmy Edwards 

Barrier City New-York. 

Mevrouw ! Ik moet u de treurige tijding meedeelen dat uw man een ongeluk is 
overkomen. Hij werd onder een vallend rotsblok bedolven en bezweek eenige uren 
daarna. Hij droeg mij op u al zijn kleeren en verder toebehooren te zenden. 

Uw dw. Daddy Maverick." 

Toen Daddy was heengegaan bleef Dirk langen tijd in gepeins verzonken zitten, tot 
eensklaps zijn oog viel op de foto. Hij nam het portret op en bekeek het nog eens 
aandachtig. Hij had baar nog steeds lief, weliswaar hopeloos, want geen vrouw zou ooit 
de beleedigingen kunnen vergeten, die hij haar had aangedaan. En nu was ze alleen op 
de wereld zonder eenig fortuin, terwijl hij — Dirk Hamlyn — jarenlang geld had over- 
gespaard. Men noemde hem de grootste gierigaard van het kamp. Laat ze maar praten — 
ze wisten niet hoe hij leed bij de gedachten aan die trouwelooze vrouw ginds in het Oosten. 

Hij rilde als van koude. Eensklaps nam hij met een vloek den brief op, ver- 







ll^^^OMBWWii 



De brand op de Brusselsche Tentoonstelling. 

(Genomen van uit den tuin der expositie, Zondagavond, ruim 1'.« uur na het uitbreken van den brand). — Links, op den voorgrond: Restaurant „Chien verf'; achtergrond: de 

Triomfpoort, bekroond door een standbeeld van St -Michel aan den ingang van Bruxelles-Kermesse ; in het midden : de vuurzee gevormd door de puinhoopen van het Bureau van 

het Uitvoerend Comité en van het Post- en Telegraafkantoor ; rechts: het geraamte van het Belgische Hoofdgebouw. 



DE PRINS. 



109 



scheurde hem en wierp hem in de kachel. Toen begon hij opnieuw te schrijven .... 

Eenige dagen later opende Daddy Maverick een brief, die hem op de kroeg over- 
handigd werd. 

„Zeg eens jongens," zei hij, „begrijp je daar iets van? Weet je nog hoe ik, een paar 
weken geleden, trachtte een inteekenlijst onder jullie te laten circuleeren voor de weduwe 



New- York om hem te bedanken voor de nauwkeurige uitvoering zijner instructies en 
drong er bij hem op aan te laten voorkomen alsof elke betaling voortaan aan Mrs. 
Edwards gedaan, kwam uit de nagelaten gelden van haar man, en terwijl hij schreef 
glimlachte hij bij het denkbeeld, dat elk onsje stofgoud, dat hij overspaarde, tot geluk 
zou dienen van de vrouw uit het Oosten, die hij liefhad. 




Voorgevel van het Hoofdgebouw; rechts: het Paviljoen „Ville de Bruxelles", waarvan de 
voorgevel monumentaal en zeer artistiek bewerkt is ; dit bijgebouw bleef gespaard. 



De Fransche afdeeling met restaurant Duval, geheel verbrand; geheel rechts: het paviljoen 
Monaco ; het café in het midden onzer foto was vroeger reeds afgebrand en herbouwd. 



I 10 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

Wat moest dat beteekenen ? Haar, de voorlezeres der keizerin, als een 
dienstmeisje tot een geheime samenkomst te dwingen. 

Het kan zijn, dat dit in Italië gebeurt, maar in Frankrijk niet. Ik ga er niet heen, 
zeer zeker niet. Welke gevolgen zou het hebben, als ik ontdekt werd. Maar 
ik moet hem geruststellen, anders is hij in staat een scène in het slot te maken. 

Allerhande plannen schoten haar door het hoofd. Eindelijk kwam zij op 
het nooit falende middel hoofdpijn voor te wenden, om daardoor van de 
avondtafel te kunnen wegblijven. Als allen aan tafel waren, zou zij een donkeren 
mantel omslaan en zachtjes wegsluipen. 

Toen het kamermeisje kwam om haar bij het kleeden behulpzaam te zijn, 
klaagde Marie over hoofdpijn en zond haar naar de grootmeesteres om haar 
onwelzijn te melden ; daarna liet zij zich koude omslagen geven. 

Nadat het meisje haar verlaten had, lag zij met kloppend hart op haar 
rustbank en stelde zich voor hoe het nu in de schitterend verlichte eetzaal 
zou zijn. Inplaats daarvan lag zij in haar eenzaam vertrek, verveelde zich en 
moest door nacht en nevel als een misdadigster door het duistere park sluipen. 

„Eens en nooit weer!" dacht zij en balde toornig de kleine vuist. 

De schemering viel. Marie stond op en trok een donker kleed aan. 
Daarna ging zij zacht langs gangen en trappen. Haar hart klopte onstuimig. 
Zij kon haar naar buiten gaan verklaren door haar verlangen naar frissche 
lucht, maar beter was het, als niemand haar zag. 

Het geluk diende haar. Zij bleef zooveel mogelijk in de schaduw. De 
maan stond aan den hemel, het bleeke licht speelde over de stammen der 
platanen. Het gras was vochtig van den dauw. Marie's voeten werden koud 
en nat, toen zij om den weg te bekorten, over de grasvelden liep. 

Nu had zij den grooten eik bereikt. Een donkere gestalte kwam haar 
tegemoet. 

„Marie!" Galanti greep de kleine hand. „Ik had niet durven hopen, dat 
ge zoudt zijn gekomen. Maar dan zou ik ook in het slot zijn gekomen, en 
u tusschen den keizer en de keizerin hebben weggehaald. Gelooft ge het?" 

„Gij zoudt er toe in staat zijn." 

Haar stem was meer bitter dan schertsend. 

„Ja, want ik smacht naar een blik uwer oogen, naar een kus van uw lippen." 

„Laat mij. Gij doet mij pijn." 

„Marie, hebt ge mij niet meer lief?" vroeg hij smartelijk getroffen. 

Zij aarzelde. Maar toen zij in zijn bleek gelaat zag, had zij medelijden. 

„Natuurlijk heb ik u nog lief, Karlos. Gij moogt zulke veronderstellingen 
niet maken, maar ge moet om mijn betrekking denken." 

„Deze armzalige betrekking," zei hij schamper. „Hangt ge daar zoo aan ? 
Iets beter dan betaalde dienstbode zijt gij, hofdame toch niet en wordt 
ook zoo aangezien." 

„Dat is niet waar. De keizerin is de goedheid zelve. Allen in het slot 
verwennen mij." 

„Mijnheer de stalmeester, met wien gij zoo dikwijls rijdt, zeker ook." 

„Och ■ — onzin !" 

„Hoe komt het, dat ge steeds met hem rijdt?" 

„Hij geeft mij les, opdat ik met de keizerin zal kunnen uitrijden." 

„Marie — gij moogt nooit met den keizer en de keizerin uitrijden, ik 
verbied het u." 

Zij keek hem aan, alsof zij aan zijn verstand twijfelde. 

Daar zij niet antwoordde, herhaalde hij dreigend : „Verstaat ge mij, ik 
verbied u deze ritten." 

Zij wrong zich los. „Het spijt mij, dat ik uw wensch niet kan vervullen. 
Ik heb de bevelen der keizerin te gehoorzamen." 

„Wilt gij mij dan niet begrijpen ? Gij verkeert in levensgevaar, als gij met 
den keizer of de keizerin uitrijdt." 

„Dat geloof ik niet. En al was het zoo, dan wil ik elk gevaar met de 
keizerin deelen." 

Een tijdlang zweeg hij en staarde op het bleeke maanlicht, dat door de 
bladeren van den eikenboom viel. Daarna stak hij plotseling zijn armen uit. 
„Marie, kom bij mij!" smeekte hij. „Sta niet zoo koud en vreemd naast mij ! 
Gij hebt mij toch lief gehad, en ik heb u zoo oneindig lief. Elke hartslag 
is een vurig verlangen, een gebed voor uw veiligheid. Lieveling, kom tot mij !" 

Zij legde een hand op zijn arm. Zijn smeeken, de tranen in zijn oogen 
roerden haar. „Ik ben toch gekomen," zeide zij. 

„Ja, voor een enkel kwartier. Dan gaat gij weder in uw slot en ik blijf 
alleen met wanhopenden angst over u." Hij hield haar koele hand tegen zijn 
voorhoofd. „Hier klopt en hamert het. Ik ben een wanhopend mensch, 
Marie. Over wanhopenden moet men zacht oordeelen." 

„Ik wil geduld hebben, Karlos. Maar bedenk toch zelf, dat ik zoo dikwijls 
niet kan schrijven, nog minder in het geheim samenkomen. Gij zelf hebt 
indertijd toch gewenscht, dat onze verloving nog geheim zou blijven." 

„Ja — destijds. De omstandigheden zijn veranderd. Ik heb terwille van 
u met al mijn vrienden gebroken. Ik leef slechts voor u. Maar ook gij 
moet u van uw tegenwoordig leven losrukken. Kom met mij mede. Wij 
laten ons in alle stilte trouwen en gaan naar het buitenland, waar niemand 
ons zal zoeken." 

„Gij ijlt. Ik zou alles verlaten, en met u naar het buitenland vluchten, 
als een verbannene. — Nooit." 

„Luister naar mij. Ik heb beproefd mijn geld los te krijgen ■ — het gaat 
niet. Ik kan in Frankrijk naar geen betrekking dingen. Ér blijft mij niets 



anders over dan elders mijn geluk te beproeven. Als gij bij mij zijt kan ik 
alles, zonder u niets. Stoot mij niet weg." 

Hij wierp zich op den grond en drukte zijn lippen hartstochtelijk op den 
zoom van haar kleed. 

Zijn hefiigheid verschrikte en ontstemde haar. Zij was de afgemeten 
vormen aan het hof gewend, zoodat dit haar tegenstond. Boos trok zij haar 
kleed terug. „Sta op, Karlos! kniel niet voor mij. Gij moet zelf toch toe- 
geven, dat uw verzoek onuitvoerbaar is." 

„Indien gij mij liefhadt, zooals ik u, dan zoudt gij uw leven zonder 
aarzelen aan mij toevertrouwen." Hij stond langzaam op. In het heldere 
maanlicht zag zij hoe hij was verouderd. Zijn oogen lagen diep, zijn kleeding 
was slordig. 

Zijn uitzicht wekte haar medelijden, maar stiet haar ook af. De gestalte 
van Philippe Bourgoing dook plotseling voor haar op. 

Met het teere instinct der liefde ried Karlos haar gedachten. Hij drukte 
haar in zijn armen en overstroomde haar weer met bedreigingen en 
liefdesbetuigingen. — „Nooit komt gij van mij vrij — nooit," siste hij haar 
toe. „Ik laat u niet aan een ander. Uw woord geef ik u niet terug." 

Haar lippen beefden. Haar fijne neusvleugels trilden, haar adem ging 
snel. „Gij kunt doen, wat gij wilt," zeide zij eindelijk, toen zij haar stem 
meester was. „Maar ik trouw u nooit, zoolang ge als een avonturier zonder 
vaderland ronddwaalt, mij bespionneert en elk mijner schreden nagaat. 
Ik wil dat niet langer verdragen." 

„Ik bespionneer u om uw eigen bestwil. Sedert weken hebt gij mij slechts 
nietszeggende brieven geschreven en mijn vragen onbeantwoord gelaten." 

„Omdat zij ongepast waren. Het gaat niet aan, dat ik vreemden op de 
hoogte stel van het intieme leven der keizerin," antwoordde zij hooghartig. 

„O verblinde! Gij bewijst er de keizerin den grootsten dienst mede." 

„Gij zult mij moeten toestaan van een ander oordeel te zijn." Zij hief 
haar kleed op en maakte een beweging te willen gaan. 

„Blijf!" zei hij somber. „Wij moeten tot een verklaring komen. Gij wenscht 
onze verloving dus te verbreken ? Dat kan alleen de reden uwer koelheid zijn. 
Wie heeft mij uwe liefde ontstolen ? Zeg het mij ! Is het die dwaas, de 
pikeur der keizerin, aan wien gij u wilt wegwerpen?" 

Zijn smalende woorden dreven haar het bloed in het gelaat. 

„Bedoelt gij met de smakelooze betiteling den stalmeester der keizerin, 
baron Bourgoing?" vroeg zij koel. 

„Ja, den hansworst, met wien gij dagelijks uitrijdt," gaf hij met verbeten 
woede ten antwoord. 

„De baron is noch pikeur noch hansworst. In uw oog is iedere man een 
dwaas, die een ordentelijke positie bekleedt en zijn heer trouw dient?" 

„Wat verdedigt ge hem ! Het is waar, ik gevoel niet veel voor menschen, 
die zich tot lakeiendiensten leenen. Ik dien een groote zaak, geen persoon." 

„Welke groote zaak bedoelt gij dan met uw geheimzinnige toespelingen ? 
Een praktisch nut heb ik nog nooit van uw optreden gezien." 

„Ik gaf bijna mijn geheele vermogen voor deze gedachte," antwoordde 
hij. „Zij heeft mij niet alleen mijn geld gekost, maar duizendmaal meer, 
uw liefde!" 

„Gij dwaalt," zeide zij zachter. „Ik heb u nog lief. Maar ik ben moede 
van het wachten in het onzekere, moe van al die geheimzinnige toespelingen. 
Waar rekent ge dan om Godswil nog op?" 

„Op de verheffing van Italië," antwoordde hij zacht maar vast. „Die zal 
spoedig komen. Dan zal u alles duidelijk worden. Marie, heb nog wat geduld." 

Zij schoof de kiezelsteenen met haar voeten heen en weer. 

„Marie, zie mij aan," smeekte hij. „Wie is tusschen ons gekomen?" 

„Niemand," antwoordde ze koel. „Gij zijt er zelf schuld aan, Karlos. 
Uw voortdurend aandringen op brieven en samenkomsten verdriet mij. Laat 
mij toch in vrede dezen onbezorgden, schoonen tijd genieten." 

„En gij trekt er u niets van aan, hoe ik mij kwel en martel?" 

„Wat moet ik dan doen ? Ik heb u immers gezegd, dat ik niet in stilte 
met u kan samen komen." 

„Hier misschien niet. Maar in Parijs moet ge uw grootmoeder verzoeken 
mij weer te ontvangen, of ge hadt Béranger ten minste weer kunnen bezoeken, 
daar ge wist, dat ik dagelijks bij hem kwam." 

„De keizerin had mij nog eens naar Béranger willen zenden, toen hij 
plotseling stierf. De keizerin is een engel. Zij vergaf het Béranger, dat hij 
nog in zijn laatste levensdagen zulk een Ieelijk spotgedicht op den keizer 
gemaakt heeft." 

Galanti lachte. „Is het gedicht werkelijk onder de oogen van Hunne 
Majesteiten gekomen? Zeker was het scherp. En Béranger bekende de 
dichter te zijn ?" 

„Ja, hij kon de keizerin niet voorliegen. Grootmoedig als zij is, vergaf 
zij hem." 

„Het verstandigste wat zij kon doen." 

„Ik kan het Béranger echter niet vergeven," riep Marie heftig. „Maar 
nog onvergeeflijker is het zulk een gedicht openbaar te maken en daaraan 
had Béranger geen schuld." 

„Ja, dat was zijn plan niet," zei Galanti achteloos, „maar wij meenden 
dat het goed was, het te laten drukken." 

„En wie zijn dat?" 

„Ik — en mijn vrienden." 

„Dus gij steekt er ook achter?" Marie zag zeer bleek. „Weet gij wat ik 
nu eigenlijk moest doen? U en uw vrienden aangeven! Foei, schaam u!" 

Hij streek kalmeerend over haar hand. Maar zij rukte zich heftig los. 

„Raak mij niet meer aan. Ik wil niets meer van u weten. Wie het 
keizerlijk huis beleedigt, die beleedigt mij. Met dien heb ik afgedaan!" 

„Gij doet uw keizerin geen dienst door haar tusschen u en mij te plaatsen," 
zei hij somber. „Ik moet dan wenschen, dat het noodlot haar uit mijn 
weg ruimt." 

„Uwe wenschen zullen haar niet schaden," zei zij minachtend. 

„Meer dan ge denkt." 

„Nu, hoor mijn laatste woord dan. Ik haat ieder, die het slecht met mijn 
keizerin meent. Ik word nooit uw vrouw, als gij u gevoelens niet verandert." 



DE PRINS. 



ii i 



„Gij zoekt steeds naar voorwendsels om uw ontrouw goed te praten," 
voer hij uit. „Ik zeg u nog eens, dat ik u nooit prijs geef. Waag het 
nooit, uw woord aan een ander te geven!" 

„Daar denk ik niet aan." 

..Misschien heden nog niet, maar spoedig." 

Zij haalde de schouders op. Haar minachtende manier maakte hem 
half razend. 

„Marie, drijf mij niet tot het uiterste. Ik neem alles op mij om u te 
veroveren, ik schrik zelfs voor geen misdaad terug." 

Een rilling ging door haar leden. Zijn sombere uitdrukking maakte haar 
angstig, want al sprak hij deze overdreven bedreigingen waarschijnlijk slechts 
uit om haar angst aan te jagen, toch kon hij haar in groote verlegenheid 
brengen en haar betrekking onhoudbaar maken. Deze overwegingen maakten 
haar slim. Zij moest tijd winnen. 

„Luister naar mij, Karlos," zeide zij zachter. „Wij zijn heden avond te 
opgewonden om rustig te kunnen redeneeren. Ik zal u schrijven." 

„Eiken dag moet gij schrijven; mij alles laten weten, elke rijtoer, elke 
wandeling." 

„Slechts als gij mij belooft naar Parijs te zullen terugkeeren. Ik zal 
beproeven grootmama te overreden. Zijt ge nu tevreden? Hebt ge spijt van 
al de vreeselijke bedreigingen, waarmede ge mij hebt verschrikt ?" 

„Van alles heb ik spijt, van elk woord, waarmede ik u heb gekrenkt," 



„Neen • — ga nu, ga! 

hij haar weer terug kon 

Galanti keek haar na, 



' Zij duwde hem terug en verdween snel, voordat 

houden. 

totdat zij achter de struiken verdween. 

Hoofdstuk X. 




Perspectief van den „Boulevard des Capucines" met het Grand-Hötel (ter rechterzijde) te Parijs. 
Dit gedeelte van den onafzienbaren en breeden verkeersweg, die „la Madeleme" met ,,la Place de la République" verbindt, biedt eenaspect.dat den 
vreemdeling als 't ware bij tooverslag midden in het Parijsche leven plaatst; ze vangt aan bij het fraaie welbekende en gezochte „théatre du Vau- 
deville'' en bevat een serie moderne hotels, restaurants en café's, die voor honderden een allergezelligst zitje op de terrassen geven ; de tafreelen, 
die zich aan hun oogen voordoen, zouden zich uitstekend leenen voor de „cinema" ; vooral de middeltjes en trucs der klein-venters en bedelaars 
om eenige centimes uit de zakken der gasten te kloppen, zijn der observatie waard. En dan de met lange haken gewapende tabaksverzamelaars ! 
Maar aan den „Boulevard der Capucines" vindt men ook genietingen van een meer ernstig en grootsch karakter ! „De Groote Opera" , aan welks 
bouw men in 1861 is begonnen en die in 1875 ingewijd werd. -- Niet minder dan 36 millioen gulden heeft deze prachtige kunsttempel gekost. — 
Alhoewel de archi ectuur der gebouwen op deze moderne Parijs-plek weinig te bewonderen geeft, maken de groote luxe-magazijnen er toch een 
deel van de attractie uit en blijft de promenade er ook aanlokkelijk, vooral omdat men tegenover de „Opera" een riant uitzicht heeft op de aan- 
zienlijke toegangswegen als de „Rue de la Paix", de „Rue du 4 Septembre" e. a. — Onze foto toont op den voorgrond een der oude rammelkasten 
met paarden bespannen, die nog trouw in eere gehouden worden, de geheele boulevard in een sukkeldrafje afrijden, maar op welker impériales, 
beter dan in een rijtuig men een heerlijk kijkje heeft op het Parijsche straatgewiemel. 

stamelde hij onmiddellijk verzoend. „Blijf mij slechts liefhebben. Verlaat 
mij niet, gij, mijn eenig geluk!" 

Zij liet hem haar handen, welke hij met vurige kussen bedekte. 

„Gij zijt dus niet meer boos op mij, Marie? Is alles weer goed tusschen 
ons? Zie mij vriendelijk aan met uw lieve oogen!" 

Zij dwong zich tot een lach. „Ik heb dus uw woord, dat gij Arron 
verlaat, Karlos?" 

„Ik wil hier niets dan u voorbij zien rijden." 

„Wat hebt gij daaraan ?" vroeg zij ongeduldig. „Niels dan verdriet. Neen, 
het is beter, dat gij naar Parijs terugkeert. Binnen enkele weken ben ik er 
ook weer." 

„Een paar weken zijn lang, als ze uit smartelijke dagen en slapelooze 
nachten bestaan. Maar ik zal gehoorzamen, als ge mij maar goed gezind 
blijft." 

„Misschien, als ge erg braaf zijt." — Zij streek over zijn smal, ingevallen 
gelaat. „Laat mij nu gaan. Het is al laat en het mag niet gemerkt worden, 
dat ik nog buiten ben geweest." 

„Een laatste kus, Marie." 

Zij bood hem haar lippen. Maar ze bleven koud onder zijn vurige kussen, 
welke zij slechts duldde, niet beantwoordde. 

Met een diepen zucht liet hij haar eindelijk gaan. „Zal ik u niet terug- 
brengen ? Zijt ge niet bang?" 



Van den slottoren sloeg het elf uur. Marie liep haastig door. Het park 
leek haar akelig in het spookachtig maanlicht. De schaduwen der takken 
waren als dreigende vingers. In de struiken waarschuwende stemmen. Met 
moeite weerhield zij een kreet, als haar kleed aan een vooruitstekenden 
tak vast bleef zitten. 

Huiverend rukt zij zich los. 

Maar daar — dat was geen vergissing! Schreden volgden haar, die zich 
haastten om haar te bereiken. Zij waagde het niet om te zien of het Galanti 
was, die haar vervolgde. Ook voor hem was zij bang. 

Met het gelaat in de handen stormde zij verder. Maar half zinneloos 
door opwinding, vergiste zij zich in den weg, ofschoon liet dak van het slot 
reeds duidelijk door de boomen schemerde. De voetstappen achter haar 
kwamen steeds nader. Nu greep een hand haar kleed. 
Een kreet van schrik ontsnapte aan haar lippen. 
„Om Godswil, waarom loopt gij zoo hard? Wie heeft u verschrikt?" 
Philippe Bourgoing ving de door angst en het harde loopen half bewuste- 

looze in zijn armen en bracht 
haar naar een nabijstaande 
bank. 

„Marie, wat scheelt u?" 
Hij legde zijn arm om haar 
heen. Haar hoofd viel tegen 
zijn schouder. Met een tee- 
deren blik zag hij in het 
bleeke gelaat. Groote tranen 
drongen door de neerge- 
slagen wimpers. Hij moest 
al zijn wilskracht gebruiken 
om deze niet weg te kussen. 
Haar hart klopte zoo hevig, 
dat hij geen woord sprak, 
voordat zij zich wat hersteld 
had. Toen trok hij zijn arm 
eerbiedig terug. 

Maiie richtte zich be- 
schaamd op. „O, wat moet 
ge van mij denken?" sta- 
melde zij. 

„Heeft iemand u ver- 
schrikt?" vroeg hij. „Zeg 
mij, wie het was en hoe ge 
nu op dezen tijd alleen in 
het park zijt, terwijl wij u 
aan tafel misten en om uw 
onwelzijn beklaagden." 

„Ik had werkelijk hoofd- 
pijn," verzekerde zij ver- 
ward. „De frissche lucht 
deed mij goed. Het werd 
daarbij later dan ik had 
gedacht. Ik maakte mij 
bang." 

Haar verklaring klonk 
weinig geloofwaardig, dat zag 
zij aan de uitdrukking van 
zijn gelaat. „Juffrouw Bou- 
cher !" De stem van Philippe 
Bourgoing klonk zeer ernstig 
en veel koeler dan te voren. 
„Ook ik ben sinds eeni- 
gen tijd in het paik en zag 
duidelijk een vrouwelijke en 
een mannelijke gestalte naast 
elkaar staan en de dame 
met blijkbaren schrik door 
het park loopen. Ik sneed de vluchtende den weg af, — en herkende u. 
Met wien zijt ge op dezen tijd samen geweest?" 

Zijn stem klonk zoo streng, dat haar oogen zich opnieuw met tranen 
vulden. Zij stak hem haar bevende hand toe. „Baron Bourgoing, denk niets 
kwaads van mij!" smeekte zij. „Dat zou ik niet kunnen verdragen. Verraad 
mij niet!" 

Haar zichtbare angst voor hem deed hem leed. „Wees gerust," zeide hij. 
„Ik zal u zeker niet in or.gelegenheid brengen. Maar zeg mij, wie met u 
op den weg naar Arron stond!" 

„Neen — dat kan ik juist niet zeggen. Heb medelijden, dring niet bij 
mij aan. En zeg vooral niets aan de keizerin ! " 

„Heeft men u in een val gelokt? Onder het een of ander voorwendsel 
daar besteld?" 

Zij boog het hoofd zonder te antwoorden. 

„Weet ge, dat ook heden prins Napoleon niet aan den avonddisch was?" 
Bourgoing nam het gebogen hoofd scherp op, en zag dat zij plotseling 
diep bloosde. Hij scheen dus op den goeden weg te zijn. De liederlijke 
prins vervolgde het schoone meisje dus. Wie weet, onder welke voorspie- 
gelingen hij haar had gelokt. Haar verlegenheid, haar angst, dat de keizerin 
iets zou meiken, bevestigde zijn vermoeden nog meer. 

[Wordl vervolgd). 



I 12 



DE PRINS. 




tren. -majoor 

H. M. Engel- 
hard, sedert 
1902 lid van 
het Hoog 
Mil. Ge- 
rechtshof te 
Utrecht, offi- 
cier der orde 
van Oranje- 
Nassau, is 
kortelings bij 



Hiernaast 
geven wij een 
foto van de 

Keizerin van 

Japan in haar 

prachtig mo- 
dern cos- 
tuum op een 

garden- 
partij: zij- 
den mantel 
met ingewe- 




H. M. Engelhard. 



De 91-jarige w 



ereldberoemde Liefdezuster Florence Nightingale. 




" 



j. N. C. Baron van Heerdt. 




H. Erkens. 



K.B.bev.tot 
luit.-gen. mm 
De 91-jarige 

wereldbe- 
roemde lief- 

dezuster Flo- 
rence Nigh- 
tingale is de 
vorige week 
te Londen overleden ; reeds op jeugdigen leeftijd volgde 
zij hare roeping door hulp en steun aan de lijdende mensch- 
heid te verleenen ; in 1855 maakte zij zich hoogst ver- 
dienstelijk door verzorging en verpleging van gewonde en 
zieke mil. op het oorlogsterrein in de Krim en door orga- 
nisatie van den 
sanitairen 
dienst. Het 
hierboven ge- 
reproduceerde 
portret is het 
laatste, dat van 
Florence Nigh- 
tingale gemaakt 
is. Haar naam 
zal in dankba- 
re gedachtenis 
voortleven, —i 
Tot kolonel- 
commandant 
van de 4de mil. 
afdeeling op 
Java is bevor- 
derd en be- 
noemd de luit.- 

kolonel der 
infanterie J. N. 
C. Baron van Heerdt; deze zeer verdienstelijke hoofd- 
officier is ridder der Militaire Willemsorde. — Tot 
grenscommissaris van de Rijkspolitie te Heerlen is 
benoemd de heer W. M. H. H Erkens, sedert 1907 
inspecteur van politie aldaar; aan het hoofd van een 
uitstekend korps in de zoo geduchte mijnstreek, heeft 
hij zich onderscheiden door kordaatheid, tact en groote 
toewijding in den dienst; als maatregel van orde en vei- 
ligheid is de vestiging van een grenscommissariaat te Heer- 
len, het centrum der mijnindustrie, van groot nut. ^ 



ven bloemen; 
de randen 
van mouwen 
en rok zijn 
vijfmaal om- 
gevouwen 
om ze wijder 
te doen uit- 
staan. Zeer 




De Keizerin van Japan in haar prachtig modern costuum. 




John B. Moisant met zijn mederei 
mede de luchtreis van Parijs 



vele Japansche vrouwen volgen tegenwoordig de Euro- f 
peesche mode en bewaren haar nationaal costuum zorg- 
viddig voor de plechtigheden binnen de huizen en de 
tempels; om deze reden verdient onze af beelding bijzon- 
dere aandacht, nu de keizerin hel voorbeeld geeft. ^ Te 

Nijmegen is de 
vorige week op 
76-jarigen leef- 
tijd overleden, 
de oud-gouver- 
neur van Atjeh 
en Onderhoo- 
righeden Ph. F. 
Laging Tobias. 
Voor zijne mi- 
litaire verdien- 
sten verwierf 
hij de Militaire 
Willemsorde, 
voor zijne bur- 
gerlijke het 
ridderkruis 
van den Ned. 
Leeuw. — Op 
3 7 -jarigen leef- 
tijd is, na een 
operatie onder- 
gaan te hebben, overleden Ds. Remont Oort, pred. der 
Ned. Herv. Gem. teRuurlo. ^Telkens brengt de aviatiek 
ons nieuwe verrassingen; nu weer heeft de Amerikaan 
John B. Moisant, met een medepassagier, de reis door het 
luchtruim gemaakt van Parijs tot nabij Londen, waarbij 
als curiositeit vermelding verdient, dat hij nooit noord- 
waarts van de Fransche hoofdstad geweest was en de rich- 
ting van zijne route alleen op het kompas bepaald heeft. 
Hij vloog gemiddeld 800 tot 1000 voet hoog. Onze foto 
brengt de beide reizigers, zittend in hun vLeger, in beeld. 



ziger in den Blériot-eendekker, waar- 
naar Londen ondernomen werd. 



in 




Ph. F. Laging Tobias. f 




Ds. Remont Oort. t 




De moordaanslag op William J. Gaynor, burgemeester van New-York, aan boord van het stoomschip Kaiser Wilhelm der Grosse. — Links: de burgemeester (van wien wij reeds in ons 
voorcaand nummer een portret plaatsten, met aanduiding van de bijzonderheden over het misdrijf), onmiddellijk na zijn verwonding. — Rechts: De arrestatie van den aanrander Gallagher. 



September 3 



1910 




PeORin 



mü^ 



ïmtmam Bilad©^ 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post ,., 3.75 

Voor het Buitenland , 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



ss 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. ƒ 5.00 
• n 6.— 
■ ., 9-- 







I 



i 



Z. EXC. BARON ALBÉRIC FALLON, 

Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van België in ons land. 

(Zie het artikel op bladz. 116). 



U4 



DE PRINS. 




r 



Het Bal Masqué, 

Novelle van BEATRICE HARRADEN. 

zVdy Brooke stond driftig van tafel op, de wenkbrauwen ge- 
fronst. „Ik begrijp heusch niet wat je er op tegen kunt 
nebben," zei ze, haar rug naar haar man gekeerd, uit het 
raam ziende. 

„Dan moet je je verstand maar eens goed gebruiken," 
antwoordde Sir Roland, zonder van zijn courant op te zien. 
„Wil je dan dat ik voor de invitatie bedank?" 
„Zeker!" 

„En welk excuus moet ik daarvoor opgeven ?" 
„Dat laat ik geheel aan jou over." 
„Ik weet niets te bedenken," zei ze wrevelig. 

Sir Roland keerde zich langzaam op zijn stoel om en keek naar het 
fijne profiel van zijn jonge vrouw, dat zich scherp afteekende tegen het 

donkere 
kozijn. 
„Waarom 
ben je nu 
eigenlijk 
zoo boos ?" 
vroeg hij. 

Na een 
korte aarze- 
ling sprak 
ze verle- 
gen: „Ik 
ben mijn 
gcheele le- 
ven aan vrij- 
heid ge- 
wend ge- 
weest en 
toen ik je 

trouwde 

had ik niet 

gedacht dat 

ik mij in 

alles naar 

jou zou 

moeten 

schikken." 

„Het spijt 
mij te hoo- 
ren dat ons 
huwelijk 
zijn aan- 
trekkelijk- 
heid voor je 
verloren 
heeft, of- 
schoon ik 
nooit ge- 
merkt heb 
dat je ooit 
bijzonder 
veel om mij 
hebt gege- 
ven." 
Lady 
Brooke 
lachte kort. 

„Al wat ik deed is nooit in vruchtbare aarde gevallen, het is dus niet 
te verwonderen dat het geen wortel schoot." 
Sir Roland zweeg. 

„Je schijnt er behagen in te vinden al mijn genoegens te dwarsboomen," 
hernam ze, „de vrouw van een boerenarbeider heeft nog meer variatie in 
haar leven dan ik." 

„Veel meer," zei Sir Roland spottend, „een boerenvrouw krijgt nu en dan 
een pak slaag van haar man en daarna wordt ze veel beter." 

„Niet alleen beter, maar gelukkiger," zei ze op bitteren toon. „Zelfs een 
hond wordt liever geslagen dan onverschillig terzijde geschopt." 

Sir Roland keek haar verbaasd aan. „Denk je er werkelijk zoo over, 
Naomi ? Dan vrees ik mijn taak schandelijk verwaarloosd te hebben, maar 
gelukkig is het een verzuim dat gemakkelijk hersteld kan worden. Ik wil 
geen woord meer over het gemaskerd bal hooren, je gaat niet en als je 
mijn gebod overtreedt, zul je je straf niet ontgaan, begrepen !" 

Ze keek hem aan met minachtenden blik en verliet het vertrek. Ze had 
hem gehuwd uit „dépit", maar het leven met hem had haar nooit ondra- 
gelijk geschenen tot het oogenblik dat hij haar getoond had dit te weten. 
In haar eigen kamer gekomen, keek ze de invitatiekaart nog eens in. 
Ze was van Lady Blythebury, die op een buiten in de buurt woonde. In 
vroeger dagen was ze bij het tooneel geweest en had geavanceerde denk- 
beelden omtrent maatschappelijke vermaken. Hoewel eenigszins berucht 
wegens haar originaliteit in het geven van partijen, kon ze altijd zooveel 
gasten krijgen als ze verkoos. Lady Brooke had haar gekend vóór haar 
huwelijk en ofschoon Sir Roland bij elke gelegenheid toonde weinig sym- 
pathie voor haar te gevoelen, had ze niet met haar willen breken. Zoodra 
hij echter merkte dat ze bepaald een slechten invloed op zijn vrouw uit- 
oefende, bedankte hij voor alle invitaties, maar deed verder geen moeite 



om het kwaad te voorkomen, tot hij haar vanavond beslist verbood het 
bal ten haren huize bij te wonen. 

Als Sir Roland zijn gezag liet gelden gaf Naomi gewoonlijk toe, maar 
nu vroeg ze zich voor het eerst af of hij geen hooger opinie van haar 
zou krijgen, als ze zich tegen hem verzette en of ze hem daardoor niet zou 
wekken uit de beleefde onverschilligheid, waarmee hij haar doorgaans be- 
handelde. Al peinzend haalde ze het inktstel naar zich toe. Zou ze be- 
danken — ja of neen ? Een oogenblik zweefde de pen aarzelend over het 
papier, toen begon ze langzaam te schrijven 

Lady Blythebury had het buitengoed van haar man als het ware in een 
tooverpaleis herschapen. Voldaan overzag ze het woelig tooneel in de balzaal. 

„Ik heb het gevoel, kapitein Sullivan, alsof ik mij beweeg in een sprookje 
uit „Duizend-en-een-nacht"," zei ze lachend tot een der gasten, die als 
hofnar gekleed was en een zwart masker droeg. Ze had hem herkend als 
een vriend van haar man, iemand die een slechten naam had, maar juist 
daarom des te meer in haar smaak viel, want dergelijke mannen had ze 
noodig om haar partijen te doen gelukken. 




De Vijver van de Gouden Lelies, Patramarai, in den Grooten Tempel van Madura. — In ons nummer van 23 April 1.1. plaatsten wij een afbeelding van den hoogsten 
toren, die dezen tempel siert en een wonder van architectuur genoemd mag worden ; de foto hierboven, waarop eveneens prachtige rijk gebeeldhouwde torens voor- 
komen, geeft een blik in het inwendige van den merkwaardigen tempel. In de nabijheid bevindt zich een klein gebouw met kamertje, waarin de ongelukkige Indische 
koningin Mangammel, beschuldigd van ontrouw, in 1706 opgesloten en aan den hongerdood prijsgegeven werd. — De geschiedbladen vermelden, dat hare onderdanen 
haar wreedaardig martelden door voedsel in de nabijheid te plaatsen, dat zij wel zien, maar niet benaderen kon. 



„Ja Lady Blythebury, maar deze maskers zijn verduiveld vervelend. 
Schoonheden als u moesten nooit gesluierd gaan." 

Lady Blythebury lachte gevleid. „Och kom, kapitein, dergelijke compli- 
mentjes heb ik al zoo dikwijls van u gehoord, die beteekenen niets. Kom, 
ga nu maar eens dansen met die dame in den rosen domino daar. Ze 
heet Naomi, ziet er knap uit en is vanavond zonder haar heer en meester 
hier." 

„Dat is op zichzelf reeds voldoende," zei de hofnar en buigend naderde 
hij de bewuste dame. 

„Mag ik het genoegen hebben deze wals met u te doen ?" 

Ze keek verschrikt op, aarzelde even en legde haar hand op den haar 
geboden arm. Onmiddellijk leidde hij haar naar den stroom van dansende 
paren en ze begonnen droomerig een wals, waarin ze. scheen rond te 
zweven zonder inspanning, zonder wil, gesteund door zijn sterken arm. 

„Op mijn woord!" zei hij eensklaps met zachte stem, „dat ik u hier 
vanavond zonder uw man zou vinden is een geluk, dat ik niet had durven 
verwachten. Als ik uw man was, zou ik het nooit hebben toegestaan, dat 
verzeker ik u !" 

Lady Brooke lachte zenuwachtig-verlegen. 

„En als ze dan eens stilletjes ging?" 

„Dat zou niet kunnen voorkomen," zei hij beslist, zijn arm nog vaster 
om haar middel slaand. „Kom, ga mee in den tuin." 

Ze volgde hem, omdat ze zich niet in staat gevoelde zich tegen zijn 
wil te verzetten. Aan zijn arm daalde ze dus de treden van het terras af 
naar den schemerdonkeren tuin. 

„Waar gaan we heen?" vroeg ze eensklaps met een beklemd gevoel. 

„Volg mij slechts," zei haar metgezel, haar naar de schaduw van een 
grooten boom geleidend. Eensklaps ging hij vlak voor haar staan en keek 



DE PRINS. 



H5 



DE ORANJESLUIZEN TE SCH E LLI N G WO ü D E. 




\ 



I-Jb' !-■■ A 




r 



f . Het Zeegat in 



Foto's A. ]. W. de Veev. 

De Oranjesluizen te Schellingwoude. 
Deze gecompliceerde waterbouwkunstwerken, 
tot de beste op dit gebied behoorende, wer- 
den vervaardigd om het Zuiderzeewater af te 
sluiten, teneinde het Noordzeekanaal op peil 
te houden en niet aan ebbe en vloed bloot 
te stellen. Jaarlijks passeeren ongeveer 70.000 
schepen door de zware deuren, waarvan pi. m. 
17.000 stoomers en een zeer groot aantal vis- 
schersvaartuigen. — De sluismeester wordt in 
zijn dienst bijgestaan door 2 hulpsluismeesters 
en 18 sluisknechten. — De éérste steen werd 
door wijlen Z. M. Koning Willem III gelegd 
29 April 1870, terwijl de opening in 1872 plaats 
had. — Vele vreemdelingen bezoeken dit be- 
langwekkende open doorgangshuis, waar vooral 
's morgens een levendige bedrijvigheid heerscht. 
Op onze foto hierboven ziet men de vaartui- 
gen uit Amsterdam binnen de sluizen, o. a. de 
Zwolsche boot en het Marker plezierbootje. 



fc 




Uit zee de sluizen binnenvarende. — Links: Het Rijkstelegraafkantoor. 



Het opendraaien van de Sluisdeuren. 
Het toestel in het midden wordt gebezigd om 
de schuif op en neer te laten tot regeling van 
het I] of binnenwater bij het spuien. — Het 
gebouw links van het schepraderenhuis is de 
machinekamer, dienende om genoemde rade- 
ren in beweging te brengen. 



haar door zijn masker heen diep in de 
oogen. Zijn blik joeg haar schrik aan. 
Wanhopig keerde ze zich om, om hem te 
ontvluchten, maar waarheen ze zich ook 
wendde, vond ze zich door een heg om- 
ringd, waarin ze in- noch uitgang kon ont- 
dekken. 

„Ach, laat mij teruggaan," zei ze dringend. 

„Neen, nu ge eenmaal hier zijt, laat ik 
u niet dadelijk weer gaan." 

„Mijnheer," zei ze verontwaardigd, „ik 
ben de vrouw van Sir Roland Brooke en 
ik — " 

„Dat waart ge gisteren, vandaag zijt ge 
vrij, en aan teruggaan valt niet te den- 
ken." 

„Ik wil gaan," wierp ze hem tegen. 

„Ge schijnt zeer op uw ketenen gesteld 



n6 



DE PRINS. 



te zijn. Hoe komt dat? Want naar ik hoor is Sir Roland geen gemakkelijk heer." 

„Hij is mijn man!" zei ze. 

„Dat is geen antwoord. Beken dat ge het land aan hem hebt en dat ge rilt bij zijn aanraking." 

„Hoe durft ge zoo spreken! Ik heb volstrekt niet het land aan hem. We hebben 
elkaar misschien verkeerd begrepen, maar dat is heel iets anders." 

„Luister," hernam hij, „ik 
bied u aan u te bevrijden en 
vraag daarvoor niets in ruil 
dan u gelukkig te maken." 

Met een gebaar van afkeer 
wendde ze zich van hem 
af. „Ik wil naar mijn man 
terug, nu onmiddellijk." 

Ze snelde van hem weg 
en liep langen tijd gejaagd 
heen en v/eer, tot zij ein- 
delijk en tot haar vreugde 
zich vlak bij de trappen 
van het terras bevond. 

Bevend trad ze het huis 
binnen, nam haastig afscheid 
van Lady Blythebury en 
reed naar huis terug. 

„Mijnheer is een paar 
uren geleden van Schotland, 
teruggekomen en is op zijn 
kamer," zei de bediende. 

Zwijgend ging ze de trap 
op naar haar boudoir, ontdeed 
zich van haar domino en 
wierp zich op een divan neer. 
St ! wat was dat ? Haar hart 
stond bijna stil van schrik. 
De deur werd zachtjes geo- 
pend en Sir Roland kwam 
binnen. 

„Ik zou je op dit late 
uur niet gestoord hebben, 
als ik niet geweten had dat 
je nog op was. Kind, wat 
ben je koud," zei hij haar 
hand streelend. 

„Ik ben een beetje ge- 
schrokken door je binnen- 
komst — ik had je niet 
verwacht, zie je." 

„Ik ben teruggekomen, 
Naomi, omdat ik vreesde dat 
je je eenzaam zoudt gevoelen 
zonder mij. Ik heb je niet 
gevraagd met mij mee naar 
Schotland te gaan, maar in 
den trein kreeg ik er spijt 
van en besloot het verzuim 
te herstellen. Heb je lust 
met mij te gaan?" 

Hij scheen niet te ver- 
moeden dat ze naar het bal 
was geweest. 

„Natuurlijk wil ik dat 
heel graag," zei ze zacht, 
„als jij het wenscht." 

„Lieveling, heb je dan zelf 
geen wenschen in deze?" 

„Jouw wensch is mijn gebod." 

„Naomi, ik heb de laatste dagen veel nagedacht. We schijnen ons in een cirkel 
bewogen te hebben zonder ergens een uitweg te zien." 

„Ik begrijp je niet goed," fluisterde ze. 

„Je bent niet gelukkig, Naomi. Ik weet dat het je dikwijls heeft berouwd mij gehuwd te 
hebben, maar ik geloof dat je, als het er op aankomt, mij niet wilt verlaten, wel?" 

Ze verborg het hoofd in de handen en snikte luid. 

„Als dit zoo is, Naomi," ging hij voort, „zullen we dan samen naar Schotland gaan 
om onze ellendige vervreemding te vergeten ?" sprak hij zacht en teeder. 

„Ach, je kent mij niet," snikte ze. „Ik heb je bedrogen .... ik was vanavond op 



het bal masqué en walste met een vreemdeling — en ging daarna met hem in het 
donker naar een doolhof .... waar hij mij van liefde sprak . . . ." 

„Waarom vertel je mij dit, Naomi? Dit is overbodig.... ik zelf was op het bal." 
„Jij! Maar hoe komt het dan dat ik je niet gezien heb!" vroeg ze uiterst verbaasd. 
„Lieveling, ik was de vreemdeling met wien je walste. Ik wilde je een lesje geven, 

maar ik geloof dat ik er zelf 
een geleerd heb. We hebben 
samen op het bal het para- 
dijs gevonden, waaruit geen 
terugtreden mogelijk is." 

In-gelukkig vlijde ze haar 
hoofdje tegen zijn schouder. 




De geweldige brand van het Karermeer-hótel bij Botzen in Tyrol. — Dit sierlijke gebouw met zijne weelderig ingerichte 
appartementen is de vorige week geheel door het vuur verwoest; alle gasten, ten getale van ongeveer 500, voor een groot 
deel Engelschen en Amerikanen, moesten met hun bagage verscheidene uren op het terras wachten, alvorens naar Botzen 
vervoerd te kunnen worden ; onze foto geeft daarvan een tafreel te aanschouwen. Het hotel, omringd door bosschen en 
bergen, 6000 voet boven de zee, was wegens de schilderachtige omgeving zeer gezocht door toeristen ; vermoed wordt, dat 
de brand is ontstaan in een niet voldoend gereinigden schoorsteen ; de schade wordt op 2 l js millioen kronen geschat. 



Z. £xc. Baron 
Blbéric gallon. 

(Bij de voorplaat). 

Aan den vooravond van 
het bezoek van het bemin- 
de Belgische Koningspaar, 
plaatsen wij op onze voor- 
pagina het portret van den 
Belgischen vertegenwoordi- 
ger bij ons Hof, baron A. 
Fallon. • — De verschijning 
van Z. M. Koning Albert 
en Zijne beminnelijke Gade 
heeft niet alleen binnen het 
koninkrijk geestdrift gewekt, 
maar ook in de hoofdsteden 
van Frankrijk en Duitsch- 
land, en duidelijk zal het 
weldra blijken, dat dezelfde 
gevoelens ons Nederlanders, 
ten opzichte van de Souve- 
reinen der naburige natie 
bezielen ! Het bezoek zal 
ongetwijfeld de vriendschap- 
pelijke betrekkingen tusschen 
België en Nederland ver- 
sterken en bijdragen tot 
verhoogde behartiging van 
de wederzijdsche belangen. 
Amsterdam is in dubbel- 
blijde stemming, wijl H. M. 
de Koningin en Z. K. H. 
Prins Hendrik er ook weer 
voor een paar dagen zullen 
verblijven. 

Baron Fallon werd gebo- 
ren te Gent in 1862, deed 
in 1885 met succes zijn 
diplomatiek examen ; in 1 884 
reeds ben. totlegatie-attaché, 
werd hij in 1886 gezant- 
schaps-secr. 2de k). ; ijverig, 
schrander, ernstig en vol 
zelfbeheersching maakte hij 
spoedig bevordering ; na 2 
jaren aan het Ministerie van 
Buitenl. Zaken werkzaam te 
zijn geweest, werd hij in 
1887 ben. aan het gezant- 
schap te Lissabon en in 1888 te Berlijn, waar hij zich vooral toelegde op de belangrijke 
oeconomische vraagstukken, die in zoo hooge mate de internationale verhoudingen 
beïnvloeden. — In 1892 werd hij raad aan de Belgische ambassade te Washington, in 
1894 ging hij in gelijke betrekking naar 's-Gravenhage over en in 1896 verwisselde 
hij deze standplaats met Parijs, waar hij 3 jaar bleef. 

In 1899 werd hij benoemd tot Belgisch minister in Brazilië en daarna in Portugal 
en in den loop van dit jaar bij het Nederlandsche Hof. — Wegens zijne groote ver- 
diensten verwierf hij hooge onderscheidingen : Grootkruis van de Christus-orde van 
Portugal, Commandeur van de Oranje Nassau-orde, Commandeur van het Legioen van 
Eer en van de Leopold-orde, enz. enz. 




Sophie van 



Jules Moes 



'ella. 



„De Nederlandsche Opera en Operette" (Rembrandt-Theater), heeft Zaterdagavond j.1. het winterseizoen geopend, met een in alle opzichten uitmuntend geslaagde opvoering van 
Lehar's heel mooie romantische operette Zigeuner-liefde, welk muzikaal hoog-staand werk veel bijval genoot. Maurits Vigeveno, wiens mooi-klinkende, goed-beheerschte stem en 
sympathiek optreden zeer de aandacht trokken, mej. Sophie van Dijk, 'n lieve verschijning, guitig en vrijmoedig in haar optreden, een artiestje, dat zich mettertijd wel eens tot 
een operette-ster van de kracht van mevr. Buderman-Van Dijk, haar tante, kon ontwikkelen, Jules Moes, wiens prima kwaliteiten als tenor en acteur hier welbekend zijn en 
mevr. Nova Giesen-hoos, een zangeres met een welluidende sopraan-stem en de noodige, in het buitenland opgedane, tooneelroutine — zij allen kunnen van een prachtig debuut 
spreken. Onnoodig te zeggen, dat mej. Sohns, Kreeft en Alexanders mede in het groote succes deelden. Onze talentvolle stadgenoote, mej. Faniella, die zich reeds vroeger een 

goeden naam als concertzangeres heeft veroverd, zal weldra als opera-zangeres debuteeren. 



DE PRINS. 



117 



2)e groote Yliegweek van 
<3an Olieslagers 

aan den Buiten-Amstel te Amsterdam. 
(10 — 15 September). 

(Georganiseerd door de Directie van „De Prins' 1 ). 

Nu verscheidene provincie-plaatsen vóórgingen, 
mocht verwacht worden, dat zich ook in de 
hoofdstad een comité zou vormen om de bevol- 
king de gelegenheid te bieden van het verrassende 

en groot- 

sche 
schouw- 
spel eener 
vlieg- 
demon- 
stratie te 
genieten. 
Dit is niet 
geschied. 
De Di- 
rectie van 
„De 
Prins" 
heeft 
thans het 
initiatief 
daartoe 
genomen 
en is er 
met opof- 
fering 
van bui- 
tenge- 
wone 
kosten, 
moeite en 
zorg in 
geslaagd, 
met den 
beproef- 
den avia- 




Nicolaas I van Montenegro, onlangs 
tot koning geproclameerd; deze vorst, 
thans de benjamin der gekroonde 
Europeesche monarchen, werd in 1841 
geboren. — De koning van Monte- 
negro (Montenegro = Zwarte bergen) 
is de schoonvader van den koning 
van Italië, van een der Russische 
grootvorsten, van prins Frans Jozef 
van Battenberg en van koning Peter 
van Servië, terwijl zijn oudste 
zoon en troonopvolger meteene 
prinses van Mecklenburg ge- 
huwd is. — Hij is een schran- 
der vorst, een talentvol dichter 
en dramaturg en zeer populair. 



tor Jan Olieslagers, die bij vele 
belangrijke wedstrijden in het bui- 
tenland lauweren inoogstte en overal 
geestdriftige bewondering onder- 
vond door zijne prachtige, sierlijke 
vluchten met zijneBlériot-ééndekker, 
een verbintenis aan te gaan. Het 
groote succes van zijn statige op- 
stijgingen en zijn sierlijke manoeu- 
vres op verschillende vliegterreinen 
in ons land, waarborgt bij gunstig 
weer het succes ook te Amsterdam. 
De Directie vertrouwt er dan 
ook op, dat het publiek bij duizen- 
den zal toestroomen naar deze 
eerste „Amsterdamsche vhicht" ; 
dan alleen zal het mogelijk zijn 
zich eenige dekking te verzekeren 
tegen de groote uitgaven, die zij 
zich getroost heeft en dan alléén 
zal ook' eenige kans bestaan om 
uitvoering te geven aan een bij de 
directie gerezen plan .... tot stichting 




De 16-jarige Kroonprins Edward Albert van Groot-Brittanje en Ierland, Prins 
van '*'a'es (nieuwste portret). 




en organisatie van buitengewone sportdemon- 
straties op elk gebied. 

Dit doel zal ongetwijfeld in geheel Neder- 
land — nu de sport tot zoo groote ontwikkeling 
komt — allerwege sympathie wekken ; immers 
dan zal, gesterkt door andere bijdragen van milde 
sportminnaars en sportbeschermers, een hechte 
financieele basis gevormd worden voor de ver- 
wezenlijking van grootsche sportbetoogingen, die 
thans, wegens gebrek aan geld, zoo dikwijls 
achterwege moeten blijven of niet dan met groote 
moeite kunnen plaats hebben. — Eenmaal een 
fonds bijeen, zou een commissie benoemd kunnen 

worden 

uit de 

sportwe- mmfli HH^k. 

reld, voor 
het be- 
heer en 
voor de 

propa- 
ganda. 
Het 

vliegter- 
rein, dat 

gelegen 
is even 

voorbij 
de Spij- 

ker-Au- 
tofabriek 

en dat 
door 

Oliesla- 
gers als 
bijzonder 

geschikt 
is bevon- 
den, is 
geopend 
van af 2 
uur en 

verkrijgt 

te meer attractie, door de 
verschingstenten, enz. die ei 
len zijn. 

De entree 
eerste rang 




Koningin Miléna Vucotitch, geb. in 

1847 en in 1860 gehuwd met den 

onlangs geproclameerden Koning 

Nicolaas I van Montenegro. 



verschillende 
;r aanwezig 



ver- 
zul- 



prijzen zijn: 
een gulden ; 



„De Wageningsche berg" afgebrand. — Dit fraaie, 36 kamers, eetzaal, conversatiezaal, restaurant en kasteleins- 
woning, bevattende hotel, in 1873 gebouwd, gelegen in een schilderachtige omgeving aan den zuid-westelijken 
zoom van de Veluwe, is de vorige week eene prooi der vlammen geworden ; de Wageningsche brandweer, 
zeer spoedig ter plaatse, vermocht niet de vuurzee te blusschen en moest zich hoofdzakelijk bepalen de 
nabijzijnde bosschen te beschermen. — toto links: Vóór den brand. Foto rechts: Na den brand. 



•van een Sportfonds, dienende tot aanmoediging 



Van af heden kunnen ze tot ons gericht worden. 



tweede rang vijftig cent. 

Voor familiekaarten & vijf per- 
sonen voor 1 dag vier gulden, 
eerste rang ; twee gulden, tweede 
rang ; voor vijf-daagsche kaarten 
voor een persoon, eerste rang, vier 
gulden ; tweede rang, twee gulden ; 
voorts zal aan gezamenlijk personeel 
van fabrieken, ondernemingen, 
scholen, stichtingen enz. ook eene 
reductie van 20 °/o worden toege- 
staan ; voor de goede regeling en 
den richtigen gang van zaken, 
alsmede om de zekerheid te 
krijgen, dat de gevraagde plaatsen 
ter beschikking gesteld kunnen 
worden, is het zeer gewenscht, 
dat de noodige aanvragen met 
het bedrag en met duidelijke 
opgave van het aantal plaatsen 
en van den rang, welke verlangd 
worden, ons bureau — Amstel- 
dijk 13, Amsterdam — bijtijds 
bereiken. 

De Directie. 



■KjgHHH^gjbMÉi 



* *££- 





De schilferende vluchten van Jan Olieslagers te Utrecht. — Duizenden zijn weder met geestdriftige bewondering vervuld geweest over het grootsche en indrukwekkende schouwspel, 

dat deze .,held van het luchtruim" in zijn zoo sierlijk zwevenden en manoeuvreerenden Blériot-ééndekker bood; 50 min. 31'/s sec. achtereen deed hij het publiek genieten van 

zijn verrassende aviatische proeven en de bereikte hoogte van 500 M. droeg er toe bij om hem met stormachtige toejuichingen tegemoet te komen, toen hij landde. — Een groot 

genot staat dus de bevolking van de hoofdstad te wachten tusschen 10 en 15 September. Foto links: Olieslagers. Foto rechts: Even voor de opstijging. 



n8 



DE PRIN S. 




Kinderfeest aan het strand te IJmuiden. — De Vereeniging „Kindergenot" te Amsterdam, secretariaat Overtoom 328", mag met voldoening terugzien op den georganiseerden boottocht, 

waaraan hebben kunnen deelnemen 6ö0 kleintjes, die daardoor een dag van groot genot gehad hebben. — De vereeniging, die nu 5 jaren bestaat, verdient in haar streven aller steun; 

vreugde aan kindertjes verschaffen is weldoen, en ieder, die daartoe een steentje bijbrengt; hoe klein ook, verricht een sympathiek werk. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

X. 

„Zoodra je nou bij je Korps ankomt, worde je, in bijzijn van 'n off'cier de 
Krijgsartikele voorgeleze ') en as je die dan getéékend hebt, dan ben je soldaat ! 

Die Krijgsartikele zijn streng en dat mot ook! In de kleinste vereeniging 
zélfs is 'n reglement no Jdig en alle lede, zoo goed as 't bestuur, motte er 
an gehoorzame. Doen ze 't niét, dan worde ze met boete of schrapping als 
lid gestraft. Zonder reglement zou zélfs zoo'n kleine vereeniging niet kunne 
bestaan, 't Zelfde zien we bevoorbeeld hier op de burgerij van Amster- 
dam toegepast, waar de politie er voor zörge mot, dat 'n ieder zich aan 
de verórdeninge en vóórschrifte houdt. 

Het Rijk het óók zoo z'n wette en hij, die 'r ongehoorzaam an is, gaat 
zónder pardon, voor 'n tijdje uit logeere ! 

Je begrijpt dus, dat géén vereeniging, géén Gemeente en géén Staat be- 
staan kunne, zónder wette en straffe. 

Zoo ook in 't Léger en bij de Marine ! Daar vooral motte orde en 
tucht zijn en wordt strikte gehoorzaamheid geëischt, wil in tijd van 
óórlog de gewapende macht bruikbaar weze. — In vredestijd nou mot 
de soldaat die gehoorzaamheid léére, anders zoud' ie in de oorlog niét 
in staat zijn bevéle, die hem 't léve kunne koste, ónvoorwaardelik en ónmid- 
dillik uit te voere. 

De krijgstucht of disciplien nou, bestaat in de hóógst mogelike orde en 
de allerspóedigste uitvoering der gegeve bevele en dat zonder de minste 
tegenspraak ! 

De Hollanders zijn van huis uit dappere taaie vechtersbaze, die 't niet 
gauw gewonne geve en érg kalm in 't vuur zijn, maar ze hebbe 'n héél 
groot gebrek en dat is, dat ze zich zoo moèilik aan gehoorzaamheid kunne 
wenne en dat ze 't ahijd béter denke te wete dan degeen, die boven ze 
gesteld is. Dat mot ze in dienst worde afgeleerd, want met dapperheid al- 
léén, kóm je er tegenswoordig in de oorlog niet ! 2 ) . 

') Meestal worden ze voorgeraffeld en begrijpt de recruut er geen sikkepit 
van! Ze worden hem dan eerst later, op de theorie, uitgelegd. De manier, waarop bij 
óns de jonge mannen tot soldaat promoveeren is al zéér prozaïsch ! Dan zijn ze er in 
Duitschland béter achter, daar worden de recruten éérst eenige weken teugelvvijs gemaakt 
en legt de Rekrutenluitenant ze goed r die Kriegsartikel" en „Fahneneid" uit, waarna 
ze dan op 'n bepaalden dag, récht feestelijk en plechtig, op het vaandel, 't geschut of de 
sabel hunner officieren, beëedigd worden. Ik heb dit reeds éénige malen mogen bijwonen 
en stééds weer maakte die ceremonie een zeer verheffenden indruk, vooral te Berlijn, 
waar Z. M. de Keizer er zélf persoonlijk bij tegenwoordig was en Zijn Garderecruten toesprak. 

Wordt van 'n soldaat, als 't er op aankomt, niet héél wat meer verlangd dan b.v. van 
'n „beëedigd" onbezoldigd rijks veldwachter of zoo iemand ? Welnu, waarom dan ook van 
de minderen bij Leger en Vloot niet 'n eed van tróüw aan de Koningin, 
gehoorzaamheid aan de Wetten en onderwerping aan de Krijgs- 
tucht geëischt?! Dat zou méér indruk op onze jongens maken, dan het „voorlezen" 
en „ondertéékenen" der Krijgsartikelen, op 'n stoffig compagniesbureau, in 't bijzijn van 
een geeuwenden luitenant ! 

2 ) Zéér juist ! Dat heeft de strijd in Zuid-Afrika herhaaldelijk bewezen. Waren de 
Hollandsche Boeren daar béter gedisciplineerd geweest, dan hadden ze 't nooit be- 
hoeven af te leggen ! En gevechts-discipline leert men zóó maar niet in vier of acht 
maandjes ! Daarvoor is minstens wel 'n vól jaar noodig ! Het z.g. „volksleger", waarvoor 
sommigen zich zoo druk maken, zou dan ook m. i. maar .... kanonnenvlecsch zijn ! 
Liever héél'emaal geen Leger, dan een bende slachtvee ! Vélen denken abusievelijk, dat 
onze zoo nuttige Vereeniging „ Volksweerbaarhcid" , waarbij óók ik me uit volle overtui- 
ging aansloot, voor zóó'n ^•volksleger* , alias klompenschutterij, propaganda maakt. Dit is 
absoluut onwaar ! Volksiveerbaarheüi kweekt aan waren Ona f hankel ij k heidszin, 
Nationaal Zelfbewustzijn en oprechte Vaderlandsliefde. Ze ij vert ook 
voor Militaire en Maatschappelijke Weerbaarheid, doch sprak zich 
nog nimmer uit voor een bepaald stelsel van Legervorming. C. B. 



De soldaat mot blindelings z'n korp'raal, deze z'n onderoff'cier, die 
weer z'n luit'nt kunne gehoorzame en zóó tot de hoogste generaal toe, die 
op zijn beurt weer de bevele van Hare Majesteit volge mot. Die trapsge- 
wijze ondergeschiktheid noeme we in dienst nou de subordinatie. 

Zoo goed als 'n laf soldaat géén soldaat is, zoo zéker is 'n Leger zónder 
krijgstucht 'n zóódje ! 

Die krijgstucht mot echter niet gebaseerd zijn op vréés voor de straffe, 
want zoolang ze dat nog is, deugt ze natuurlik niet voor de vijand, waar 
héél wat andere verschrikkinge je bedreige, dan 'n paar dage politie- 
kamer of provoost ! 

'n Soldaat kan eigenlik eerst dan as gedisciplineerd worde beschouwd, 
wanneer ie gehéél uit overtuiging, toewijding en vaderlandsliefde z'n 
plicht doet. Zoolang ie zich nog met tegenzin an de krijgstucht on- 
derwerpt, omdat ie anders 'n douw oploopt, zoolang het-ie 't ware gevoel 
nog niet te pakke. 't Mot 'm juist gemakkelik afgaan, as ies dat vanzelf 
spreekt, dat 'm niet hindert, niet knelt en is 't eindelik zóóver, dan is de 
soldaat klaar voor z'n moeilike oorlogstaak 1 ), éérder niet! Niet door veel 
straffe 2 ) kweekt men gedisciplineerde soldate. Wél mot véél met straf 
worde gedreigd en de man mot lang bang blijve voor de éérste douw 3 ). — 
Zie je Jan, ik geef je maar zóó eens m'n eigen opinie er over te kenne. In 
dienst was ik 't dikwels met m'n collega's niet eens ! 4 ) Zorg jij nu maar, 
dat je altijd 'n blanco-strafregister houdt!" 

„Wat mot ik dan al zoo late, majoor?" vroeg ik 'n beetje angstig. Ik 
was steeds zoo in vrijheid opgegroeid, dat 't me met al die ernstige beschou- 
wingen, wél 'n beetje benauwd om 't hart werd ! 

„Nou, je mag nóóit ongehoorzaam of brutaal weze, Jan, dat is nummer 
één, nóóit te laat komme of mankeere, géén dronkemannetje spele of straat- 
schenderij plege, niét op je post slape, niét van verlof achterblijve enz., 
kortom je mot je zóó gedrage as je geweten van éérlik soldaat je zegt en dan 
blijf je buite straf, zoo zéker as ik Bootsma heet. Ik heb wel achttien jare 
méégeloope, zónder 'n énkele douw, 't kan dus best ! 5 ) 

Doch over dié overtredinge van de krijgstucht, wordt er in de Krijgsarti- 
kele eigenlik niet gesproke. Die handele méér over gevalle in oorlogstijd 
en worde bij de theorie goed uitgelegd. 



') De Duitschers zeggen, dat de krijgstucht dan „eingelebt" is, dat de man „milita- 
riscb denkt und fühlt", dat bereikt men echter óók in Duitschland niet 
in acht maanden, al is de uitstekende discipline in het Duitsche Leger voor 'n goed deel te 
danken aan de omstandigheid, dat de dienstplichtigen reeds aan orde en tucht gewend zijn, 
als ze worden ingelijfd. En bij óns?.... Van „militair denken en voelen" 
gesproken ! 14 Juli j.1. woonde ik te Nancy, n.b. in het democratische Frankrijk, op de 
Place Carnot een groote militaire parade bij, ter eere van het Nationale Feest. Ik zag 
toen bij het passeeren der Vaandels en Slandaarden, alle burgers, oud en jong, rijk en 
arm, eerbiedig het hoofd ontblooten ! (Tusschen twee haakjes, de houding van de troepen 
was uitstekend, het défilé vlot en kranig en het ^Leve het Leger!" der duizenden toe- 
schouwers dan ook welverdiend !) 

s ) Bij het Duitsche Leger wordt gedurende het éérste oefenings- of recrutenjaar bijna 
nóóit en later maar zéér zelden gestraft, doch als men er straffen moet, is 't ook raak! 
Lui, die niet „parier en wollen", zooals ze dat van de opzettelijk onwil- 
lig e n noemen, worden ongenadig streng behandeld, maar zoolang als de man zijn best 
doet, en dat doen de méésten, dan behoeft hij ook niét bang te zijn voor straf! Ik heb 
het laatste jaar een nauwgezette studie van Duitsche legertoestanden gemaakt en wél in 
een groot garnizoen (Metz met 25000 man !) als in een kleiner, (Mörchingen met 5000 
man). Het éérste wat me hier opviel was, dat er zoo weinig gestraft werd ! Het 
deed me daarom reeds zoo véél genoegen, omdat ik er één mijner militaire principes 
door zag bewaarheid, nl. dat straf steeds 'n hóóge uitzondering moet zijn ! Ik heb 't als 
actief dienend officier wel eens 'n gehéél jaar achter elkaar onnoodig gevonden, rapport 
over iets te maken, terwijl de krijgstucht er absoluut niet onder leed, integendeel mijn 
mannen waren stram en góéd! 

s ) Zéér juist ! 

4 ) Ik óók niet! Maar ik verwijs nu voortaan naar het Duitsche Leger, dat toch zéker 
als 'n model van leger mag beschouwd worden ! 

°) Maar 't is tóch moeilijk! C. B. 



DE PRINS. 



ug 




Het Buitengewone Engelsche Gezantschap, op weg van het station Apeldoorn naar net Koninklijk Paleis Het Loo. 
Delast met de mededeeling van Koning George's troonsbestijging aan H. M. de Koningin, is het hooge gezelschap, be- 
staande uit Graaf van Granard, generaal Sir Hunter, Lord Hershell, kapitein ter zee Hovel G. Villiers, aan het station 
door Hr. Ms. ceremoniemeester Baron Snouckaert van Schauburg ontvangen en onder een huzaren-escorte naar het 
Koninklijk Paleis gereden, alwaar een gala-diner door H. M. ter eere der ambassade gegeven werd, waaraan ook onze 
Minister van Buitenlandsche Zaken en de Engelsche Gezant aan ons Hof deelnamen. 



As je ze zoo hoort leze '), dan begrijp je er maar 'n schinimetje van en 
dat komt van al die Fransche en oüd-Hollandsche woorden, die er in 
vóórkomme. De sergeant-majoor leest ze dan ook meestal èrg vlug, zoo- 
dat er geen bijhouwe an is, want ie weet, dat je 't toch niet snapt en 
't je later haarfijn verklaard wordt. 

Voor tijd van vrede 
hè je echter dit maar 
goed te onthouwe, dat 
je ten éérste voor de 
Krijgsraad komt, wan- 
neer je 'n meerdere of 

'n schildwacht met 
woorde of gebare be- 
leedigt of dreigt ten 
tweede wanneer je ze 
slaat, gooit of anpakt 
en ten derde wanneer 
je weigert om hun bevel 
op te volge. 

Dan staat er nog in 
de Krijgsartikele, dat 
èlk militair, die z'n ka- 
meraad in de chambrée 
of 'n ander militair lo- 
caal besteelt, hoè gering 
de ontvreemding ook weze moge, met gevangenis gestraft zal worde. 

't Samenleve in 't zelfde vertrek eischt nou eenmaal 'n volkome onderling 
ver trouwe, 't Gaat niet an, alles wat de soldaat in gebruik heeft, achter slot en 
grendel te berge. Op diè manier zou géén voldoend toezicht op kleeding en 
uitrusting mogelik zijn 2 ). Hierdoor kan je nou licht in de verleiding komme, 
om, wanneer je bevoorbeeld 'n uitrustingstuk verlore hebt of onbruikbaar ge- 
maakt, dit uit vrees voor straf, zoolang maar van 'n kameraad weg te neme. 
Hoewel je nou de bedoeling niet had om je dat voorwerp voor goed toe te 
eigene, maar heilig voornemens was, 't na gebruik, weer op z'n oorsprönkelike 
plaats terug te legge, zoo kunne er omstandighede zijn, die je belette dat goeie 
voorneme uit te voere. Je kan b.v. plotseling ziek worde, in arrest worde 
gesteld enz., of wel je vergeet 't te goeier trouw, zoodat het feit nu ont- 
dekt wordt en 'n klacht wegens diefstal tegen je wordt opgemaakt ! 
Is die klacht éénmaal in hande van de Militaire Justitie, dan mot je onver- 
biddelik wegens diefstal op de chambrée terecht staan ! En al worde 
dan ook nog zulke verzachtende omstandighede angenome, hiermede blijft 
toch, je hééle leven lang, 'n smet op je goeie naam kleve! De bóóze wereld 
is nou eenmaal zoo bijzonder haatdra- 
gend tegen 'n ongelukkige, die ook maar 
éve gefraudeerd het en menig mensch 
het door 'n kleine fout, door 'n gering 
vergrijp, z'n verder leve zien verhittere 
door al die brave medeschepsels, die of 
nóóit de gelegenheid tot zondige haddei 
of er altijd góéd zijn dóórgerold ! 

't Wègneme, het ongevraagd leene van 
'n kléérborstel of knóópeschaar, kan je 
dus in de gevangenis brenge ! 

Je bent nou gewaarschouwd Jan ! 

Denk er stééds om, hoè gering de 

- |») - 



ontvreemding ook zij!" 3 ) 

(Wordl vervolgd). 



') Bootsma bedoelt hier afroffelen! 
Waarom worden ze niet dadelijk, bij de in- 
diensttreding, door 'n officier behoorlijk ver- 
klaard? Met 'n liartelij k woord van welkom 
onder de wapens, daarbij gesproken, kan men 
dan reeds al veler harten winnen en 'n góéde 
krijgstuchtbasis Jeggen. Ik wéét 't bij ondervin- 
ding ! Zoolang we géén officieele Vaandel- 
eed hebben, moesten de Regimentscomman- 
danten zélve eens iets indrukwekkends trachten 
te organiseeren, b.v. zoo drie weken na de 
indienststelling, 'n soort van Recrutenparade 
met 't Vaandel en de muziek er bij ! 'n Flinke 
toespraak van uit den zadel, 'n driewerf hoera 
op Koningin en Vaderland, een militaire wan- 
deling door de stad, alles in groot tenue en 
gevolgd door Zondagschen dienst met extra- 
menage! Kom, wie neemt in dezen het 
initiatief? 

2 ) Bij het Duitsche Leger heeft ieder man 'n 
behoorlijke groote kast en ligt er niets open en 
bloot. Het gaat dus wél! 

3 ) In Duitschland worden dergelijke feiten 
niet zoo bespottelijk draconisch gestraft en kan 
'n man voor 'n geringe ontvreemding, van 'n 
stukje worst b.v., met acht dagen provoost 
vrijkomen. Zéér menschkundig van den Duit- 
schen Militairen Strafwetgever ingezien! 




Groep Onderofficieren van het korps Mariniers, welke onder leiding van den eerste 
luitenant ']. Oele, bij de onlangs gehouden Schietwedstrijden te Loosduinen, den 
Wühelmina-bekev won en hiermede het Kampioenschap van Nederland over 1910 
verwierf. — Bijzondere vermelding verdient het feit, dat de kostbare beker, in 
1907 door H. M geschonken aan de Kon. Ver. van Ned. Scherpsch., om te dienen 
als Wisselprijs voor het korps of de vereeniging, die in den tirailleur-vuur- 
wedstrijd de beste uitkomsten behaalde, voor de derde maal door hetzelfde 
korps in ontvangst genomen werd ; bovendien behaalde de luitenant Oele, in het 
vorig jaar ook aanvoerder van de bekerwinners, zelf het Kampioenschap van 
Nederland in den Prinses Juliana-wedstrijd. 



2)e 



X o p e 

DOOR WILL 



ren Vlinder 

IAM LE OUEUX. 



Op zekeren winteravond stapte ik, na een lange vervelende reis van Londen, 
aan het station Bologna uit en liet mij naar het Hotel Tazza d'Ora rijden. 

Na mij een weinig verfrischt te hebben begaf ik mij naar het Palazza 
Bardi, waar Donna Stella woonde, de twee-en-twintig-jarige dochter van 



den Senator van Italië, ging regelrecht naar de groote gebeeldhouwde voor- 
deur, drukte op den knop van mijn electrische zaklantaarn en onderzocht 
den antieken klopper in den vorm van een Satirkop. 

Op een van de gladgepolijste wangen van het masker vond ik wat ik 
zocht — een klein kruisje, met een speld er op gekrast. 

Voldaan ging ik naar 
mijn hotel terug. Donna 
Stella had mijn bood- 
schap ontvangen en zou 
mij den volgenden dag 
in het geheim ont- 
moeten. 

Toen ik op het afge- 
sproken uur de bestem- 
de plaats bereikte, kwam 
ze op mij toe, een 
slanke gedaante, in het 
zwart gekleed. Glim- 
lachend drukte ze mij 
de hand. 

„Het verwondert u 
zeker, Signorina, mij zoo 
plotseling hier te zien," 
zei ik. 
„Ik zal u maar dadelijk 
zeggen, dat ik kom in het belang van ons beider vriend, Kapt. Devrill." 
„Heeft u iets van hem gehoord?" vroeg ze snel. 

„Neen, hij schijnt spoorloos verdwenen te zijn," Jack Devrill, ex-kapitein 
van de Genie en een van de meest actieve mijner collega's, was haar bij- 
zondere vriend. Ze hadden elkaar als kinderen veel ontmoet en langzamer- 
hand was hun vriendschap in liefde overgegaan. Of het echter ooit tot een 
huwelijk zou komen was zeer onzeker ; want het was nauwelijks te verwachten 
dat men haar, de eenige dochter van een der rijkste Romeinsche edellie- 
den en nichtje van den Oostenrijkschen Minister van Buitenlandsche Zaken, 
daartoe de toestemming zou geven. 

„Ach, Mr. Morrice, ik heb zoo'n angst uitgestaan sinds ik Weenen twaalf 
dagen geleden verliet. Ik vermoed dat er iets vreeselijks met Jack is gebeurd, 
anders had hij mij wel bericht gezonden." 

Zoo dacht ons Departement er ook over. De feiten waren aldus : Zestien 
dagen geleden waren Jack Devrill en ik, als agenten van den Geheimen Dienst, 
in Weenen aangekomen ter uitvoering eener hoogst gewichtige politieke 
zending. We hadden daar beiden verscheidene kennissen, zoodat we vele 

invitaties kregen, en daar Donna Stella 
bij haar oom gelogeerd was, werden we 
daar dikwijls uitgenoodigd. Op een dier 
schitterende feesten, een officieel bal, 
zag ik Jack met Donna Stella walsen, 
doch een weinig later miste ik ze en 
sinds dien zag ik Jack niet meer. Van 
den portier van ons hotel vernam ik, dat 
hij 's nachts om half drie was terugge- 
komen en een uur daarna weer was ver- 
trokken ; niemand wist waarheen. Ik ging 
naar zijn kamer en vond daar alles in 
orde, maar op de tafel stond een vreemd 
antiek voorwerp, een oud Turksch or- 
nament om wierook in te branden — een 
groote vlinder van gepolijst koper. Ik on- 
derzocht het nauwkeurig; het was hol 
van binnen, maar er was niets in. 

Ik rapporteerde zijn verdwijnen in 
cijferschrift aan het Hoofdbureau in 
Londen en kreeg bevel niets onbeproefd 
te laten om hem te vinden. 

„En heeft u daarvoor reeds pogingen 
in het werk gesteld?" vroeg het meisje, 
mij angstig aanziend. 

„Ja, ik heb gedaan wat ik kon, maar 
zonder eenig resultaat. Signorina," ging 
ik voort, „ik ben hier gekomen om u 
een vraag te doen. Zijt ge op het bal 
bij uw oom, den geheelen avond met 
Jack samen geweest?" 

„Wat heeft dit met de quaestie te 
maken?" vroeg ze verontwaardigd. 
„Zeg mij de waarheid," drong ik aan. 
„Dat kan ik niet," zei ze snikkend, 
„ik mag het u niet zeggen." Ik wendde 
al mijn welsprekendheid aan, doch kon 
haar niet tot andere gedachten bren- 
gen. Eindelijk zei ik haar dat ik dien 
middag om vier uur naar Weenen zou 
terugkeeren om te trachten het probleem 
op te lossen en nam afscheid. 

Daar ik op een telegram uit Londen 
moest wachten, kon ik eerst om twaalf uur 's nachts vertrekken en op het perron 
komende, zag ik tot mijn verbazing Donna Stella, alleen, in een reismantel 
gewikkeld. Ze zag mij niet en stapte in denzelfden trein, waarmee ik afreisde. 
In Weenen aangekomen zag ik van uit mijn coupé dat ze door een langen 
man werd afgehaald, met wien ze een kort gesprek voerde. Ze scheen niet 
erg op zijn gezelschap gesteld en stapte kort daarop in het galarijtuig, dat 



haar oom gezonden had. 

Zoodra ik mijn zitkamer in 



iet Bristol-Hotel binnentrad viel mijn oog 



120 



DE PRINS. 




„Neen, neen, het zal mij nooit over de lippen 
komen," riep ze uit. 

„En toch bent u hier in Weenen, omdat u vreest dat 
het geheim bekend gemaakt zal worden," zei ik. 

„Dio!" riep ze verschrikt. „Ach, kwel mij niet 
langer," en snikkend verliet ze de kamer. 

Dien middag voortdurend de woning van den 
Minister van Buitenl. Zaken in het oog houdend, 
zag ik den man, die Stella aan het station had 
ontmoet, en die, zooals mij na onderzoek gebleken 
was, Von Weissenfels heette, daar aanbellen. Na een 
half uur kwam hij weer buiten en nam een rijtuig. 

Ik volgde zijn voorbeeld en zag hem voor een 
café in de Prater-Strasze stilhouden, waar, aan een 
hoektafeltje twee slecht gekleede mannen hem 
wachtten. Ik sloeg hen heimelijk gade. Een der 
mannen schreef met potlood iels op het marmeren 
tafeltje en daarna verliet het drietal het café. 

Ik stond op, veinsde een courant op te nemen 
en las: „Bristol 198 — 9". Het nummer van mijn 
kamer was 198, terwijl de 9 waarschijnlijk het uur 
van een afspraak aanduidde. Ik bleef nog wat 
zitten, toen een kleine man binnenkwam, zich aan 
het tafeltje neerzette, een glas bier bestelde, de 
woorden las, en ze daarna uitveegde. 

Tegen acht uur draaide ik het licht op mijn kamer 



Clement van Maasdijk ( x ) te midden van een groep, 
vervaardigd tijdens zijn voorlaatste vlieg-demon- 
straties tè 's-Gravenhage ; Zaterdagavond deed de 
25-jarige aviator met zijn Sommer-tweedekker, op 
+ 50 M. boven het terrein Warnsborn bij Arnhem, 
een val, die den onmiddellijken dood ten gevolge 
had ; groote verslagenheid heeft het tragisch einde 
van den veelbelovenden, koenen en sympathieken 
held — het eerste Nederlandsche slachtoffer der 
aviatiek — teweeggebracht. — Foto links : Van 
Maasdijk in zijn sportcostuum. 



het eerst op den Koperen Vlinder. Ik had nl. Jack's 
kamer opgezegd en al zijn bullen naar de mijne laten 
overbrengen. Voorzichtig nam ik het geheimzinnige 
ding op, en bekeek het nog eens aandachtig, maar 
vond niets dat mij op Jack's spoor kon brengen. 

Dien avond schreef ik Stella dat ik haar in Weenen 
had gezien en verzocht haar mij den volgenden morgen 
in een melkhuisje te ontmoeten. In antwoord hierop 
telefoneerde ze mij, dat ze mij liever in het hotel wilde 
bezoeken en om elf uur werd ze in mijn salon gelaten. 
Bij het zien van den Koperen Vlinder deinsde ze 
verschrikt achteruit. 

„"Waarom zet u dat akelige ding niet weg, Mr. Mor- 
rice?" riep ze uit; „verkoop het of vernietig het. Het 
doet mij denken aan — " 

Ik zette het in het kabinet. „Welnu, ga voort," zei ik. 

„Ach neen, neen, vraag het mij niet .... als ge eens 
wist hoe ik lijd omdat .... neen, ik mag u de waarheid 
niet zeggen.... het zou schandelijk van mij zijn." 

„Antwoord mij op één vraag, Signorina. Heeft de 
Koperen Vlinder er iets mee te maken?" 

Ze knikte toestemmend. 

„Zeg mij dan wat er op den avond van het bal 
is voorgevallen." 





Spoorwegongeluk bij Mechelen tengevolge van eene botsing tusschen een bijzonderen trein, die via Luxemburg— Brussel 
een gezelschap uit Oberammergau naar Antwerpen vervoerde en een trein, die na een aantal reizigers te Antwerpen 
gebracht, ledig — alleen met machinist, stoker, hoofd-conducteur en conducteur naar Brussel terugreed. — De schok was 
zóó hevig, dat niet alleen de beide locomotieven en tenders omgeslagen werden, maar dat zelfs het ijzerwerk daarvan als 
een vormlooze massa ineen gewrongen werd, zooals onze foto trouwens duidelijk doet zien ; voorts waren de postwagens 
als in splinters geslagen, alsmede een deel van het salonrijtuig van den aanrijdenden trein, waarin zich gelukkig geen 
reizigers bevonden. Onmiddellijk werd hulp verleend....; maar het ongeluk had een slachtoffer gemaakt, nl. den hoofd- 
treinwachter, die na lang zoeken dood onder de puinhoopen bedolven gevonden werd, terwijl 5 personen zwaar gekwetst 

en eenige reizigers kneuzingen hadden opgeloopen. 



De start van den Internationalen Wielerwedstrijd over 
100 K.M. met motor-gangmaking om den Grooten Prijs 
van Berlijn. Holland wint. — Ten aanschouwe van 
ongeveer 15000 personen werd dit belangwekkend 
concours gehouden, dat met de grootste spanning 
gevolgd werd, nu verscheidene geduchte kampioenen 
uit de sportwereld medekampten ; onze landgenoot 
Piet Dickentman, was winner in 1 uur 23 min. 27 sec. 
en is nu tevens wereld-recordhouder ; No. 2 was de 
Franschman Guignard ; No. 3 de Duitscher Theile ; 
No. 4 de Duitscher Demke ; No. 5 de Belg Van der 
Stuyft. — Ook de 30 K.M. wedstrijd werd door een 
Hollander gewonnen, den bekenden Piet van Nek. — 
Van links naar rechts: Theile, Van der Stuyft, Guignard, 
Piet Dickentman en Demke. 



uit en verborg mij achter de overgordijnen voor het raam. 
Een uur ging voorbij, toen plotseling de deur tusschen 
mijn zit- en slaapkamer zachtjes werd geopend ; en ik zag 
den kleinen man uit het café gevolgd door Von Weissenfels 
naar binnen sluipen. 

„Hier moet het zijn," fluisterde deze in het Duitsch. 
„Stella heeft mij vandaag nog verteld dat het in het kabinet 
was." Hij opende de deur en haalde er den Koperen 
Vlinder uit. „Mooi, nu is het geheim aan ons." 

„Laat los!" riep ik te voorschijn springend, de revolver 
op hen gericht. „Ge zijt gemeene dieven; ik zal u aan 
de politie overleveren," en ik wilde op de electrische bel 
drukken, maar Von Weissenfels was mij voor. 

„Zoo ge 't waagt te bellen, schieten we u neer," riep 
hij vastberaden. 

Op hetzelfde oogenblik snelde Stella naar binnen, ge- 
volgd door den hotelhouder en eenige portiers. 

„O, Mr. Morrice," riep ze buiten adem, „ik ben zoo 
onvoorzichtig geweest Von Weissenfels mijn geheim te 
vertellen. Och, vergeef mij — " 

De hotelhouder telefoneerde om de politie, die weldra 
verscheen en de twee mannen arresteerde. 

Met mij alleen gebleven zei Stella: „Mr. Morrice, ik 
zal u vertellen wat er den avond van het bal gebeurde : 
Ik was moe van het dansen en nam Jack mee naar mijn 
oom's rookkamer. Ik verliet hem even en toen ik terug- 
kwam zag ik hem over oom's schrijftafel gebogen, bezig 
met het kopieeren van twee officieele stukken. Mijn eerste 
opwelling was alles aan mijn oom te vertellen, maar Jack 
smeekte mij dit niet te doen. Een uur later ging hij naar 



DE PRINS. 



121 



het telegraafkantoor om een cijfer-telegrara naar Londen te zenden. De beambte, Von 
"Weissenfels, die het aannam, verstond liet schrift, verzond het niet en kwam den vol- 
genden dag bij mij. Hij verlangde de twee documenten om ze te kopieeren, anders zou hij 
mij aanklagen dat ik mijn minnaar officieele stukken had verstrekt. Dit weigerde ik. Jack 
had mij opgedragen, u te zeggen, dat ge den kop van den Koperen Vlinder moest 
afschroeven en den inhoud daarvan naar Londen opzenden." 

Bevend nam ik het ornament ter hand en vond in den kop een holte, waarin een doorDevrill 
geschreven papier, vermeldende dat Oostenrijk Bosnië en Herzegowina wilde annexeeren. 



„Ha! nu begrijp ik hf^t," zei ik, „hij durfde geen briefje voor mij achter te laten en 
verborg het daarom hierin." 

Ik bracht het gewichtig document zoo vlug mogelijk naar Londen. Drie weken later 
kwam Jack terug, die zich naar Bosnië en Herzegowina had begeven, om zich van den 
toestand daar te vergewissen. De volgende maand denkt hij zich uit den dienst terug te 
trekken om met Stella te huwen. Telkens wanneer ik op zijn kamer kom, valt mijn oog 
op den Koperen Vlinder, die een eereplaats heeft gekregen, omdat hij een gewichtig 
staatsgeheim dagen lang zoo trouw bewaarde. 




Foto's) In Artis (tweede serie nieuwe opnamen van interessante dieren). (A. J. W. de Veer. 

Boven, eerste rij van links: Jonge Koningstijgers van Sumatra ; zeldzame Pelikanen; Amerikaansche Bison met kalfje. — Tweede rij: De Lammergier; Koningstijger van Malakka ; 

japansche Kraanvogels. — Derde rij: Chapmanzebra met veulen; Indische Zebu met kalf. — Onderste rij: Keuzenreigers met jongen; Damhertenfamilie. 



122 



DE PRINS, 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„Ween niet meer," zeide hij. „Gij zijt zeker te onschuldig geweest. Maar 
laat het u een les zijn, niet alle menschen aan het hof blindelings te geloo- 
ven, vooral niet dezen — " 

Hij kon de juiste benaming niet vinden voor het zwarte schaap aan liet 
hof, den dwazen prins, op wien dezen keer zoo heel onjuist de verden- 
king viel. 

„In het vervolg zal ik u weten te beschermen." 

„Hoe zult ge dat doen?" 

„Laat dat aan mij over. De prins zal u niet meer lastig vallen." 

Marie kon ondanks haar angst en leed nauwelijks een glimlach onder- 
drukken. De arme prins. De kleine beleefdheden, welke hij haar had bewezen, 
maakten op haar in het geheel geen indruk, nu kwam hij onder zulk een 
erge verdenking en zou zeker een scherpe berisping van den keizer ontvan- 
gen ! Maar zij kon hem niet helpen en moest hem als strooman verder 
gebruiken en Bourgoing in zijn geloof versterken. Dat was het beste middel 
om hem van den juisten weg af te brengen. 

Maar in welk een weefsel van leugens bracht haar dit ongelukkig samen- 
komen met Galanti. Indien hij haar werkelijk liefhad, mocht hij haar niet 
in zulke ongelegenheden brengen. De vurige wensch van hem vrij te worden 
werd steeds sterker. Wat kon er ook van een verloving worden, waaraan 
haar grootmoeder de toestemming, de keizerin haar goedkeuring niet zou 
hechten ? 

„Nu moet ik gaan!" Marie stond met een lichten zucht op. Maar hoe 
vreemd, aan Bourgoing's zijde kwam de door de maan beschenen nacht 
haar niet meer somber, doch tooverachtig schoon voor. Als een visioen ver- 
scheen het slot achter de boomen. 

. Philippe Bourgoing trok het meisje weer naast zich op de bank. „Blijf 
nog een paar minuten," vroeg hij met bewogen stem. 

Zij keek hem verschrikt aan. Een vermoeden wat volgen zou, rees eens- 
klaps bij haar op. Als een stortvloed kwam de reeds lang teruggedrongen 
hartstochtelijke uitbarsting van zijn lippen. „Gij moet het reeds lang hebben 
gemerkt, dat ik u liefheb, Marie!" eindigde hij eindelijk. 

„Werkelijk niet. Ik heb niets gemerkt," zeide zij, „ik meende maar, dat 
ge mij een beetje goed gezind waart." 

„Dat ben ik ook. Doch niet een beetje, maar van ganscher harte. En gij, 
hebt gij mij ook lief, Marie?" 

Zij keek in zijn knap, open gelaat; een gevoel van geborgen zijn ver- 
kwikte haar weer. 

„Ik wilde eigenlijk nog niet spreken," vervolgde Bourgoing, „maar mijn 
ondervindingen van heden avond zeggen mij, dat het beter is dat ik openlijk 
naar uw hand ding! Als gij mijn verloofde zijt, zal geen prins, hoe driest 
hij ook is, het wagen u te vervolgen." 

„Om Godswil!" Marie werd zeer bleek. „O, waarom moest u spreken? 
Het was tot nu toe zoo goed en wij zijn zulke goede vrienden geweest!" 

„Nu, dat willen we toch blijven, de beste, trouwste op de wereld." Hij 
stak haar zijn hand toe. 

Zij legde de hare er in. 

„Uwe goede vriendin wil ik gaarne blijven," zeide zij zacht, „maar. . . ." 

„Verder niets ! Met dezen handdruk hebt ge u aan mij overgeleverd. Ik 
laat niets los, wat ik eens heb gegrepen!" 

„Neen — zoo was het niet bedoeld." 

Marie wist niet of zij moest lachen of weenen. Een half uur geleden 
verzekerde Galanti dat hij haar niet vrij zou laten en nu deed Bourgoing 
hetzelfde. Zou zij de geheime verloving met Galanti mededeelen? Neen, 
dat kon zij nu onmogelijk doen. 

„Baron Bourgoing, ik ken u nauwelijks," riep zij wanhopend uit. 

„Gij kent mij niet?" hij lachte. „Daartoe heeft u nu toch gelegenheid 
genoeg gehad. Sedert maanden zitten wij naast elkaar aan tafel, sinds vier 
weken rijden wij eiken dag samen paard. En kunt u het daarop niet wagen, 
voortaan met mij te eten en uit te rijden? Wees gerust, Marie, gij kunt 
mij vertrouwen." 

„Dat doe ik ook." 

„Nu — ik heb u lief, gij vertrouwt mij en zijt mij een beetje genegen. 
Is dat niet voldoende?" 

„Maar gij, gij weet nog veel te weinig van mij." 

„Zijt gij zoo moeielijk te doorgronden ? Of is werkelijk achter dit lieftallig 
uiterlijk een kleine demon verborgen? Nu goed dan, daar neem ik het 
tegen op." 

„Als gij wist — " begon Marie aarzelend. 

„Wat dan? Hebt gij tóch een beetje met den dikken prins gecoquetteerd? 
Nu wij zenden hem reeds morgen naar Parijs, zulke zaken bezorgt de hertog 
De Morny steeds uitnemend. Mag ik den keizer dus onze verloving mede- 
deelen?" vroeg Bourgoing. 

„Neen, in geen geval mogen Hunne Majesteiten iets weten!" Zij zeide het 
zoo beslist, dat hij schrok. „Als gij een woord zegt van hetgeen nu door 
ons wordt besproken, moet ik dadelijk naar Parijs, naar mijn grootmoeder 
terug en ik blijf nog zoo graag hier." 

Het was waar, bruidsparen werden niet gaarne aan het hof gezien. Als zij 
trouwde, moest Marie haar betrekking opgeven. Het was dus toch misschien 
beter te zwijgen, anders zou hij het geluk, haar dagelijks te zien, missen. 

„Zooals ge wilt zal geschieden, maar gij kunt mij niet verbieden te hopen. 



En ik wed, dat voordat een jaar om is, gij zelf zult voorstellen dat we trouwen." 

„Blijf vooreerst mijn beste vriend," zei Marie zacht. Dien heb ik noodig. 
Ik ben alleen in de wereld, mijn grootmoeder is reeds oud, en. ..." 

„Reden te meer om spoedig te trouwen. Maar kom nu mede, het is hoog 
tijd, dat ge gaat slapen. Morgen heb ik een verrassing voor u, maar alleen 
als ge mij recht vriendelijk aankijkt. Ga nu voorzichtig door een zijgang 
naar uw kamer," zei hij. „Morgen om zeven uur ben ik met de paarden 
op het plein. Gij hebt dus niet lang tijd om te slapen." 

Marie knikte Bourgoing toe en trad dadelijk daarop stil haar kamer binnen. 

Maar de slaap ontvluchtte haar, toen zij eindelijk te bed lag en het hoofd 
in het witte kussen drukte. 

Wat had zij gedaan! Zij had Galanti plechtig beloofd hem trouw te zullen 
blijven en dadelijk daarop verloofde zij zich met Bourgoing? Hoe zou dat 
eindigen ? Als Galanti dat hoorde bracht hij haar om het leven. 

Zij trok de deken dichter om zich heen. 

Och had ik toch maar naar grootmama geluisterd en mij nooit met 
Galanti ingelaten! Hoe heerlijk zou alles dan kunnen zijn." 

Zij weende heete tranen, tranen van angst, van berouw en van geluk. 

Den volgenden morgen had het kamermeisje moeite haar te wekken. Na 
den doorweenden nacht sliep Marie ongewoon vast. 

Herhaaldelijk klopte het meisje. „Baron Bourgoing wacht reeds met de 
paarden." 

Dat hielp eindelijk. Marie wreef haar oogen, geeuwde en liep naar het 
venster. 

Het was waar, daar zat Bourgoing op zijn prachtig paard, „Patri" en 
naast hem door een staljongen aan den teugel geleid trippelde haar heveling 
„Kakadu", de Arabische schimmel, dien zij al reeds lang had hopen te berijden. 

„Gauw, gauw Anna! Waarom heb je mij zoo lang laten slapen? Treuzel 
nu niet lang. Het moet alles in een oogwenk gaan, het haar slechts saam- 
gebonden — zoo, nu het rijkleed — klaar!" 

Als een wervelwind stormde zij de trappen af. 

Bourgoing stond reeds naast haar paard en hield zijn hand op, om haar 
in den zadel te lichten. Een zwaai en zij zat en nam de teugels in handen. 

Nu vooruit in de ruischende wouden van Fontainebleau, waar de zon 
met gedempte gouden stralen door de oeroude eiken valt, de bloemen 
neigen en de koekoek roept. 

De lokken en sluier van Marie fladderden in den wind. Zij lachte vroolijk en 
zag haar begeleider met gelukkige oogen aan, als hij haar goede houding prees. 

De arme prins Pionpion was geheel uit het veld geslagen, toen zijn 
keizerlijke neef hem kortweg beval, nog heden naar Parijs terug te keeren. 
Parijs eischte zijn aanwezigheid, het was niet goed, wanneer alle leden van 
het keizerlijk huis tegelijkerlijd van de hoofdstad waren verwijderd. 

Dat was natuurlijk slechts een voorwendsel, want de prins wist heel goed, 
dat zijn aanwezigheid in Parijs niet heel veel beduidde. 

„Wat heb ik misdreven om mij deze ongenade op den hals te halen?" 
vroeg de prins, toen hij het vertrek des keizers weer had verlaten. 

„Dat zult gij zelf wel het beste weten, prins," antwoordde De Morny 
gestreng. 

„Ik? Ik weet niets. Ik heb als een kluizenaar geleefd." 

„Nu — nu." 

„Kom Morny, doe je nu maar niet voor als een zedepreker!" De prins 
gaf De Morny een duw in de zijde, een lompe vertrouwelijkheid, welke den 
hertog onaangenaam was. 

„Ik zorg er in ieder geval voor, dat mijne kleine genoegens Hunne 
Majesteiten niet ter oore komen," antwoordde hij koel. 

„En wat is den keizer dan over mij in de ooren geblazen. Ik bezweer 
dat . . . ." 

„Liever geen meineed, prins." 

„Ach ik weet werkelijk van niets." 

Morny ging weifelen. Zou Bouigoing zich in naijverige verblinding vergist 
hebben? Maar dat hinderde niets. Als men den dikken Pionpion maar kwijt 
was te Fontainebleau. 

„Mijn prins, gij speelt heel handig de rol van den onschuldig belasterde; 
maar een jonge dame uit de naaste omgeving der keizerin heeft zich over 
u beklaagd." 

„Over mij? Almachtig! Wie dan? Misschien de gebochelde mevrouw 
Pollet?" 

„De keizerin heeft nog mooier dames om zich heen dan mevrouw Pollet." 

„In de eerste plaats de bekoorlijke voorlezeies, de kleine Boucher, die . . . ." 

„Die vindt Uwe Hoogheid zeer aantrekkelijk. Dat is de keizerin echter 
niet aangenaam." 

„Maar ik heb nog nooit een woord met juffrouw Boucher gesproken, dat 
niet iedereen mag hooren." 

„Het kan zijn. Maar de keizerin neemt liever voorzorgsmaatregelen." 

„Dat is ten minste voorzichtig. Ik heb dikwijls met de kleine gesproken 
en haar bloemen gezonden, och, dat is alles." 

„Daarmede begint het altijd." 

„Morny, gij zijt onbetaalbaar als zedemeester. Maar luister, weet gij het 
allerlaatste nieuws?" 

„Wat dan?" 

„Het schijnt wankel te staan met uw vriend Merrier." 

Morny verbleekte ; herstelde zich echter snel. 

„Hoezoo?" vroeg hij later. 

„Met zijn millioenenzwendel. Ik trek mij in ieder geval terug en geef 
mijn bankier, zoodra ik in Parijs terug ben, de opdracht, mijn geld uit 
Merrier's ondernemingen te nemen." 

„Merrier is een voortreffelijk financier, en de door hem gestichte bank 
is soliede." 

„Nu, het zal mij verheugen. Maar men zegt overal, dat Merrier als een 
waanzinnige speculeert." 

Morny werd nadenkend. „Dat is maar gebazel. Maar ik reis gaarne met 



DE PRINS. 



i-'3 



u naar Parijs, om te hooien dat alles maar praatjes zijn, uitgestrooid door 
de vijanden van Merrier." 

De prins lachte. „De keizer heeft u zeker opgedragen mij veilig in Palais 
Royal af te leveren ? " 

Morny antwoordde niet. Hij was ernstig bezorgd. In ieder geval was het 
noodig, Merrier op de hoogte der praatjes te stellen. Een voorbeeldig geluk 
had tot nu toe dezen bankier gevolgd bij al zijn ondernemingen. Maar zij 
waren ook gewaagd, en Morny had er zich diep mede ingelaten. Het puin 
van Parijs had zich in de handen van Merrier tot nu toe in een goudregen 
omgezet. Zou dat een einde nemen? 

De hertog voelde, dat hem het hoofd heet werd. 

Hoofdstuk XI. 

Een damp zweefde boven Parijs. De bladeren der boomen op de 

Boulevards zagen grijs en stoffig. 

De hertog De Morny trok zijn lichten stofmantel dichter om zich heen. 
Wie uit de reine lucht van Fontainebleau kwam, ondervond de zwoele 
atmosfeer van een Augustusdag in Parijs recht onaangenaam. En al die 
puinhoopen aan alle hoeken en einden der stad! Heele stadskwartieren 
waren weer neergeworpen, sinds hij hier was doorgereden. 

Hij herademde toen hij het statige paleis van den beurskoning Merrier 
aan het einde der rue Monceau gewaar werd. Welk een prachtig solied 
gebouw! Belachelijk te twijfelen aan den hechten rijkdom van den eigenaar. 




L'Avenue de 1'Opéra te Parijs. 
Ze heeft een voornaam, men zou zeggen een aristocratisch cachet wegens den aanleg, maar ook wijl ze de verbinding vormt tusschen „Le grand 
Opéra" en „Le Théatre-Francais" , twee monumenten van verheven kunst. — Ofschoon ze eerst in 1878 geopend werd en dus van recenten datum 
is, heeft ze in eigenlijken zin geen geschiedenis en toch zijn aan de 30 M. breede en 650 M. lange „Avenue" tragische herinneringen uit lang ver- 
vlogen eeuwen verbonden. Op een der punten toch was 't dat de heldhaftige Jeanne d'Arc in 1429, met ontplooid vaandel, haar blik over de stad 
Parijs liet gaan, die toen in bezit der Engelschen was en die ze aan koning Karel VII wilde teruggeven; later werd ze gewond door een pijl, van een 
der wallen op haar gericht, en toen begon haar marteling ! De aanblik is nu vroolijk, bedrijvig en gezellig ! Pijlen zullen er wel niet meer door- 
heen flitsen, of 't mocht zijn van Cupido De magazijnen van de „Rue de la Paix" zijn in de buurt! 



Hertog De Morny werd onmiddellijk in de werkkamer van Merrier 
gevoerd. 

Baron Merrier zat aan zijn schrijftafel. Een stapel brieven, telegrammen 
en bouwplannen lagen rondom hem. Toen hij den hertog gewaar werd, 
ging zijn hand onzeker door de verspreide papieren. Hij herstelde zich 
snel en ging zijn gast met een half vertrouwelijken, half onderworpen glimlach 
te gemoet. 

„Dit is een verrassing, mijn geachte beschermer!" riep hij uit. 

Morny nam in een der groote leuningstoelen plaats. 

„Een genoegen was de rit naar Parijs nu juist niet." 

De groene jaloezieën waren voor de hitte gesloten. Een drukkende lucht 
heerschtc in de kamer. Het anders gezonde gelaat van den bankier was 
nu merkwaardig vaal. Misschien was het ook slechts een vergissing. Of had 
het gepraat van prins Pionpion werkelijk invloed op hem? 

„Men haalt half Parijs omver, het staat zeker wel goed met onze finan- 
ciën, Merrier? De nieuwe in- en verkoopen moeten ons een mooi stuk 
geld hebben opgeleverd!" 

De bankier haalde wat ontstemd zijn schouders op. „Voorloopig is er 
niet veel meer mee te doen. Het stadsbestuur heeft de zaak zelf in handen 
genomen en wil onteigenen. Daardoor worden de lieden opmerkzaam en 
verlangen ongehoorde prijzen voor hun barakken. Ook weet ik dat de 
stadskas tot het uiterste is uitgeput. Zij kan zich niet anders helpen dan 
door leeningen en heeft zich daardoor eigen papier verschalt. De geheele 
wereld wil dat nu koopen, daar het als zeker doorgaat en hoog dividend 



geeft. Van onze bank worden daardoor voortdurend uitbetalingen verlangd." 
„Dat zal u toch niet moeielijk vallen, gij tiendubbele millionnair !" 
Het moest schertsend klinken, maar onrust schemerde er in door. 
„Natuurlijk niet," antwoordde Merrier achteloos. „Het komt alleen op een 
ongunstigen tijd. Ik heb slechte berichten gekregen." 
„Welke dan?" 

Merrier schraapte zich de keel. „Bij den bouw der Romeinsche spoor- 
wegen zijn onregelmatigheden in het beheer voorgekomen; daar ik in de 
commissie van beheer zit, doet men mij een proces aan, en verlangt dat 
ik betaal." 
„Veel?" 

„Gering zijn de vorderingen zeker niet. Maar wat zal ik doen? Nu kan 
ik geen schandaal gebruiken, ofschoon ik natuurlijk geheel onschuldig ben. 
Hier in Parijs stadskwartieren omver halen, in Rome het beheer controleeren, 
gaat niet." 

Morny dacht er het zijne van, maar zeide niets. Hij wachtte, totdat 
Merrier verder zou spreken. 

„Dat is echter nog niet alles." De bankier zocht weer met zenuwachtige 
haast in zijn papieren. Eindelijk vond hij wat hij zocht. „Daar — dat was 
mijn eerste morgengroet." 

Hij liet den hertog een telegram lezen. Daar Morny niet dadelijk las, 
trok hij het weer knorrig terug. 

„Kort en goed — het is een ware jobstijding. Onze kolenmijn in België 
is ingestort". Slecht weer, onvoldoende voorzorgsmaatregelen — weet ik wat. 

Dat kost millioenen en de 
aandeelhouders worden op- 
roerig, als zij hun procen- 
ten niet krijgen." 

„Maar Merrier, dat heb 
ik juist voor een uiterst 
zekere onderneming ge- 
houden." 

„Dat is het ook," ant- 
woordde Merrier, met een 
zekerheid, welke zelfs den 
verstandigen hertog mis- 
leidde. „Het is een crisis, 
waar we door moeten. Ik 
heb mijn directeuren reeds 
maatregelen voorgeschre- 
ven, opdat er geen paniek 
ontstaat. Een plotseling 
dalen der aandeelen zou 
slecht kunnen worden." 

„En wat denkt ge te 
doen om de reeds ont- 
stane achterdocht tot zwij- 
gen te brengen? Ik zeg 
het u ronduit, ik kom, 
omdat mij te Fontainebleau 
leelijke geruchten hebben 
bereikt." 

„Dat dacht ik wel. Dat 
moet weersproken worden." 
Merrier ging met vasten 
tred de kamer op en neer. 
„Nu mogen wij niet aarze- 
len ! Onze bank zal dade- 
lijk de dividenden verhoo- 
gen, de renten ook. Dat 
trekt. Ieder heeft geld 
noodig. De catastrofe in 
de mijn moet dood ge- 
zwegen worden. De aan- 
deelhouders stop ik den 
mond wel, laat alles maar 
aan mij over." 

„Ik moet wel, want ik 
weet werkelijk geen raad." 
„Het hoofd omhoog, hertog!" De toon van Merrier was scherp. „Klein- 
moedigheid zou ons nu een catastrofe op den hals kunnen halen. Nu juist 
moet men de lieden imponeeren, daarom geef ik mijn dochter een uitzet 
als een koningin. Het linnen en de toiletten zullen eerstdaags tentoongesteld 
worden. Parijs zal acht dagen lang van de bruiloft spreken." 
„Heeft graaf Saint- Arnaud zijn bedenkingen laten varen?" 
„Ik zal er hem niet lang naar vragen," vervolgde Merrier. „Zou hij mis- 
schien willen, dat ik mijn dochter liet trouwen als een groentenkoopman te 
Montmartre de zijne? Dat zou mij nu nog al passen. Ga met mij mede 
hertog, ik moet naar den Boulevard Saint-Michel. Daar worden verscheiden 
huizen omvergehaald. Ik moet er zijn." 

„Eigenlijk heb ik vandaag reeds genoeg stof geslikt." 
„Dat doet er niets toe, kom maar mede. Ik wil u op de plaats zelf een 
plan aangeven, dat gij als uw eigen idee den keizer moet voorleggen." 
„Dat zal moeielijk gaan." 

„Het moet," antwoordde de bankier koel. „Zijne Majesteit heeft het 
laatste beslissende woord te spreken. Het is onherroepelijk noodig, dat op 
den Boulevard Saint-Michel een dwarsstraat komt. Zoodra ik weet, dat het 
bepaald is, leg ik beslag op het stuk grond. De hypotheken der verschillende 
huizen zijn in mijn handen." 

Morny fronste het voorhoofd. Deze manier van zaken doen, stond hem 
in het geheel niet aan. Maar hij, evenals Merrier, had geld noodig. 

( Wordt vervolgd). J( 



124 



D E PRINS. 



Tot directeur van het Departement 
van Justitie te Batavia is benoemd 
Mr. J. Reepmaker, vice-president van 
het Hooggerechtshof en van het Hoog 
Militair Gerechtshof van Neder- 
landsch-Indië. — 21 Augustus werd 
terecht hulde gebracht aan den 80- 
jarigen dichter-schrij ver W. Faber, 
oud-hoofd der school te Pieters- 
bierum ; waardige ernst, treffende 
eenvoud, helderheid van stijl ken- 
merken zoowel de poëzie als het 
proza van den bescheiden man, wiens 
ijver, toewijding en liefde tot het 
ware, schoone en goede bekend zijn ; 
sinds io jaar is hij eerelid van het 



s - : -*1% W^ 




Onder vele blijken van waardee- 
ring en belangstelling herdacht de 
vorige week Ds. S. Kal ma, sedert 
1895 voorganger der Ned. Herv. 
gemeente te Maassluis den dag, dat 
hij vóór 40 jaar het predikambt 
in de Ned. Herv. kerk aanvaardde, im 

Op 7H ar ig e n ouderdom is te Goes 
overleden de heer J. M. Kakebeeke, 
die 36 jaar lang lid van de Prov. 
Staten van Zeelend was (tot 1904), 
17 jaar dijkgraaf en wegens het vele 
goede, dat door hem tot stand ge- 
bracht werd en om zijn edel karak- 
ter in geheel Zuid-Beveland hoogge- 
acht en bemind was, waarom zijn 




Prins Eitel Frits (geb. 1883) en zijne gemalin Sophie Charlotte, hertogin van Oldenburg (geb. 1879) ; dit 
jeugdige prinsenpaar, gehuwd in 1906, was aanwezig bij de inwijding van het nieuw gebouwde residentie-paleis 
te Posen. — De Duitsche keizer hield bij die plechtigheid, in tegenwoordigheid van de keizerlijke familie, 
van rijkskanselier en ministers, civiele en militaire autoriteiten een schoone redevoering ; de architect 
van het prachtige paleis stelde Z. M. een gouden sleutel ter hand ; Prins Eitel Frits en zijne echtgenoote 

zullen er voorloopig verblijf houden. 



„Frysk Selskip" ; vóór dien tijd 50 
jaar gewoon lid reeds. ■— De heer 
W. L. Winkelman te Vlissingen, ruim 
25 jaren gemeenteraadslid, is een 
der meest populaire figuren van Vlis- 
singen; hij bekleedt daar verschil- 
lende functiën; o. a. is hij voorzitter 
van Vlissingen- Vooruit, voorzitter 
van Vlissing 's Mannenkoor, organi- 
sator van tentoonstellingen, volks- 
feesten enz. Het bestuur van Vlissin- 
gen- Vooruit, welke vereeniging eene 
goed geslaagde, druk bezochte huis- 
vlijt-tentoonstelling organiseerde, die 
van 10 — 22 Augustus gehouden werd, 
heeft den verdienstelijken en bemin- 
den man onlangs gehuldigd. wm 




Max Mossel. 



verscheiden dan ook ten zeerste be- 
treurd wordt ; zijn borst was getooid 
met het ofhcierskruis van de Oranje 
Nassau-orde. ^ In September treedt 
onze in Engeland wonende landge- 
noot Max Mossel in het Kurhaus te 
Scheveningen op. Ongetwijfeld zal 
hij ook ditmaal zijn goeden naam als 
solo- violist handhaven. «■ Op 78- 
jarigen ouderdom is te Groningen 
overleden de heer K. Hofkamp, oud- 
hoofd der leerschool bij de Rijks- 
kweekschool voor onderwijzers te dier 
stede ; niet alleen was hij een uitnemend 
paedagoog en docent, maar hij heeft 
zich ook verdienstelijk gemaakt door 
eene serie nuttige leer- en leesboeken. 




W. L. Winkelman. 



De Nieuw-Amsterdam der Holland— Amerika-lijn in het gemeentedok te Rotterdam Van 
dit trotsche zeekasteel volgen hier de bijzonderheden : Lengte 620 Eng. voeten of 189 M., 
breedte 68'/« Eng. voeten of 20,88 M., holte 48 Eng. voeten of 14,65 M., tonneninhoud 17250 
register-ton, waterverplaatsing 31000 ton. Aantal passagiers eerste klasse 440, tweede klasse 
400, derde klasse 2300. Het stoomschip is gebouwd van staal en voorzien van inrichting voor 
draadlooze telegrafie (systeem Marconi) en van onderwater-kloksignaal-apparaten. 




K. Hofkamp, t 





De internationale, nationale en handicap-jubileum-wedstrijden op de Zuiderzee en op het Buiten-I], ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Zeilvereeniging „Het IJ", te 
Amsterdam. Het feestelijk karakter van dit zoo genotvolle nautische sportconcours, verhoogde de belangstelling en de animo zoowel bij de talrijke toeschouwers als bij de deel- 
nemers en Zondag vooral, wijl er een heerlijke bries woei en de uitgestrekte watervlakte, waarop al die ranke zeilschepen dansten, tintelde in het zonlicht. — Onze fraaie foto stelt 
voor de slart van de internationale handicap-wedstrijden voor overdekte kiel- en middenzwaardjachten, groot boven 7.80 M. in de waterlijn, gestuurd door H.H. liefhebbers. — De 

wedstrijden zijn alle uitstekend geslaagd. 



September 10 



1910 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
■ n 6.— 
• „ 9.— 




ONZE AANSTAANDE KONINKLIJKE GASTEN. 
Z. M. Koning Albert I van België (Geb. 8 April 1875) en H. M. Koningin Elisabeth (Geb. 25 Juli 1876). 



2 October 1900 Gehuwd. 



126 



DE PRINS. 



Oud-Gouda. 




i. 

i e pijpenstad heeft verschillende oude gebouwen, die om hunne 
architectuur alleszins de aandacht verdienen en met angst- 
vallige zorg in goeden staat gehouden en bewaard dienen te 
worden. — Het stadhuis, met zijn slanke torenspitsen, een 
sierlijk Gothiek gebouw, midden op het marktplein prijkende, 
werd gebouwd van 1448 — 1450; in latere jaren onderging het verschillende 
verbouwingen en werd in 't laatst der io, de eeuw uitstekend gerestaureerd. 
Aan de achterzijde, vroeger het steenen schavot, wordt thans botermarkt 
gehouden. 

Nog een ander gebouw is onze bezichtiging waard, nl. de Waag, „het 
Kaaspaleis van Gouda" . Door Pieter Post in 1667 gebouwd, bezit het een 
zeer statig front van bergsteen, in Dorischen stijl opgetrokken. In 't mid- 
den der tweede étage bevindt zich een groot marmeren bas-relief, dat een 
beeldende voorstelling geeft van de bestemming der Waag. 

Op het driehoekige fronton bevindt zich het wapen der stad. Voor den 
minnaar van oude kunst is een bezoek aan het Stedelijk Museum evenzeer 
aan te bevelen. Behalve eenige beroemde schilderijen, waaronder een doek 
van Ferdinand Bol, vindt men er een zeer prachtig bewerkte miskelk, 
door Jacoba van Beieren aan de Goudsche Voetboogschutters geschonken ; 
ook de collectie oude Goudsche pijpen is zeer interessant. 

Ten slotte bieden het Stedelijk Archief en de oude Stads-Librye veel 
bezienswaardigs ; onder de aanwezige handschriften is er ook een van den 
grooten Erasmus. 

Hiermede hebben wij wederom de aandacht van onze lezeis gevestigd 
op een der schilderachtige oud-Hollandsche steden. 

In ons volgend nummer hopen wij eenige fraaie foto's van de oude kerk, 
van de prachtige glasschilderingen daarin en van depijpen-industrie te plaatsen. 

2) e T© rugkeer. 

Novelle van Mrs. HUNGERFORD. 

De ondergaande zon wierp haar laatste stralen over het dorpje Hernstead 
en bescheen een jongen man, die te paard den hoofdweg kwam afrijden. 
Aan het einde gekomen werd hij staande gehouden door den predikant 
van het plaatsje. 

„Neen, neen, Geoff, zoo kom je mij niet voorbij," riep deze. „Blijf van- 





^■H8B^ff9HBJimSflKa '■■■■ 





Het Stadhuis. 



Het Waaggebouw. 

daag bij mij eten, je bent nog niet getrouwd en kunt nog drie dagen doen 
en laten wat je wilt. Weet je wel dat je mij de laatste maanden schande- 
lijk verwaarloosd hebt ? Eunice schijnt je geheel en al in beslag te hebben 
genomen." 

„Ik heb er niet aan gedacht, Dick," zei Sir Geoffrey beschaamd. 

„Neen, dat weet ik, doch als ik je nu na drie dagen ook eens vergat, 
hè? Maar kom, ga mee naar de pastorie." 

Geoffrey Lidstone nam het paard bij den teugel en wandelde langzaam 
met zijn vriend op. 

„Kom je regelrecht van St. Meril ?" 

„Ja, Eunice heeft het druk vanavond en heeft mij mijn congé gegeven." 

„En als dat niet het geval was geweest, had je mij in den steek gela- 
ten, hè ? Jij egoïst ! Alles wel op St. Meril ?" 

„Ja, dank je." 

„En verlangt Eunice naar de bruiloft?" 

„Ik geloof het wel, maar ik kan niet nalaten, telkens te denken aan den 
tijd dat Jack en zij geëngageerd waren, Dick — nu zeven jaren geleden — 
en toen zijn dood . . . ." 

„Een heldendood Geoff, waarop je trotsch moest zijn," riep de predi- 
kant met schitterende oogen. 

„Ja, ja, dat ben ik ook, maar ik moet je iets vertellen, Dick, iets dat 
mij zwaar op de ziel drukt en dat ik nog nooit aan iemand heb gezegd." 

Hij zweeg een oogenblik, alsof het hem moeite kostte de 'woorden te 
spreken. Toen vervolgde hij : 

„Ik had Eunice Ames lief voordat ze Jack kende en ik had haar mijn 
liefde moeten verklaren, maar ik stelde het van dag tot dag uit. Toen 
ontmoette ze Jack en ik bleef zwijgen, omdat ik wist dat het nutteloos zou 
zijn te spreken. Hij vroeg haar ten huwelijk, en zij nam hem aan. Kort 
daarna kreeg zijn regiment bevel naar Indië te gaan. Hij zou ontslag uit 
den dienst hebben aangevraagd, als ik hem daartoe had aangezet, maar 
dat deed ik niet. Ik vestigde mijn hoop op zijn afwezigheid. Ik gaf niets 
meer om Jack — ja, om de waarheid te zeggen, haatte ik hem." 

„Neen, neen, het ligt niet in je aard om iemand te haten, Geoff." 

„Je begrijpt mij niet, Eunice was alles voor mij — letterlijk alles. Jack 
nam haar van mij weg, zoo scheen het mij tenminste in mijn verhitte ver- 
beelding. Hij vroeg mij om raad. Hij wilde liever met zijn regiment mee- 
gaan . . . ." 

„Zie je wel Geoff, dat het zijn eigen wensch was ?" 

„Maar hij wilde doen wat hij zijn plicht achtte tegenover Eunice, die 
het natuurlijk niet prettig vond dat hij wegging. Als ik mij aan haar zijde 
geschaard had, zou hij niet gegaan zijn. Dat deed ik niet. Ik hield mij 
geheel onzijdig, zeggende dat ik geen invloed op hem wilde uitoefenen, waar 
het een zoo teere aangelegenheid betrof. Ik wist dat dit hem zou doen 
besluiten te gaan ; mij kennend, was hij overtuigd dat ik het hem zou 
zeggen als zijn plicht hem noodzaakte bij Eunice te blijven. Zoo ging hij 
heen. Het is afschuwelijk, Dick, afschuwelijk! Toen ik van zijn dood 
hoorde, was mijn eerste gedachte: Eunice is vrij!" 

„Nu overdrijf je, Geoff. Dat kan ik niet van je gelooven." 



DE PRINS. 



12; 




Onze populaire journalisten-chansonniers, Pisuisse en Blokzijl, waren wederom zoo welwillend ons de beide zeer 
interessante foto's te zenden, op deze bladzijde geplaatst. — Hierboven: kijkje op een kampong van het eiland Nias, 
in de nabijheid van de hoofdplaats Goenoeng Sitoli, door Pisuisse en Blokzijl bezocht, ter gelegenheid van hunne 
deelneming aan een kruistocht met Hr. Ms. „Van Gogh", ten doel hebbende de zee om het eiland heen in kaart 
te brengen ; het eiland heeft in de laatste jaren een bijzondere beruchtheid verkregen door de koppensnellers, die 
er wonen, en die onlangs negen man van onze marechaussees gesneld hadden; de hoofden van de ongelukkigen 
waren nog niet teruggevonden ; op de foto ziet men de beide vroolijke globe-trotters, gezeten naast drie marine- 
officieren van de „Van Gogh", te paard. 



„Ik geef je mijn woord van eer dat het mij een gevoel van ver- 
lichting gaf. Later heb ik wel eens gedacht, dat als ik aan zijn graf 
kon knielen — tot hem kon spreken — maar dat is natuurlijk onzin- 
nig; hoe het ook zij ik heb er geen vrede bij. Jack is al zeven jaren 
dood en — ik ben pas een jaar geëngageerd — ik kon niet eerder spre- 
ken, hij stond tusschen ons. En wat nog het ergste is, Dick, ik vrees 
soms dat Eunice's hart hem nog steeds toebehoort. ..." 

„Kom, kom, je moet 
niet ziekelijk worden ; het 
verleden is dood." Al 
sprekend waren ze het 
grijze kerkje naast de pas- 
torie genaderd. De deur 
stond open. Ze keken 
naar binnen en zagen een 
langen, mageren man staan 
voor een marmeren steen 
— die daar was gelegd 
door Sir Geoffrey ter her- 
innering aan John Lid- 
stone, kapitein van het 
8 sto regiment, gesneuveld 
in Pujerat, in Indië. Plot- 
seling keerde de vreemde- 
ling zich om. 

„Jack ! O mijn hemel, 
Jack!" riep Sir Geoffrey 
uit. 

„Ik ben teruggekomen, 
Geoff. Ik vond de deur 
van het kerkje open en 
ging naar binnen. Zijn 
vader — en moeder — 
beiden ....?" 

Zijn stem begaf hem. 

„Ja, zes maanden na 
elkaar. Maar jij " 

„Ik was niet van plan mij dadelijk aan je te vertoonen, Geoff, maar de 
gedenksteen, dien je daar hebt laten plaatsen — en de beide namen van — 
ach, ik ben gebroken naar lichaam en geest — ik heb ergere dingen door- 
gemaakt dan de dood — toen ik je dus zag — o, ik heb zoo verlangd 
naar jou — en naar hen. Nu zijn ze voor goed weg. Ga met mij mee 
Geoff, ergens heen waar we ongestoord kunnen praten." 

Zwijgend sloegen de twee broers een boschpad in en zetten zich op een 
gevallen boomstam neer. 

„Ik heb vreemde dingen beleefd," begon kapitein Lidstone. „De Patha- 
nen rukten op ons in ; ik trachtte mijn compagnie bijeen te verzamelen, 
en werd van mijn manschappen afgesneden. Daarna herinner ik mij niets 
meer. Vijf jaren later schijn ik als uit een droom ontwaakt te zijn en ik 
kreeg het geheugen terug op het punt, waar het mij in den steek had 
gelaten." 

„Hoe verschrikkelijk! Hoe kwam dat?" 

„IkwasinThibet, 
toen ik een slag op 
het hoofd kreeg, 
die mij het bewust- 
zijn deed verliezen. 
De dokter, die mij 
behandelde, vond 
en verwijderde den 
splinter, die den 

bloedsomloop in 
mijn hersens be- 
lemmerd had en 
ik begon mijn leven 
opnieuw. Hij bracht 
mij naar Lahore, 
vandaar ging ik naar 
Calcutta en zoo 
kwam ik hierheen." 

„En hadt je geen 
geldgebrek?" 

„Ja, er waren tij - 
den, dat ik armoede 
leed." 

„Waarom schreef 
je mij niet ?" 

„Omdat ik stille- 
tjes thuiskomen wil- 
de om uit te vin- 
den...." 

„Wat uit te vin- 
den ?" herhaalde Sir 
Geoffrey geagiteerd. 

„Zeven jaren lang 
ben ik dood ge- 
waand, Geoff. Vandaag ben ik teruggekomen en vind alles veranderd. Jij 
bent het hoofd van de familie geworden. Vader en moeder zijn gestorven. 
De wereld gaat zijn gang en de ledige plaatsen worden gevuld." 

„Jack !" viel Geoffrey hem verwijtend in de rede. 

„Neen Geoff, aan jouw gevoelens twijfel ik geen ocgenblik. Ik dacht aan 
Eunice." 

„Aan Eunice !" 




Pisuisse en Blokzijl op bezoek aan de goudmijnen Redjang Lebong, boven Benkoelen (Sumatra). — Deze foto, genomen na het 
verlaten van de mijn Lebong Donok, is van bijzonder belang, omdat daarop voorkomt de heer Liefrink, oud-lid van den Raad 
van Ned. Indië, die eerst kort geleden door Baron Quarles de Quarles vervangen is; van links naar rechts: Karl Kriekhaus, 
hoofd-administrateur van de mijn Donok, Liefrink en Pisuisse, en, op de electrische locomotief van het ertstreintje, Lefèbvre, 
assistent-resident van de onderafdeeling, waarin de mijnen gelegen zijn, en Blokzijl. — Men ziet, dat de beide onvermoeide, 
weetgierige en koene reizigers elke gelegenheid aangrijpen om hunne kennis en hun blik te verruimen. 



„Leeft ze nog? Je stem klinkt zoo vreemd. Zij is toch niet dood?" 
„Neen, den hemel zij dank, niet." 

„Nu zul je begrijpen waarom ik zoo stilletjes hier terugkwam. Veron- 
derstel eens, dat zij met iemand anders was getrouwd, terwijl ze mij nog 
steeds liefhad. Dat zou verschrikkelijk zijn, nietwaar?" 

Sir Geoffrey werd aangegrepen door een gevoel van ontzetting. Zijn 
oogen keken ver voor zich uit. Zou hij zeggen dat ze getrouwd was ? Dit 

toch zou over drie dagen 
het geval zijn ; zou zijn 

broer dan misschien ? 

„Als ik wist dat zij ge- 
lukkig getrouwd was, zou 
ik onmiddellijk weer heen- 
gaan, zonder haar te laten 
weten dat ik nog leef," 
vervolgde Jack. 

„Zou je daaitoe de 
kracht hebben ?" klonk 
het gejaagd. 

„Ja, dat geloof ik wel." 
Een pijnlijke stilte volgde 
op deze woorden. 

„Welnu, ze is getrouwd." 
„Dan zal ik gaan. Be- 
loof mij het geheim te be- 
waren, Geoff. Over eenige 
dagen zal ik je schrij- 
ven — als ik geld noodig 

heb. Daarna God 

zegen je mijn jongen." 
Hij stak zijn hand uit. 
„Halt Jack!" riep zijn 
broer eensklaps vastbera- 
den. „Ik heb een onwaar- 
heid gezegd. Eunice is 
met — mij verloofd. Over 
drie dagen trouwen we." 
„O hemel, Geoff, dat is nog erger dan ik mij ooit heb voorgesteld in mijn 
benauwdste droomen. Ik — haast mij niet Geoff — ik moet mij er eerst goed 
indenken. Zij — zij is verloofd met — jou. Ze moet — wel van je houden — 
je bent zoo goed, zoo edel. — Mijn plaats is ingenomen, ik zal heengaan." 
„Neen, het betreft het geluk van Eunice. We hebben niet het recht 
voor haar te beslissen. Laat ons samen naar St. Meril gaan." 

Kapitein Lidstone bleef langen tijd in gedachten verzonken. „Het zij 
zoo," zei hij ten slotte. 

Het was reeds schemerdonker toen ze St. Meril bereikten. 
Op verzoek van Sir Geoffrey liet de bediende hen in de boekerij en 
ging toen zijn jonge meesteres zoeken. 

„Je moet het haar voorzichtig meedeelen, Geoff," zei kapitein Lidstone. 
„Het zal een zware strijd voor haar zijn." 

Sir Geoffrey schudde het hoofd. „In den eersten schok zullen we de waar- 
heid vernemen: ze zal dan niet op haai hoede zijn. Ik geloof dat dit het beste is." 

Zenuwachtig 
schrokken ze op 
door het sluiten van 
een deur in de gang. 
Even later trad 
Eunice binnen — 
een mooie jonge 
vrouw van bij de 
dertig. 

„Geoffrey jij — " 
ze brak eensklaps 
af, haar oogen ge- 
richt op Jack. 

„Jack !" ze rilde 
even. „Jack !" her- 
haalde ze met 
vreemde, toonlooze 
stem en onwillekeu- 
rig strekte ze haar 
hand uit als om hem 
af te weren. Kapi- 
tein Lidstone zag 
het en alle kleur 
week uit zijn gelaat; 
zijn lippen beefden. 
„Eunice," zei hij 
langzaam en met 
moeite, „ik ben te- 
ruggekomen — het 
is een lang verhaal. 
Eens zal ik het je 
vertellen, nu niet. 
Ik wilde je even 
geluk wenschen — 
naar de pastorie." 



ik 



jou en Geoff — dat kon ik niet nalaten. Nu ga 

„Dank je, Jack," zei ze op hem toetredend. 

Hij zag den blik van vei lichting in haar oogen en hij glimlachte haar 
toe. „Ik hoop dat je met Geoff gelukkig moogt worden. God moge u 
zegenen — jou en hem." 

Toen keerde hij zich om en ging heen, zonder haar aan te zien, want 
zijn gemoed was te vol. 



128 



DE PRINS. 




De Internationale Athletische wedstrijden van 
de Rotterdamsche Voetbalclub „Xerxes" te 
Rotterdam. — Voor dit interessante, uitste- 
kend georganiseerde concours, gehouden op 
het zeer goed ingerichte terrein aan de Pel- 
grimstraat, waren niet minder dan 222 in- 
schrijvingen ; het weer begunstigde de ver- 
schil ende kampen, het publiek verscheen in 
grooten getale, zoodat men gewagen mag van 
een alleszins geslaagd sportfeest. — Foto links 
boven: „Wim'' van U. D. I. te Arnhem wint 
met een sprong van 6.40 M. het kampioen- 
schap van Nederland, voor leden van de 

2)e Koninginnedag in de Hoofdstad. 



Zeldzaam fraai weer heeft 
de feestelijkheden op dezen 
nalionalen vreugdedag, op 
dezen Oranjedag, begunstigd. 

Er heerschte langs de stra- 
ten, in de café's en daarvoor, 
op de pleinen een gezellige 
drukte, een echte feeststem- 
ming, die door geen enkelen 
wanklank verstoord werd ; 
het feestprogramma was goed 
gevuld : „de clou" was weer 
het groote feestterrein achter 
het Rijksmuseum, waar de 
„ Verecuiging tot verede- 
ling van Volksvermaak" , 
alles zoo Hink en keurig 
voorbereid, geregeld en ge- 
organiseerd had ; daar waren 
duizenden bijeen om de 
volksspelen, de specialiteiten 
van Flora en de luchtballon- 
opstijging te zien ; ook de 
voorstellingen in den Stads- 
schouwburg en in het Paleis 
voor Volksvlijt mogen ge- 
noemd worden, terwijl het 
schitterende vuurwerk op 
den Amstel weder de 
bekroning van den dag 
vormde 

Natuurlijk is ook buiten 
Amsterdam de Koninginne- 
dag, overal in den Lande en 
zelfs door de Nederlandsche 
kolonies in de voorname Eur 




Ter eere van de kroning van Vorst Nicolaas van Montenegro hebben in de hoofdstad Cettinje luisterrijke feesten plaats 

gehad, die door verschillende buitenlandsche vorsten en hoogwaardigheidsbekleeders werden bijgewoond. — Op onze 

foto ziet men koning Nico aas met zijne dochter, koningin Helena van Italië, en daarachter koning Victor Emanuel van 

Italië met zijne schoonmoeder, koningin Miléna Vucotitch van Montenegro. 



opeesche steden, met groote geestdrift gevierd. 



van te profiteeren, zal zich hoogstwaarschijnlijk wel 



N. A. U. en verbetert tevens het bestaande 
record van 6.37 M. — Foto rechts boven : Een 
lastig moment tijdens den estafettenloop : het 
overnemen van de vlag ; de beide loopers 
zijn leden van „Xerxes", die den 2den prijs 
in dit nummer behaalden, in gelijken tijd als 
de winners van den lsten prijs (D. E. C. te 
Amsterdam). — Foto onder: De Finale van 
100 M, hardloopen om het kampioenschap 
van Nederland, voor leden der N.A. U.; !ste 
aankomende: M. Th. Pronk van D. E. C. te 
Amsterdam; 2de: H. W. Mulder van „De 

Athleet" te Apeldoorn. 
(Wegens gebrek aan ruimte eerst nü geplaatst). 

Kan den vooravond van de Yliegweek 
van 3an Olieslagers 1 

Het groene veld aan den 
linkerzoom van den in het 
zonlicht tintelenden Amstcl- 
stroom, is geheel in orde ge- 
bracht en gereed, om den 
kloeken luchtkruiser met 
zijn fraaien Blériot-èéndek- 
ker te ontvangen. Het ziet 
er gezellig uit met die tentjes 
en kramen, uitlokkend tot 
een bezoek. Wij zijn in de 
Septembermaand, dus is 
elke Amsterdammer in vroo- 
lijke stemming en de muziek 
op het terrein zal meewer- 
ken om die er in te houden ! 

Reeds honderden aanvra- 
gen kwamen bij de Directie 
om personeele en familie- 
kaarten in; onze admini- 
stratie zorgt voor snelle en 
geregelde verzending. 

Jan Olieslagers is een 
geroutineerd vlieger; hij 
doorklieft met zijn reuzen- 
vlinder in sierlijke lijnen en 
bewegingen, met de zeker- 
heid van den auto-bestuur- 
der, het luchtruim en laat 
de toeschouwers zoo lang 
mogelijk van zijn indrukwek- 
kende, grootsche vluchten 
genieten. 

De gelegenheid om daar- 
niet zoo spoedig weer voordoen 




Het Feestterrein achter het Rijksmuseum te Amsterdam op Koninginnedag. — Foto links : De vulling van den luchtballon ; achtergrond links : Het Rijksmuseum; in het midden ■ Het podium 
voor de sensationeele vertooningen van Flora's specialiteitengezelschap ; rechts daarnaast : De muziektent ;geheel ter rechterzijde: De tribune van de Amsterdamsche IJsclub • in hetmidden 
boven: De ballon even na de opstijging. - Dat de belangstelling bij dit Oranjefeest weer buitengewoon groot was, behoeft bij een blik op onze foto niet nader betoogd te worden 



DE P R I N S. 



I3<J 




Het 500-jarig bestaan van Purmerend is de vorige 

week feestelijk herdacht. 
Het slot Purmersteyn, verkleind model naar het origi- 
neel, met architectonisch talent, fraai opgetrokken, vond 
zoowel in- als uitwendig algemeene bewondering ; het 
gebouw was verdeeld in tweeën: een ridderzaal, be- 
hangen met gobelins, voorzien van vele antieke stukken, 
en een verfrisschingslokaal — 's Avonds werd het slot 
ingewijd en gaf Willem Eggert, Eerste Heer van Pur- 
merende, voorgesteld door den heer Th. J. M. Brantjes, 
in prachtig costuum, receptie en hield hij eene wel- 
komstrede tot het Gemeentebestuur en andere autori- 
teiten en genoodigden. — Van het feestprogramma 
noemen wij de specialiteiten-voorstelling, de opstijging 
van een luchtballon en niette vergeten den uitstekend 
georganiseerden optocht met zijn fraaie wagens en 
groepen, voorts de mooie versieringen, de verlichting, 
den vlaggentooi, de kinderfeesten. — De bloeiende en 
mooie stad in den Purmer heeft de herinnering aan 
hare stichting op schitterende wijze verlevendigd en 
kan met groote voldoening op 2 September 1910 terug- 
zien. — toto boven: Het slot „Purmersteyn". — Foto 
onder: De poort Willem Eggerstraat met bewoners. 



zoo dicht bij de hoofdstad. — Al wat beenen heeft, dus... naar liet vliegterrein. 



aan wiens talenten, goeden smaak, artisüeken zin en mooie voornemens niemand twijfelt, 
veel nuttigs verrichten. 

En al had Chrispijn in Indië nóg zoo'n groot succes, (dank zij ook de medewerking 
van zijn echtgenoote, wier speeitalenten zich onder zijne leiding flink hebben ontwikkeld, 
Familiekaarten en vijfdaagsche kaarten met 20% reductie, tot Zaterdagmiddag 12 uur, hetgeen zij wel spoedig ook hier, als lid van de Koninklijke, in een rol van eenige 



Entree lste rang ƒ 1._ 

2de rang B o.50 






_-\Jatv 



tAe e 



te reti 



De heer en mevrouw Chrispijn voor hunne woning in lndië. 



«er e , 



c htp, 



aar q, 



aan ons bureau Amsteldijk N". 13, en 
van af 2 uur op het vliegterrein. 

De Directie. 

Chrispijn bij hef Neêrlandsch. 

De heer L. H. Chrispijn heeft zijn 
welgeslaagde tournee door Indië geëin- 
digd (of eigenlijk afgebroken, want hij 
had nog grootsche plannen) en is weer 
bij het Nederlandsch Tooneel in zijn 
oude functies hersteld. 

Voor de Koninklijke Vereeniging 
mag de terugkeer van dezen hoogst- 
verdienstelijken tooneelspeler en voor- 
treffelijken regisseur als van zeer veel 
beteekenis worden beschouwd, want 
vooral een krachtig, derzake volkomen 
kundig en modern aangelegd spelleider 
kan daar, in samenwerking met den nieuw jn literairen adviseur, den heer Van Nouhuj's 



fitk-l* 




De heer en mevrouw Chrispijn thuis in Amsterdam. 

vierde is hier door onzen fotograaf in hun 



beteekenis zal bewijzen), al beviel 
het er hem nög zoo goed en al 
had hij er ook geen oogenblik aan 
gedacht, om te repatrieeren, indien 
hij niet per telegram daartoe door 
den heer Van Nouhuys zoo dringend 
was uitgenoodigd — wij gelooven 
graag alles wat hij ons daarvan 
vertelde — tóch zouden wij het 
zeer natuurlijk vinden, indien hij er 
niet rouwig om was, zijn mooien 
werkkring op 't Leidscheplein weer 
te vervullen. 

In elk geval is het zeker, dat 
het publiek zijn terugkeer met blijd- 
schap heeft begroet. 

Wij geven hier enkele kiekjes 
van het echtpaar Chrispijn. Drie er 
van werden in Indië gemaakt. Het 
woning genomen. G. E. 



130 



DE PRINS. 



Gedenkschriften van een Öud-Koioniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XI. 

„En nu eens iets over je gedrag in 't openbaar en de éérbewijze ! 

'n Soldaat mot zich in 't publiek altijd flink en kwiek bewege. 

Hij mót er op straat zóó bij loope, asof ie v ij f en twintig pop op 
zak het en 't 'm geen lor kan bomme, ja of 'm uit èlk raam 'n móóie 
frissche meid ligt na te kijke. 

Flink de kop dus op, néüs in de wind, borst naar vore, schouwers terug, 
arme los en 'n vlugge veerkrachtige pas ! Zóó hoort 't ! 

Geen beroerder gezich, dan 'n militair, die langs de weg loopt de lum- 
mele, met z'n hacde in de zak ! 

Goed opgepoetst en flink gewassche, maakt de vlotte soldaat op 'n ieder 
'n góéie prettige indruk en is-t-ie as 't ware 'n wandelende reclame voor 
ons leger ! *) De vuile slungel daarentege kan je 't best met 'n vieze vètvlek 
vergelijke, die de soldatestand jammerlik ontsiert! 

De flinke, nétte kerels, die Goddank toch de meerderheid vorme, moste 
hun chefs eens 'n handje help e en op straat 'n óóg in 't zeil houwe ! Ze 
möste de lui, die zich niet béhóórlik wete te gedrage, kortweg anspreke 
en op hun plicht wijze en as dat niet helpt, eenvoudig rapport van ze 
mak e, want mispunte, die de éér van hun korps te grabbele gooie, motte 
dan maar 'n flin- 
ke dóüw oploope 
óók ! Je wéét, ik 
ben géén voor- 
stander van straf- 
fe, maar wie niet 
hóóre wil, mot 
voele 2 ). 

Dat 'n soldaat 
z'n meerdere bé- 
hóórlik saleweere 
mot, behoef ik je 
zéker wel niet te 
zegge. 

In alle legers 
bestaat dat groete 
door de rechter- 
hand met uitge- 
strekte aneenge- 
slote vingers an 
't hoofddeksel te 
brenge en daarbij 
de meerdere 

eerbiedig en 
stram an te zien. 

De linkerarm 
wordt dan tege- 
lijkertijd stil ge- 
houwe en mag niet bewoge worde. 

Ontmoet je 'n meerdere, dan rek je je lichaam nog 'n paar centimeters 
uit, zet je boist nóg wat flinker op en geeft op zès pas afstand je saluut. 
Op zès pas, versta je, géén v ij f hoor, dan liever nog op zeven! 
Met 'n ruk breng je je rechterhand naar de rand of klep van je hoofd- 
deksel! Je elleboog komt daarbij ongeveer ter hoogte van je rechter schou- 
wer en je middel- en wijsvinger rake de rand van de klep an. Tegelijk 
kijk je je meerdere flink in de ooge, zoodat je hoofd, al voorbijloopende, 
stééds meer naar rechts draait. Éérst als de meerdere drie pas voorbij 
is, gaan de ooge en 't hoofd weer naar vore en de rechterhand met 
'n ruk naar beneje ! 

Gedurende de groet motte de schouwers éve hoog blijve en je van 
achtere je kraag góéd in je nek voele. Late we 't nou eens eve beoefene, 
dan kén je 't vast ! 

Zóó ! Nou altijd zóó model saleweere, Jan ! Niks beroerder toch dan 
soldate die slordig en onverschillig groete, dat zijn slechte militaire en 
moeste voorbeeldig gestraft worde 3 j. 




H. M. de Koningin-Moeder met de Prinses en den Prins Van Teek en gevolg, op de motorboot „Electra" een watertochtje op de „Loos- 
drechtsche Plassen" makende. — In de buurt van de landingsplaats zag het er door de vele gepavoiseerde zeilbooten en andere vaartui- 
gen, grootere en kleinere, kleurig en echt feestelijk uit ; de steiger was met een looper overdekt, met bloemen versierd en met een kroon 
getooid ; de toegestroomde menigte juichte het Hooge Gezelschap bij het aan wal stappen levendig toe ; in automobielen werd naar 
Soestdijk teruggekeerd. — Onze foto werd genomen onderwijl H. M. zich onderhield met den burgemeester van Loosdrecht, ]hr. Van 
Swinderen, tijdens het schutten in de sluis bij Loenen. — De Loosdrechtsche Plassen zijn een zeer groote attractie voor watersportminnaars. 



') Vreemdelingen beoordeelen de waarde van 'n Leger meestal, naar wat ze er toe- 
vallig op straat zoo van zien. 'n Schildwacht b. v., die in stede van ernstig en „m i t 
Würde" z'n plicht te doen, staat te lachen en lollen met 'n paar burgers — dit zag 
ik herhaalde malen aan de achterzijde van ons Koninklijk Paleis te Amsterdam — 'n 
milicien, die lummelachtig over 'n brugleuning hangt en kringetjes in 't water spuwt, of 
wèl, op den openbaren weg 'n appel loopt te eten, ze kunnen óók door 'n buiteolandsch 
officier „in politiek" worden opgemerkt, die als hij straks weer thuis is, 't aan 'n ieder 
gaat vertellen, dat het Nederlandse h e Leger 'n ongedisciplineerde 
bende is ! Zéér oppervlakkig geóórdeeld door dien officier, m;iar, .... tóch gaat het zóó ! 
De eer van het Vaderland eischt dus een correcte houding 
onzer militairen in 't publiek! Zegt het voort! 

2 ) Het is jammer, dat men bij óns niet, nèt als in Duitschland, met één oogopslag 
kan zien tot welke compagnie, eskadron of batterij de man behoort. Dit zou het toe- 
zicht op straat \éél gemakkelijker maken en waarschijnlijk ook preventief werken. Ik 
zag in Metz, een reuzengarnizoen van 25000 man, nog nimmer iets, wat ook maar 
de geringste aanstoot gaf! 

8 ) Over 't algemeen straft men in 't Nederlandsche Leger, nèt als trouwens in 't 
Eransche en Belgische, te véél voor futiliteiten, voor allerlei onbeduidende kleinigheden, 
waarbij van geen onwil of opzet bij den mindere sprake is ! Dat is zéér veïkeerd en 
maakt den dienst niet populair. Men moest alléén rapport maken en straffen, maar dan 
ook zéér zwaar en minstens met provoost, wanneer de mindere uit k w a a d w i 1- 
1 i g h e i d fraudeert, b.v. door slordig, oneerbiedig of in 't gehéél niet te salueeren ! 
Bij zóó'n ernstig vergrijp tegen de Krijgstucht zij men steeds zónder pardon ! C. B. 



Men gaat z'n meerdere in 'n stramme houding en eerbiedig anziende, 
de armen stilgehouwe, zónder „aanslaan" dus, voorbij, wanneer men 
blóótshoofd is of wèl een zwaar pak draagt. 

Bij alle eerbewijze is 'n stramme militaire houding hoofdzaak. Trappe 
van stramheid bestaan er niet ! 'n Korp'raal van Kampe wordt ève model 
en eerbiedig gesaleweerd as Zijne Excellentie de Luitenant- Generaal Com- 
mandant van het Veldleger, versta je ! 

Stramheid mot je echter niet verwarre met stijfheid of gedwöngenheid ! 
De groet mot vooral niet houterig zijn, maar juist 'n elegante sièrlike 
indruk make. 

Je mot er vooral ook steeds 'n kwieke flinke pas bij houwe ! De voeten 
daarbij netjes naar buiten geplaatst en géén kromme knieë ! 

De meerdere verder zoovéél mogelik an je rechterhand late passeere en 
niet te dicht, dus bijtijds wat op zij gaan ! 

Róók je, dan neem je op acht pas je sigaar, cigaret of pijp in je linker- 
hand en groet eerst dan, dus nóóit met zoo iets in je mond. 

Loop je met kamerade of burgers te prate of te lache, dan hou je 
daarmee op en kijkt ernstig, zoolang as je saleweert. 

Loop je met 'n meissie an je arm, met Cor van de bootsman bevoor- 

beeld, dan mot je d'r gedurende 't saluut loslate, want dienst gaat voor liefde ! 

Voor meerdere, maar ook voor vrouwe, meisjes en bejaarde burgerper- 

sone gaat ieder welopgevoed militair uit de weg, dus bevoorbeeld ook van 

'n smal trottoir af. 

Loop je met eenige kamerade, dan t e g e 1 ij k het saluut beginne en eindige. 
Een van jullie kan daartoe zachies commandeere,op die manier: „saleweere .... 

één .... twee !" 
Zóó doen ze dat 
in Duitschland, 
heb ik me eens in 
Indië door 'n ser- 
geant, die er ge- 
diend had, late 
vertèlle en 't is 
zéér practisch en 
staat ferm ! 

Ontmoet je 
meerdere van 
verschillende 
rang, die samen 
loope, dan wordt 
bij het saluut de 
hoogste in rang 
met de ooge ge- 
volgd. 

Bij 't op en 
neer loope van 
'n publieke wan- 
delplaats, 'n per- 
ron op 'n station 
bevoorbeeld, be- 
hoef je maar één- 
maal te saleweere. 
Zit je in of 
vóór 'n koffiehuis, stationswachtkamer of dèrgelik locaal of wel op 'n bank 
voor de wacht of in 'n plantsoen of zoo en komt er 'n korp'raal of 'n 
ander meerdere binne of voorbij, dan vlieg je overend, in 'n flinke militaire 
houding, niet zoo maar aarzelend of half, maar nèt as of je van óndere in 
je zitvlak door 'n wesp gestoke werd. En je blijft dan stram staan, totdat 
de meerdere je béhóórlik teruggegroet het l ). 

Kom je zélf zoo'n locaal binne en zitte er één of meer meerdere an 
verschillende tafeltjes, dan neem je bij de deur de militaire houding an, 
groet naar de verschillende richtingen, waar die meerdere zitte en gaat 
eerst dan je gang. Verlaat je zoo'n locaal, dan maak je bij de deur achter- 
waarts front en doet weer 't zelfde, alvorens te vertrekke. Ook als een der 
meerdere het locaal verlaat, moete de aanwezige door stram opstaan, 
met 't front naar die meerdere, hun disciplien toonen. 

Zie je off'ciere in burgerkleere, dan groet je op dezelfde manier, óók 
al zijn ze van 'n ander korps of garnizoen. 

Ook kader en off'ciere van de Marine, de Schutterij 2 ) of Weerbaarheid 
en ook van vreemde Legers mot je groete 3 ). En de buitenlanders nog 
strammer haast dan de Nederlandsche superieure. Ze neme dan 'n goeie 
dunk van ons Leger mee naar huis. Weet je niet zéker of zoo'n buiten- 
landsch militair wel 'n hoogere rang dan jij bekleed, dan is 't béter iets 
te véél dan te wéinig te doen. Meestal kan je 't wel duidelijk zien, dat 
je niet met 'n gewóón soldaat te doen hebt 4 ). 



') Meerderen, die niet behoorlijk teruggroeten, moesten, als ze weer door hun 
meerderen daarbij gesnapt werden, 'n behoorlijke douw oploopen ! De minderen moeten juist, 
door aanschouwing van het saluut hunner superieuren, leeren hoé ze te groeten hebben. 

a ) Toen Jan in dienst trad, bestond de Schutterij nog en trouwens ieder jaar als 
Hare Majesteit in de Hoofdstad op bezoek is, vertoonen zich voor de Audiëntie ten 
Paleize vele oud-officieren der Schutterij in 't openbaar in uniform en die heeren moeten 
dan behoorlijk gesalueerd worden. 

*) Toen er dit jaar vele Belgische officieren en onderofficieren in Den Haag waren 
voor de voetbalwedstrijden, heeft 't mij geërgerd, dat tal van minderen onzer residentie 
die vreemde militairen wèl onbeleefd aangaapten en nakeken, maar hen niet de v o o r- 
geschreven eerbewijzen brachten. Had men voor die gelegenheid niet nóg eens 'n 
streng èxtra-bevel kunnen uitgeven ? 

4 ) De bewerker dezer Gedenkschriften heeft zich nog al véél in 't buitenland 
in uniform bewogen. Hij droeg dit o. a. in België, Frankrijk, Duitschland, 
Engeland, M a 1 a k k a en C e y 1 o n en ontving steeds van 90 °/o der militairen 
't internationaal voorgeschreven krijgsmansaluut. 

In Duitschland is 't hem slechts éénmaal overkomen, dat 'n soldaat, 'n schild- 
wacht bij de Artilleriekazerne te Wezel, het eerbewijs niet bracht. 

Trots zijn voorspraak bij den Kolonel, 's middags in 't officierscasino, waar hij gast 



DE P R I N S. 



131 



An 'n ieder, die 't Ridderkruis der Militaire Willemsorde draagt, onver- 
schillig of-t-ie burger of geméén soldaat is, mot je op dezelfde wijze door 
saleweere je eerbied toone. 

Drage ze 't kruis niet model groot of alléén maar 't oranjelintje met de 
twee blauwe streepjes in d'r knoopsgat, dan ben je wei niet verplicht te 
groete, maar 'n góéd soldaat doet 't toch x ). 

Militaire onder geleide doen geen eerbewijzen maar kunne door 'n flinke 
militaire houding en stramme pas hun respect toone 2 ). 

Als je 'n groote troep ontmoet, dan groet je alle hoofd off' ciere, dat zijn 
die met gouwe of zilvere krage, die bij de Infanterie ook nog te paard 
zitte 3 ). Is 't een kleine troep, dan groet je alléén de commandant en niet 
de andere off'ciere, onderoff 'ciere of korp'raals. 

Nou weet ik niét Jan ! of 'k nog iets vergete heb, ik ben er al zoo lang 
weer „uit", maar enfin, de rest zulle ze je dan wel bij 't korps leere. De 
hoofdzaak is maar, dat je nou begrepe hebt, dat alle eerbe- 
wijze strikt model en flink stram motte worde uitgevoerd! — 
Niet waar, vent?" [Wordt vervolgd). 

was, moest de man drie dagen logeeren bij V a t e r Philip, zooals ze bij de Duilsche 
militairen den provoost-opzichter noemen. 

Zélfs als gepensionneerd buitenlandsch officier in politiek 
ontvangt men in Duitschland 
van de minderen, welke die 
kwaliteit toevalligerwijze weten, 
een stram militair saluut. Zoo 
iets getuigt van 'n echt mili- 
tarischen Geist ! 

*) En 'n góéd korporaal 
en onderofficier, volgens 't 
voorschrift aan „burgers" met 
„het Ridder", géén saluut ver- 
schuldigd, zullen zich zélf in 
de oogen van alle weldenken- 
den verheffen, wanneer ze dat 
saluut tóch brengen. Ik wil 
hierbij nog even meedeelen, 
dat ik, als actief dienend 
officier, stééds aan „burgers" 
van ouderen leeftijd, ridders 
van de M. W. O., het éérst 
'n eerbiedig militair saluut gaf 
en zóó deden toen óók de on- 
derofficieren en korporaals 
die bij mij „theorie" had- 
den, want lééringen wekken en 
voorbeelden trekken ! 





De beide op deze bladzijde voorkomende ïoto's, werdan ons welwillend toegezonden door den heer A. van Ameyde, 
apotheker in het Bethal-district in Zuid-Afrika en geven een indruk van den grooten vooruitgang op landbouw- 
gebied onder het Ministerie Botha ; door het stichten van een coöperatieve vereeniging, komen de producten van 
het land bijeen — Onze foto boven geeft te zien een enorme hoeveelheid maïs, gereed ter verzending naar de kusl. 



Ik corrigeer deze drukproef 
toevallig op 6 Augustus te 
Saarbrücken, waar veertig jaar 
geleden zoo manhaftig gestre- 
den werd en de Fransche Generaal Frossard zijn sterk verschanste stelling op de 
Spicheren Hoogten, een stijle heuvelrij ten zuiden der stad, door de dappere Duitsche 
troepen zag bestormen en nemen. — Ter eere van de feesten zijn honderden oud- 
strijders van heinde en verre naar Saarbrücken gereisd en nu zie ik weer hoe 
„ m i 1 i t a r i s c h " de Duitsche soldaat nog steeds „denkt und fühlt"! De 
veteranen worden door officieren, onderofficieren en manschappen met eerbied gesa- 
lueerd. Dit werd niet extra bevolen, zooals mij bij informatie bleek, maar is een spontane 
uiting van den waren „Soldatengeist". — Toonen ook onze soldaten voortaan 
respect te hebben voor de mannen, die leven en gezondheid veil hadden voor 
Vaderland en Vorstenhuis ! Jonge miliciens, wanneer ge op nationale feestdagen zoo'n 
braven oud-krijger met z'n borst vol eereteekenen in het openbaar ontmoet, dan stram 
gegroet, hoor! Ge behoeft 't niet te doen, maar ge doet er die oudjes daarom 
juist zoo'n pleizier mee en 't is toch zoo'n kleine moeite ! Zegt het voort, als je blieft, 
zegt het voort ! 

2 ) In Duitschland wordt bij het passeeren van officieren door den onderofficier- 
geleider of, bij 't passeeren van hoofd- en opperofficieren, door den subalternen comman- 
dant voor z'n troep „Achtung! — Au gen — Rechts!" of„Achtung! — Die 
Augen — Links!" gecommandeerd en dan in den parademarsch met de 
oogen gericht op den voorbijgaanden officier, als 't ware gedefileerd. Men had 't 
in October 1909 afgeschaft, maar 't is nu. weer, sedert 'n paar maanden, ingevoerd. 
Ik vind dit eerbetoon overdreven, maar zou wel 't commando „Geeft Acht" 
wenschen, waarop de troep zich dan met 'n rek zou kunnen „verzamelen", zooals 
men dat b. v. bij paarden noemt. Het bóémelig voorbijsjokken van een generaal b. v. 
of een „redevoering" als: „Ajo jongens! loop er 'n beetje béter bij, 
daar komt de Kolonel an!" is anti-militair! 

s ) Wanneer zullen bij ons Leger ook eindelijk eens de Infanterie-kapiteins bereden 
worden gemaakt ? Eene compagnie op oorlogssterkte is te voet niet te overzien ! 



Wijs- en Onwijsgeerige Beschouwingen 

van Prof. HANS NAR. 
Filosofie. 

Laat 't opschrift „Filosofie" u niet afschrikken, waarde 
vrienden, om dit artikel te lezen. Zeker, 't is 'n titel, 
welke 'n gewoon mensch kippenvel kan bezorgen. Ik 
zelf — 'n professor n.b. ! — ben in staat aan den 
haal te gaan, als ik 't woord „filosofie" maar hoor. 
Toch vertrouw ik, dat jelui me nu wel genoeg zult 
kennen om te weten, dat ik geen gevaarlijk filosoof 
ben en dat ik, al moge ik me dan ook aan veel dingen 
bezondigen, me nimmer schuldig maak aan al te diep- 
zinnige beschouwingen, 'k Heb immers zélf veel te veel 
't land aan alles, waar denken aan te pas komt! Vreest 
dus niet, uithoofde van den onmogelijken titel dezes 
artikels, dat 'k overdreven eischen zal stellen aan 't geduld en de denk- 
organen van m'n geachte lezers-schare ! 

Filosofie is 'n arlicle de luxe, dat in groote verscheidenheid van soorten, 

in eindeloos varieerende 
kwaliteiten en tegen alle 
denkbare prijzen in onze 
verlichte en hoog- ontwik- 
kelde samenleving ver- 
krijgbaar is. Deze diverse 
soorten kan men verdee- 
len in twee hoofdgroepen : 
nl. de filosofie van den 
warmen en die van den 
kouden grond. De laatste 
groep is verreweg 't uit- 
gebreidst, 'k Durf gerust 
verklaren, dat in ieder 
mensch, hij zij dan rijk of 
arm, wijs of dom, hoog of 
laag, aristocraat of proleet, 
in meerdere of mindere 
mate de filosoof- van-den- 
kouden-grond schuilt. Van 
den barbier af, die onder 
't baardkrabben gelegen- 
heid vindt, je allerlei, links 
en rechts vergaarde en door 
hem zelf verwerkte, wijs- 
heid op te dringen, via 
den tramconducteur, die op 
z'n achterbalcon als gastheer en algemeene vraagbaak fungeert en van deze 
functies misbruik maakt, om de resultaten van z'n ernstige overpeinzingen 
gedurende de ritten langs de eenzame Ceintuurbaan of de stille Weesper- 
zijde aan den man te brengen, al welke filosofie hij gratis over de weerlooze 
passagiers uitstort, tot den hooggeleerden, uitermate gerespecteerden en als 
alwetend erkenden professor toe, die z'n diepzinnige beschouwingen alleen 
in colleges ten beste geeft of in dikke boeken vastlegt en zich daarvoor 
peperduur laat betalen .... pardon, 'k bedoel honoreeren ! . . . zijn we 
allemaal zoo nu en dan — in hevige of minder hevige mate en op meer of 
minder droge manier — wijsgeeren. 

Welke sterveling op aarde heeft niet wel eens bij condoleance-visites of 
andere plechtige gelegenheden met 'n ernstig gezicht, 'n zwaar-denkende 
uitdrukking in de oogen en 'n beslistheid, alsof nog nooit iemand vóór hem 
zoo'n origineel-wijsgeerigheid had uitgesproken, de diepzinnige vraag ge- 
opperd: „Wat is het leven?" of „Wat is de mensch?" of 'n mooie stelling 
verkondigd als: „'t Leven is 'n droom!", „Scheiden thut weh" en meer van 
die kostbare trouvailles. 'k Geloof zelfs, dat de wijsbegeerte, waartegen we 
thans zoo hoog opzien, oorspronkelijk 'n uitvinding moet zijn van de barbiers, 
welke categorie van menschen 't meest om 'n praatje verlegen is. „Wij 
scheren" was destijds 't devies op 't banier der oudste „Vereeniging van 
barbiers", en de spraakmakende gemeente maakte daar al spoedig van 
„Wijsgeeren". 

Onder wijsbegeerte verstaat men de kunst, om met den noodigen ernst, 
de noodige beslistheid, de meest-geschikte woordenkeus en 'n air van 
superioriteit iets schijnbaar heel diepzinnigs te beweren en dit zóó in te 
kleeden, dat niemand 't al best snapt. Hoe duisterder, hoe onbegrijpelijker 




Maïs-produclie in het Bethal-district (Zuid-Afrika). -- Een lange file van wagens met ossen bespannen en beladen met maïs, op weg naar de pakhuizen aan het sfafion. 



132 



DE PRINS. 



( \ 




De oefening van den Militairen 
Geneeskundigen Dienst op de 
Leusderheide nabij Amersfoort. 
De gecombineerde manoeuvre, 
onder leiding van den kolonel, 
commandant van het 5e regiment 
infanterie, had ten doel: het ge- 
neeskundig personeel in de gele- 
genheid te stellen — méér dan 
zulks bij de gewone veldoefenïn- 
gen kan geschieden — tot in bij- 
zonderheden het menschlievend 
werk te verrichten, waarvoor het 
in oorlogstijd bestemd is, verder 
het beschikbare materieel prac- 
tisch aan te wenden in de oor- 
logsorganisatie en ten slotte de 
samenwerking met het „Roode 
Kruis" te verzekeren. De arbeid 
omvat de behandeling van ge- 
wonden op het slagveld en het vervoer; vandaar, dat er eene tactische manoeuvre aan 
ten grondslag ligt. — De gekwetsten, aangeduid door eene duidelijk aan de tuniek bevestigde 
zichtbare kaart, werden loopend of per brancard naar de hulpverbandplaats gebracht, naar 
den aard hunner verwonding (eveneens zichtbaar aangegeven), weder naar voren gezon- 



den, of per as naar de achter- 
waarts ingerichte hoofdverband- 
plaats ter verdere behandeling 
vervoerd. — Tusschen de hoofd- 
verbandplaats en het evacuatie- 
station (Amersfoort) werd de ge- 
meenschap onderhouden door een 
tweetal Roode-Kruis-automobie- 
len, de eene in het bezit van het 
Haagsche Vrouwencomité, de 
andere, ingericht door de leden 
der Haagsche Transportcolonne 
met behulp van een Fiat-chassis, 
door de firma Verwey en Lugard 
welwillend ter beschikking ge- 
steld ; aan het station te Amers- 
foort was de noodige samenwer- 
king tot het gewondenvervoer per 
trein. — Foto links boven : Een 
gewonde, op een draagbaar lig- 
gend, wordt onderzocht door den officier van gezondheid; ter rechterzijde, te paard : 
generaal-majoor Quanjer, Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht. 
Foto rechts boven: Geneeskundig personeel met raderbrancards. Foto onder: Oefening 
in het transporteeren van gewonden. 



de zin van 't beweerde en hoe meer je naar de beteekenis er van moet raden, des te mooier 
en des te zinrijker heet de filosofie. Daarom zal klinkklare onzin, in filosofischen vorm 
aan den man gebracht, altijd veel meer succes hebben, dan 'n onbestrijdbare waarheid. 

Er is zelfs nog 'n veel makk'lijker manier om den wijsgeer-schijn aan te nemen, nl. 
door mets te zeggen, alleen maar te peinzen, in 't ijle te staren en daarbij 'n tikje dwaas 
te doen. • — De wijsgeer is in vele opzichten 'n bar-gelukkig sterveling. Hij heeft 'n aantal 
zeer groote voorrechten boven z'n medemenschen. B.v. de filosoof is gerechtigd nonsens 
te debiteeren en cogst daarmede bewondering. De filosoof behoeft zich in gezelschap 
niet in te spannen om 't slecht-vlottend discours gaande te houden. "Weet-ie niet meer 
wat te vertellen, dan houdt-ie eenvoudig z'n mond, en terwijl van ieder ander in zoo'n 
geval wordt beweerd, dat-ie met den mond vol tanden zit, zelfs al is 't iemand met 'n 
gebit als 'n zuigeling, respecteert men 't zwijgen van den wijsgeer, want men neemt 
aan, dat z'n geest afdwaalt naar hooge regionen en hij dus niet gestoord mag worden. 

De filosoof geniet 't benijdenswaardige voorrecht, z'n budget van uitgaven precies 
zoo hoog of zoo laag te mogen maken, als hij zelf verkiest. Wil-ie in 'n krot paan 
wonen, dan zal men hem eeren als 'n tweeden Diogenes, die in 'n ton leefde. 
Lust 't hem te dineeren in 'n Volksgaarkeuken, dan zal men de soberheid en 
den eenvoud van den eminenten man bewonderen en vol enthusiasme wijzen 
op z'n geringe behoefte. Betaalt-ie z'n schulden niet — hij hoeft er zich niet 
voor te schamen! Niemand zal 't hem kwalijk nemen; hij is immers 'n groot 
wijsgeer en de traditie wil nu eenmaal, dat 'n genie per sé 'n slecht financier 
moet zijn. — Ook voor kleeren behoeft de filosoof niet zooveel geld uit te 
geven. Hij mag vrijelijk met 'n glimmende jas vol vetvlekken, 'n te korte broek. 



'n vest zonder knoopen en gelapte schoenen loopen. Maar wie zal daar aanstoot aan 
nemen? Niemand! Hij staat immers veel te hoog, om zich met zulke beuzelarijen, als 
't uiterlijk er een is, bezig te kunnen houden. — De salon-filosoof is de meest-bewonderde 
man in eiken kring, waarin hij verschijnt. Aan tafel krijgt-ie de eereplaats ; waar hij staat 
vormt zich direct 'n adoreerende groep, waarvan hij 't middelpunt is. Aan 't souper wordt 
op hem getoast; men bedankt er hem innig voor, dat-ie de soiree wel met zijn tegenwoor- 
digheid heeft willen opluisteren. Als-ie wil, kan-ïe veroveringen maken zooveel 't hem 
lust en voor al die onderscheiding en voorrechten hoeft-ie niets anders te doen, dan enkele 
keeren iets te zeggen, dat niemand begrijpt, z'n naam te zetten op de waaiers van 'n paar 
in aanbidding opgaande dames, enz. — Met fooien-geven behoeft de wijsgeer zich even- 
min in te laten. Hij heeft 't recht z'n oogenblikken van abstractie te hebben en in z'n 
verstrooidheid dergelijke futiliteiten als fooien te vergeten; zelfs de inhaligste bediende 
zal dit 'n iilisoof niet euvel duiden. — Wie nu uit dit alles opmaakt, dat ik alle 
filosofen niet mag, zou 'n leelijke dwaling begaan. Er bestaat zelfs één soort filosoof, 
waarvoor 'k 'n sterk-uitgesproken voorkeur heb, 'n filosoof, die me 
steeds welkom is, ofschoon 'k ook z'n innerlijk niet altijd begrijp, 
't Is waar, op universiteiten noch geleerde vergaderingen wordt deze 
niijn filosoof gevonden, zelfs niet bij exquise feestmaaltijden. Evenmin 
is hij 'n filosoof van den kouden grond; integendeel, hij wordt 
warm gebruikt, met uien, capres en geurige, smakelijke specerijen. 
En gun 'k hem al geen eereplaats in m'n hart, dan krijgt-ie er toch 
een in m'n maag. AVant de eenige filosoof, die m. i. ten volle geniet- 
baar, maar dan ook zéér genietbaar is, dat is die van de spijskaart ! ! ! 





Internationale wedstrijden op de Zuiderzee van de Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (Dinsdag 30 Augustus). — Onze foto brengt in beeld : het jacht „Ree", 

(eig. Erich Feldmann, Amsterdam), winner in klasse XI, „Kiel- en Middenzwaard) 'achten " ; lste prijs: een verzilverde Japansch bronzen havik, uitgeloofd door den President der 

Kon. Ned Zeil- en Roeivereeniging. — De wedstrijden liepen uitstekend van stapel en hadden een talrijk, belangstellend publiek. 



DE PRINS. 



i33 




.Schilderachtige Landschappen 
om Amsterdam. 

De uitgestrekte groenende weiden met haar 
weeldige, levende stoffage, de vruchtbare akkers, 
de talrijke bruggetjes, de rustige watertjes, de zin- 
delijke dorpen, de kokette torentjes en de hon- 
derden molentjes, die zoo bekoorlijk tegen den 
blauwen hemel afsteken, dat alles geeft aan de 
breede strook benoorden het IJ en het Noord- 
zee-kanaal een bijzondere aantrekkelijkheid. 

Die natuurpanorama's bieden inderdaad iets 
zeer karakteristieks, iets verfrisschends voor onzen 
geest, iets opwekkends voor onze stemming ; wie 
somber en melancholiek van aard is, zal onge- 
twijfeld een dosis nieuwen levensmoed opdoen 
bij den aanblik op die natuur-tafreelen, welke 
ook groöte bewondering vinden bij den zwerm 
van vreemdelingen, die in dit seizoen de hoofd- 
stad met omgeving bezoeken. 



Gezicht op Nieuwendam. 
In dit welvarende dorp is een vrij groote scheepswerf voor 
ijzeren schepen, (eig. de heer Bernhard) ; de werf werd tot 
Mei geëxploiteerd door de Mij. „De Toekomst" ; op het oogen- 
blik ligt ze stil, maar waarschijnlijk zal ze binnenkort weder 
door genoemden persoon worden in gebruik gesteld. — Naast 
deze werf vir.dt men nog een scheepstimmerwerf voor 
houten bouw, die zelf op Amsterdamsen grondgebied ligt, 
maar waarvan de firmanten, de werklieden en het kantoor te 
Nieuwendam gevestigd zijn ; er worden uitstekende jachten 
en andere zeil- en roeibooten vervaardigd- 




- 



SttÊÊOÊÈÈÊÊm 








^^«^^.«^ 



Aan den rand van Nieuwendam. 
Een historische herinnering van beteekenis is verbonden aan 
dit rustige dorp in Waterland ; in 1572 werd hier door den 
vermaarden stadhouder van het Noorderkwartier, Diderik 
Sonoy, een schans opgeworpen, die merkwaardigerwijze 
spoedig daarna door de Spaanschgezinde Amsterdammers 
aangevallen, maar door de Waterlanders met de grootste 
dapperheid verdedigd werd. — De watervloeden van 1775 en 
1825 hebben aanmerkelijke schade aangericht in de plaats. 



Gezicht op Ransdorp met zijn ouden, stompen toren. 



J 




Landschap bij Ransdorp. 
De welvaart dankte Ransdorp, het eerste en oudste hoofd- 
dorp in Waterland, voornamelijk aan de uitgebreide voor- 
rechten, die de Graven en Heeren van Waterland de be- 
volking schonken, zooals vrijheid van vogelvangst, visscherij, 
sluizen en wind enz. enz. ; voor de verkiezing van het 
dorpsbestuur waren voorschriften gegeven, die waarbor- 
gen gaven, dat men schepenen kreeg, die in goeden doen 
verkeerden, — Bij een handvestbrief van Hertog Albrecht van 
Beieren in 1387 werd de verkiezing opgedragen aan den tijde- 
lijken baljuw van Waterland en werd o. m. bepaald, dat zij 
gegoed moesten zijn tot 200 ponden toe en dat zij niet langer 
dan één jaar in hun ambt mochten gehandhaafd worden. — 
Behalve door de aanvallen van Spaansche benden in de 
tweede helft der 16de eeuw, heeft dit zoo schilderachtig ge- 
legen dorp in 1825 door den watervloed veel geleden. — De 
toren, van zeer merkwaardigen bouw, is ruim 22 M. hoog, 
heeft een muurwerk van 2 el dikte, zoodat men bezwaarlijk 
in eenig dorp hier te lande een toren met dergelijk zwaar 
metselwerk zal aantreffen. Blijkbaar hebben de bouwheeren 
een trotsch gevaarte willen doen verrijzen, maar ontdek- 
kende dat de fundamenten te zwak en de grond te week 
was, om het te torschen, doordien de muren van boven naar 
beneden reeds scheuren vertoonden, den bouw wijselijk ge- 
staakt. De toren is van boven plat ; op een der hoeken rijst 
een ijzeren staaf naar boven, waarop de haan geplaatst is, 
die tot windwijzer dient; binnen is een wenteltrap, waarvan 
de onderste 26 treden van hout, de andere van steen ; ver- 
moedelijk zijn de steenen trappen beneden in den Spaan- 
schen tijd afgebroken. — Eertijds werden in een kist, welke 
in een uitgehouwen gat van het muurwerk geplaatst was, de 

handvesten van Waterland bewaard ; voor dat gat waren drie deuren, één van koper, één van ijzer, één van hout ; niemand had toegang tot deze handvesten, dan ten overstaan van 
Gecommitteerden uit het bestuur van Ransdorp, Zuiderwoude en Landsmeer, waartoe in èlk dezer gemeenten een sleutel bewaard werd. — Omtrent den stichtingstijd van den toren 
verkeert men in het onzekere ; in 1502 bestond hij nog niet ; er is grond voor het vermoeden, dat hij in het eerste kwart der 16de eeuw gebouwd werd. — De gemeente Ransdorp 
telt thans 1927 inwoners en omvat de dorpen Ransdorp, Durgerdam, Holijsloot en Schellingwoude. — Aan het hoofd staat de heer ]. Kastelein, die in 1907 op 31-jarigen leeftijd tot 
burgemeester en een half jaar daarna tot secretaris aldaar benoemd werd; door zijne bemoeiingen werd te Schellingwoude een rijksveldwachter geplaatst en kwam een post-tele- 
foonkantoor tot stand; Durgerdam verkreeg een telefoonkantoor en voor de visschers-vereeniging, waarvan de burgemeester voorzitter is, werd een fonds opgericht voor weduwen 

en weezen en ziekte-ongevallen. 



'34 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Venwig). 

„Nu, ik kan er naar gaan zien. Mijn rijtuig wacht. Laten wij er mede gaan." 

Kort daarop rolde het rijtuig met de beide heeren door de stoffige straten. 

„Hier moeten wij stilhouden," zeide Merrier, „het rijtuig kan door het 
puin niet verder." 

Zij stegen uit. De weg was zeker heel slecht, de bestrating reeds opgebro- 
ken, de huizen meer of minder verwoest. 

In het midden van de algemeene ruïne was de weg ternauwernood te 
herkennen. 

De beide heeren in hun lichte stofmantels vormden een vreemde stoffage 
in deze omgeving, waar arbeiders met hun bestoven boezeroenen, paarden 
bespat met modder, en grove karren te zien waren. 

Een met steenen beladen kar schommelde in de diepe voren. De afgejak- 
kerde paarden konden haar, trots de zweepslagen, die bestendig op hunne 
rug regenden, niet vooruit krijgen. Daar struikelde het eene paard, viel 
op de knieën, wilde opstaan, stortte neder en lag hulpeloos op den grond. 
De half gebroken oogen staarden in het zonlicht, terwijl de voerman in 
zinnelooze woede met den dikken steel der zweep nog op het stervende 
beest losrammelde. 

Morny wendde zich met weerzin af. De vuilheid, de ellende en de ruwheid 
der omgeving stonden hem tegen en veroorzaakten een physisohe onpasselijk' 
heid, terwijl Merrier met de handen in de zakken van zijn ruime stofjas 
bedaard toekeek, hoe twee arbeiders op een dak, met moeite hun evenwicht 
bewarend, een muur omhaalden. 

„Zie eens, hertog," riep hij en wees naar een zijstraat. „Al deze stukken 
grond zijn mijn eigendgm. Als ik de zekerheid heb, dat de keizer aan den 
doorgang naar den Boulevard Malherbes een stoot zal geven, stijgt de waarde 
dertigmaal." 

Hij zette de verdere voordeelen nog uiteen en dwong De Morny over puin 
en aardhoopen met hem rond te loopen. 

De hertog bleef eindelijk staan. Zijn gelaat zag bleek. Alles stond hem 
hier tegen. Het gezicht van het arme, half doodgeslagen paard, het ruwe 
vloeken van den voerman, de doffe onverschilligheid van de overige arbeiders 
die toezagen, zonder in te grijpen, totdat eindelijk een politieagent proces 
verbaal maakte en beval, dat het paard naar den stal werd gebracht; dit 
alles vervulde den eleganten man van de wereld, die slechts van vroolijke 
en mooie indrukken hield, met afschuw. 

„Ik houd het hier niet langer uit, Merrier," zeide hij en streek met 
zijn zakdoek over het voorhoofd „Ik kiijg een flauwte, als ik hier nog 
langer blijf." 

Merrier haalde zijn horloge te voorschijn. „Maar ik moet hier de heeren 
van het Bank-comité beslist afwachten, het zou goed zijn, dat gij er ook 
bij waart, voordat gij mijn plan aan den keizer voorlegt." 

Doch de hertog werd steeds ongeduldiger en wilde niets meer hooren. 
„Ik moet in opdracht van den keizer naar de gezondheid van generaal 
Dubois gaan hooren," zeide hij. „En daar ik vanavond voor tafel weer te 
Fontainebleau terug moet zijn, heb ik haast, dat ik . . . ." 

„Goed; maar vergeet niet den keizer zoo spoedig mogelijk over dit plan 
te spreken. Wij hebben geen lijd te verliezen. Telegrafeer mij dadelijk het 
besluit des keizers. Geloof mij, er is haast bij. Wij hebben geld en nog 
eens geld noodig." 

„Ja, ja, gij plaaggeest. Gij zijt niet veel beter dan de voerman, die zijn 
paard doodmartelde. Nu uw wagen, overladen met uwe ondernemingen, 
vastgereden is, spant gij er andere lieden voor, om hem er uit te trekken, 
al gaan zij er zelf bij ten gronde." 

„De gewone loop der dingen, waarde hertog. Wees blij, uw glacé- 
handschoenen blijven er waarschijnlijk schoon bij. Bekommer er u dus niet 
om, of ik mijn vingers vuil maak." 

De beklemmende indruk verdween, toen De Morny zich van de plek 
verwijderde en naar het Bois de Boulogne reed. Het was bij vieren, en 
het elegante Parijs ontwaakte uit de doffe zwoelte. Steeds weer moest hij 
groeten. Veel, hem geheel onbekende, personen groetten hem met grooten 
eerbied. 

Een huivering ging door zijn leden, toen hij bedacht, hoe snel deze 
hoogachting in het tegendeel zou veranderen als aan het licht kwam — in 
hoe nauwe betrekking hij tot de twijfelachtige geldspeculaties van Merrier 
stond en hoe hij zijn plaats bij den keizer tot eigen voordeel uitbuitte. 
Zoodra deze crisis voorbij was, zou hij trachten zich van Merrier vrij te maken. 

Hij beval den koetsier naar de woning van generaal Dubois te rijden. 

Amely ontving hem met groote vreugde. Hortense was er ook. 

„Is uw echtgenoot thuis, mevrouw?" vroeg Morny, nadat hij plaats had 
genomen. 

„Mijn man is op zijn bureau. Eigenlijk alleen uit voorzichtigheid rijdt 
hij heen en weer; de geneesheeren zijn zeer tevreden. — Spoedig zal hij 
geheel de oude zijn." 

„Dat doet mij genoegen. De keizer heeft mij opgedragen naar zijn toestand 
te vragen — " 

In de oogen van Amely kwam een onrustige uitdrukking. In stilte besloot 
zij te zorgen, dat De Morny Dubois niet zag. Hij mocht te Fontainebleau 
niet vertellen, hoe ziek en lijdend Dubois er uit zag. 

Wat was het leven voor haar een marteling, sinds de dokter haar op den 
ernst van den toestand opmerkzaam had gemaakt, en zij er zich nog steeds 



tegen verzette, het gevaar waarin hij verkeerde, in te zien. — De zorg voor 
de gezondheid van haar echtgenoot moest steeds het onderspit delven voor 
haar trots. 

Onder het voorwendsel wijn voor den hertog te willen halen, verliet zij 
het vertrek en waarschuwde de bedienden den generaal niets van de 
aanwezigheid des hertogs te zeggen. 

Toen zij in het salon terugkeerde was Hortense in levendig gesprek met 
De Morny, zij beschreef op haar scherpe manier de koffieuurtjes bij haar 
aanstaande schoonmoeder. 

„Als zij mij met haar groote oogen aanziet, zou ik het liefst in een mui- 
zengaatje kruipen, ofschoon ik toch niet zoo verlegen ben," zei zij lachend. 
„Kunt u begrijpen, dat zij maar één dienstbode houdt en zelf dikwijls voor 
den haard staat ?" 

„Nu, koning Lodewijk XV zette ook graag zelf koffie, wie weet of u dat 
als gravin Saint-Arnaud ook nog niet eens doet," zei De Morny. 

Hortense stak haar neusje in de lucht. „Dat zal niet gebeuren. Ik heb 
mij voorgenomen de beste keuken van Parijs te hebben, de schitterendste 
feesten te geven." 

„Dus uw verloofde heeft de millioenen niet meer versmaad." 

„Denkt u dat ik zoo dom ben geweest. Wij laten hem nu zijn onthou- 
dingsideeën, spoedig genoeg zal hij er van terugkomen." 

„Nu, veel geluk op uw eerstvolgend koffiebezoek. Wanneer zal het plaats 
hebben?" plaagde hij. 

„Ik moet nog heden gaan. Francois zal mij afhalen." 

„Uw vader verzocht mij te zeggen, dat hij u in de rue Richelieu zal 
afhalen." 

„O wee, daar zal een botsing komen," riep Hortense. „Nu, eenmaal 
moest het toch gebeuren." 

Morny nam afscheid. „Het spijt mij, dat ik Dubois niet kan afwachten, 
maar mijn tijd is beperkt." 

Op de trap ontmoette hij den heer des huizes toch. De generaal liep 
langzaam, zwaar met de hand op de leuning steunend. Morny schrok; hoe 
ontzettend was de man veranderd. 

„Wat verheugt het mij generaal, u toch nog te kunnen begroeten," zei 
Morny, toen hij zich hersteld had. „Ik heb mijn tijd bij de dames verpraat 
en moet mij nu haasten. Uw vrouw heeft mij gezegd, dat het u goed ging." 

Een bitter lachje gleed om Dubois' mond. „Dat zegt zij. Zij gelooft het, 
omdat zij het gelooven wil," antwoordde hij zacht. Tusschen elk woord 
hield hij even op en legde zijn hand op de borst, alsof hij daar hevige pijnen 
had. „Ik zelf merk niets van beterschap — integendeel." 

„Dat zal wel komen — het voornaamste is toch, dat de dokter 
tevreden is." 

„Allen misleiden mij. Het is, alsof zij afgesproken hebben, mij de waar- 
heid te verbergen. Ik voel duidelijk, dat ik eiken dag erger word." 

„Maar, beste Dubois, neem dan toch uw ontslag en rust uit. De gezond- 
heid is toch hoofdzaak." 

„Voor mijn vrouw, die jong en schoon is, is het nemen van mijn ontslag 
onverdragelijk. Ik zelf heb met alles afgedaan." 

De hertog merkte hoe zwaar het staan en spreken den zieke viel, nam 
dus snel afscheid. 

Er bleef hem een onaangename herinnering bij aan dit bezoek. 

Vader en dochter geleken op elkaar in hun roekeloos egoïsme. 

De bankier sloot opzettelijk zijn oogen voor het gevaar zijner speculaties. 
Mevrouw Dubois betwistte de ziekte van haar man, omdat die niet in haar 
plannen paste en ook het gebabbel met de kleine Hortense, dat hem steeds 
had bekoord, leek hem slecht en oppervlakkig. 

Met neerslachtige gedachten reed hij naar Fontainebleau terug. 

Bij den avonddisch merkte men echter geen ontstemming meer bij den 
hertog. Integendeel, hij maakte zijn Parijsche indrukken zoo lachwekkend, 
beschreef zichzelf en den dikken Merrier, hoe zij met hun verlakte laarzen 
tusschen al het puin omsprongen, zoo geestig, dat het geheele gezelschap 
hartelijk lachte. 

Den volgenden dag ontving Merrier reeds een telegram, welke de toe- 
stemming des keizers bevatte voor de bouwplannen op den Boulevard 
Malherbes. 

Hoofdstuk XII. 

De oude gravin Saint-Arnaud was bezig in haar klein, gezellig salon de 
koffietafel te schikken. Buiten tikten de takken van de bruine beukenboomen 
tegen de ruiten. 

Het binnenkomende dienstmeisje meldde de aankomst der barones. „Zal 
ik naar beneden gaan — " 

„Laat maar, Suzanna. Zij brengt steeds haar bediende mede. Haal liever 
gauw het koffiewater." 

Het was, alsof er een reusachtige roos binnen was gewaaid, toen 
Hortense met haar wijd uitstaand licht-rose, neteldoeksch kleedje bin- 
nen kwam. 

„Goeden dag, Mamaatje, — daar ben ik. Is Francois er nog niet?" 

Zij kuste eerbiedig de hand der gravin, die haar weinig sympathieke 
aanstaande schoondochter koel begroette. Hortense voelde die koelheid 
heel goed. Het krenkte en prikkelde haar, dat de gravin het geluk niet 
hooger schatte, de rijke Hortense Merrier tot schoondochter te krijgen. 
Om haar lichte reraaktheid te verbergen, ging zij ook heden als een dwaal- 
licht de kamer rond. 

„Ga toch zitten, lief kind," zei de gravin, die zenuwachtig werd door 
deze gejaagdheid. „Zie liever, hoe ik de koffie zet. Francois drinkt ze 
graag sterk. Als men het aan de keukenmeid overlaat, heeft men veel 
koffie noodig en men krijgt ze toch niet goed." 

„Onze kok zal strenge inlichtingen krijgen omtrent de koffie," beloofde 
Hortense, die ging zitten en haar met ringen, armbanden en kettingen 
versierde handen in haar schoot vouwde. 

„De kok? Wilt gij werkelijk een kok houden?" vroeg de gravin verbaasd. 



DE PRINS. 



'35 



„Op koks kan men zich veel beter verlaten dan op keukenmeiden," zeide 
Hortense en keek de gravin spottend aan. 

„Maar ook veel duurder en gij wilt u toch bekrimpen." 

„Wij bekrimpen ons ook. Ik heb niet eens een hofmeester aangenomen," 
zei Hortense. 

„Een hofmeester ! Maak u niet belachelijk, mijn kind. Een hofmeester 
voor kapitein Saint- Arnaud en zijn vrouw!" 

De oude vrouw lachte geërgerd. 

„Francois zal niet altijd kapitein blijven. Ik zal voor snelle bevordering 
zorgen. Daartoe behoort in de eerste plaats, dat wij ontvangen. De hertog 
De Morny heeft beloofd dikwijls bij ons te komen eten. Wie weet, of Hunne 
Majesteiten ons ook niet eens de eer doen. De hertog Morny is papa's 
beste vriend en juffrouw Boucher, de voorlezeres der keizerin mijn beste 
vriendin. Die twee hebben invloed op Hunne Majesteiten, en als ik hun 
verzoek — u lacht, mama ? Ik weet werkelijk niet, waarom u lacht ?" 

„Ik lach over deze luchtkasteelen. De keizer eten bij een kapitein ! 
Belachelijk ! En gij wilt met uw inkomsten open hof houden ? Gij verliest 
het hoofd geheel, kleine. Francois wil eenvoudig leven, voor u is geen 
schoorsteen hoog genoeg. Hoe moet dat gaan ?" 

„Heel goed, mamaatje, als u mij helpt met uw invloed op Francois." 

„Ik ben het volkomen eens met de inzichten van mijn zoon. Eerlijk 
gezegd heb ik zijn verloving met u niet met vreugde begroet. Gij behoeft 
mij niet zoo boos aan te zien, lieve. Ik weet dat allen hem gelukkig prij- 




L'Opéra, Academie nationale de Musique te Parijs. 
Deze prachtvolle muzentempel, prijkend op de Place de 1 'Opéra in het hart van de groote wereldstad, biedt een grootschen aanblik zoowel in- ab 
uitwendig en de kunst, die er ten gehoore gebracht wordt door de eerste artisten van Frankrijk, staat op een peil, dat met den uiterlijken indruk 
van het gebouw, in overeenstemming is. — Een bezoek aan de groote opera staat bij nagenoeg alle vreemdelingen als een der eerste nummers van 
het programma aangeteekend ; men mag dan ook gevoeglijk van een cosmopolitisch rendez-vous tijdens de uitvoeringen spreken; niet alleen zijn 
het de voorstellingen zelf, die stemmincsvolle bewondering wekken, maar ook de schitterende balletten. — Wat het gebouw betreït, zoo geeft onze 
foto reeds een helder beeld van den voorgevel ; in de statige vestibule ziet men de statues van de muzikale genieën Lully, Glück en Handel ; de 
groote trap, „L'escalier d'honneuv", is een sierlijk architectonisch gewrocht van marmer met 30 prachtige zuilen; de foyer is ruim 50 M. lang en 
18 M hoog, met waardevolle schilderingen en kostbare spiegels ; de zaal bevat ruim 2100 plaatsen en heeft een schitterend mooie plafondschilde- 
ring op koper ; op de eerste rangen zijn de heeren verplicht in 't zwart gekleed te verschijnen, de dames in avondtoilet. Dij fraai weder kunnen de 
boulevard-wandelaars en de gasten op de café-terrassen genieten van den aanblik op de rijke toiletten na afloop van de voorstellingen. — Trouwens 

dit punt van den boulevard kenmerkt zich als 't ware door een deftig va-et-vient. 



zen zulk een mooi, rijk meisje te hebben veroverd. Ik dans niet om 
het gouden kalf mede, zooals nu geheel Parijs doet ; voor een gelukkig 
huwelijk behoort in de eerste plaats overeenstemming in denkbeelden en 
levenswijze. De denkbeelden van mijn zoon en van u zijn hemelsbreed van 
elkaar verwijderd. Gij zoekt uw geluk slechts in uiterlijkheden. Wat zou 
er van u worden als men u rijkdom, glans en positie ontnam ?" 

„Ik zou niet weten hoe dat zou kunnen geschieden," zei het meisje 
zorgeloos. 

„Er zijn reeds veel menschen van hun hoogte omlaag gestort, Hortense. 
Denk maar aan de omwentelingen, welke de revolutie heeft in het leven 
geroepen." 

„Zulke ontzettende tijden zijn niet op nieuw voor de deur." 

„Wie kan dat weten ? Parijs is een heete bodem." 

Hortense schoof haar armbanden zenuwachtig heen en weer. Zij roerde 
de kofBe niet aan, welke de gravin haar aanbood. Zij had het warm genoeg, 
ook zonder dezen gewenschten drank, waarvan een ophef gemaakt werd 
alsof het wel en wee van een huwelijk er van afhing. 

Het ontstemd stilzwijgen der dames werd door de komst van Saint- 
Arnaud gelukkig verbroken. De gezichten verhelderden toen de jonge 
officier binnenkwam. 

De oude gravin bediende haar zoon van koffie en gebak, vroeg naar 
zijn dienst en de gezondheid van generaal Dubois, terwijl Hortense er 
zwijgend bijzat. 



Saint-Arnaud wierp telkens een bezorgden blik op het bekoorlijke, ver- 
drietige gezichtje zijner verloofde. Hij beproefde haar in het gesprek te mengen, 
en vroeg eindelijk naar de oorzaak harer ontstemming. 

„Wat is er toch, lieveling, we hebben elkaar in geen drie dagen gezien 
en ge hebt mij niets te vertellen ?" 

„Ik ben nauwelijks tot bezinning gekomen, door het heen en weer gaan 
van ons huis naar de Rue de Richelieu waar onze nieuwe villa ligt. Nu 
is eindelijk alles klaar." 

„Mag ik het wonderwerk nu ook zien ? — Tot nu mocht ik er niet 
binnen, mama. Ik heb ons toekomstig tehuis zelfs van buiten niet mogen 
zien. Deze kleine tiran wil mij verrassen." 

De oude gravin antwoordde niet. Zij haalde haar breiwerk uit een mand 
en begon te breien, alsof de kous nog heden gereed moest komen. 

Saint-Arnaud keek wat onrustig eerst zijn moeder daarna zijn bruid aan. 
Er moest iets niet in orde zijn tusschen haar. „Wat is er toch ?" vroeg hij 
ongeduldig. „Zeg het liever inplaats zoo zwijgend en stijf te zitten. Als 
Hortense u weer leed heeft gedaan, dan spijt het mij, u weet ze is wat 
vlug met haar tongetje." 

„Waarom stelt gij dadelijk voorop, dat ik uw moeder heb gekrenkt ?" 
vroeg Hortense verstoord. 

„Omdat ge niet altijd lang overlegt, voordat ge spreekt." 
„Nu, dit keer is het omgekeerd," riep het jonge meisje. „De gravin 
heeft gezegd, dat zij ons huwelijk zeer ongaarne ziet." 

„Maar, mama!" 
„Maak u niet boos, 
Francois." De gravin breide 
rustig verder en hief de 
oogen niet op van haar 
werk. „Ik heb gezegd, dat 
voor mij het geld geen 
hoofdzaak is bij een huwe- 
lijk, wel dezelfde denkbeel- 
den en neigingen. Dat nam 
Hortense kwalijk." 

„Zeker, want u zeidet het 
in verband met mijn verlo- 
ving met uw zoon," riep 
Hortense. „En ik dacht 
werkelijk, ik vind . . . ." 

„Gij vindt met recht, dat 
gij mij reeds genoeg bewij- 
zen van onze overeenstem- 
mende inzichten gaaft, 

Hortense," viel Saint- 
Arnaud in. Hij wierp zijn 
bruid een blik vol liefde, 
zijn moeder een vragende 
toe. „Mama, heeft u ver- 
geten, dat Hortense uit 
liefde voor mij zich wil be- 
krimpen en afziet van elke 
toelage haars vaders ?" 

De gravin boog het hoofd 
en telde rustig haar naadjes. 
„Ja, dat heb ik gehoord," 
zeide zij. „Gij hebt het mij 
zelf verteld, ik kan al die 
schoone voornemens echter 
niet rijmen met Hortense's 
beschrijving van uw toekom- 
stige huiselijke omgeving." 
„Wat vertelt zij dan?" 
Hortense wilde spreken 
maar Saint-Arnaud legde 
zijn hand vast op de hare 
om haar tot zwijgen te 
dwingen. 

„Wilt gij mij misschien 

wijsmaken," vervolgde de 

oude gravin, „dat gij een 

betalen, een kok, equipage en 

en daarbij toekomen met uw 



villa in de dure Rue Richelieu kunt 
bedienden houden, groote feesten geven, 

tractement en de rente van Hortense's erfdeel ? Belachelijk. Of het kapi- 
taal wordt in twee jaar opgebruikt, en ge moet dan de hulp van den heer 
Merrier toch aannemen of Hortense laat dadelijk achter uw rug alles door 
haar vader betalen. Ik ben geen kind, dat men verhaaltjes op de mouw 
spelt." 

„Ik ook niet, moeder." 

Saint-Arnaud was bleek geworden. Een plotseling wantrouwen ontwaakte 
bij hem. 

„Zeg mij, Hortense, hoe ik, wat mama verteld, begrijpen moet ?" 

„De geheele inrichting der villa is overdreven kostbaar. Waar ik kom, 
spreekt men er van," vervolgde de gravin. 

„De menschen praten altijd," zei Hortense snibbig en haalde de schou- 
ders op. „Papa heeft veel besteld, wat ik te voren niet zag, dat is 
waar." 

„Ik denk, dat gij alles dadelijk weer hebt laten inrichten, zooals gij het 
besteld had. Ik hoop niet Hortense, dat gij mij hebt misleid." 

Zij lachte wat gedwongen. „Wat kijkt ge ernstig ! Alsof we reeds tien 
jaar getrouwd waren, en ik een ontzettende intrige had gesponnen. Mama, 
het is uw schuld, dat Francois zoo ernstig is." 



{Wordt vetvolgd)- 



4 



136 



DE PRINS. 



Tegelijk met het 40-jarig bestaan van de R. H. E. S. te Heerenveen, herdacht de heer 
W. H. Wissslink, directeur dier onderwijs-inrichting, zijn 40-jarig leeraars-jubileum; van 
1 September 1870 tot 1 November 1887 was hij er leeraar en sedert laatstgenoemden 
datum directeur. Men heeft den kundigen, hooggeachten directeur gehuldigd overeen- 
komstig zijne verdiensten. — 

Jhr. P. B. J. Vegelin van ** 

Claerbergen werd onlangs met 
groote geestdrift en uitbundige 
vreugde in de Friesche gemeente 
Haskerland als burgemeester in- 
gehuldigd. Sinds eeuwen was 
deze adellijke familie aan die ge- 
meente nauw verbonden en ve- 
len tot zegen. — 

12 September hoopt de heer 
K. Benjert, hoofd der i ste Open- 
bare Lagere School te Strijen, 





serie concerten geven. Ongetwijfeld zullen zijn kunstlievende landgenooten hem dan een 

warme ontvangst bereiden. — 

Dr. H. W. Van der Weele, entomoloog aan 's Rijks kina-ondernemingen te Bandoeng 

(Java), is tengevolge van de cholera overleden; de dood van dezen 30-jarigen verdien- 
stelijken geleerde is een zeer 
groot verlies, voor de wetenschap 
in het algemeen en voor de 
grootsche instelling, waaraan hij 
verbonden was, in het bijzonder; 
zijne kennis van de entomologie 
(insectenkunde) was buitenge- 
woon. ■— 

Te Heumen is de vorige week 
op 72-jarigen ouderdom ten grave 
gedaald, de heer A. A. J. van 
den Broek, sedert 1879 burge- 
meester van Heumen en Malden 



De afgebrande Tielsche Papierfabriek, voorheen Beernink & Co. ; de brand ontstond in de bergplaats van 

stroo en sloeg van daar naar de papiermakerij over; de werklieden zijn, naar wordt meegedeeld, in het bedrijf 

tegen schade verzekerd ; de brandweer verrichtte het blusschingswerk met kloekheid, vaardigheid en ijver. 



W. H. Wisselink. 




zijn 25-jarig ambtsfeest te vieren. 
Eigenaardig is het, dat deze ver- 
dienstelijke jubilaris zijne loopbaan 
begon aan dezelfde school, waar hij 
thans hoofd is. Ongetwijfeld zullen 
hem op zijn herdenkingsdag vele 
blijken van waardeering en sym- 
pathie geworden. — 

Onze sedert 1856 in Manchester 
wonende landgenoot, de heer 
Edward de Jong, staat daar bekend 
als een buitengemeen bekwaam 
orkestleider en tevens als een fluitist 
van zeldzaam talent. Diverse ons 
toegezonden Engelsche bladen wij- 
den woorden van onverdeelden lof 
aan zijn spel. Naar wij vernemen 
komt deze duit-virtuoos in den loop 
van dit seizoen hier te lande een 




Edward de Jong. 



(Gelderland), waar hij, door zijn 
onvermoeid streven naar verhoogde 
welvaart der bevolking en ook we- 
gens zijne karaktereigenschappen, 
hooggeacht en bemind was. ^ 

Op 71-jaiigen leeftijd is te Bergen- 
op-Zoom overleden de heer A. Bruyn, 
sinds 1879 directeur van de stede- 
lijke muziekschool aldaar; van zijn 
'verdienstelijke compositiën noemen 
wij : „Sneeuwwitje", bekroond door 
de Maatschappij ter bevordering 
der Toonkunst, en „Vlissinger 
Michiel", welk laatste muziekwerk 
o. a. tijdens de „De Ruyterfeesten" 
te Amsterdam opgevoerd werd. •— 

Een menschenhart is niet ge- 
lukkig te maken door 't goed, wel 
door 't goede. 



Jhr. P. D. J. Vegelin van Claerbergen, 





A. A. J. van den Broek, t 




K. Benjert. 



A. Bruyn. t 



f 



* A* • 

2* 







M i 






; . i 




Hollanders in Canada. — Foto boven : Jan Kooy uit Anna Paulowna, sinds 3 jaar woonachtig te Prince-Albert, met een Amerikaanschen kameraad ter vischvangst op een 25 mijl lang 
en 4 mijl breed meer, op 100 mijl afstand van Prince-Albert. Kooy, die in zijn geboorteplaats bekend stond als een eerste visscher en jager, schrijft ons, dat hij zijn bedrijf bij een tem- 
peratuur van 40 tot 60 graden onder het vriespunt uitoefende, dat het ijs een dikte van Va M. had, dat, na een bijt van 1 M 9 . gehakt te hebben, de netten neergelaten werden en dat 
gewoonlijk na Vja dag 200 snoeken en bleivisschen, ± 5 pond zwaar, opgehaald worden. — De trouwe hond, ook op onze foto vereeuwigd, is een uitstekend wachter en een voer- 
beeldig speurder van wolven; menige wolf is reeds door het goed gerichte schot van Kooy neergelegd. — De visschers leven er eenzaam en verlaten; de stilte wordt af en toe slechts 
verbroken door het gehuil van een roofdier; na een verblijf van een paar maanden wordt de visch op sleden naar de stad weggevoerd en verkocht. — Foto onder: Hollandsche 

gardeners (groenten-verbouwers) in Canada, (ons welwillend toegezonden door John Kooning, Winnipeg). 



September 17 



1910 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 

Per jaar van 52 Nummers f 5.00 

Franco per Post , 6.— 

Voor het Buitenland 9.— 




I 



JHR. Mr. o. d. van der staal van piershil, 

Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Nederland in België ; onze ambassadeur vertoeft aan het Hof gedurende 

het verblijf van het Belgische Koningspaar in de hoofdstad. 



sSb 



138 






DE PRINS. 



Merkwaardige Kasteelen en Monumenten. 

HET KASTEEL „STAVERDEN" OP DE VELUWE. 

Statig weerspiegelen zich de trotsche gevels van dit oude lustverblijf in 
de zilver-glanzende gracht ; die hooge poortbrug, die voorname lijnen, die 
gewijde stilte, dat alles doet den toeschouwer aan ; inderdaad is Staverden, 
zoo wondermooi ge- 
legen midden in de 
Veluwsche bosschen, 
een indrukwekkend, 
vorstelijk landgoed 
en 't schijnt ons 
geenszins onaanne- 
melijk, dat Reinald I 
een poging gedaan 
heeft, om ter plaatse 
een stad te stichten. 
Zeker is het, dat 
de aanzienlijke land- 
heeren met hunne 
familiën hier reeds 
eeuwen geleden met 
volle teugen kwamen 
genieten van de heer- 
lijke boschlucht, van 

de jachlvermaken, 
kortom van het idyl- 
lische buitenleven, 
dat het schoone 
natuuroord aanbood. 
De geschiedenis ver- 
meldt een graafschap 
„Staverden", in 1077 
door keizer Hendrik 
IV uit de verbeurd 
verklaarde goederen 
van Markgraaf Eg- 
bert aan de kerk van 
Utrecht geschonken, 
terwijl in 1226 ge- 
waagd wordt van een 
zelfde graafschap, dat 
graaf Gerhard van 
Gelder in leen hield 
van den bisschop en 

door hem aan den hertog van Lotharingen als opperleenheer moest 
opgedragen worden, om er door dien vorst mede beleend te worden. 

In 1400 hield Gaidert van Staverden het in leen ; door vermaagschap- 
ping kwam het landgoed aan het geslacht Van Koten en in 1524 ging het 
in eigendom over aan Hendrik de Graaff, erfvoogd van Erkelens, den 
machtigen gunsteling van hertog Karel. — Daarna kwam het in bezit van 
de Ruijtenborchs, in 1651 
aan de Haersolte's, welk 
geslacht het tot 1835 be- 
hield ; toen werd het adel- 
lijk huis gekocht door den 
heer Jan Rudolf Kemper 
en thans wordt het be- 
woond door den oud- 
burgemeester van Rotter- 
dam, Mr. s'Jacob, die er 
na zijn welbesteed, nuttig 
en inspannend leven, de 
rust geniet, die hem zoo 
ruimschoots toekomt, maar 
zijne afzondering van de 
officieele en ambtelijke we- 
reld belet hem toch niet 
de weldadige en bescher- 
mende hand uit te strekken 
over de streek, die tot de 
parelen van de Veluwe 
behoort. — Wie „Staver- 
den" bezoekt, komt onder 
den indruk van dehezieling, 
die er van uitgaat ! 




Het Kasteel „Staverden". 




De Vleeschwaren- en Conservenfabriek van Noack aan den EmmaEingel te Groningen uitgebrand. — In zeer kor- 
ten tijd was het geheele gebouw één vuurzee, zoodat er niet veel te redden viel; met bewonderenswaardige flink- 
heid en bedrevenheid heeft de brandweer haar uiterst moeielijk en gevaarlijk werk verricht. — Machines, electri- 
sche geleidingen vertoonden na den brand een chaos van oud roest ; de geheele achtermuur is uit zijne voegen 
gerukt. — Alles was verzekerd en het personeel is overgegaan naar de fabriek te Helpman. 



^apa Helpt 1 - 

De familie Burkhard 
had reeds een heele week 
de groote schoonmaak 
achter zich en nog steeds 
ontbraken de gordijnen 
aan de zeven vensters. 

De heer des huizes kreeg het ten slotte ervan op de zenuwen. Hij was 
de gansche schoonmaakweek niet thuis geweest dan om te eten, te drinken 
en te slapen. Hij had alle cafe's één voor één afgeloopen, en begon nu 
langzamerhand weer solide te worden. Daartoe echter ontbraken hem de 
gordijnen aan de vensters van de overigens weer in orde gebrachte woon- 
kamer en hij, de bcdaardste man anders, begon het geduld te verliezen. 



Zijn vrouw ondersteunde hem daarin, door te zeggen : 
„Ja, je hebt gelijk, 't is hemeltergend. Ik ben buiten mezelf over zoo'n 
langdradigheid. Reeds voor veertien dagen heb ik den behanger besteld 
en nog steeds heeft hij geen tijd om te komen." 
Greta en Max hadden het antwoord klaar : 

„U moet ook het dubbele betalen, moeder, dan zal hij wel spoedig 
komen, maar als u slechts 60 cent wil geven . ..." 

„75 alsjeblieft," verbeterde mevrouw Burkhard. „En voor ieder venster 

heeft hij twee uren 

noodig, dus voor 

zeven vensters 14 

maal 75 cent is te 

zamen . . . ." 

Haar echtgenoot, 
dien dit Zondagmor- 
gengesprek bij de 
koffie in 't geheel niet 
behaagde, legde zijn 
courant neer en zeide: 
„Datgeeft allemaal 
niets, Emilie ! Denk 
toch om al dat geld ! 
Behangers . . . Onzin ! 

Zooiets doet een 
practisch mensch zelf. 
Nu zijn er, met het 

dienstmeisje drie 
vrouwen in huis en 
geen van allen ver- 
staat de kunst van 
sparen, of een kleinig- 
heid zelf te doen. 
Gordijnen ophangen 
— 't mocht wat ! Goed 
beschouwd is het kin- 
derspel ! Wie gooit 
daarvoor nog geld 
weg ? Ik zal jelui 
daarbij helpen ! Haal 
maar de trap hier, ik 
zal je eens toonen 
hoe dat gaat. . . zon- 
der kosten, zonder 
veel drukte en beter 
dan zoo J n behanger 
dat doet. Nu .... 
spoedig .... vlug .... 
't is nu negen uur, in twee uur hangen alle zeven gordijnen!" 

De veertienjarige Greta en de elfjarige Max staarden bewonderend hun 
vader aan en aten om te beginnen hun derde boterham op. Mevrouw trok 
een vreemd gezicht en legde de hand op den arm van haar man. 

„Meen je werkelijk, dat je het kunt, Herman.... Gordijnen ophangen ? 
Rolgordijnen en de vitrages ?" 

„Een kleinigheid ! Mijn 
vader heeft het steeds alleen 
gedaan, en ik kon het in 
mijn slaap wel doen, zoo 
vaak heb ik hem geholpen. 
Nu — w-at staan jelui me 
daar aan te gapen ? Kom, 
Max haal jij eens vlug de 
trap, Greta de gereed- 
schapskist en Anna moet 
voor kerktijd een boor uit 
den ijzerwinke) halen, daar- 
bij 14 haken en evenzoo- 
veel ringen, begrepen? Heb 
je alles bij de hand?" 

„Wat bedoel je, man ?" 
vroeg de huisvrouw on- 
gewoon kalm. 

„Nu, koord, bindtouw, 
ijzeren stangen en trek- 
kwasten . . . . " 

„T Trekkwasten?!" 

wilde mevrouw Burkhard 
vragen, terwijl ze met een 
onnoozel gezicht haar hel- 
penden echtgenoot aan- 
zag. Ze liet het echter na 
en terwijl ze de groote 
mand met gewasschen en 
gesteven gordijnen in de 
kamer sleepte, rekende ze 
uit, hoeveel ze door de 
bereidwillige hulp van haar 
echtgenoot uitspaarde van 
haar huishoudgeld. Voor die som kon ze zich een mooien winterhoed 
koopen. Een ontzettend rammelen en kraken ontrukte haar aan haar 
gedachtengang. 

Max had met de ijlings gehaalde ladder tegen de gaskroon gestooten. De 
heer Burkhard vloekte als een Zwitser. 

„Kun je dan niet zien, waar je loopt, uilskuiken! Natuurlijk, drie nieuwe 



DE PRINS. 



'39 



kousjes en twee glazen kapot. Als je niet alles zelf doet, komt er niets 
van terecht . . . . " 

Hij trok zijn zoon zoo vlug de (rap uit de handen, dat hij over het 
door Greta opgerolde tapijt struikelde en met 
zijn hoofd tegen den kant van het buffet stiet. 

„Vervloekt .... laat het tapijt toch liggen, 
waar het ligt !" 

„Het is alleen voor de spijkers, papa," ver- 
ontschuldigde zich de dochter, „hoe zullen we 
later al die spijkertjes van het kleed kunnen 
opzoeken ?" 

Mijnheer wreef zich het hoofd, waar lang- 
zaam maar zeker een groote buil te voorschijn 
kwam. 

„Denk je, dat ik al die spijkers zoo maar 
op den grond zal gooien. Je bent een ezel . . . ." 

Hij zweeg ineens, want hij had door plot- 
seling om te draaien de gereedschapskist van 
de tafel gestooten, waarin alle spijkers zich 
bevonden, die in huis voorradig waren. 

Papa zei niets meer. Hij besteeg het trapje 
zoo snel alsof hij iets in de onbereikbare hoogte 
zoeken moest en overzag van boven het slag- 
veld. Anna kwam met een hoogroode kleur 
met de boor, de veertien gordijnhaken en 
ringen, en had daarvoor twee gulden uitgegeven. 

„Zoo'n domme meid kan nog niet eens iels 
inkoopen," knorde de heer des huizes, terwijl 
zijn vrouw het jammerend veel te duur vond. 
Ze zag met ontzetting, hoe onder de tempera- 
mentvolle bemoeiingen van haar echtvriend 
geheele brokken kalk op het nieuwe tapijt vielen 
en als een witte regen op de meubels neder- 
daalden. 

„Waarom maak je toch zoo'n groot gat, 
voor zoo'n dunnen haak ?" waagde zij te vragen. 

„Hou je mond en houdt liever de trap 
vast," kwam het van boven. „En jij, Max, 
loop eens spoedig naar beneden in den winkel 
en vraag of ze daar niet een beteren hamer 
ter leen hebben. Met dit ding hamert men 
zich alle tien vingers stuk, voordat men een 
haak in den muur krijgt. Wat zijn dat boven- 
dien voor muren ! Stroo en papier met wat 
kalk er over .... vroeger, in mijn tijd, toen 
bouwde men tenminste nog massieve muren 
van 2-steen dikte, waar een haak in bleef zit- 
ten .... maar tegenwoordig ?" 

In 't vuur van zijn rede wilde hij den haak 
met alle geweld in den muur slaan, sloeg 
daarbij op zijn vingers, zoodat er een niet 
onaardige wond ontstond, waaruit het bloed 
op het karpet druppelde. 

„Vrouw, spoedig, haal een lapje!" 

„Wat is er dan ? . . . . Bloed op het kar- 
pet ?" 

„Ja, ja, zeur niet. Greta vraag eens aan de 
buren boven of ik hun boor ter leen mag. Met dit ding is niets te beginnen." 

Greta ging, Max kwam en Anna werd naar zolder gezonden om uit een 
oude kist koord voor 
de vitrages te zoeken. 
Eindelijk zat een rol- 
gordijn... maar wilde 
niet rollen. Meneer 

trok, trok als een 
waanzinnige, maar het 
ding zat vast. 

„Dat ding klemt en 
het ligt geheel aan dat 
afgedankte touw, er 
zijn een paar dozijn 
knoopen in, maar na- 
tuurlijk hebben jelui 
niet eens fatsoenlijk 
touw in huis. Haal vlug 
een kluw touw, Anna!" 

„'t Is al lang tien 
uur," meende deze 
brommend, „en er is 
niets meer tekrijgen..." 

„Dan ga je ergens 
heen waar het wel te 
krijgen is," riep meneer 
Burkhard woedend. 
„Alle donders, wie 
stoot daar zoo aan die 
trap ? Moet ik mijn 
nek breken, voor die 
idiote gordijnen ? Max . . 
rekstok aanziet, zal ik je . 

Max sprong terzijde, stiet de gordijnstangen om, die op hun beurt een 
kostbare vaas omgooiden. Nu werd het toch te bar. 
De bevelhebber klom naar beneden en sloeg bij vergissing in plaats 




Jan Koesoe, Granman (Gouverneur) van de Pikien Rio (rivier 
Boven Suriname) en van het böschnegerdorp Lanti Wei, met zijn 
adjudant Pikien Fowloe. — Dit merkwaardige tweetal verdient 
een oogenblik onze bijzondere aandacht ; eerstens de uniform, 
bestaande uit een oude afgedragen districtscommissaris-tenue met 
een paar officiers-epauletten van de schutterij en tevens eene 
plaat, waarop het Nederlandsche wapen prijkt en een staf met 
zilveren knop, symbool van zijn gezag. — Jan Koesoe heeft een 
jaarlijksch traktement van 400 gulden; slechts een paar malen per 
jaar gaat hij ter audiëntie bij den Gouverneur van Suriname, om 
de belangen der bevolking te bespreken. Op Koninginnedag is de 
inlandsche burgervader meestal in de stad en maakt hij vooral 
opgang bij de jeugd in zijn typische plunje ; hij mag dan op afstand 
de parade in oogenschouw nemen. Wat nu het volkje betreft, 
waarover hij rechtstreeks den schepter zwaait, zoo is dat een 
boschnegerkolonie, afstammend van de weggeloopen slaven uit 
de periode, die de emancipatie voorafging. 




De Straathonden-plaag te Constantinopel. — Deze meestal aan hun lot overgelaten paria's van de dierenwereld aan den 

„Gouden Hoorn", voeden zich met afval, dat in zee geworpen wordt en tevens met de overblijfselen, die medelijdende 

voorbijgangers ze geven ; dit laatste pleit te meer voor de mildheid van den Turk, wijl de hond als onrein beschouwd 

wordt. — Men poogt thans aan de vagabondage een einde te maken. 



bengel , 



als je nog eens de trap voor een 



van op zoonlief op Greta los, die luid schreiend haar broer navluchtte. 
De echrgenooten waren alleen. Ze zagen elkaar aan en mevrouw Burk- 
hard meende : „Je had je nieuwe pak wel kunnen uittrekken, Hermannetje " 

Hermannetje hoorde het niet. Hij drapeerde 
juist. Den tweeden spijker wierp hij op den 
grond, „omdat het ding geen punt had," en 
de gordijnstangen draaide hij verscheidene 
malen rond voordat hij het oog kon vinden. 
De heer des huizes werd wild. 

„In plaats dat je daar als een zoutpilaar 
staat, moest je liever een fleschje bier halen," 
riep hij zijn vrouw toe. „Of breng er liever 
twee mede," voegde hij er wat kalmer bij, 
toen zij ineens wegstormde. 

Toen het elf uur sloeg, legde hij ten slotte 
een gereedgemaakte vitragestang op de haken. 
Terwijl hij eindelijk met groote moeite zijn 
hoofd tusschen het goed los had gewrongen 
en trotsch als een overwinnaar op de bovenste 
trede van de trap zat, riep Greta opeens : 
„Waar is nu het midden, papa, dat ziet men 
in 't geheel niet !" 

En zijn vrouw voegde er kommervol aan 
toe : „Ik geloof, Hermannetje, dat de linker- 
kant lager is." 

„Onzin !" zeide Hermannetje boos, „zoo 
ziet het er alleen van beneden uit ! Hier boven 
is alles in orde, dat kan ik beter beoordeelen!" 
„Ja," meende Max meedoogenloos, „dan 
klimmen we allemaal naar boven als we het 
goed willen zien. Oom, tante, grootmoeder, 
allen moeten ze klimmen." 

De vader hoorde hem gelukkig niet. Hij 
trok zoolang aan het touw, dat het geheele 
gordijn naar beneden kwam en hij zelf bijna ook. 
„Daar hebben we het nu," schreeuwde hij, 
te midden van een angstige stilte, „dat komt 
van jelui geklets. Waarom zeuren jelui zoo. 
Anna, ga naar de buren hooren en vraag 
hun of ze geen betere trap hebben en vrouw, 
maak je me een broodje klaar, ik rammel van 
den honger." 

Anna vloog, de huisvrouw rende en Max 
en Greta beproefden hoeveel spijkertjes zij 
tegelijkertijd op hun tong konden houden, tot- 
dat een waar Indianengehuil losbrak. Max had 
een spijker ingeslikt. Hij stelde zich als een 
bezetene aan en de familie was wanhopig. 

Papa rolde van de trap af, zoo vlug kwam 
hij naar beneden. 

„Zoo'n bengel, zoo'n nietsnutler . . . . spijkers 
kauwen .... wie heeft dat ooit gehoord. Op 
den grond gaan liggen kwajongen en rauwe 
aardappelen slikken, dan wonderolie nemen, een 
heele flesch .... ik geloof, dat er niets geen 
wonderolie in huis is !" 

Alles rende en schreeuwde door elkaar, ter- 
wijl Max als een aal op den grond lag. Dat kwam niet vaak voor als held 

van den dag te fungeeren. — „Een uit onze.... onze school.... 

heeft ook eens een 

nagel ingeslikt en ... . 
en de dokter .... heeft 
hem een volle flesch 
melk .... en een pak 
chocolade .... doen 
geven .... geloof ik ... . 
moeder," steunde hij. 
De goede moeder 
bracht alles aan. En 
toen zij het in zweet 
badend gezicht van 
haar echtgenoot zag, 
toen zij de wanorde 
in de kamer beschouw- 
de, legde zij geheel 

terneergeslagen de 
hand op den schouder 
van haar vlijtigen man. 
„Laat het liever, dat 
gordijnen ophangen, 
mannetje. Je windt je 
er onnoodig bij op 
en ... . en de behan- 
ger heeft laten weten, 
dat hij beslist morgen 
zal komen." 

Haar man knikte 
toestemmend, terwijl 
hij zoo broederlijk mogelijk met zijn zoon de flesch melk opdronk. 

„Wanneer je niet wilt, dat ik je zal helpen, als je per se geld wilt uitgeven . . . ." 
„Ja, ja...." haastte mevrouw Burkhard zich te zeggen en ruimde spoedig 
de kamer op en zeide buiten in de gang tegen haar schreiende doch- 
ter : „Ik geloof, dat ik gek zou worden, als papa nog eens helpt." 



140 



DE PRINS. 




Links van boven naar beneden : Kapperswinkel op straat vóór een 
tempel; achtergrond: huisje voor de verbranding van reukpapier. — 
Studenten van de Engelsch-Chineesch Universiteit. — Moeder met 
kinderen. — Rechts van boven naar beneden: Afschuren van het voor- 
hoofd — Potten met doodsbeenderen ; drie jaren na de begrafenis 
worden de lijken opgegraven, de beenderen één voor één met een 
lapje afgewreven en vervolgens in potten bewaard. — Chineesch 
muziekcorps. 



BIJ ONZE FOTO'S UIT CHINA. 



Door de welwillendheid van abonné's van „De Prins" in den vreemde, 
kunnen wij tot ons genoegen dikwijls typische en merkwaardige foto's van 
verschillende buiten ons werelddeel gelegen Rijken en oorden plaatsen. 

In beeld gebracht komen de eigenaardige gebruiken, ceremoniën in die 
vèr afgelegen streken, het volksleven, de kleederdrachten, de architec- 
tuur, enz. enz., ons voorstellingsvermogen zeer sterk te gemoet, dikwijls 
even krachtig als beschrijvingen. 



In onderscheidene Oostersche Rijken wordt meer krampachtig vastge- 
houden aan oude tradities, gewoonten, zeden, enz., dan in de Westersche 
landen. De verrassende tafreelen, die daar zoo vèr van onze heimat, zich 
voor ons oog ontrollen, prikkelen onze verbeelding in hooge mate, brengen 
afwisselende stemmingen bij ons te weeg en impressionneeren. 

Onze foto's zijn eenigszins in aansluiting met die, welke in ons nummer 
van 30 April j.1. verschenen. 



DE PRINS. 



141 




Otto Kriens. — Bloemen- 
verkoopster. — Dit fraaie 
schilderstuk behoort tot 
de interessante collectie 
schilderijen, aquarellen 
en etsen, van 7—22 Sep- 
tember in een der zalen 
van het Hotel Kuvs-Wit- 
zenburg te Rijswijk ten- 
toongesteld. 



Heb js 't kind al gezien? 

De Amsterdamsche 
schets, welke onder dezen 
titel door het Soher-en- 
Hesse-ensemble in het 
Grand-Thédtre wordt op- 
gevoerd, is een heusch 
Septemberstuk en slaat 
als zoodanig krachtig aan. 
Dit succes is schier uit- 
sluitend te danken aan 
het vlotte, komische spel 
der vertooners en slechts 
voor een heel klein ge- 
deelte aan den auteur 
Rido, die, zonder ditmaal 
zijn kracht te zoeken in 
scabreuse moppen en het 
ontleenen van clou's aan 
buitenlandsche collega's, 
een product heeft afge- 
leverd, dat niet geestig, 



noch bijster interessant van handeling 
en dialoog mag heeten, maar deze ver- 
dienste bezit, dat het den spelers volop 
gelegenheid biedt, om „er iets van te 
maken". En of ze van die gelegenheid 
profiteeren! Volop! Solser is gewoonweg 
onbetaalbaar als Ka de Vischvrouiv, Hesse 
en Pilger zijn kostelijk en de dames 
Solser — Willemsen en Hesse— Slauderof 
leuk en „echt" en allen, zelfs de min- 
dere goden, geven origineele Jordaan- 
typen. Ook de mise-en-scène laat aan 
originaliteit niets te wenschen over. 't Is 
een vertooning voor 't September-publiek, 
dat maling heeft aan hooge en fijne 
kunst, maar dat lachen wil, „om in te 
bijten", en zij wordt dan ook avond aan 
avond voor een stampvolle, applaudis- 
seerlustige zaal gegeven. G. B. 



WOORDENRIJKDOM. 

Een taalonderzoeker heeft de opmer- 
king gemaakt, dat vele menschen geen 
300 woorden in hun woordenschat be- 
zitten. De woordenrijkdom der oude 
Egyptische wijzen omvat slechts 685 
woorden. Een welopgevoed man in Enge- 
land gebruikt in zijn gesprekken gewoon- 
lijk slechts tusschen 3 en 4 duizend woor- 
den. Streng logische denkers, die alge- 



, 





W. C. Nakken. 



Limburgsche boerderij. — Een frisch en expressier stuk buitenleven, prijkend op de tentoonstelling 
van „De Vereenigde Rijswijksche Kunstschilders te Rijswijk". 



Gerard Dou (1613—1676/. 
„Een oude Rabbijn". — Er- 
mitage St. Petersburg. 
Ofschoon deze beroemde 
17e-eeuwsche schilder bij 
voorkeur tafreelen uit het 
huiselijk leven der ge- 
goede burgerij vervaar- 
digde, heeft hij ook als 
portretschilder naam ge- 
maakt ; de fijnheid in uit- 
voering tot zelfs in de 
kleinste details, de ex- 
pressie en houding zijner 
figuren maken zijne por- 
tretten tot meesterstuk- 
ken. — In ons nummer 
van 21 November 1908 
hebben wij een geïll. 
artikel aan Gerard Dou 
gewijd; hij woonde steeds 
in Leiden, stond in hoog 
aanzien en verdiende veel 
geld. 



meene uitdrukkingen ver- 
mijden, maar voor elke 
gedachte, elk begrip het 
woord zoeken te vinden, 
beschikken over meer dan 
io.ooo woorden. Shake- 
speare heeft al zijne dra- 
ma's uit ongeveer 15.000 
woorden opgebouwd ; 
Milton's werken bestaan 
uit 8000 verschillende 
woorden, en het Oude 
Testament zegt alles in 
5642 woorden. 




Het julianafeest in de 'jordaan, uit: „Heb je 't kind al gezien?" — l^an links naar rechts: Ketting (Otta de kramer), Mevr. Hesse— Slauderof (Mien), Hesse (lange Toon), Kuhn (de 
diender), Schuring, Lion Solser (Ka de vischvrouw), Mevr. Solser— Willemsen (Trui de vischvrouw), Braakensiek (manke Janus), Pilger (Kobus de koetsier). 



'42 



DE PRINS. 



I 3£ 

- 4 * 




■ ■■ ■ -■■■' 









• 




^H 



Zeer merkwaardige fotografische opname van den Mont-Cervin (Matterhorn, 4505 M.), koning der Penninische Alpen, met het omringende bergmassief, op 12 Augustus f.1. door 
Spelterini, aan boord van zijn luchtballon „de Sirius". — De Matterhorn, voor de éérste maal bestegen in 1865, is de meest indrukwekkende, de meest majestueuse van alle berg- 
toppen in dit gebied ; prachtvol is vooral de aanblik bij het ochtendgloren, als de eerste zonnestralen den sneeuwtop en de hellingen in rose-glans zetten ; onze foto geeft een 
nieuwe en origineele visie van dezen machtigen berg, welke jaarlijks door honderden toeristen van uit Zermatt bewonderd wordt; hij vertoont zich nu niet als een alleenstaande 
piek, zooals men hem van beneden waarneemt, maar omringd door eenïge andere toppen, waarmede hij een gehéél relief schijnt te vormen en waarboven hij als een heerscher 
en beschermer uitsteekt. — 't Is zeker een stout stuk, een luchtreis boven de Hoogalpen te ondernemen; men zal zich herinneren, dat Spelterini eenigen tijd geleden ons land 
bezocht en voordrachten met lichtbeelden hield. — Jan Olieslagers ontving onlangs een aanbod van een Italiaansch Comité, om voor 100.000 francs over de Alpen te vliegen. 

Voorloopig heeft hij er voor bedankt. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XII. 

Nadat de majoor 'n versche sigaar had aangestoken ging hij verder : 

„In dienst leer je nog véél van die kleine beleefdheidsvorme an, die 
later, in de burgermaatschappij, 'n oüd-soldaat zoo gunstig kunne onder- 
scheide. 't Zal natuurlik 'n uitstekende indruk make, as je bij ankomst in 
Nijmege al zoo'n béétje weet, hoè je je in verschillende omstandighede 
mot gedrage. Je loopt er dan die éérste weke niet zoo akelig groen bij en 
ze zien ook minder an je, dat je 'n pas aangeworve „big" bent 1 ). 

Ik mot je er intussche éérst nog op wijze, dat er 'n drommelsch groot 
verschil is tussche de vóórgeschreve militaire éérbewijze en beleefdheids- 
vorme en dat, wat de burgers „s t r ó ó p 1 i k k e" en de soldate 
„smóéze" noeme. Gelukkig komt dat wéinig bij Hollandsche jongens voor ! 

Stééds beleefd zijn, 'n stram militair worde, maar toch óók vrijmoedig 
en oprecht blijve, Jan ! 

De smoézers hebben ze verdraaid gauw in de gate en die zijn gehaat, 
zoowel bij de kameraads as bij de meerdere ! En nou maar weer eens 
goed opgelet! 

Niét verplicht maar netjes toch is 't bevoorbeeld om de vrouwe en 
volwasse dochters van je ofF'ciere en. onderoff'ciere op straat of waar je 
ze ook tegekomt, beleefd te saleweere. Dié groet behoeft natuurlik niet zoo 
stram militair te zijn, mag zélfs iet of wat galant weze, maar 'n lachje of 'n 
knik er bij, zou tóch weer héél ongemanierd zijn ! Dat snap je wel, niet ? ! 

'n Meerdere spreek je altijd met twéé woorde an, dat wil zegge, je noemt 
'm stééds bij z'n rang. Zoo zég je dus: „ja korp'raal", „nee ser- 
geant", „zéker fourier", „zonder mankéére majoor", „as 
't u blieft 1 u i t' n t", „ik was 't vergete kap'tein" enz. Van 
jije en jouwe is tegenover je meerdere natuurlik geen sprake. Enfin, 
zóó stom zal jij wel niet zijn ! 

Nóóit ga je 'n kamer binne, waarin meerdere kunne weze, zonder éérst 
fatsóénlik te hebbe angeklopt en je wacht dan tot je behóórlik antwoord 
krijgt. Dan néém je, in die kamer gekome, niet, as 'n burger, je hoofddeksel af, 
want dat doen ze bij de militaire alléén in de kerk, begrepe ? Overal elders 
houwe ze zich gedekt ! 

Ziet 'n mindere 'n meerdere naar 'n geslote deur gaan, dan snelt ie 
toè, opent die deur vlug en zóó wijd, dat de meerdere gemakkelik 
passeere kan en roept, wannéér 't 'n off'cier is, die 'n militair locaal, 
chambrée of ónderoff'cierskamer binnetreedt, met flinke commandoslem 
„in orde!", neemt in alle geval stram de houding an en sluit de deur 



achter die meerdere weer behóórlik dicht. Kun je 't allemaal onthouwe ? *) 

Ben je zélf op 'n kamer as-t-er „in orde"! geroepe wordt, dan vlieg 
je voor 'n krib en as dan de oudste „staat!" commandeert, dan sta je 
ook, maar .... as 'n zoutpilaar, ónbewegelik stil, ia de positie en verdraai 
je geen ooglid! — Gesnapt? 

Staat 'n mindere an 'n venster en komt er toevallig 'n meerdere voorbij, 
dan loopt ie niet wég, want dat zou kinderachtig of lomp zijn, maar dan 
neemt ie stram de positie van „geeft acht" an. 

Roept of wenkt 'n meerdere je, dan antwoor je door luid „j a" of „p r e- 
sent" en z'n rang te roepe, bevoorbeeld „ja majóór!" of „present 
kap'tein!" en ga je met de looppas naar 'm toe, blijft op zes pas 
afstand staan, slaat je hakke hoorbaar tege elkaar, saleweert en zegt flink 
stram: „tot uw orders, majoor!" of „t o t uw 6 rd er s, kap'- 
tein!" Zit de meerdere te paard, dan nader je tot op twéé pas, begrepe ! 

Wanneer je voorbij de woning van 'n meerdere komt, kijk je naar de 
rame en as je 'r dan die meerdere of een van z'n dames ziet, dan saleweerje! 

Wor je door 'n meerdere angesproke, zoo neem je de houding an en 
beantwoord z'n vrage, zónder met je hoofd of arme te bewege en model 
in de positie van „geeft acht!" 

Mot je met 'n meerdere ergens héén, zoo blijf je zès pas schuins links 
achter 'm. 

Beveelt die meerdere je echter om naast 'm te komme loope, daar ie met 
je spreke wil, dan blijf je an z'n linkerzij en tóch nog minstens 'n halve 
pas achter. 

Laat 'n meerdere iets valle, zoo snel je er bij en raapt 't voor 'm op. 
As 'n meerdere je vooi 'n particuliere dienst 'n sigaar of wat geld geeft, 
dan neem je dat zónder redeneere an en zegt kort en bondig : „da n k 
u overste!" of „dank u kolonel!" 2 ) 

Staat de meerdere in 'n deuropening of in 'n nauwe gang, die de min- 
dere passeere wil, dan mot ie éérst de houding anneme en flink hoorbaar 
op stramme militaire toon bevoorbeeld vrage : „is'tgepermiteerd 
te passeere sergeant?" 

De vrouwe van off 'ciere en onderluitenants worden stééds met „ m e- 
vrouw" angesproke, in Indië ook de wettig gehuwde Europeesche of 
Indo-Europeesche vrouwe van onderoff'ciere en korp'raals. In Holland 
noemt men die jufvrouw. 3 ) 



') In alle legers maken de jonge rekruten 'n soort van ontgroeningstijd door en als 
daarbij géén baldadigheden van de zijde der oude manschappen getolereerd worden, is 
't zéér heilzaam voor de meeste „ H a m m e 1 s " in Duitschland, de „bleus" in 



Frankrijk en onze „bij 



C. B. 



*) Ik raad die jongelui, welke eerlang als milicien of v r ij w i 1 1 i g e r onder 
dienst moeten, aan, deze raadgevingen van majoor Bootsma goed te 
bewaren en later nog eens 'n paar maal óver te lezen. Even als Jan, zullen ze er pleizier 
van hebben! Misschien verzamel ik ze nog wel eens in 'n afzonderlijke goedkoope bro- 
chure. Dit hangt echter af van 't succes met m'n nieuwen geheel omgewerkten Liederen- 
bundel „voor Janmaat en Soldaat," voor school en volk, die weldra bij 
de firma N. J. Boon, uitgeefster van „De Prios", het licht zal zien. 

2 ) De hoogere chefs kunnen onmogelijk weten, welke soldaten in hun burgerstand 
beleedigd zouden zijn door 'n fooi. Voor hen zijn alle soldaten gelijk en 'n : „Ik 
neem geen fooien aan", zou b. v. zéér onaardig klinken. Men geeft dat 
geld aan 'n armer kameraad ! Er zijn altijd lui, die 't goed gebruiken kunnen. 

8 ) Ik vind de Fransche en Indische gewoonte om alle gehuwde vrouwen met „M e- 
v r o u w" te betitelen, béter ! C. B. 



DE PRINS. 



M3 



Wanneer 'n meerdere met je gesproke het en hij bedankt je, dan sa- 
levveer je, maakt stram rechtsomkeert op de plaats en- gaat weg. Heeft de 
meerdere je niet bedankt en is ie je blijkbaar vergete of an z'n arbeid 
gegaan, dan vraag je 'm bevoorbeeld : „is er nog iets van uw 
orders, majoor ?" 

Men valt 'n meerdere anders nóóit in de rede en spreekt eerst dan, as 
men gevraagd wordt om te spreke. Vergeet dat nóóit, Jan ! 

As 'n meerdere je vriéndelik begroet, zoo moet je vrijmoedig en luid 
die groet beantwoorde. Zegt b. v. de kap'tein : „goeie mórge 
W a 1 1 e 1 ", dan antwoor je flink : „goeie mórge k a p' t e i n ! " of 
zegt de luit'nant : „wel te ruste Jan!" dan zeg jij weer op ferme 
toon: „wel te ruste, luit'nant!" ') 

Wil 'n meerdere van z'n paard stijge, dan snelt de dichtstbijzijnde 
mindere naar de rechterzij van dat paard, grijpt met z'n rechterhand de 
teugel, dicht bij de kinketting en met de linkerhand de rèchterstijgbeugel 
vast, en belet zóó, dat ''t zadel verschuift. 

Moet ie 't paard nu bewége, zoo trekt ie de stijgbeugels óp en vat 't 
paard bij de trènsteugels, vlak onder de kinketting en laat 't paard góéd 
hoog met z'n kop loope. Wil de meerdere dan weer ópstijge, zoo zoek 
je 'n goeie plaats op, zoodat ie bevoorbeeld niet in de modder of 'n plas 
komt te staan of lager dan z'n paard. Je legt dan de stangteugel op de 
hals van 't dier, laat de trènsleugel an beide zijde gelijk afhange, zorgt 
dat 't beest rustig blijft, door 'm éve op z'n hals te kloppe en vriéndelik 
toe te spreke en trekt daarna met de linkerhand weer de rèchterstijgbeugel 
naar beneje, om as de meerdere in 't zadel zit, 'm die beugel an z'n voet 
te schuive. Je komt wel niet bij de cavalerie, maar bij jullie zijn toch óók 
bereje off'ciere en dus kan 't te pas kome! 

Zie je dat 'n meerdere z'n over- 
jas wil antrekke, dan ben je 'm 
daarbij behulpzaam, door de jas 
voor 'm op te houwe. 

Wil ie '11 sigaar ansteke en heeft 
ie blijkbaar géén lucifers bij zich, 
terwijl jij ze toevallig wèl hebt, dan 
hè je de mééste kans om óók zoo'n 
fijne sigaar te krijge, as je 'm snel 
an 'n vlammetje helpt. 

En zóó zijn er nog hónderde 
van die kleinighede, waarmee je je 




wachtkamer. Toen Mr. Murchiston — zoo heette hij volgens het adres op 
het valies — hier eenige minuten vertoefd had, begon de trein zich te 
vullen en even later stak de conducteur het hoofd om de deur met de 
woorden: „Instappen als 't u blieft." 

Mr. Murchiston dronk zijn glas bier uit en ging naar de coupé terug, 
waarvan vijf plaatsen intusschen waren ingenomen. Bedaard haalde hij zijn 
cigarettenkoker uit den zak en nam er een cigarette uit. 
„Lucifer, mijnheer?" vroeg zijn buurman. 

„Als 't u blieft. De mijne zitten zeker in mijn overjas," vervolgde hij, 
de hand peinzend naar het bagagenet uitstekend. Hij trok de jas naa^ 
zich toe, bekeek die aandachtig en greep toen zenuwachtig gejaagd het 
valies ; ook dit onderzocht hij en een uitroep van schrik ontsnapte aan 
zijn lippen. Op hetzelfde oogenblik klonk het spoorfluitje. 

Snel, zonder zich te bedenken, opende Murchiston het portier. 
„Hier, pak aan," riep hij een voorbijgaanden kruier toe, hem jas en 
valies toewerpend, „breng dit naar het bagage-depot onder den naam van 
Murchiston. Er heeft een vergissing plaats gehad; zal er over schrijven." 

Met een zucht viel hij op de bank neer. „Hè, wat stom van mij, ik luid 
ze naar het Grand Hotel moeten laten brengen, maar enfin, daar is niets 
meer aan te doen." Zijn medepassagiers keken hem vragend aan. 

„Het is een mooie boel," bromde hij. „Ik had mijn jas en valies even 
in de vestibule van het Grand Hotel neergelegd, omdat ik den portier iets 
te zeggen had en heb in de haast de verkeerde bagage meegenomen, die 
op de mijne geleek." 

„Ik zou ze gehouden hebben tot ik mijn eigen terug had," zei een der 
reizigers. 

„H'm, daar heb ik zoo gauw niet aan gedacht. Maar ik zal direct bij 

-- aankomst in Londen even telegra- 
feeren naar het hotel en naar den 
stationschef. Het is een lamme 
boel!'' 

De reizigers namen hun courant 
op en peinzend tuurde Murchiston 
uit het raampje. 

Plotseling werd de tusschendeur 

van de coupé geopend door een 

mooi, eenvoudig gekleed jong meisje. 

„Pardon," zei ze met zachte, 

beschaafde stem, „heeft een van u 



ÊMMM* 



Kampleven van een afdeeling van den Nederlandschen Gymnasiastenbond, te Vierhouten bij Nunspeet in de maand Augustus j.1. — Deze bond, opgericht in 1908, telt thans méér 
dan duizend leden, verspreid over nagenoeg alle Nederlandsche gymnasia en verdient algemeene sympathie wegens haar veelledig doel : liet aankweeken van gemeenschapszin, 
het zich leeren schikken en behelpen in alle omstandigheden, lichaamsoefening, karaktervorming, voorbereiding tot de militaire plichten, aanmoediging om reserve-officier te wor- 
den, het aanknoopen van vriendschapsbanden tusschen a.s. studenten enz. — Een tiental studenten der verschillende universiteiten waren zoo welwillend als kampleiders op te 
treden, terwijl een ruiterafdeeling onder de uitstekende leiding van luitenant Wendelaar de oefeningen in de rijkunst bevorderde. — Het jongenskamp telde 68 deelnemers, van 
het daarop gevolgde meisjeskamp (4—14 Augustus) was het effectief 52. — Aan Mevr. Cannegieter— Schill en den student Von Baumhauer, administrateur der beide kampen en 
hoofdleider van het jongenskamp, een woord van hulde! — Foto boven: Gereed voor een fietstocht bij het kamphuis. — Foto onder. Links: Wasschen aan de kolk. Midden: De 
ruiterafdeeling onder luitenant Wendelaar. Rechts: Het bouwen van een bergplaats voor 70 fietsen, geheel het werk der jongens (behalve het stroodekken). 



respect voor je meerdere toone kunt, doch die leer je van zélf door 't gebruik ! 

Je mot tegen 'n meerdere verder héél anders spreke dan in je burger- 
stand, altijd kort, düidelik en góéd hoorbaar, eerbiedig maar niet verlege 
of beschroomd en vooral ook zónder omhaal van woorde. Ook sla je je 
ooge nóóit neer, maar kijk je je meerdere steeds ferm in z'n ooge. Gesnapt? 

Wanneer je nou door 'n flinke militaire houding, door stramheid bij 't 
exerceere, properheid op lichaam, kleere en wapens en 'n voorkómend 
beleefd optreje tegenover je meerdere, bij déze of gêne chef bijzónder in 
de geur komt te staan, dan merk je dat wel, maar mot je nét doen of je 
't niét merkt, met andere woorde, al is 'n meerdere nóg zoo vrindelik 
tegen je, ja op 't familiare af, dan mot jij daarvan nóóit misbruik make en 
óók familiaar gaan worde, inlégedeel dan wor jij nog ééns zoo stram en 
flink, snap je ! Anders zou zoo'n meerdere zich dadelik weer terug motte 
trekke en dat zou jammer voor je zijn, want om promotie te make, is 't 
altijd goed, dat ze je giaag moge lije!" [Wordt vervolgd). 



') Dit klinkt misschien aan Hollandsche militairen wel wat vréêmd in de ooren ! Stel 
je voor, zóó'n gemoedelijkheid ! Ja en tóch gaat het in 't héél wat strammere Duitsche 
Leger iederen dag zóó gcmüllich toe, zónder dat óóit er 't respect voor de meerderen 
door verslapt ! Het zou dus bij óns best ingevoerd kunnen worden, als we in andere 
opzichten maar wat méér stramheid eischten ! Ik kom er later nog wel op terug! C. B. 



Het brume Valies 

door ARTHUR MORRISON. 

Een lange, netgekleede jonge man, met een overjas over den arm en 
een bruin leeren valies in de hand stapte in een eerste klas coupé van 
den trein van Brighton naar Londen. Nadat hij jas en valies in het baga- 
genet had neergelegd, stapte hij weer uit en ging naar het buflét in de 



soms ook een langen mantel en bruin leeren valies gezien ?" 

„Daar heb je 'tal!" riep Murchiston verschrikt uit. 

„Ik was even uitgestapt," vervolgde het meisje, „om een courant te koopen 
en ging daarna terug naar de coupé, waarin ik meende mijn bagage gelegd 
te hebben. Toen de trein reeds in beweging was, zag ik dat de mantel 
en het valies niet van mij waren." 

„En wat heeft u er toen mee gedaan?" viel Murchiston haar in de rede. 

„Ze liggen in de coupé hiernaast." 

„Dan moeten die van mij zijn," zei Murchiston verheugd. „Ik zal eens 
even kijken." 

Een seconde later kwam hij met zijn eigendom terug. 

„Maar waar zijn de mijne gebleven?" vroeg het meisje ontsteld. 

„Het spijt mij zeer, maar in het idéé dat ik bij vergissing de verkeerde 
bagage had meegenomen uit het Grand Hotel, gaf ik ze aan een kruier 
om ze naar het bagage-depot te brengen." 

„O, hoe kondt u dat doen?" zei het meisje schreiend op de bank neer- 
vallend. „In mijn valies zat al wat ik noodig had en ik weet niet hoe ik 
er mij zonder zal redden." 

„We zullen onmiddellijk seinen als we in Londen zijn," stelde Murchiston 
voor. 

„Maar dan is het te laat," riep het meisje uit. 

„Waarom te laat?" 

„Ik ben op weg naar Liverpool," legde ze uit, „waar mijn moeder mij 
opwacht om met mij naar Canada te gaan met de boot, die vanavond 
vertrekt. " 

„Kunnen we u dan niet op de een of andere manier uit den nood 
helpen ?" vroeg de oude heer, tegenover Murchiston. 

Ze dacht even na en schudde treurig het hoofd. „Neen, dank u, dat 
geloof ik niet," zei ze zacht. 

„Was er iets van waarde in het valies ?" vroeg Murchiston. 



144 



DE PRINS. 



Ja.» 

„Geld ?" 

,Ja." 

„Welnu," zei de oude heer, „hoeveel was het? Misschien kunnen weer iels op vinden." 

Het meisje aarzelde nog steeds, eindelijk zei ze verlegen : „ik heb in mijn eigen onder- 
houd voorzien als gouvernante bij de kinderen van een rijken heer, doch eenigc weken 
geleden schreef mijn broer in Canada mij, dat hij genoeg verdiende om mijn moeder en 
mij een tehuis te kunnen aanbieden en wij besloten er heen te gaan. Mijn meester was 
zeer royaal en gaf mij behalve mijn salaris nog een geschenk aan geld te zamen £ 30 en 
een eersteklas kaartje naar Londen. Daar ik nog een weinig geld had, sloot ik de £ 50 in 
het valies weg en nu heb ik het verloren en heb zelfs niet genoeg over voor een kaartje 
naar Liverpool." 

„Ach, dit is alles mijn schuld," barstte Murchiston uit. „Zeg mij wat ik doen kan om 
het weer goed te maken." 

„Misschien kunt ge deze jonge dame £ 50 voorschieten," sloeg de oude heer voor. 
„Ze zou u dan een geschreven bewijs kunnen geven 
haar valies te openen en er de £ 50 uit te nemen." 

„Dat is een goed idéé," zei Murchiston verheugd. 

„Neen, neen, ik denk er niet aan," protes- 
teerde het meisje. 

„Maar ik sta er op," zei Mur- 
chiston. — Hij nam zijn valies, 
opende het en sloeg toen ongedul- 
dig met de vuist op het leer. 
„Ach, hoe stom van mij ! Dat had 
ik heelemaal vergeten. Gisteren 
heb ik bijna al mijn geld uitge- 
geven aan geschenken voor mijn 
familie; ik wist natuurlijk wel dat 
ik geen £ 50 meer had, maar — " 

„Trek het u niet aan," viel het 



De trein was nu in Londen en liep het eindstation binnen. Murchiston sprong vlug 
uit de coupé en hielp Miss Winston galant uitstappen. „Mag ik het genoegen hebben 
u naar Euston Station te begeleiden?" vroeg hij beleefd. 

„Neen, dank u, het is heel vriendelijk van u, maar ik zal liever een rijtuig nemen." 

Murchiston was zichtbaar teleurgesteld. Miss Winston stak haar hoofd in de coupé 
en sprak met bevende stem: „Adieu heeren, ik dank u nogmaals zeer voor uw wel- 
willendheid. Ik zal deze reis en mijn medepassagiers nooit vergeten," en vriendelijk bui- 
gend ging ze heen. 

Toen de trein dien namiddag om vier uur zijn bestemming bereikte, begaven de vijf 
reizigers zich onmiddellijk naar het bagage-depöt en brachten den beambte op de hoogte 
met het doel van hun komst. 

„De mantel en het valies," antwoordde deze, „zijn reeds afgegeven aan Mr. Murchiston, 
die hier vanmiddag met den trein van 4.15 arriveerde." 
„Heeft hij ze meegenomen?" riepen ze eenstemmig. 

Ja." 

„En heeft hij ook een boodschap achterge- 
laten ?" 

„Hij zei dat als er iemand kwam om de 
bagage op te vragen, ik hem zijn dank moest 
overbrengen." 

Langzaam begon het bij het 
vijftal door te dringen dat Mur- 
chiston hen te slim af geweest was. 
Toen gingen ze naar de wacht- 
kamer en stelden een brief op 
aan „Miss Winston", waarin ze 
haar den toestand blootlegden, 
maar haar van alle schuld vrij- 
spraken. — Dienzelfden avond 
had „Miss Winston" een samen- 
komst met Murchiston in een 





Foto boven : Opening van 
het Congres van de Ver- 
eeniging : „Met Groene 
Kruis" door Z. K. H. Prins 
Hendrik in het gebouw 
van het „Park Tivoli" te 
Utrecht ; — Foto in het 
midden, staande : Z. K. H. 

Prins Hendrik. 
Foto midden, links: Model 
van een Pension voor 
Lupuslijders, ontworpen 
door Dr. Q. van Schouwen. 

meisje liem in de rede, „ik had 
het toch niet aangenomen." 

„Maar wat wilt u dan?" 

„Met den volgenden trein 
teruggaan, anders zit er niets 
op. Het ergste is dat onze plaat- 
sen op de boot reeds bespro- 
ken zijn." 

„Alles mijn vervloekte stom- 
miteit. Wist ik maar iemand in 
Londen, die u het geld kon 
leenen." 

„Het gaat mij aan het hart," 
sprak de man in den hoek, 

„dat deze jonge dame en haar moeder moeten lijden door een vergissing van iemand anders. 
Als gij allen mijn voorbeeld wilt volgen, zal ik haar tien pond leenen. Ze kan dan een 
bewijs teekenen om ons te machtigen vanavond de £ 50 uit haar valies te nemen." 

„Uitstekend," zei de oude heer en zijn portefeuille te voorschijn halend nam hij er twee 
bankbiljetten van £ 5 uit. — In een oogwenk had men het geld bijeen. Het meisje 
keek haar medereizigers pijnlijk verlegen aan. 

„O neen, neen," riep ze eensklaps uit. „Ik kan er niet aan denken uw geld aan te nemen." 

„Mijn waarde jonge dame, het wordt u enkel geleend." 

„Och, ik weet niet wat ik doen moet," zei ze vuurrood van verlegenheid. „Ik kan 
geen woorden vinden om u naar behooren te bedanken." 

„Dat is niet noodig mijn kind," zei de oude heer welwillend. „We begrijpen wel wat 
u gevoelt." 

Met bevende hand teekende ze het bewijs en schreef daarna haar adres in Canada 
op haar naamkaartje: Violet Winston, 166 Tacon Street, Winnipeg. 

„Het beste is dat we vanmiddag allen bijeenkomen in het bagage-depöt te Brighton," 
zei de man in den hoek. „Ik ga om vier uur terug." 

„Goed, dan gaan wij ook op dien tijd," zeiden de anderen. 

„En ik zal eveneens zorgen er te zijn," beloofde Murchiston, „want zonder mij kunt 
u niets beginnen, omdat de bagage op mijn naam is." 



Groep leden van het Congres in den tuin van het Paleis van H. M. de Koningin-Moeder te Soestdijk ; de 
prachtige tuin was welwillend ter bezichtiging gesteld door H. M. de Koningin-Moeder. 



Foto midden, rechts: Blik 
op de groote tentoonstel- 
lingszaal. 



hotel te Dieppe. 

„Het is jammer, dat we niet 
meer gevraagd hebben, Dolly," 
fluisterde hij. „Je had het zeker 
gekregen. Zoodra deze „truc" 
uitgediend heeft, moet je je 
geluk eens in Parijs beproeven 
als het bedrogen Engelsche 
meisje, waarmee rve in Berlijn 
zulk een succes hebben gehad." 

2)e Sroene-Xruis- 
Tentoonstelling 

van 1—22 September igio 
in de gebouwen van het 
Park Tivoli te Utrecht, ter 
eere van het 10-jarig be- 
staan der Vereeniging : 
„Het Groene Kruis". 



Deze belangwekkende expositie bevat onderscheidene inzendingen, die de aandacht 
alleszins waard zijn : materieel, ziekenkamers, aanschouwelijke voorstellingen van de eerste 
hulp bij ongelukken, de arbeid van de vereeniging tegen de kwakzalverij, enz., enz. 

De opening had plaats in tegenwoordigheid van Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden, 
Eere- voorzitter van het congres, terwijl ook onderscheidene andere hooge autoriteiten 
aanwezig waren ; de voorzitter, Ds. F. C. Fleischer, herdacht in zijne indrukwekkende 
openingsrede het grootsche werk der vereeniging, die thans 150.000 leden telt, welke 
over tal van steden en dorpen in ons land verspreid zijn en welvoorzicne magazijnen 
van verplegingsmiddelen ter beschikking gesteld heeft van iederen lijder, arm zoowel als 
rijk; in 78 plaatsen is een deskundige verpleegster, in 5 provinciën is het vervoer met 
voortreffelijke ingerichte ziekenauto's en ziekenriituigen mogelijk, in 59 plaatsen zijn 
goede raderbrancards, 313 draaiende lighallen en ligtenten zijn aanwezig en ter beschik- 
king van tuberculose-lijders. — De redenaar stelde in het licht, dat met de tentoonstelling 
beoogd wordt een compleet beeld te geven van het doel der vereeniging en van het 
arbeidsveld, waarop zij zich beweegt ; inderdaad is dit volkomen gelukt. 

H. M. de Koningin-Moeder heeft wederom van Hoogstderzelver belangstelling in 
deze menschlievende stichting blijk gegeven door een bezoek aan de expositie en 
tevens door getuige te zijn van een deel der wedstrijden in het verleenen van eerste hulp 
bij ongelukken. 



DE PRINS. 



'45 



f-, UmJ L—i 1 rvi 




5an Olieslagers te Hmsferdam. 



De kloeke, sympathieke aviator heeft nieuwe 
lauweren ingeoogst. Zoo gaarne had hij eiken 
dag gevlogen en alle belangstellenden in de 
aviatische kunst van hoofdstad en omstreken van 
zijne schitterende vluchten doen genieten. Meer- 
malen openlijk zijn leedwezen betuigende over 
de ongunstige weersgesteldheid, die hem zoozeer 
tegenwerkte, heeft hij zijn goeden wil getoond 
door, ondanks het minder gunstige weer, toch 
te vliegen en het publiek dat toen aanwezig was, 
heeft hem daarom bewonderd en met geestdrift 
toegejuicht. De uitgestrekte groene weide nage- 
noeg zonder eenig terreinvoorwerp, dus geheel 
open, bood het zeldzame voordeel, dat mer 
den sierlijken ééndekker geen oogenblik uit hei 
oog verloor en de evolutiën, het statige zweven, 
voortdurend goed kon waarnemen. — Zoowel 
de talrijke autoriteiten, op het terrein aan- 
wezig, als het publiek, waren in bewonde- 
ring voor de voortreffelijke inrichting, regeling 
en orde. — De directie stelt er prijs op nadrukkelijk te verklaren, dat zij nooit heeft 




Olieslagers op het vliegterrein bij Amsterdam. — Foto links: Vóór zijn Blériot- 
ééndekker, gereed om een vlucht te doen. — Foto rechts: Met zijn Italiaanschen 
windmeter den wind opnemende. — Foto onder: De eerste vlucht in Amsterdam. 

hunne medewerking om de goede orde 



aangezet tot vliegen, en algeheele vrijheid aan 
den aviateur liet in de beoordeeling, of hetmoment 
tot opstijgen al dan niet gunstig was. De directie 
van „De Prins" gevoelt zich verplicht haar 
hartelijken dank uit te spreken aan den heer 
Proc.-Generaal van het Gerechtshof, fungeerend 
dir. van 's Rijks Politie, aan den heer Burg. van 
Amstelveen, aan den heer Hoofdcom. van Politie 
te Amsterdam, aan den Dir. en Commandant der 
Marine en aan de hoofdofficieren der Mariniers, 
voor hunne welwillendheid om aan kader en 
manschappen, die zulks tegen geldelijke ver- 
goeding wilden doen, de gelegenheid te geven 
bij het afzetten van het terrein en voor de 
handhaving der orde te assisteeren ; voorts aan 
Dr. Juda, aan den heer A. de Leur, voorzitter 
van de afdeeling „Amsterdam" Eerste Hulp 
bij Ongelukken, waarvan gelukkig geen noemens- 
waardig gebruik is gemaakt, ten slotte aan de 
Rijksveldwacht met Commandant, aan de Am- 
sterdamsche politie, aan het talrijke personeel 
en last not least, aan de duizenden toeschouwers 
voor hunne houding, hun optreden, hun geduld, 
te bewaren en hunne sympathieke stemming. 




De heer Mans Edmund, de energieke directeur van het Duitsche Operette-gezelschap, dat het vorige winterseizoen met zooveel succes het Grand Théatre en den Stadsschouwburg 
heeft bespeeld, opent den lsten October de wintercampagne in eerstgenoemden, en den 5den October in laatstgenoemden schouwburg, met een gezelschap, bestaande uit voor het 
meerendeel eerste en beproefde krachten. Niet minder dan 8 noviteiten wachten ons dezen winter. — De namen der artisten zijn: Bovenste rij van links naar rechts : Julius Steiner, 
lste tenor. Hedwig Vollz, 1ste zangeres. Edna Doris, 2de zangeres. Otto Roland, 1ste komiek en regisseur. Frau Director Edmund. Hans Baars, tenor buffo. — Onderste rij van 
links naar rechts: Liserl Linden, lste soubrette. Fritz Kranz, waarnemend directeur en administrateur. Director Hans Edmund. Leo von Keiler, lste heldentenor. Tüly Artót, soubrette. 



146 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

{Vervolg). 

„Ik ben nu in ieder geval heel nieuwsgierig onze „bescheiden inrichting" 
te zien, welke zich aan onze omstandigheden moet aanpassen." 

De bitterheid van zijn toon verschrikte Hortense. „Wij kunnen er dade- 
lijk heenrijden. Papa wil mij afhalen, maar ik ben toch liever alleen met 
u als we de villa bezichtigen." 

In het rijtuig vlijde Hortense zich teeder tegen haar verloofde. Er was 
alles aan gelegen hem in goede stemming te houden en den pijnlijken in- 
druk van de laatste oogen blikken uit te vagen. 

Hortense en haar verloofde begaven zich dus op weg naar de villa in 
de Rue Richelieu. 

De portier wilde vooruit gaan om de deuren te openen. Hortense 
weerde het af en zeide dat zij de woning alleen wilden bezien. 

„Is alles gekomen, wat ik thuis heb besteld?" 

„Ja, barones. Baptiste zelf heeft alles in de eetzaal gereed gezet." 

„Wat zijn er toch voor geheimen?" vroeg Saint-Arnaud. 

Haar oogen straalden van genoegen. „Ik wilde zoo graag vandaag eens 
doen, alsof we reeds getrouwd zijn, en heb daarom wat ververschingen 
voor ons besteld. Die zullen we alleen in cle eetkamer gebruiken, voordat 
papa komt en ons stoort. Alleen gij en ik — Ja?" 

„Goed, lieveling." Saint-Arnaud keek een beelje bedrukt in de vestibule 
rond. Een benauwend gevoel overviel den binnentredende; dikke tapijten 
bedekten den grond, zware gordijnen hingen tegen muren en deuren. 

„Hier rechts is mijn salon." Hortense stiet een dubbele deur open en 
bleef in het midden van het groote vertrek staan. „Nu, wat zegt gij van 
mijn smaak? Ik heb alles zelf aangegeven en naar mijn denkbeelden laten 
uitvoeren." 

Het is zeker, dat het salon, hetwelk geheel met goud-gele zijde was versierd, 
een wonderbare bekoring bezat. Het zacht getemperde licht der luchters 
wierp een regen van lichtstralen neer. Alle meubelen waren met goud- 
gele zijde overtrokken, men zag geen houten randen. 

Een met ivoor ingelegde piano, en twee gelijke kastjes met glazen deuren, 
waarin een menigte kostbare snuisterijen stonden, staken sterk af tegen den 
goud-grond der muren. 

„Van hier komen wij in de eetkamer," vervolgde zij. „Die is niet al te 
groot, maar dertig personen kunnen wij er gemakkelijk plaatsen — en er 
ook in laten dansen. Maar eerst moet gij uw eigen kamer zien." 

Zij trok een gordijn open en ging, Saint-Arnaud bij de hand houdend, een 
groot vierkant vertrek binnen. 

Saint-Arnaud zag slechts een harmonische mengeling van kleuren en stoffen. 
Want ook het plafond geleek een tent van bonte zijde. 

„En waar zal ik onder dezen Turkschen hemel schrijven ?" vroeg hij, een 
poging doende te schertsen, ofschoon hij zich steeds beklemder gevoelde. 

„Hiernaast is de bibliotheek," zeide zij levendig. „Ik heb aan alles 
gedacht. Gij hebt een groote empire schrijftafel. Het beslag is alles handwerk, 
geheel naar een model te Fontainebleau vervaardigd." 

„Ik wilde mijn oude schrijftafel gebruiken," maar het leek hem zelf 
belachelijk het oude meubel tusschen deze weelde een plaats te geven. 

Zij hoorde zijn opmerking niet eens, en wierp zich eensklaps in een 
uitbarsting van hartstochtelijke tecderheid in zijn armen. „Nu komt mijn 
slaapkamer," fluisterde zij hem lachend en blozend in het oor. „Eigenlijk 
moest ge die niet zien, maar ik kan het niet afwachten, u ook die te toonen." 

Hortense wachtte zijn antwoord niet af en liep vooruit. 

Het slaapveitrek was een verrukkelijk nestje van zijde en kant. Een groot 
ledikant met giijze en rosé zijde nam de halve kamer in beslag. Een groote 
spiegelkast en toilettafel met rose-maimeren blad vulden de hoeken. In het 
geheele vertrek heerschte een zachte harmonie en uit alle plooien van stof 
en kant steeg een bedwelmende jasmijngeur. 

Saint-Arnaud voelde hoe deze steike, zoele geur hem naar het hoofd 
steeg. Zijn zinnen weiden verward. Hij zag, hoe Hoitense voor den spiegel 
haar haren in orde bracht. 

In het glas zag hem haar teruggeworpen hoofd met de groote, donkere 
oogen, en de een weinig geopende mond verleidelijk aan. 

De jonge officier wendde zich naar de deur. 

„Kom mede terug naar het salon. Hier houd ik het niet uit. De geur is 
om te stikken." 

Zonder haar antwoord af te wachten, wendde hij zich naar de deur. 

Hoitense volgde hem cenigszins beleedigd en verwonderd. 

Nu stonden zij weer tegenover elkaar in het salon. 

„Gij hebt nog geen woord gezegd," zeide ze eindelijk aarzelend. „Bevalt 
ons tehuis u niet?" 

„Ik moet helaas zeggen, dat de inrichting van deze villa mij in het geheel 
niet bevalt," antwoordde hij ernstig. Hij zag haar nu doordringend aan, 
zoodat zij haar oogen neersloeg. 

„Maar ze is toch zoo mooi, ik heb geen moeite gespaard, om ze echt 
gezellig te maken." 

„Gezellig kan men zich in deze verfijnde wereld niet voelen," antwoordde 
hij baisch. 

„Moet er nog iets veranderd worden? Dat kan, maar het zou jammer zijn. 
Ik geloof dat men hier alleen kan bederven, niets verbeteren. Kom in de eet- 
kamer, die hebt ge nog niet gezien. De champagne staat in ijs, de perziken zal 
ik zelf schillen. Gij wilt immers, dat ik een goede huisvrouw word." 



„Scherts niet, Hortense," verzocht hij. „Ik ben er niet voor in de stemming. 
Deze inrichting, alles hier bewijst mij, dat mijn moeder gelijk had, toen zij 
mij waarschuwde. In werkelijkheid denkt gij er niet aan, u naar mijn wen- 
schen te voegen, maar legt het er slechts op aan uw wil door te zetten. 
Maar ik ben de man niet, op zulk een spel in te gaan en verklaar u: in 
deze villa trek ik niet in. Dit eischt sommen, een bediendenstoet, welke 
wij niet kunnen onderhouden. Gij wilt hier groote feesten geven, equipage, 
rijpaarden houden ■ — kortom u weer met al de weelde omringen, waaraan 
gij gewoon zijt." 

„En waarom zou ik dat niet doen?" antwoordde zij heftig. Het krenkte 
haar zeer, dat hij haar smaak in het geheel niet had bewonderd. „Waarom 
zou ik als een burgervrouw leven en mij verlagen, omdat gij u die dwaze 
ideeën in het hoofd hebt gehaald?" 

„Gij verlaagt u niet, als ge mijn vrouw wordt," antwoordde hij vast. 
„Maar als mijn vrouw moet gij in de omstandigheden leven, die ik u kan aan- 
bieden. Dat heb ik u bij onze verloving duidelijk uiteengezet. Toen waart 
gij het er mede eens." 

„Omdat ik het voor een voorbijgaande gril aanzag." 

„Grillen heb ik niet, maar mijn zeer besliste beginselen," antwoordde 
hij met verheffing van stem. „En ik zeg u nog eens, ik wil niet, dat ons 
huisgezin met het geld van uw vader wordt bestreden. Daarom betrek ik 
dit huis ook niet, maar zal een huis uitzoeken, dat wij kunnen betalen en 
bescheiden inrichten." 

Zij lachte spottend. „En gij denkt, dat ik dat zal toegeven?" 

„Indien gij mij lief hebt zult ge u voegen naar mijn wensch, en later 
inzien, dat ik gelijk had." 

„Nooit. Ik heb ook een wil en ik wil in dit bekoorlijk huis wonen, dat 
ik met zooveel moeite heb ingericht, en waarin ik gelukkig wil zijn." 

„Niet met mij. Ik zou in deze vertrekken onze middelen nooit in over- 
eenstemming kunnen brengen met uw eischen." 

„Ach wat, we kunnen toch van papa krijgen, wat we willen." 

Hij stampte ongeduldig met den voet op den grond. „Koe vaak moet ik 
u nog zeggen, dat ik van het met speculatie verdiende geld niets wil hebben 1" 

„Maar ik." 

„Gij hebt uw geërfd vermogen Hortense, wees daar tevreden mede. De 
renten zijn met mijn tractement zeer voldoende voor een eenvoudig leven." 

„Ach, dat geërfde vermogen!" Zij trok de bovenlip omhoog. „Dat heb ik 
u toch maar wijs gemaakt, omdat gij halsstarrig weigerdet wat van papa 
aan te nemen. Toen heeft hij mij die tweehonderdduizend francs geschon- 
ken en in staatspapieren belegd. Van wien zou ik het geld erven? Van 
mama's bloedverwanten? Die waren allen arm als kerkuilen, en heel blij, 
dat papa hen nog na mama's dood onderhoudt." 

Saint-Arnaud was zeer bleek geworden. Een booze rimpel kwam op zijn 
voorhoofd. Zijn oogen blikten haar met kouden toorn aan. „Gij hebt mij 
dus voorgelogen, Hortense?" Hij verhief zijn stem niet, maar er lag zulk 
een ijzige strengheid in, dat haar een huivering door de leden ging. Zij 
had bitter berouw van haar bekentenis, welke haar was ontvallen, maar 
wist niet, hoe die weer terug te nemen. 

„Zie mij toch niet zoo boos aan!" vroeg zij half lachend. „Ik zou wer- 
kelijk bang voor u worden. Ik heb het toch goed gemeend, toen ik inging 
op uw denkbeeld." 

„Dat noemt gij goed meenen en op mijne denkbeelden ingaan, als gij, 
vereenigd met uw vader, zulk een spel speelt ? Achter mijn rug zult gij niet 
weinig gelachen hebben over den domkop, die zich alles op de mouw 
laat spelden?" 

„Wij hebben niet gelachen. Maar men zou ons beiden uitlachen, indien 
wij ondanks papa's rijkdom, als kleine burgerlieden wilden leven." 

„Gelooft ge? Ik geloof het tegendeel. Bovendien geef ik niets om het 
oordeel der menschen. Ik handel, zooals ik meen, dat goed is." 

„Gij schijnt het goed te vinden zeer liefdeloos tegenover mij te zijn." 
Hortense barstte in tranen uit. 

Saint-Arnaud kreeg, ondanks zijn ergernis, medelijden met haar. Hij trad 
juist op haar toe om haar een paar geruststellende woorden toe te voegen, 
toen een rijtuig voorreed en de luide stem van baron Merrier werd gehoord. 
Het volgend oogenblik trad hij binnen met de handen in de zakken van 
zijn lichte, ruime ^as. 

„Wat is hier gaande?" Verwonderd keek hij nu naar Hortense, dan naar 
Saint-Arnaud, die half afgewend naast haar stond. „Ik dacht u in den 
zevenden hemel te vinden, verheugde er mij op een glas champagne op 
mijn jong paartje te drinken, en nu weent mijn kleine, en mijnheer de 
graaf ziet men het reeds dadelijk aan, dat hij in een slechte luim is, 
en haar een scène heeft gemaakt. Dat begint een beetje vroeg. Wilt u mij 
een verklaring geven, Saint-Arnaud?" 

„Ik geloof, dat het aan mij is, verklaringen te eischen," viel de jonge 
officier Merrier in de rede. 

„Gij wilt ophelderingen hebben? — goed. Dan zeg ik u hier eens en 
voor goed, dat mijne kleine Hortense nooit mag weenen, en dat het u slecht 
zal gaan, als het nog eens gebeurt." 

De woorden mochten schertsend klinken, maar een toornige toon was er 
niet in te miskennen. 

Daar Saint-Arnaud zich nu schouderophalend geheel afwendde, boog 
Merrier zich over den stoel zijner dochter. 

„Snik toch niet zoo, lieveling. Waarom weent ge dan? Dat is de heele 
zaak toch niet waard, dat ge uw mooie oogen daarvoor bederft. Is er iets 
in het huis niet in orde? Dan laten we alles veranderen. Wees maar weer 
opgeruimd." 

„Hij wil in het geheel hier in huis niet wonen!" zei Hortense. „Francois 
vindt hier alles afschuwelijk." 

„Dat is prachtig. — Deze inrichting kost . . . ." 

„Vermoedelijk verbazende sommen," viel Saint-Arnaud scherp uit. „Daarom 
juist bevalt ze mij niet." 

„Wees toch niet zoo pedant. Wat kan het u schelen, of uw vrouw in een 
geel- of een rood-zijden salon zit. Laat haar toch het genoegen haar nestje 



DE PRINS. 



147 



mooi in te richten. Gij moest haar dankbaar voor de moeite zijn, welke zij 
zich ook voor uw kamer heeft gegeven." 

„Ik weet niet, waarom ik zoo buitensporig dankbaar zou moeten zijn, 
omdat Hortense alles zoo kostbaar mogelijk heeft ingericht. Ik wil niet, dat 
onze kinderen, indien we ze krijgen, in een huis opgroeien, waarin elk 
begeeren dadelijk door genieten moet worden gevolgd." 

Merrier lachte luid. „Gij hadt methodistisch prediker moeten worden. En 
niet kapitein bij de keizerlijke garde." 

„Het is zeer noodig, dat er ten minste in het leger nog strenge grond- 
beginselen en eenvoud heerschen," antwoordde Saint- Arnaud scherp. 

„Nu, Frankrijk zal wel niet dadelijk ondergaan, omdat wij elegant wonen," 
meende Hortense, terwijl zij haar tranen droogde. 

„Baron Merrier, u zult zeker gemakkelijk een kooper voor deze villa 
vinden. Laat mij een woning zoeken, waarin Hortense en ik ook zonder 
deze weelde gelukkig kunnen zijn." Hij stak zijn bruid de hand toe. „Kom 
Hortense, wij zullen de booze 
woorden vergeten, welke wij 
elkaar hebben toegevoegd. Ik zal 
u vergeven, dat gij mij misleid 
hebt, als gij u nu naar mijn 
wenschen voegt." 

Hortense nam zijn hand niet. 
Haar blik gleed langs de vertrek- 
ken, en weer vulden haar oogen 
zich met tranen. „Ik kan niet," 
stiet zij uit. „Gij maakt ons voor 
geheel Parijs belachelijk. Men 
spreekt reeds overal van mijn 
uitzet, en op eens zou alles 
verkocht worden, alsof papa 
bankroet was gegaan, alleen 
omdat gij u dezen onzin in het 
hoofd hebt gesteld!" 

„Ja — ■ belachelijk zouden we 
worden," viel nu ook Merrier 
? n. „Niet alleen belachelijk, maar 
net is ook nadeelig voor mij, 
krediet is mij voor mijn onder- 
nemingen noodig en dat zou ik 
onmiddellijk verliezen." 

„Uwe belangen en uwe spe- 
culaties kunnen voor mij geen 
gewicht in de schaal leggen, 
baron Merrier," antwoordde 
Saint-Arnaud koel. „Ik wil er 
beslist niets mede te maken heb- 
ben, en wat mijn persoon en 
mijn familie betreft, aanvaarden 
wij het geld, dat door u gewon- 
nen is, niet. Dat heb ik u bij de 
verloving verklaard en herhaal 
ik u heden." 

„Maak u niet ongerust, voor 
elk mijner dochters zijn vijf mil- 
lioen francs vastgelegd en daar- 
mede speculeer ik niet." 

„Dat gaat mij niets aan. Ik 
wil nooit iets van uwe millioenen 
gebruiken. Het geld, dat Hor- 
tense geschonken is, mag zij 
behouden, ofschoon ook dat mij 
pijnlijk is. Maar verder ga ikniet." 

„Heel vriendelijk. Wilt gij niet 
dadelijk voorstellen, mijn dochter 
van uw kapiteins-tractement te 
onderhouden?" 

„Dat zou mij zeker het liefste 
zijn." 

„Dankbaarheid behoort in elk 
geval niet tot uw deugden, graaf 
Arnaud," merkte Merrier scherp 
op. 

„Waar moet ik u dankbaar 
voor zijn ? Gij waart het van den 
eersten dag af, die tusschen 
Hortense en mij stond. Het is uw invloed, dat zij weelde en genot voor 
het eenige houdt, het nastreven waard. Dat is de misdaad, welke gij aan 
uwe dochters begaan hebt. Dat is de oorzaak, dat mevrouw Dubois haar 
edelen, ridderlijken echtgenoot liever ziet sterven, dan dat zij haar eerzucht 
opgeeft. Dat is, wat het leven van Hortense vernietigt, daar nu haar hart 
meer aan weelde en zijden meubelen hangt dan aan mij." 

„Uw liefde kan niet heel groot zijn, als ge mij in papa voortdurend 
beleedigt," viel Hortense uit. Zij ging naar haar vader en hing aan zijn 
arm. „Wat zal ik doen, papa?" 

„Niet toegeven, meisje, anders heb je het voor altijd verspeeld," fluis- 
terde hij haar geruststellend in. „En nu, beste graaf, luister naar een 
verstandig woord, w-enscht gij, dat de verloving met mijne dochter blijft 
bestaan of niet?" 

„Ik houd er mij aan, als mijn wenschen worden opgevolgd," antwoordde 
Saint-Arnaud vast. 

„Ik verzeker u, dat ik mijn dochter slechts laat trouwen, als ik weet, 
dat zij volgens haar stand is verzorgd. Dat wil zeggen in de door haar 
zelf uitgekozen viila, met voldoende bedienden en een toelage van mij, 




„Le Grand Escalier" in de Groote Opera te Parijs. 
Reeds dadelijk bij de entree wordt men getroffen door de majestueuse marmeren trap met 30 statige 
marmeren zuiien ; den grootschen indruk, dien men bij aanschouwing van dit architecturale ge- 
wrocht krijgt, behoudt men bij het binnentreden van de groote zaal met haren rijkdom aan beelden 
en ornamenten, hare schoone plafondschilderingen, hare weelderige verlichting, haar reusachtig 

tooneel en prachtige decors ! 



zoodat zij de levenswijze, waaraan zij gewoon is, kan blijven volgen. Mijn 
dochter mag haar geld besteden, zooals zij wil, dat gaat mij niet aan. 
Voor mijn part kunt gij de komedie voor uwe kameraden verder spelen, 
dat gij niets van mij aanneemt. Dat is mij volkomen onverschillig, en of 
gij dan uw handschoenen verder door uw moeder laat wasschen om een 
paar stuivers te sparen, kan mij niet schelen." 

Saint-Arnaud was bij de ruwe toespeling op zijn armoede, afwisselend 
bleek en rood geworden. Met moeite bedwong hij zich. „Alles, wat ik 11 
zou kunnen antwoorden, moet ongezegd blijven, om het gevoel van Hortense 
te sparen," zei hij na een poos. „Maar gij, Hortense, zult nu wel inzien, 
dat de kwestie slechts door u is op te lossen. Wien zult gij volgen — mij 
of uw vader?" 

„En dat wilt gij u laten vragen?" riep Merrier donkerrood van toorn. 

„Neen." Het jonge meisje richtte zich op en trok den smallen gouden 

ring met doffen parel, die onder den anderen tooi bijna verdween, van 

haar vinger. „Hier is uw ring." 
Zij reikte Saint-Arnaud den ver- 
lovingsring toe. 

Saint-Arnaud nam hem aan 
en wierp hem in een niet te be- 
dwingen aanval van toorn door 
het venster op straat. Hortense 
keek een seconde als verstijfd in 
zijn bleek gelaat, en barstte toen 
in krampachtig snikken uit. „Mijn 
ring — mijn ring!" 

„Wees stil kind, voor dien 
koop ik u tien andere," troostte 
Merrier. 

Maar Hortense stiet haar vader 
terug. „Ga heen, ik houd niet van 
u. Hem heb ik lief, ik zal nooit 
een ander kunnen liefhebben!" 

„Hortense!" Saint-Arnaud 
trad weer op zijn bruid toe. Toorn 
en aandoening spiegelden zich 
op zijn trekken. „Liefste Hor- 
tense!" 

„O blijf bij mij," riep zij en 
wierp zich onstuimig in zijn ar- 
men. „Verlaat mij niet. Ilc wil 
niet zonder u leven. Verwijt mij 
niet al mijn fouten. Ik kan niet 
op eens veranderen." 

„Geef mij een bewijs," zei hij 
vriendelijk, terwijl hij het haar 
van haar voorhoofd streek, „dat 
gij mij werkelijk liefhebt." 

Zij zuchtte. „Maar dat kan ik 
toch werkelijk niet. Wij zouden 
bij al onze kennissen geblameerd 
zijn. Zie dat toch in, Francois!" 
Toen maakte hij onverbiddelijk 
de zachte armen los, welke om 
zijn hals geslagen waren. „Ik ben 
geen kind, waarmede 
spelen," zei hij bitter. 

Zonder den bankier met een 
blik te verwaardigen, zonder 
woord of groet verliet hij het 
vertrek. Aan de deur keek hij 
nog eens om. 

Hortense stond met slap neer- 
hangende armen in het weelde- 
rige vertrek, en zag hem met 
neerslachtige oogen na. 

Het was, alsof een woord aan 
haar lippen wilde ontsnappen. 

Het oogenblik ging voorbij. 
De deur sloeg achter hem 
dicht. 

„Papa — papa, hij verlaat mij 
werkelijk," kreet Hortense. 

De baron legde zijn hand vast 
op haar mond. 
nog hooren, hoe gij om hem 



gi) 



kunt 



„Stil!" beval hij. 
jammert, de dwaas!' 



,Moet hij misschien 



Hoofdstuk XIII. 



„Ga toch, als het je blieft, eindelijk zitten Amély. Je eeuwig heen en 
weer loopen maakt me zenuwachtig," zei Hortense. 

Er lag een prikkelbaarheid in haar stem, welke haar anders vreemd was. 
Ook uiterlijk was zij veranderd. Zij zag bleek en haar oogen lagen diep 
in het smalle gelaat. 

„Je hebt gelijk, mijn rondloopen helpt niets," gaf Amély toe. „Maar mijn 
angst, hoe de parade heden zal afloopen, is verschrikkelijk. Heb geduld 
met mij, Hortense, ik ben zoo ongelukkig!" 

Hortense antwoordde niet maar keek de straat in, waar de menigte op en 
neer liep. Er lag iets feestelijks op dezen heerlijken Septemberdag over Parijs. 
Van vele huizen wapperden de vlaggen. De groote parade, welke heden op het 
Champs de Mars zou plaats hebben, vormde een lievelingstooneel der 
Parijzenaars; daarbij ontplooide het tweede keizerrijk zijn glans, zijn volle 
militaire pracht. ( Wordt vervolgd). 



148 



DE PRINS. 




Mr. J. H. Hijmans. 



Tot hoogleeraren aan de Gem. Universiteit te Amsterdam 
zijn ben., i°. voor het Burgerlijk Recht en de Burgerlijke 
Rechtsvordering, zoomede voor het Romeinsche Recht en zijne 
geschiedenis: Mr. J. H. Hijmans; 2°. voor de encyclopedie 
der Rechtswetenschap en voor het Oud-Vaderlandsch recht 
en zijne geschiedenis: Mr. R. Fruin Th Azn. Mr. Hijmans 

werd geb. te Arnhem in 
1869, studeerde te Lei- 
den, Berlijn en Leipzig, 
promov. te Leiden in 1892" 
tot doctor in de Rechten 
aan de universiteit aldaar 
op een proefschrift : „De 

verjaringsinstituten". 
Mr. Robert Fruin werd 
in 1857 te Dordrecht geb., 
werd in 1894 Rijksarchi- 
varis in Zeeland, had zit- 
ting in onderscheidene 
f Mi B' belangrijke commissién, 

^BL 'iSf bekleedde eenigen tijd het 

voorzitterschap van het 

Zeeuwsch Genootschap 
van Wetenschappen en 
was verder met groote 
toewijding in het alge- 
meen belang werkzaam. — Hiernevens plaatsen wij een foto 
van Graaf en Gravin TolStoy. Graaf Leo Tolstoy werd in 
1828 in het gouvernement Tttla geb., maakte den Krimoor- 
log mede, trok zich uit het openbaar leven terug, om zich 
^^^^^ geheel be- 

zig te hou- 
den met de 
studie van 

allerlei 
maatschap- 
pelijke 
vraagstuk- 
ken en 
theologi- 
sche be- 
spiegelin- 
gen ; groo- 
ten naam 
verwierf 
hij door 
zijn beide 
groote ro- 
mans : 
„Oorlog en 
Vrede" en „Anna Karenina" . «■ De heer 
B. Koker Czn. hoopt 21 Sept. a.s. zijn zilve- 
ren jubileum als gemeente-secretaris van De Rijp 
(N.-H.) te vieren; met grooten ijver en nauw- 
gezetheid 
heeft hij 
steeds zijn 
functie ver- 
richt. —1 
Aan den 
adjudant- 
onder- 
officier- 
parkwachter, 

D. Derickx.werd 

de vorige week 
door Z. K. H. 
Prins Hendrik, 
namens H. M. 
de Koningin, in 
de wapenzaal 
van het Ko- 
ninklijk Paleis 
, „'t Loo" de gou- 
den medaille in de huisorde van Oranje overhandigd, 
wegens 36-jarigen trouwen dienst. ™ Hiernevens 
geven wij een afbeelding van Maarten Noordsij. 

geb. 5 Juli 1822 en Leentje Verhagen, geb. 7 Juni 

1824; van hunne 

11 kinderen zijn 





Sir George Buchanan. 



De tweelingbroeders Willem en Gijs van der Velde, 
geboren te vVadenoyen in de Betuwe, 24 Mei 1837. 




Mr. R. Fruin Th.Azn. 





zoo heel zonnig is. Hoewel geen directe hulp is gevraagd, 
kan het zijn nut hebben, op den minder gunstigen maat- 
schappelijken toestand te wijzen van de beide oudjes, die hun 
leven lang hard gewerkt hebben. —• Sir George Buchanan. 
buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Groot- 
Britannië en Ierland in Nederland, is benoemd tot Privy- 
council in Engeland. Ge- 
noemden diplomaat, die 
zich in de residentie zeer 
bemind gemaakt heeft en 
in hoog aanzien staat, 
ziet men noode heen- 
gaan. =™ Hiernaast geven 
wij een foto van de twee- 
lingbroeders Willem en 

Gijs van der Velde, van 

zeldzaam sprekende gelij- 
kenis; ze werden 24 Mei 
1837 geboren te Wade- 
noyen in de Betuwe, waar 
hun vader tuinman was, 
en dienden als koetsier 
en huisknecht in en nabij 
Meppel; thans woont Gijs 
weer in de Betuwe bij 
zijne dochter te Eek en 
Wiel, terwijl Willem als lantaarnopsteker in dienst is van 
de gemeente Zuidwolde (Drente). — Ds. K. F. Creutzberg, 
predikant der Ned. Herv. Gem. te Arnhem, ridder der orde 
van den Nederlandschen Leeuw, hoopt 25 September den 
dag te her- 
denken, dat 
hij vóór 40 
jaar zijn 
intrede al- 
daar deed. 



Tot burge- 
meester 
van Schie- 
dam is be- 
noemd de 
beer M. L. 

Honner- 
lage Grete, 

hoofd van 

de distilla- 
teurstirma 
P. Mel- 
chers te 

dier stede ; 

meenteraad. 




F. Creutzberg. 



Nieuwste opname van Graaf en Gravin Tolstoy, 

vervaardigd ter eere van den 82sten geboortedag (10 September) van den 

wereldberoemden schrijver en socioloog. 



B. Koker Czn. 



MMffiaHHEft 






■ 


HRHB^ 








w 1 

Cr f 


"C^B 




W< ï^HÏÏBB 


HHk ■' % 






P " ÊÊÊ& Wê 
mimWImwÊ 






¥"'!' 4 


r 1!' >;!ï tWmïJ 




Vijfenzestig-jarige Echtvereeniging van Maarten Noordsij, geb. 5 Juli 1822 
en Leentje Verhagen, geb. 7 Juni 1824. 



sinds langen tijd lid van den ge- 
waarvan verscheidene jaren wet- 
houder van onderwijs, heeft hij getoond de be- 
langen van de bloeiende stad met grooten ijver, 
met prac- 
tischen zin 
en met on- 
verflauwde 
toewijding 
te dienen; 
bovendien 
is hij een 
veelzijdig 
ontwikkeld en 
zeer minzaam 
man, waarom 
dan ook zijne 
benoeming als 
eene gelukkige 
keuze beschouwd 

wordt. «■■ De 
vorige week her- 
dacht debekende 
uitgever de heer 

J. G. Robbers te 

zich vóór 50 jaar als boekhandelaar in zijne ge- 
boorteplaats vestigde ; van zijne belangrijke uitgaven, 
noemen wij de werken van „Jules Verne", de 

„Encyclopedie 

van Winkler 




M. L. Honnerlage Grete. 
's-Gravenhage, den dag dat hij 




D. DerickK 

nog 5 in leven, terwijl ze zich in 

het bezit van een 8 i-tal kinderen 

en kleinkinderen verheugen ; de 

man gekleed als oud-visscher, de 

vrouw in jakje en met de ouder- 

wetsche slipjesmuts op het hoofd. Het echtpaar, woonachtig te Pernis, heeft van het vis- 

schersbedrijf geen goed gevulden spaarpot kunnen overhouden, zoodat de „oude dag" niet 



Achttal boksers, 6 weken oud, eigenaar de heer ]. van Veggel te Nijmegen. 



Prins", het groote „Woorden- 
boek der Nederlandsche Taal" 
van Kuipers, „Rubens en Van 
Dijck" door Max Rooses, „Else- 
vier's geïllustreerd Maandschrift" 
enz.; onderscheidene zijner uitgaven werden in vreemde talen overgebracht. Den verdien- 
stelijken jubilaris vielen talrijke blijken van waardeering en vriendschap ten deel. 



September 24 



1910 





ins 



@@diulq^^|e©is0© Bm«i 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland , 6.00 



f£ 



DIRECTEUR-UITGEVER : 
N. J. BOON te AMSTERDAM 



?i 



ss 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. ƒ 5.00 

• .. 6.— 

• ., 9-- 



I 




KONINKLIJK BEZOEK AAN DE HOOFDSTAD. 

H. M. Koningin Wilhelmina der Nederlanden en Z. M. Koning Albert van België, van het Stadhuis naar het Paleis op den Dam terugkeerende. 

FOTO A. 7. W. DE VEER. 



£ 



15° 



DE PRINS. 



Onze 1 7de~£euwsche 

Schilders. 

Gerard ter Borch.— 1617— 1681. 

Gesproten uit een hoogst begaafde 
kunstenaarsfamilie, openbaarden de 
aanleg en de neiging tot de kunst 
zich bij Gerard ter Borch reeds op 
jeugdigen leeftijd ; in zijn talentvollen 




Fortret van Gerard ter Dorch. 
Rijksmuseum. 



vader, een man van aanzienlijken 
huize, die groote buitenlandsche reizen 
deed, om zijn artistieken horizon te 
verruimen, vond hij een uitstekend 
voorbeeld ; slechts 8 jaar oud, greep hij al naar 
de teekenstift en schetste alles, wat hem in de 
omgeving van Zwolle — zijne geboorteplaats — 
aantrok : landschappen, figuren, ijstafreelen enz. 
In 1632 is hij te Amsterdam om zijn kunst tot 
hoogere ontwikkeling te brengen ; dat de natuur 




Gerard ter Borch. 



Beëediging van den Vrede van Munster (15 Mei 1648) ; de schilder zelf aan de uiterste linkerzijde. 
(Kopie naar het origineel in de National Gallery te Londen). — Rijksmuseum. 




Gerard ter Borch. — „De onwelkome Tijding". — Mauritshuis 



hem ook in dit gedeelte van het land aantrok, 
blijkt hieruit, dat hij de „Kiane van Biederode" 
teekende. — In 1635 komt hij op de lijst van 
Haarlemsche schilders voor ; hij voelde zich aan- 
getrokken tot de plaats, waar Pieter Molijn een 
leerschool had. Hij ging in de leer bij dezen, 
vertoefde van 1632 tot 1635 te Haarlem en kwam 
onder den invloed van de school van Frans Hals ; 
dit is in zijne vroegste stukken — tafreelen uit 
het soldatenleven — merkbaar ; kreeg Hals het, 
ondanks zijn genie en zijne werkzaamheid, op 
zijn ouden dag zoo arm, dat hij van stadswege 
gesteund moest worden, Ter Borch bleef tot zijn 
dood in goeden doen en in aanzien; in 1635 
vertrok hij voor eenigen tijd naar Engeland ; 
daarna bezocht hij lialië en bij terugkeer ves- 
tigde hij zich als portretschilder te Amsterdam. — 
Tijdens de vredesonderhandelingen te Munster 
in 1648 schilderde hij aldaar de portretten van 



onderscheidene afgevaardigden en deed daarbij 
van zijn hoog artistiek peil blijken ; zijn mees- 
terschap toonde hij in de vervaardiging van het 
Munstersche Congresbeeld, waarop de beëediging 
van den vrede is afgebeeld ; van dit beroemde 
stuk, waarop vele figuren van de vorstelijke ge- 
volmachtigden voorkomen en 
dat zich bevindt in de Na- 
tional Gallery te Londen, hangt 
een kopie in het Rijksmuseum; 
den schilder zelf staat aan de 
uiterste linkerzijde. 

Ter Borch's gesternte ging 
nu meer schitteren. Aan zijn 
vredesstuk, een waar meester- 
werk, dankt hij de eer, door 
den ambassadeur graaf Pene- 
rand uitgenoodigd te worden 
naar Spanje te komen, waar 
hij door den koning met hul- 
deblijken en geschenken — 
ordeteekenen, een gouden 

keten, medaillonportretten, 
degen, sporen enz. — over- 
laden werd. Evenals Rubens, 
die 20 jaar 
te voren in 
Spanje ver- 
toefde, 
kwam ook 
hij in vor- 
stengunst. 
Hij was 
zeer be- 
schaafd, 
galant en 
had uitste- 
kende ma- 
nieren, 
waardoor hij nog meer in den 
smaak viel ; de koning, onder- 
scheidene hofdignitarissen en 
grandes lieten hunne por- 
tretten door hem maken. Als 
de hoflucht hem misschien be- 
dwelmd zou hebben, de ont- 
nuchterende uitwerking van de 
jaloezie deed het hem vermoe- 
delijk geraden toeschijnen, het 
land der toredo's te verlaten ; 
beweerd wordt namelijk, dat 
vele voorname heeren te 
Madrid jaloersch op hem wer- 
den, omdat aanzienlijke dames 
hare portretten door hem lie- 
ten schilderen.. 

Hij bracht toen nog eeni- 
gen tijd te Parijs en te Lon- 



den door, vertoefde van 1650— 1654 te Zwolle, 
vestigde zich daarna te Deventer, waar hij 
van 1666 — 1681 — het jaar van zijn dood — 
een gemeente-ambt bekleedde ; ook hier ge- 
noot hij de eer door vele personen van den 
eersten stand uitgenoodigd te worden hun por- 
tret te vervaardigen. 



Gerard ter Borch is als portret- en genre- 
schilder een onzer voortreffelijke meesters van 
de oude school ; zijn stukken hebben een deftig 
cachet en munten uit door groote zuiverheid 
van teekening, door voornaamheid in opvatting, 
door meesterlijke compositie, door rijke kleu- 
renharmonie, door prachtig koloriet, door fijne 
schildering der kleedingstoffen, door eenvoud en 
levenswaarheid. 

Bode zegt van hem : 

„Al is men niet in begeestering voor hem 
gekomen, zooals voor onderscheidene mannen, 
die beneden hem staan, toch troont hij in de 
Roemhal der Hollandsche Kunst in voorname 
hoogte." 




Gerard ter Borch. — „De vaderlijke Raadgeving" (eene dame in wit satijn 

wordt toegesproken door een officier, op een stoel gezeten naast eene 

dame die uit een glas drinkt). — Rijksmuseum. 



DE PRINS. 



het oculair met den k ruisdra ad, is 



'Waarnemingen van de 
Bovenluchtlagen 

door het Kon. Ned. Meteorologisch 
. Instituut te De Bildt. 

Het Heelal bezit nog tal van gehei- 
menissen en biedt nog vele vraagstuk- 
ken, waaromtrent de mannen der we- 
tenschap zich voortdurend beijveren 
gegevens te verkrijgen, zoowel om als 
binnen onzen aardbol. 

Sedert een paar jaar is men bezig 
de richting en kracht van den wind in 
de bovenlucht waar te nemen, met be- 
hulp van z g. loodsballonnetjes; vroeger 
moest men zich bepalen tot den „nephos- 
koop", een rechtopstaande hark met naar 
boven gelichte tanden, draaibaar om 
een steel en voorzien van een verdeel- 
den cirkel ; het instrument werd zoo- 
danig opgesteld, dat de waar te nemen 
wolken zich evenwijdig aan de d wars- 
staaf achtereenvolgens langs de toppen 
der tanden bewegen; de tijd, verloopend 
tusschen het passeeren langs twee tanden 
levert eene maat van de wolkensnelheid; 
de hoogte der wolken moet op andere 
wijze nagegaan worden; men wendt 
daartoe aan gekleurde of ongekleurde 
caouthouc-loodsballonnetjes, die een ge- 
wicht van 15 tot 50 gr. hebben en ge- 
vuld worden met waterstofgas uit eene 
kruik; voor de plaatsbepaling der bal- 
lonnetjes dient een klein instrument, 
theodoliet genaamd, bestaande uit een 
kijker in 2 loodrecht op elkaar geplaatste 
helften; het horizontale deel, waarin 
draaibaar om eene verticale as, terwijl 
de stand op een horizontalen cirkel 
afgelezen wordt; de andere helft bevat 
het objectief met vizier en korrel, is 
draaibaar om de as van de horizontale 
helft, terwijl men den stand op een 
vertikalen cirkel afleest. Zoo wordt 
de richting bepaald; de gebroken 
vorm van den kijker maakt het mo- 
gelijk om steeds in horizontale richting 
te blijven waarnemen, zoodat de nek- 
spieren aan geen zware beproeving bloot- 
gesteld zijn. 

Zoodra de ballon losgelaten is, neemt 
de waarnemer hem op den korrel en 
meestal gelukt het, voordat een minuut 
verstreken is, het beeld op den kruis- 
draad te houden door middel van 
schroef bewegingen aan het instrument. 
Na iedere minuut wordt opnieuw, door 
aflezing van de kijkerstanden op de 
cirkels, de richting van den ballon be- 
paald. Den geheelen weg, dien hij aflegt 
voor zooverre de waarneming door den 
kijker dat mogelijk maakt, kan men ver- 
der leeren kennen, met behulp van de 
constant blijvende stijgsnelheid. Zoo 
kan men dan de richting en de snel- 
heid van den wind in de verschillende 
lagen afleiden en dus gegevens ver- 
zamelen ter beoordeeling van de min- 
dere of meerdere standvastigheid van 
het weer; om het uitzicht vrijer te 
hebben, geschieden de waarnemingen 
meestal op het platform van den toren 
van het Meteorologisch Instituut. De 
resultaten, tot nu toe verkregen, zijn 
bevredigend. 



De bekwame directeur van het Kon. 
Nederlandsch Meteorologisch Instituut, 
Prof. Dr. E. van Everdingen, was zoo 
welwillend, ons zijne inzichten als volgt 
te resumeeren : Al belet de zware be- 
wolking hier te lande dikwijls de waar- 
neming tot groote hoogte (10 K.M. 
werd enkele malen overschreden), toch 
zullen door internationale samenwer- 
king op dit gebied resultaten van groote 
waarde verkregen worden ; practische 
uitkomsten levert de methode ook voor 

de veiligheid der luchtvaart door het oplaten van ballons vóór elke op 
stijging der Ned. Vereeniging voor Luchtvaart. 




Een 2)ansles? 



Ik leunde als een toonbeeld der ver- 
veling in een hoek van het salon. 
Rondom mij raasden de golven van 
de ballucht en ik kwam mij voor als 
een door deze golven aan den oever 
geworpen, waardelooze mossel, waar- 
naar geen rnensch grijpen wil. 

„Waarom dansje niet?" vroeg mijn 
vriend, terwijl hij mij met zijn vroolijke 
oogen scherp in het gezicht keek, waarop 
een vingerdik de stof der wereldmoe- 
heid lag. 

„Omdat ik niet dansen kan!" ant- 
woordde ik met fraaien eenvoud. 

Mijn vriend noemde mij eerst een 
schaap, daarna een ezel en ten slotte, 
nadat hij een tijdje naar een derde 
wezen uit het dierenrijk had gezocht, 
een idioot. Daarna verviel hij meer in 
algemeene beschouwingen, terwijl hij ge- 
woonweg beweerde dat ieder, die niet 
dansen kon, voor den aardkogel maar 
onnutte ballast was en dat het voor 
zulke lieden beter was, als zij zich ge- 
durende het carnaval lieten begraven. 
In een prachtige redevoering verklaarde 



lij mij daarop dat het dansen een der 



Automobiel en Maaimachine. -- De vernuftige samenstelling vergemakkelijkt het 
practisch gebruik op grasvelden en verzekert een groote snelheid van arbeid ; 
in de parken van Berlijn heeft de automobiel-maaimachine veel succes. — Onze 
foto brengt de verschillende deelen en de werking zoo duidelijk in beeld, dat 
nadere verklaring overbodig is; de snijwalsen vervangen de hand-grasmaai- 
machines en kunnen tegelijk met de auto in beweging gebracht worden. 



Nu wist ik het. Ik mng achter 




Waarnemingen van de bovenluchtlagen door het Kon. Ned. Meteorologisch 
Instituut te De Bildt, door middel van caoutchouc-loodsballonnetjes, wegend 15 
tol 50 Gr., gevuld met waterstofgas; dadelijk na de loslating worden richtingen 
snelheid waargenomen met behulp van een instrument, theodoliet genaamd, be- 
staande uit een kijker in twee loodrecht op elkaar geplaatste helften. De obser- 
vatie geschiedt meestal op het platform van den toren van het Instituut, terwijl 
de verdienstelijke directeur Prof. Dr. E. van Everdingen ons mededeelde, dat de 
resultaten tot nu toe bevredigend zijn en dat door internationale samenwerking 
veel zal bereikt kunnen worden. — Enkele malen werden waarnemingen tot pi. m. 
10 K M. hoogte verricht. — Onze foto brengt in beeld de theodoliet en den 
ballon op het oogenblik van de opstijging. 



met den keliner, terwijl hij het 
Mijn vriend kwam en zeide: 



1 

uitgelezenste vermaken was en hij ein- 
digde : 

„Probeer het eens met een polka. 
Dat is het gemakkelijkste. Een, twee, 
drie en dan hop! Alleen courage is er 
voor noodig!" 

Hij ging weg. 

„Een, twee, drie en dan hop!" 
een zuil staan, en probeerde een proef hop. 

Wat was dat gemakkelijk! Mijn moed 
groeide aan, mijn beenen trilden. Vriendje, 
je zult je over mij niet schamen. Neen, 
ik laat mij niet begraven. Ha, meisjes 
en vrouwen, maak je gereed. Ik wil 
dansen, dansen, dansen. 

Ik smachtte naar een dansje. 

En wel liefst met de liefste jonge 
dame. Maar eerst nog een keer achter 
de zuil . . . 

Een, twee, drie, hop, hop, hop ! 

Ik vergewiste mij door driemaal te 
vragen, dat men juist een polka speelde, 
en naderde met de wijdbeensche schre- 
den van een held, die voor niets terug- 
schrikt, een blond gelokt meisje, en 
maakte voor haar de diepste buiging, die 
ik ooit in mijn leven gemaakt heb. 

De dame lispelde glimlachend een 
woordje van toestemming en de polka 
begon. Wij deden eenige passen. De 
schoone lachte niet meer. Wij deden 
nog een paar passen en het gelaat 
mijner danseres kreeg een uitdrukking 
als een gletscher. Ik telde krampachtig, 
maar het scheen mij toch toe, alsof bij 
mijn dansen niet alles in orde was. Een, 
twee, drie. Ik raakte nauwelijks den 
vloer aan. Ik danste namelijk steeds 
op de voeten van de anderen. Merk- 
waardig toch, dat de menschen het 
steeds zoo inrichten, dat ze met hun 
teenen onder mijn voeten kwamen. Een, 
twee, drie, hop, hop, hop ! In mijn ooren 
bruiste het als een orkaan, ergens, heel 
in de verte ging het „Tatata! Tsjing- 
tsingtsjing!" het was mij alsof ik het 
middelpunt was van een afschuwelijk 
ringspel. Alles draaide : de stoelen, de 
tafels, de pilaren, het plafond. Hoera, 
alles danste en ik zou niet dansen? een, 
twee, drie, een ... Ik voelde dat mijn 
danseres zich wist los te maken uit mijn 
armen, ik wilde ophouden, maar een 
geweldige duizeling greep mij bij 't hoofd 
en draaide mij rond, zoo lang, tot ik 
eindelijk in den schotel met gebraad, 
dien een keliner voorbij droeg, een ge- 
willig steunpunt vond. 

Ik veegde het zweet van mijn voor- 
hoofd, betaalde het gebraad en deed 
nog verscheidene andere dingen om mij 
kostelijke vleesch opraapte, te verzoenen. 
„Probeer het nu eens met een wals, dat 



152 



DE PRINS. 



Maar de ceremoniemeester kwam op mij toe en bad me met opgeheven handen 
om toch in 's hemelsnaam uit de rijen te verdwijnen. 

Daarna kwamen zes heeren van het comité op me at en vertelden me dat ze 
met alle mogelijke genoegen mijn entreegeld wilden terugbetalen, als ik toch maar 
de zaal wilde verlaten. Ik wilde onderhandelen, maar twaalf handen van comité- 
leden gingen met me naar de garderobe, waar ze mij met groote handigheid en snel- 
heid aankleedden. Ik had niet genoeg tijd om eens goed met de lui te praten, maar ik 
zeide den heeren toch, dat niets me nu meer kon verhinderen, om mij in zekere door 
muziek begeleide bewegingen, die men dansen noemt, te oefenen. „Mijne heeren," 
zei ik met waardigheid, „de leeuw heeft bloed geroken." Mijn vriend drukte mij 
bemoedigend de hand en meende : „Je hebt gelijk, men moet zich oefenen !" 



Ket Belgische Koningspaar in de Hoofdstad. 

De hartelijke en levendige toejuichingen, die den Hoogen Gasten overal, waar 
zij zich met H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik vertoonden, ten deel 
vielen, zijn even zoovele bewijzen, dat ook de Nederlandsche natie met oprechte 
gevoelens van sympathie vervuld is voor Koning Atbert en Koningin Elisabeth, 
welke zich door bijzondere beminnelijkheid en bekoorlijken eenvoud onderscheiden. 

Het bezoek zal in hooge mate bevorderlijk zijn aan de goede betrekkingen 
tusschen de beide nabuurstaten, ongetwijfeld ook de vriendschapsbanden nauwer 
aanhalen en is als 't ware de bekroning van het gemeenschappelijk werk, 




H. M. Koningin 

Elisabeth en 

Z. K. H. Prins 

Hendrik van het 

Stadhuis naar het Kon. Paleis op 
den Dam terugkeerende. 



gaat langzamer. Een, twee, drie, vier, 
vijf, zes, en dan daarbij met de voeten 
slepen 

De kapelmeester begon met een wals. 
Donauwellen. Dikwijls had ik gehoord, 
hoe heerlijk men hier op walsen kon. 

Ik ging de polka-historie nog eens 
na en vond, dat het nog niet zoo heel 
slecht gegaan was. Het scheen mij het 
beste, ook mijn tweede proeve af te 
leggen met de blonde dame. Toen ik 
voor haar echter mijn buiging maakte, 
verschanste ze zich reeds achter twee 
stoelen en vinnig verklaarde ze, dat ze 
om hulp zou roepen als ik niet dadelijk 
wegging. 

Ik verliet dit merkwaardig schepsel 
en wendde mij met mijn gunsten tot een 
dikke dame met een goedig gezicht. 

Wij walsten. Maar na ongeveer twee 
minuten ging de dans zoowat over in 
een worstelpartij. 

Ik hield mijn dame, terwijl ze voort- 
durend „dank u, dank u" fluisterde, 
omklemd als een zeepolyp, vast besloten 
haar streven naar verandering van situatie 
tot het laatste oogenblik' zonder succes 
te laten. Nu ja, hoe zou de oefening 
anders ook gelukken ? 

Het gezicht van mijn danseres had 
niet gelogen. Ze was waarlijk erg goed- 
moedig. Met geringschatting van het 
feit, dat de danskunst toch eigenlijk 
een kunst van mimiek is, voerde ze 
met mij een interessant gesprek over 
de kunst zelf, waarbij ze telkens weer 
de vermanende woorden : „Maar mijnheer, slepen, slepen moet u !" herhaalde. 

Ik wilde mij niet laten bespotten. Ik sleepte met mijn beenen in 't rond, alsof 
het bezems waren en alsof ik er een parketvloer mee moest schoon vegen. Ik 
sleepte verscheidene tafels omver, ik sleepte den piccolo zoowel als een deel der 
stoelen mede en ik had zeer waarschijnlijk de heele muziek meegesleept, als ze 
niet op een podium had gezeten, waar ik met den besten wil van de wereld niet 
bij kon komen. Ik vergenoegde me dus ten slotte mijn dame en met haar een 
dansend paartje naast ons met een prachtigen, wijden zwaai tegen den grond te slepen. 

We vormden een prachtig, verward kluwen en toen ik de zaak eens goed 
bekeek, dacht ik onwillekeurig aan den Gordiaanschen knoop. 

Dwars over mijn vest lag iemand, die zwaar ademhaalde en die bijzonder 
langen tijd noodig had om op te staan. Ik maakte hem er hoffelijk op attent, dat 
de wals nog niet gedaan was, en dat ik niet op den grond wilde blijven liggen, 
maar verder wilde dansen. 

Hij zeide daarop, dat hij, als ik hem niet beloofde niet meer te zullen dansen, 
tot den jongsten dag op mij zou blijven liggen. Ik bracht hem door eenige stompen 
tot de overtuiging, dat het geen manier van doen was, een medemensch op een 
dergelijke manier zijn dansgenoegen te vergallen. Hij luisterde eindelijk naar mijn 
stompen en hielp mede het kluwen te ontwarren. Mijn vriend zeide : 

„Probeer het nu eens met een quadrille ! Daar hoef je alleen maar goed op te 
letten, wat de anderen doen." 

Ik schommelde dus een dame op en maakte me gereed voor de quadrille. Het 
werd een fantasie-quadrille, zooals er nog nooit een vertoond was. Geen wonder, 
dat iedereen naar me keek, en dat niemand zijn verbazing onderdrukken kon. 



Foto's A. J. W. de Veev. 
Z. M. Koning Albert van België inspec- 
teert de Eerewacht der Grenadiers vóór 
het Koninklijk Paleis op den Dam, on- 
middellijk na aankomst van het Cen- 
traalstation. H. M. Koningin Wilhelmina 
der Nederlanden rechts van den Koning 
ter hoogte van demonumentalelantaarn. 



Het Belgische en het Nederlandsche Koningspaar op het Balcon van het Koninklijk Paleis op den 
Dam; op dit historische moment van beteekenis stegen enthusiastische toejuichingen uit de dicht- 
aaneengesloten menschenmassa op, naar het statige en trotsche gebouw van Jacob van Campen ! 

Een onvergetelijk schouwspel! 



DE PRINS. 



i53 




dat dit jaar op het gebied van nijverheid, kunst, 
letterkunde is tot stand gebracht. 

Het feestprogramma was zeer aantrekkelijk : De 
taptoe, de schitterende muziekuitvoering in het Concert- 
gebouw, de Vloot-revue vonden bewondering bij allen, 
die het voorrecht hadden, daarbij tegenwoordig te zijn. 

Het bezoek van Koning Albert en zijne zoo lieftallige 
Gade heeft te Amsterdam een voortreffelijken indruk 
gemaakt en zal lang in herinnering blijven. 



Kij was bij de pinken. 



H. M. Koningin Wilhelmina en 
Z. M. Koning 
Albert (bur- 
gerkleeding). 



De eenige woor- 
den, die gedurende 
den maaltijd ge- 
hoord worden, ko- 
men van hem. 

Den geheelen 
avond blijft dat zoo. 
Ten laatste vraagt 
hij: 

„Voeljejewaton- 
lekker vandaag?" 

„Volstrekt niet," 
antwoordde zij 
koeltjes. 

„Wat scheelt er 
dan aan?" 

„Dat moest je 
toch weten." 



Mijnheer Pettifer komt thuis 
zijn vrouw buitengewoon stil. 



om te eten en vindt 



„Neen; je hebt niets gezegd 01 gedaan." 

„Maar waarom ben je dan zoo?" 

„Ik denk dat je vergeten hebt welke dag het van- 
daag is?" 

„Neen. 't Is vandaag de 16de October 1909." 

„Mijn verjaardag, die je nog nooit vergeten hebt, 
en — " 

„Wacht even, lieve ! Ik vergat je verjaardag niet." 

Zij lacht door hare tranen heen en denkt aan een 
mooi geschenk. 

„Dat dacht ik al, lieveling !" roept ze uit. „Je hebt 
hem dus niet vergeten ?" 

„Neen. Hoe oud ben je nu?" 

„Nu, veertig, dat weet je toch." 

„Nu, lieve engel. Vindt je nu niet, dat het fijnge- 




H. M. Koningin Elisabeth en 
Z. K. H. Prins 
Hendrik (bur- 
gerkleeding). 



voeliger van mij 
is, net te doen 
of ik je verjaardag 
vergeet, dan je 
er aan te herin- 
neren, dat je al 
bij de ouderen ge- 
rekend wordt ?" 
Den volgenden 
dag vertelt zij 
ieder, wie het 
maar hooren wil, 
dat haar Karel de 
iijngevoeligste man 
op de wereld is. 




Tusschen stu- 
dent zijn en stu- 

deeren bestaat 
vaak dezelfde even- 
redigheid als tus- 
schen vrijen en 
trouwen. 



Zelden bood het IJ een tooneel zóó kleurig, beweeglijk, zóó frisch, bedrijvig, zóó levendig en bekoorlijk als in den ochtend van 17 September tijdens de Vloot-revue, ter eere van het 
bezoek van het Belgische Koningspaar! De kolossale zeekasteelen en andere oorlogsvaartuigen van onze Marine, de honderden groote en kleine gepavoiseerde schepen boden in de 
heerlijke ochtendzon een onvergetelijken aanblik ; indrukwekkend was het oogenblik, toen het marinegeschut over het watervlak dreunde ter verwelkoming van de Hooge Gasten ! 
Foto boven: De Koninklijke Marinesloep met gouden boeg; onze foto werd genomen op 't oogenblik, dat de beide Koningsparen met hoog gevolg in de sloep stappen; het vaartuig werd 
voortbewogen door 20 matrozen en gecommandeerd door den luitenant ter zee 2de klasse J. A. Brouwer. Foto links onder: De Koningssloep varende langs de verschillende schepen ; op den 
achtergrond: twee oorlogsbodems. — Aan boord van de torpedobooten en mijnenleggers stond de equipage op het voorschip aangetreden en bij het passeeren van de sloep werd een 
driewerf hoezee geroepen; op de groote schepen werd de parademarsch geslagen en eveneens „hoezee" gejuicht. Foto rechts onder: De verlichting van de vloot op het I] (gedeeltelijk). 




Aankomst van de Koninklijke Echtparen aan de Sarphatikade na den boottocht door de wateren van Amsterdam ; 
bij het verlaten van de salonboot geeft Z. M. Koning Albert onzen burgemeester Jhr. Roêll de hand. Van de Sarphatikade werd per rijtuig naar het Koninklijk Paleis teruggereden, 



154 



DE PRINS. 




Wandelende Bladeren in „Artis". — Boven in het midden ; Een volwassen mannetje ; rechts en links boombladeren Ier vergelijking. 
Beneden: Twee wijfjes, waarvan het ééne (het grootste) gevleugeld en dus volwassen is. 




Wandelend© Bladeren in „Jfcrtis". 

' et kweeken van de wandelende bladeren uit ons Oost-Indiê 
is dit jaar gelukt. Geen dier in Artis wekt in den laatsten 
tijd zóó de belangstelling, als dat uiterst merkwaardige insect. 
In de kleine afdeeling van een voormalige plantenkas, die 
dezen zomer als hulpinsectarium dienst doet, totdat in 't voor- 
jaar van 191 1 het nieuwe gebouw, waarin het insectarium zal worden gehuis- 
vest, gereed is, stroomen stadgenooten en vreemdelingen te zamen, om daar 
vol bewondering te blijven stilstaan voor een diertje, niet grooter dan een 
normaal eikeblad, maar dat zoo volkomen in kleur en vorm op een blad 
lijkt, dat het haast daarvan niet is te onderscheiden. Veel grooter is de 
gelijkenis, dan onze foto zou doen vermoeden. Ook de kleur werkt mee. 

Er komen bezoekers, die meenen, dat „Artis" een loopje met hen 
neemt, dat van bladeren en stukjes blad zoo iels gemaakt is, wat op een 
dier lijkt en dat zich met mechaniek beweegt. Maar het Koninklijk Zoölo- 
gisch Genootschap „Natura Artis Magistra" is een veel te ernstige in- 
stelling, om haar van zoo iets te verdenken. 

Wanneer men de wandelende bladeren nauwkeurig beschouwt, ziet men, 
dat ze evenals andere insecten een kop met oogen en sprieten bezitten, 
dat ze vleugels en pooten hebben. Maar 't lijf lijkt een blad, de vleugels 
lijken bladeren, waarin de nerven duidelijk zijn afgeteekend, de pooten 
lijken stukjes blad. En de gelijkenis is zóó volkomen, dat niemand, die 
voor 't eerst voor de dieren komt te staan, ze direct ziet. De oppasser 
moet ze ontelbare malen per dag wijzen aan bezoekers, die er vlak 
voor staan. 

Den vorigen winter ontving ik de eieren, waaruit de wandelende bla- 
deren gekweekt zijn. Die lijken al op plantenzaden. In Februari van dit 
jaar kwamen de diertjes uit het ei. Door de welwillende medewerking van 
Dr. Koningsberger te Buitenzorg had ik reeds vroeger de zaden bekomen 
van de voederplant, waarvan het wandelend blad op Java leeft. Onze hor- 
tulanus, de heer Van Laren is zoo vriendelijk geweest daarvan in een der 
kassen van den hortus eenige planten op te kweeken. Ik kon dus 
de diertjes, die bij hun geboorte al den bladvorm hadden, het ge- 
schikte voedsel geven. Maar ik beproefde het ook met enkele inheemsche 
planten, o. a. met eikebladeren, die ook in den winter steeds in „Artis" 
voor de rupsen worden in voorraad gehouden. Tot mijn niet geringe 
vreugde zag ik, dat de diertjes daar met minstens evenveel smaak van aten, 
dan van het voedsel, dat hun ouders in ladië hadden genuttigd. Zelfs 
gedijden ze met eikelof nog beter, dan met de Indische planten. Daarom 
bleven wij ze steeds bebladerde eiketakjes voorzetten. 

De wandelende bladeren, die in Indië op vochtige plaatsen leven, hebben 
véél vocht en véél warmte noodig. Daartoe is om een verwarmingstoestel 
een kastje gebouwd, met een temperatuur van gemiddeld 8o° F. Daarin 
is een insectarium geplaatst, waardoor, door den bovenwand heen, een dot 
katoenen draden gaat. Die draden verspreiden zich door en over de voe- 
derplant. Ze komen uit een groot glas met water. Zoo vallen steeds drup- 



pels op de bladeren, waarvan gretig door de dieren wordt gedronken. 
Bovendien wordt op deze wijze de lucht zeer vochtig gehouden. De boven- 
wand van het insectarium, zoowel als de bodem is van geperforeerd zink, 
zoodat een goede ventilatie van 't inwendige mogelijk is. Doordat de lucht 
om het insectarium van dezelfde temperatuur is, als er in, ontstaat tegen 
de wanden geen condensatie van waterdamp, wat schadelijk zou zijn, door- 
dat de dieren daardoor tegen de koude glasruiten zouden vastplakken. 

Laat ik ten slotte nog even vermelden, dat dezer dagen in Artis weer 
wandelende bladeren geboren zijn, zoodat hoogstwaarschijnlijk Artis nog 
langen tijd deze interessante insecten bezitten zal. R. A. Polak. 



Gedenkschriften van een Oud~Koïoniaaï. 

Bewerkt dook CLOCKENER BROUSSON. 

XIII. 

„En noü mot ik je nog vertelle, hoe 'n soldaat zich in en tegenover de 
burgermaatschappij te gedrage het. 

Ik zei je al, dat ie stééds, wanneer 't nóódig is, de politie mot helpe, 
ja zelfs uit èige beweging ingrijpe mot as vrouwe, kindere of zwakke door 
gewéld worde bedreigd en 'r toevallig géén politie bij de hand is ! 

Hoor je dus hülpgeschrei, dan vlieg je er héén ! Hoor je 't noodsignaal 
van 'n agent, je weet nou wat je plicht is ! 

Alleen lafaards zegge „ik heb er niks mee temake!" En laf- 
aards kunne ze bij de militaire niet gebruike ! 

Je kunt immers zwémme, niet ? ! Noü, as er iemand an 't verdrinke is, 
dan spring jij in 't water ! 

Zijn 'r in 'n brandend huis nog ongelukkige te redde, 'n soldaat leert 
niet voor niemendal gymnastiek en waagt dus z'n leve ! 

Zie je 'n hollend span paarde voor 'n wage, dan werp jij je met 'n 
flinke ruk, van op zij in de leidsels en brengt ze tot staan ! 

En zóó zou ik je nog tal van gevalle kunne ópnoeme, waarbij 'n soldaat 
zich verdiénstelik make kan. Zoo iets komt dan natuurlik in de krante en 
verhoogt 't aanzien van de militaire stand in 't algemeen en van je korps 
in 't bijzónder ! Je kunt op dié manier reeds in vredestijd bewijze geve van 
moed, beleid en trouw, ja je kunt zelfs de éér geniete, dat je gedrag bij 
garnizóénsorder, voor 't front van de troep wordt bekend gemaakt en 
geprèze ! 

'n Goed soldaat duldt verder niet, dat in z'n bijzijn met minachting 
gesproke wordt over 't Léger, 't Vaderland of 't Vórstelik Huis! 'n Kalm 
maar beslist „mag ik u beleefd verzoeke in m ij n tegen- 
woordigheid niét zoo te spreke!" maakt meestal reeds vol- 
doende indruk en as 't niet helpt, sla er dan desnoods op lós of wat nog 
béter is, arrestéér de belhamel en lever 'm óver an de politie ! 

'n Góéd militair is natuurlik 'n góéd oranjeman en 'n góéd vaderlander ! 
An. politiek dóét ie niet ! Clerikaal of liberaal of sociaal, dat laat 



DE PR1N S. 



'55 



'm koud ! Voor hém geldt slechts één leuze : M e t 
voor Koningin en Vaderland! Voor de 
houdt ie zich neutraal ! l ) 

Wanneer bij 'n plechtige gelegenheid ons oude 
Wilhelmus of Wien Neêrlandsch 
bloed gezonge of gespeeld wordt, dan geeft ie 
an de burgerij 't vóórbeeld van liefde en trouw 
door dadelik flink en eerbiedig op te staan of 'n 
stramme militaire houding an te neme. Binnens- 
huis ontbloot ie daarbij, zóó noodig, 't hoofd en 
buite saleweert ie, nèt zoolang as dat de melodie 
zich hóóre laat. 

't Is gék, dat de Hollanders, die anders toch 
voor géén natie in vaderlandsliefde en gehecht- 
heid an 't regeerende stamhuis behoeve onder 
te doen, bij zulke gelegenhede zich zoo slecht 
wete te gedrage. Ze geneere zich bijna altijd om 
eens flink voor hun gevoelens uit te kome. Ze 
zijn b zoo bang, dat andere 't misschien gèk of 
anstèllerig zulle vinde en ze hebbe meestal 'n 
flink voorbeeld noodig om hun bleuheid, want 
dat is 't, te overwinne. Nu dat vóórbeeld mot 
de soldaat of matroos dan maar geve, dan sleepl 
ie de schuchtere burgerij van zélf mee. 2 ) 



') Het is zéér verkeerd, dat in ons land actief dienende 
officieren en onderofficieren kiesrecht hebben, en dat 
de Ministers van Oorlog en Marine gekozen worden uit de 
bovendrijvende lichtingen. Dat brengt politieke partijschap- 
pen in Leger en Vloot, dat verdeelt, dat verzwakt de 
innerlijke kracht ! In Duitschland kiest zélfs 'n Armee- 
Korps-Commandant niet en zoo hóórde 't ook bij ons te 
zijn ! 

2 ) Wat Bootsma hier zegt is helaas ! maar al te waar. 
De Hollander is in 't publiek nuchter-fatsoenlijk en ó zoo 
bevreesd om de aandacht te trekken. Hij wacht altijd op 
wat de anderen zullen doen en alléén als hij 'n paar glazen 
couragewater naar binnen heeft, begint hij te durven ! Die 
ongelukkige schuchterheid trof ik nog bij géén ander volk 
in zóó hooge mate aan. We durven niet ééns 'n flink 
hoera te roepen en laten dat maar liever aan de blijde 
jeugd over en je hoed b.v. afnemen voor 'n begrafenis, 

of voor 'n vaandel , dat staat immers zoo 

gèk! De mensche mochte eens iache! Nee 
dank je hoor! dat doen ik niet!" 

Dat men Jan Publiek door 'n góéd voorbeeld stééds 
meesleept, heb ik dikwijls persoonlijk in praktijk gebracht. 
Voor eenige maanden nog, op de Brusselsche Tentoonstel- 
ling, in dat zoo gezellige Alt-Düsseldorf! De 
Beiersche Kapel speelde er op 'n gegeven moment achter 
elkaar het Belgische, Fransche en Duitsche Volkslied, 




gens treedt 'n soldaat bescheide en niét anmatigend 
zal bevoorbeeld an vróüwe of oudere manspersone 
z'n zitplaats in 'n tram afstaan, niét door ruwe 
ongemanierde taal z'n omgeving hindere, ja alles 
doen, wat in de ooge van de burgerij ons leger 
maar verhóóge kan in aanzien. 

Wat je vooral late mot in dienst is 't drinke 
van te véél alcohol ! 

Ik voor mij gebruik nóóit jenever of zoo iets. 
Alleen nü en dan 'n glaasje bier en dat nog met 
mate. 

Vroeger lustte ik ze wel, maar sinds ik eens 
in Indië 'n kameraad heb zien dóódschiete, die 
in 'n drónke bui zich vergat en z'n korp'raal 'n 
oplawaai gaf, dacht ik zoo bij me eige: donders 
Bootsma, dat kan er de beste overkomme, as-ie 
'm om het en zie je, van af dat oogenblik, heb 
ik ze niét meer geproefd ! 

Nou, eerlijk gezeid, voelde ik me op de lange 
duur véél lekkerder en daarom geloof ik 't graag 
as ze zegge, dat 't ook de pest is voor je ge- 
zondheid ! 

Vooral in de Oost gaan er héél wat door die 
vierkante pot ') naar Kap'tein Jas 2 ). 

Anders is Indië géén ongezond land, maar je 
mot er van de Jandóédel 3 ) af blijve ! 

Eén of twéé borrels per dag, kan er nog mee 
door, doch 't is de gróóte kunst om 't daarbij te 
late! En daarom zeg ik maar, drink liever hééle- 
maal niet en gebruik je cente voor wat verstèr- 
kends, voor eieie, gekookte melk of cacao of zoo iets. 




Een der prachtig geschilderde vermaarde ramen in de 
beroemde Sint-]anskerk te Gouda (16de eeuw) ; in deze 
periode bereikte het glasschilderen een ongekende hoogte 
en waren de gebroeders Dirk en Wouter Crabeth de be- 
roemdsten onder de kunstenaars op dit gebied; van de 
31 ramen wer- 

den er 9 door 

Dirk en 4 door 

Wouter met 

schilderingen 

versierd. 



die ook ach- 
tereenvolgens 
door de ver- 
schillende aan- 
wezige Belgen, 
Franschen en 

Duitschei s 
staande werden 
meegezongen. 
Tot mijn ver- 
bazing en ergcr- 
nis liet het 
Nederlandsche 
Volkslied zich 

intusschen 
wachten, waar- 
op ik, m ij 
gelukkig 
nóóit ge- 
ne e r e n d e, 
uitriep : „He r r 
K a p e 1 1 - 
meister! 
Es g i b t 
a u c h Hol- 
lander!" 
(Kapelmeester, 
er zijn ook 
Hollanders !) 
De Beier boog 
vriendelijk, zei 

iets tot z'n 
muzikanten en 
dadelijk daarop 
klonk ons heer- 
lijk mooi oud- 
Wilhelmus 



door de zaal ! Tóén opstaande sleepte ik niet alléén de 
vele aanwezige Nederlanders, maar het gehééle internati- 
onale publiek van Belgen, Franschen, Duitschers enz. enz. 
mede. Bijna allen stonden als één man op en ons Volkslied 
werd stormachtig toegejuicht! — 'n Echte stammige óér- 
Duitscher (type Landweer "o — 71) aan 't tafeltje naast 
me, riep me toen joviaal toe: „Prosit Herr! Das 
war verd. gut!" en we dronken onze biertjes uit op 
de gezondheid van Koningin Wilhelmina en van Haar 
machtigen Neef, den Keizer van Duitschland en Prins 
van Oranje ! 

') Groote zwarte vierkante literflesschen met export- 
jenever gevuld. De kwaliteit van dat exportartikel is 
meestal zéér slecht. 

2 ) „Kapitein Jas", zoo noemen de soldaten in Indië 
den inlandschen doodgraver. Waarom, bleef mij tot nü 
toe onbekend. 

8 ) Jenever. C. B. 




De beroemde St. -Janskerk te Gouda. — Het oorspronkelijk gebouw verrees in de 14de eeuw; kort na den bouw brandde de kerk af; ze werd herbouwd, werd in 1438 opnieuw 
door het vuur verwoest ; ten derden male uit hare assche herrezen, werd ze door den bliksem getroffen, maar de stad, geen wanhoop kennende, liet een nieuw bedehuis oprich- 
ten, grootscher dan te voren, dat door koningen, prinsen, prelaten en regeeringspersonen met kunstig geschilderde glazen begiftigd werd. — Van de twee torens is de eene, een 
zoogenaamde dakruiter welke boven het kruis geplaatst was, in de 19de eeuw afgebroken De andere, die zeer hoog en fraai was, is in de 17de eeuw bouwvallig geworden, en 
is hierdoor ingskort In de kerk zijn bovendien het fraaie orgel, het koorhek, de grafzerk van Dirk Volkertsz Coornhert, de tombe van Hieronymus van Beverninck, en de 
memorietafels der familie Cool, de bezichtiging overwaard. — Het interieur van de kolossale kruiskerk heeft een ruim en schoon koor, waarvan de plechtige aanblik door de 
prachtig beschilderde ramen verhoogd wordt; vóór de kerkhervorming had de kerk 52 altaren — Foto links: De kerk (uitwendig) ; doordien het gebouw door huizen omringd 

is, kon geen betere foto vervaardigd worden. — Foto rechts : Het interieur van de kerk. 



DE PRINS. 




Koninklijk Bezoek aan het Begijnenhof. — Naast H. M. Koningin Wilhelmina en Z. M. Koning Albert, de rector Mgr. Klönne in de paarse toga van geheim Kamerheer van 
Z. H. den Paus ; — daarachter fi. M Koningin Elisabeth, begeleid door Mr. Van Waterschoot van der Gracht. 



Wie'ndrünke 
makker alléén 
laat scharreie, 
is 'n slecht ka- 
meraad en voelt 
weinig voor de 
éér van de uni- 
form ! 

't Slimste is 

nog, dat 'n 
dronke militair 
gemakkelik ver- 
geten kan, wié 

z'n meerdere 

zijn. Slaa.t ie 
dan b. v. de 
commandant of 
manschappevan 
'n patrouille of 
de schildwacht 
bij de kazerne- 
poort of wel de 
korporaal van 
de week, die 'm 
thuis tot kalmte 
anmaant, dan 
komt ie zonder 
genade voor de 
krijgsraad. 

Drink dus wei- 
nig ventlief of, 




Schitterende vlucht van Jan Olieslagers boven het vliegterrein „Halfweg 't Kalfje", nabij Amsterdam ; een ontelbare massa toeschouwers 

juichte den wakkeren aviateur geestdriftig en in groote bewondering toe. 



as je 't late 
kunt, héélemaal 
niet!".... 

Ik dacht aan 
het treurige 
einde van vader 
en óók aan de 
heilige gelofte, 
eenmaal tegen- 
over m'n goeie 
moedertje afge- 
legd en zei dan 
ookmet''nhóóg- 
roode kleur : 
„Néén, majoor, 
daar behoeft u 
bij mij niet bang 
voor te wezen, 
ik zal nóóit 
drinken !" 

„Ik hóóp 't 
voor je !" ging 
de oud-strijder 
verder, „want 

as je niet 
drinkt, hè je 
de mééste kans 
om in Indië 
promotie te ma- 
ke, begrepe? !" 




De heer Spree 
en zijn dochtertje Jeanne. 



Tooneeltje uit David Copperfield (Schouwburg Stoel & Spree). 
Foto van links naar rechts: Emily (Tine v. d. Werf), Baas Peggotty (Marius Spree), David Cop- 
perfield (kleine Jeanne Spree), Ham (Eylders), Clara Peggotty (Betsy Cremer). 



David Copperfield (Jeanne Spree) 
als zwerver. 



DE PRINS. 



i57 



gezoek van het Belgische en het 
Kederlandsche Koningspaar 

aan het Begijnenhof te Amsterdam. 

Deze liefdadige stichting van den vermogenden heer 
Coppe van der Lane, dagteekenend uit het jaar 1339, 
zooals blijkt uit den brief, door den Rector Mgr. B. H. 
Klönne aan de Hooge Gasten getoond, verrees aan de 
Stads-oudegracht en oostwaarts door de Begijnengracht 
gescheiden van de Bindwijk of Binnenwijk, de tegen- 
woordige Kalverstraat ; de hoofdingang was en is ge- 
bleven in de Kalverstraat. Einde I4 de eeuw nam Hertog 




Roeiwedstrijd op den Amstel voor amateurs in 
Single-sculling om het Championaat in Neder- 
land; dit nautische sportconcours, waarbij 5 landen 
vertegenwoordigd waren, is onder begunstiging van 
zeer fraai weer een schitterend succes geweest ; 
het talrijke publiek volgde met levendige belang- 
stelling en groot genoegen de verschillende num- 
mers, waarvan onderscheidene spannend waren; er 
werd in mooien en krachtigen stijl geroeid en dank 
zij de uitstekende voorbereiding en regeling, liep 
alles vlot van stapel. — foto links: De Rus M. J. 
Kusik, die in 6 min. 38 B /r. sec. het Championaat 
verwierf. — Foto rechts : De Dreslauers na een 
zéér spannenden eindstrijd met 1 volle lengte 
winnaars in de „Double-sculls" (na de wedstrijden) 



Albrecht van Beieren, voor- 
zaat van de Belgische 
Koningin, de Begijnen in 
bescherming en verleende 
ze bijzondere voorrechten. 
In 1421 had de stichting 
door den vreeselijken brand 
veel te lijden, maar in den 
loop der I5 de eeuw had 
wederopbouw plaats; de 
poort dateert van 1574; 
eenige jaren later maakten 
de Engelsche Presbyteria- 
nen zich van de geestelijke 
gebouwen en van de kerk 
meester ; dank zij den steun 
van de overheid bleven de 
Begijnen echter in het be- 
zit harer woningen en 
bijzondere eigendommen. 
— Alle bepalingen, voor 
het meerendeel tot op 
heden bestendigd, waren 
vervat in den regel, 
door Pastoor Fran- 
ciscus CornelisDie- 
rout in 1731 aan 
de overheid over- 
handigd. 

Het hof heeft 
eenigszins het ka- 
rakter van een 
kleine kolonie, ge- 
vormd door een 50- 
tal aaneengesloten 
huizen, die uitslui- 
tend bewoond zijn 
door vrouwen zon- 
der kinderen ; in 
het midden een 
fraai perk met ge- 
boomte en hoog- 
opgaand groen; en 
voor elke woning 
één door beschei- 
den, laag hekwerk 
afgebakend tuintje. 

Tengevolge van 
de inbezitneming 
van de Begijnsche 
kerk werd eene ka- 
pel gesticht, welke, 
zich naast de wo- 
ning van Mgr. 
Klönne bevinden- 
de, een preekge- 




Een eigenaardig dubbelkiekje van onze landgenoote, de vermaarde zangeres, Mej. Tillv Coenen, onlangs genomen 
tijdens haar succesvolle kunstreis door Amerika. 




Aanvaring van twee torpedobooten te Hellevoetsluis ; de oorlogsvaartuigen voeren met volle kracht en van de eene boot sloeg de 
boeg wél omhoog, maar er scheurde niets, 'tgeen voor de soliditeit der constructie getuigt. 



stoelle met kunstig ge- 
sneden houtwerk, pracht- 
volle zilveren vazen, een 
groot zilveren wierookvat, 
kostbare kandelabers, re- 
liekenschrijnen, offerscha- 
len en andere sieraadstuk- 
ken van groote waarde 
bevat. 

2) a v i d Gopperfiell 

(Schouwburg Stoel 
& Spree). 

De heer Marius Spree 
heeft een welgeslaagde 

tooneelbewerking van 
Dickens' beroemden roman 
David Copperfield gele- 
verd, welke thans met 
veel succes door zijn ge- 
zelschap wordt vertoond. 
Zijn dochtertje, de 12- 
jarige Jeanne, vervult 
de titelrol en zij 
doet dit zoo aan- 
vallig, zoo aller- 
liefst en vooral zoo 
natuurlijk, dat er 
geen twijfelen aan 
is of zij bezit veel 
aanleg. Onder de 
zaakkundige lei- 
ding van haar ta- 
lentvolle ouders zal 
er mettertijd allicht 
een verdienstelijk 
actricetje uit haar 
groeien. Zij en haar 
vader, die de rol 
van Baas Pegotty 
op de van hem 
bekende kranige 
wijze vertolkt, heb- 
ben begrijpelijker- 
wijze het leeuwen- 
aandeel in het groo- 
te succes, maar ook 
de overige optre- 
denden leveren 
knap spel, zoodat 
van deze voorstel- 
ling kan worden 
getuigd, dat zij in- 
teressant is en een 
druk bezoek ten 
volle verdient. 



i.ss 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „TIET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBII.LE". 

( Vervolg). 

„Zie eens, hoe de menschen zich om uw huis verdringen," zei Hortense. 
„Ieder verheugt zich, u in uw fraaie equipage te zien uitrijden en uw 
echtgenoot in zijn gala-uniform." 

„Sindsmaanden heeft hij geen paard gereden, ik maak mij schrikkelijk bang." 

„Dat wordt nog een idéé fixe van u. Gij ziet er al vervallen uit." 

„Gij ook, Hortense." 

„Misschien overdag, 's Avonds op partijen merkt men niets aan mij. 
Viaag het maar aan prins Polignac, of ik er gisteren uitzag naar een onge- 
lukkige liefde." 

„Denkt gij er werkelijk aan, Hortense, prins Polignac te trouwen; deze 
ijdele dwaas?" 

„Mij is hij ook niet zeer sympathiek, hij heeft niets dan modedwaasheden 
in zijn hoofd, dat vind ik flauw voor een man." 

„Indien gij een ernstigen man verkiest, had gij Saint-Arnaud moeten vast- 
houden. Dien heb ik in den moeielij ken tijd leeren waardeeren. Niemand wist 
Gaspard zoo goed te helpen, als hij zijn hevige hartkloppingen had." 

De lof scheen Hortense te ergeren. „En toch is Saint-Arnaud zoo hard 
als een steen," verzekerde zij. „Ook over u, Amély, oordeelde hij zeer bitter, 
omdat gij Dubois niet overhaalt, zijn ontslag te nemen." 

„Hij kan mij niet strenger beoordeelen, dan ik het mijzelf doe," zuchtte 
Amély. „En toch kan ik niet anders. Ik behoef slechts aan den triomf van 
de vrouw van maarschalk Niel en die mijner andere vriendinnen te denken, 
en ik overreed Gaspard weer om vol te houden. Maar is het je pijnlijk, 
Hortense, heden Saint-Arnaud misschien te ontmoeten. Ik wil ons rijtuig 
in de nabijheid van Gaspard laten stilhouden en waar Dubois is, daar is 
zijn adjudant." 

„Dat hindert mij in het minst niet. Integendeel, het doet mij pleizier, 
dat hij zien zal, dat prins Polignac naast ons portier zal rijden. Hij moet 
niet denken, dat ik in zak en asch ga, omdat hij mij verlaten heeft." 

„Hij zal wel resds lang gehoord hebben, dat de prins naar uw hand 
dingt. Men spreekt er reeds overal van. Evenals over de uitnoodigingen 
welke papa telkens cloet. Hij werpt het geld gewoonweg het venster uit, 
ondanks zijn groote verliezen in België." 

„Wat kan hem dat deren? Juist om die verliezen geeft hij nu veel geld 
uit. Dat maakt zijn crediet grooter, zegt papa. Mijn uitzet blijft nog tentoon- 
gesteld, de villa in de rue de Richelieu staat nog gereed, niettegenstaande 
de verloving is verbroken." 

„Nu dan betrekt ge ze als prinses Polignac! Daar past die kostbare 
inrichting ook veel beter voor." 

„Ach, laat mij met rust!" 

Amély schoof haar zuster van het venster en keek zelf naar buiten. „Ga 
van het venster weg, Saint-Arnaud komt juist de voordeur uit. Zijn bediende 
brengt zijn paard voor. Laat u niet zien." 

Hortense verborg zich achter het gordijn en keek door een reet naar 
buiten. Saint-Arnaud ging naar zijn paard. Zijn sabel kletterde op het 
plaveisel. Hij trok zijn handschoenen aan en greep de teugels van het 
onrustig trappelende paard. Geen blik wierp hij op het geopende venster. 
De wind woei het dunne kanten gordijn als een laatsten afscheidsgroet 
naar buiten. 

Hortense verborg zich nog dieper in de kamer. Haar handen klemden 
zich vast op elkaar. Haar snel ademhalen verried slechts haar aandoening'. 
Langzaam reed hij de straat op en neer om op zijn generaal te wachten. 

„Doe uw mantel aan," zej Amély en hield den witten, rijk geborduurden 
mantel voor haar zuster op. 

Maar voordat Hortense dien nog kon grijpen, wierp Amély hem haastig 
op den naasten stoel: „Gaspard komt, — ik hoor zijn voetstappen," riep 
zij opgewonden. „In hoe lang heb ik hem niet in uniform gezien." 

Zij liep naar de deur en opende die haastig. Dubois stond in zijn groot 
tenue op den drempel. 

Amély wierp zich onstuimig in zijn armen. „Welk een geluk je weer te 
zien. Nu zal alles weer goed worden en al de vreeselijke zorgen, slechts 
een angstige droom blijken. Gij voelt je toch goed, Gaspard? Je paard zal 
toch rustig zijn?" 

„Heb u geen zorgen, Amély. Geniet van het schoone schouwspel zonder 
aan mij te denken," zei Dubois. Hij hield zich met wilskracht rechtop, en 
dwong zich tot een kalmen lach. 

„Moet ik de parade aanzien, zonder aan je te denken!" lachte Amély. 
„En ik rijd er toch alleen heen om u. Ik wil u weer eens naast den 
keizer zien rijden. Al het overige is mij onverschillig." 

„Gij lieve, kleine, ijdele vrouw!" zei Dubois zacht. 

Zij lette niet op het zachte veiwijt, hetwelk in de woorden verscholen 
lag, maar liet zijn ridderorden door hare vingers glijden. „Of gij er heden 
nog een zult krijgen?" vroeg ze, met stralende oogen naar hem opziende. 
Hij zette zijn zwaren helm op. 

„Misschien, mijn lieveling." 

„Maar er is ter nauwernood meer plaats voor," lachte zij trotsch. 
„Maarschalk Niel heeft niet meer orden dan gij. En nu 'ga ik u nakijken, 
als ge wegrijdt. Zie nog eens naar het venster op." 

Hij beloofde het met een teederen lach. Zij was zoo bekoorlijk in haar 
naïeve ijdelheid, welke zij met de onschuldige openhaitigheid van een kind 
toonde. Reeds op het punt de kamer te verlaten, keerde hij zich om en 



boog zich tot zijn vrouw neder om haar een kus op den mond te geven. 

Een huivering ging door haar leden. Zijn lippen drukten zoo vurig de 
hare alsof het een afscheid voor eeuwig gold. 

„Gij doet werkelijk of gij ten oorlog gaat," spotte Hortense. 

Dubois rukte zich los en wendde zich naar de deur. 

Amély sloeg met bevenden angst gade hoe hij te paard steeg. De oppasser 
hield den stijgbeugel, ook Saint-Arnaud hielp. Zij klemde zich verbleekend aan 
het venster. „Ik zou hem willen toeroepen, terug te keeren, niet weg te 
rijden ..." 

„Gij zoudt de paarden slechts schuw maken," antwoordde Hortense koel. 
„Maar willen we alle straten niet afgesloten zien, dan moeten we nu ook 
uitrijden." 

Op straat werd luid: „Leve Dubois," geroepen. Amely keek, hoe haar 
echtgenoot zich naar het venster omwendde, en met de hand groette. 

Een seconde schoot haar door het hoofd: „Indien ge hem heden eens 
voor het laatst had zien glimlachen, voor het laatst zijn kus gevoeld had ! 
O, God, dat niet!" 

„Wat prevelt ge toch, Amély? Kom toch, het rijtuig staat voor," zei 
Hortense en trok haar zuster met zich. Amély volgde werktuigelijk. Haar 
hart klopte, pas toen zij in haar rijtuig zat, ademde zij wat vrijer. 

Het was een prachtige herfstdag. Tusschen het groene loof schemerde 
reeds menig goud blad. Op de straat was de geheele bevolking der reuzenstad 
in beweging, en op de trottoirs ternauwernood een voetbreed plaats meer 
te vinden. Elk voorbij trekkend regiment werd met gejubel ontvangen. 

De garde opende den stoet in haar stemmig donkere uniform. Daarop 
volgden de Zouaven, bijna te kleurig in hun gala. De regimenten uit de 
omgeving van Parijs stonden reeds op de Champs de Mars geschaard. 

In het midden op de fraai getooide tribune zat de keizerin met haar 
hofstoet. De equipage van Amély kwam zeer laat. „Hoe zullen wij door 
de menschenmenigte heenkomen?" vroeg zij wanhopend. 

„Staan de dames toe, dat ik haar geleide," zei een heldere stem achter haar. 

Hortense wendde zich om. De jonge prins de Polignac stond voor haar 
en bood haar den arm. 

„De dames komen zeer laat. Ik heb gewacht en gewacht om u naar de 
tribune te brengen." In zijn blauwe oogen lag een zacht verwijt. 

De prins was zoo sierlijk, dat men geen groote bescherming van hem bij 
een menschenmenigte kon verwachten, maar toch gelukte het hem eindelijk 
Amély en Hortense op de voor haar gereserveerde plaatsen op de tribune 
te brengen. 

Amély herademde. „Welk een geluk, dat wij u hebben aangetroffen. Wij 
zitten hier uitstekend rechts van het baldakijn der keizerin. Hier zal de 
keizer met zijn gevolg toch zeker het eerst voorbijrijden, niet waar ?" 

„Zeker, mevrouw." De prins keek op zijn horloge. „Het is tien minuten 
voor twaalven. Dadelijk zullen wij het kanongebulder van de cavalerie 
hoeren ten teeken, dat de keizer van de Tuileriën vertrekt." 

Hortense hoorde niet, wat Polignac nog verder aan haar zuster vertelde. 
Zij keek voortdurend naar het paviljoen der keizerin. Maar al te graag had 
zij een blik of een genadig lachje opgevangen. Zij wist nog niet goed, hoe 
men aan het hof haar verbroken verloving had opgenomen. Zij had het 
Marie Boucher dadelijk geschreven, maar die had haar slechts vluchtig 
geantwoord. 

Hortense beproefde op alle manieren de opmerkzaamheid van Marie te 
trekken. Zij wenkte met haar parasol en haar bouquet rozen, maar Marie 
knikte slechts verstrooid en wendde zich weer dadelijk tct den achter haar 
staanden stalmeester, baron Bourgoing, met wien zij zich levendig onderhield. 

Hortense ergerde zich en om het te verbergen, sprak zij met bijzondere 
beminnelijkheid tot prins de Polignac, zoodat deze, tot dusverre niet verwend 
door haar tegemoetkomingen, dadelijk zijn vooruitzichten voelde verbeteren. 

Hij drong zich ook nog in de reeds tamelijk nauwe tribune en fluisterde 
Hortense zijn opmerkingen toe over de toiletten der andere dames. 

Amély nam in het geheel geen deel meer aan het onderhoud. Zij staarde 
met haar binocle in de richting, vanwaar de keizer moest komen. 

Eindelijk een dwarrelende stofwolk en een bruisende kreet: „Leve de keizer!" 
kondigde de komst aan, voordat men van den stoet iets kon zien. 

Amély greep krampachtig naar de hand harer zuster. Blind en doof voor 
al het andere staarde zij naar den stoet, zonder er acht op te geven, dat de 
vrouw van maarschalk Niel, die vlak voor haar zat, een vraag tot haar 
richtte en andere dames haar levendig groetten en wenkten. Zij zag niets dan 
den nu in galop aankomenden keizerlijken stoet. Napoleon reed ook ditmaal, 
zooals zijn gewoonte was, zijn gevolg tamelijk ver vooruit. Ofschoon de 
keizer klein en breed was, reed hij uitnemend paard. Hij groette voortdurend 
vriendelijk naar alle zijden. Voor het paviljoen der keizerin, liet hij de punt 
van zijn degen zakken. De generale staf, de vleugeladjudanten, maarschalken 
volgden in hun met schitterende ridderorden, versierde uniformen. Allen 
kwamen zoo dicht bij de tribune, dat men eiken officier kon herkennen. 

Generaal Dubois en zijn adjudant Saint-Arnaud waren er niet onder. 
„Wat beteekent dit?" fluisterde Hortense haar zuster verschrikt toe, die 
met een vaalbleek gelaat achterover leunde. 

Amély antwoordde niet. Zij staarde nog steeds naar den keizerlijken stoet. 

Napoleon reed nu langs het front der troepen en werd met geweldig 
gejubel ontvangen. 

„Ik heb uw echtgenoot in het geheel niet gezien, lieve mevrouw Dubois," 
zei mevrouw Niel tot Amély. „Hij is dus toch ziek? Ik meende, dat hij 
reeds lang weer dienst deed!" 

„Dat is ook zoo," antwoordde Hortense snel, daar zij zag, dat haar zuster 
niet in staat was een woord te uiten. „Ik heb zelf mijn zwager in den 
besten welstand zien uitrijden. Er moet hem onderweg wat zijn overkomen. 
Beheersch u toch, Amély," fluisterde zij haar zuster toe: „spreek, lach, 
men denkt anders dat het erger is dan waarschijnlijk het geval is." 

„Ik kan niet," steunde de ongelukkige. „Prins Polignac, wees zoo goed 
en breng mij weg. Mijn man moet ziek zijn geworden of van het paard 
gestort. Ik wil gauw naar huis rijden." 

De prins betuigde zijn leedwezen, dat geen rijtuig mocht weg rijden 



DE PRINS. 



159 



voordat de parade was afgeloopen en Hunne Majesteiten vertrokken waren. 
Wij zouden er niet door komen. De generaal zal trouwens wel spoedig nakomen. 

Amély liet haar ernstige blikken over de menschenmenigte gaan, welke 
rondom de tribune stond. Het was onmogelijk er door te dringen. Zij 
klemde de tanden op elkaar, om het niet van wanhoop uit te schreeuwen. 

De parade duurde zeer lang. De artillerie vooral moest verschillende 
moeilijke manoeuvres maken, omdat de keizer daaraan bijzonder waarde 
hechtte. 

Eindelijk was het uit. De geweren werden gepresenteerd en schitterden 
in de zon, nog een luid „leve de keizer!" daarna verliet de keizer met zijn 
gevolg het Champs de Mars. Dadelijk daarop reden de equipages der keizerin 
en haar hofdames weg. 

Amély greep den arm van den prins. Met groote handigheid schoot zij 
door de menigte heen, zonder er acht op te geven, of haar zuster volgde. 
Er moest haast gemaakt worden om de troepen voor te zijn. 

Prins Polignac reed naast het portier. Maar Hortense had er geen 
voldoening van. De vreeselijke angst harer zuster stak haar aan, want alleen 
een zeer ernstig ongeval kon den generaal teruggehouden hebben van de 
parade. Zij antwoordde Polignac met geen woord op zijn geruststellende 
opmerkingen. 

Eindelijk was het huis bereikt. Vele menschen stonden er om heen. Maar 
dat kon ook een onbeduidende oorzaak hebben. Het rijtuig hield stil. Amély 
sprong zoo haastig uit, dat haar kleed aan het wiel bleef hangen. Zij rukte 
het los en snelde de stoep op. 




De Foyer in de Groote Opera Ie Parijs. 
Voornaamheid, rijkdom en weelde ademen u tegen, wanneer ge deze vereenigingszaal betreedt gedurende de entre-actes der voorstellingen ; 
eene keur van dames in kostbare, smaakvolle toiletten, velen overladen met edelgesteenten, een groot aantal heeren, chic uitgedost en dat 
alles badend in eene zee van licht ! Al moge het prachtige aspect voor een deel ook uiterlijke schijn zijn, ontegenzeglijk komt men onder 
de bekoring. De zaal is grootsch van stijl en afmetingen : 54 M. lang, 13 M. breed, 18 M. hoog ; de parketvloer is spiegelglad, de zuilen 
prachtig gebeeldhouwd ; verder ziet men er kostbare plafondschilderingen, schitterende lichtkronen, monumentale vazen, een zwaren spiegel, 
vergulde ornamenten enz. — Op het balcon heeft men, met de „Place de VOpéra", den grooten boulevard en de „Avenue de V Opéra" voor 
zich een heerlijken aanblik ! Aan uwe vceten ontrolt zich het verblindende Parijsche leven, dat zoovelen als in een maalstroom meesleurt. 



niet op haar smeekingen, haar een woord van liefde, van vergiffenis te 
schenken. Hij bewoog zijn lippen, maar het waren slechts onduidelijke 
geluiden. 

Saint-Arnaud wisselde met den dokter een woord van verstandhouding. 
Hij ging naar het voeteneind van het bed en staarde, half verborgen door 
de plooien van het gordijn in het dierbare gelaat van zijn stervenden generaal. 
Het was zoo stil in het vertrek, dat men het tikken der klok en het gonzen 
van een vlieg kon hooren. 

En juist op dit oogenblik van doodelijke stilte drongen de schetterende 
toonen der militaire muziek door het half geopende venster. De troepen 
kwamen nader. 

Hoe vaak was de stervende onder deze tonen uitgereden voor zijn keizer 
en voor het vaderland. 

Nooit zou hij meer onder- het schetteren der trompetten te paard stijgen 
en zijn door hem bezielde soldaten ter overwinning voeren — nooit weer ! 
„De muziek moet ophouden — dadelijk ophouden!" steunde Amély. 
Zij wierp het hoofd naar achteren en keek Saint-Arnaud met haar wijd 
opengesperde oogen ontsteld aan. „Hij sterft en daarbij speelt men den 
marsen, die hij zoo graag hoort. Stilte — of ik word krankzinnig! Elke 
klank steekt mij in de hersenen en midden in het hart!" 

Saint-Arnaud wierp een langen, laatsten afscheidsblik op den stervende, 
daarna ging hij zacht de kamer uit om de muziek tot zwijgen te brengen. 
Bij de deur ontmoette hij Hortense. 

„Hoe is het er mede?" vroeg zij haastig. „Leeft hij nog, kan hij weer 

beter worden?" 

„Het was heden zijn laatste 
rit. Hij moest zich ten doode 
martelen. Nu is het uit. Hij kan 
uitrusten." De jonge officier sprak 
met onwillekeurige bitterheid. 

„Wij waren slechts eenige stra- 
ten gegaan of hij gleed, door een 
hartaanval getroffen, van zijn 
paard. Stervende bracht ik hem 
terug. Maar laat mij nu bij het 
venster. Ik moet de muziek een 
teeken geven, dat ze zwijgt. De 
generaal zou misschien graag bij 
de klanken van deze muziek zijn 
gestorven, maar de muziek maakt 
uw zuster zenuwachtig!" 

„Wat zijt gij hard! Hoe wreed 
en onvermurwbaar!" Hortense 
voelde zich diep beleedigd door 
den kouden, barschen toon, waar- 
op hij zelfs op dit oogenblik tegen 
haar sprak. „Gij hebt geen me- 
delijden met ons." 

Hij antwoordde niet, maar ging 
haar snel voorbij naar het naaste 
venster, vanwaar hij de militaire 
kapel nu een teeken gaf op te 
houden. De muziek verstomde. 
De soldaten wierpen nieuwsgie- 
rige en medelijdende blikken naar 
het venster, waarachter de wel- 
bekende en zoo geliefde generaal 
den laatsten adem uitblies. 

Hoofdstuk XIV. 



„Mag ik heden avond bij uw vader komen vragen, hoe u de rit bekomen 
is?" vroeg de prins, terwijl hij zich van het paard naar Hortense boog. 

„Zeker — indien u wilt," antwoordde zij verstrooid. Zij volgde haar zuster 
zoo snel- zij kon. 

Amély liep door de reeks harer elegante vertrekken totdat zij voor de 
deur der slaapkamer van haar man stond. Een oogenblik bleef zij luisteren, 
daarna drukte zij haar zacht open. 

De generaal lag onbeweeglijk op zijn bed, zijn hoofd lag iets terzijde, 
zijn gezicht was vaal, als dat van een doode. De blauwachtige lippen trilden. 
De dokter boog zich over hem heen om naar den hartslag te luisteren. 
Saint-Arnaud stond met afgewend gelaat aan de andere zijde van het bed. 

De parade-uniform van den generaal hing over een stoel. De zon deed 
het gouden borduursel en de ridderorden schitteren. Toen de heeren de 
binnentredende herkenden, traden zij terug en lieten de plaats aan het 
bed vrij. 

Amély trad langzaam nader. 

„Gaspard!" zij greep de koude handen, die onrustig aan het dek trokken. 
„Gaspard — wat is u overkomen!?" 

Generaal Dubois opende de oogen. Hij zag in het verwrongen gelaat 
zijner vrouw. 

Een rilling ging door zijn leden. Een uitdrukking van groote smart kwam 
op zijn gelaat. „Ik kon niet meer," steunde hij. 

Er lag zulk een vermoeidheid, zulk een verlangen naar rust in de weinige 
woorden, dat Amély met moeite een wanhoopskreet kon onderdrukken. 
Zij leunde met het voorhoofd tegen de koude vingers en stamelde ondui- 
delijke woorden van liefde en beden om vergiffenis. 

De stervende verstond haar niet meer. Hij antwoordde tenminste 



Amély Dubois zat in de werk- 
kamer van haar overleden man. 
Deze bewoonde zij nu uitsluitend, 
want daar herinnerde alles het 
duidelijkst aan hem. De boeken 
en papieren op de schrijftafel, de platen en beelden, afscheidsgeschenken 
van verschillende regimenten, de eeresabel van den keizer en de lauwer- 
kransen, die hem het geestdriftvolle publiek toegeworpen had, toen hij uit 
den Krimoorlog thuis kwam. 

Voorbij — alles voorbij ! Alle roem en glans, alle liefde, alle geluk — voorbij ! 

Hortense was den eersten tijd na Dubois' dood bij haar zuster gebleven, 
want de geneesheeren vreesden voor het leven, of althans voor het verstand 
der wanhopige vrouw. Ook Merrier kwam dikwijls. Maar zijn troostwoorden, 
die meestal hierop neerkwamen, dat Amély, die toch nog jong, mooi en rijk 
was, haar leven niet mocht wegtreuren, deden de arme weduwe slechts pijn. 
Hortense begreep het verdriet van haar zuster beter. Maar het kostte haar 
blijkbaar een groote overwinning om dikwijls Saint-Arnaud, die de papieren 
van den overledene hielp in orde te brengen, aan te treffen, zoodat Amély 
haar niet wilde vragen, langer bij haar te blijven. 

De aanvankelijke wrok van Saint-Arnaud tegen de ongelukkige weduwe 
van zijn generaal, hield tegenover haar diep berouw niet lang stand. Hij 
beantwoordde haar zelfbeschuldigingen alleen nog maar met medelijdende 
troostwoorden. Door hun gemeenschappelijk verdriet wegens den overledene, 
kwamen zij elkaar steeds nader; toch werd Hortense's naanr slechts zelden 
door hen genoemd. 

Geheel vermijden kon men hem echter niet en zoo gebeurde het dan ook 
eens toevallig, dat Amély van de aanstaande verloving harer zuster sprak. 

Saint- Amaud werd bleek. „Dus het is toch waar? Ik heb het tot nog 
toe niet willen gelooven," zei hij somber. „Het is waar, prins Polignac 
zullen de millioenen van baron Merrier niet te onpas komen. Hij kan ze 
goed gebruiken." 

( Wordt vervolgd). 



i6o 



DE PRINS. 



■^ m **^*%> 



Bij het jongste, te 's-Gravenhage gehouden examen, vanwege de 
Ned. Toonkunstenaars-vereeniging, slaagde voor het diploma koorzang 
o. a. Mej. Henriëtte Knoek, van 's-Hertogenbosch, leerlinge van de 

Toonkunst-muziekschool te 
.^dnH ÜÈi^. Nijmegen. In het feit, dat deze 

jonge dame reeds van haar pril- 
ste jeugd af blind is, vinden wij 
aanleiding genoeg, om haar foto 
te plaatsen. — 

Mevr. de Douairière Luit.- 
Generaal N. van Willes, geb. 
Janse van Zoutelande en We- 
rendycke, te 's-Gravenhage, heeft 
op haar 9o stun geboortedag tal- 
rijke blijken van hoogachting en 
waardeering ondervonden, zij 
heeft zich o. m. hoogst verdien- 
stelijk gemaakt, ten opzichte 
van het „Nederlandsche Roode 
Kruis", 
en is 
sedert 
1903 
eerelid van het Hoofdcomité dier zoo zegen- 
rijke stichting. H. M. de Koningin schonk 
haar op haar 9o sten geboortedag het rid- 
derkruis der orde van Oranje-Nassau. — 

Den 
19<len 

Sept. 





Henriëtte Knoek. 



Mevr. de Douairière N. van Willes. 



]■ 



"m 


was het 




60 jaar 




M den. 


-'• ■*• *% 


dat de 


4 


11 ^ eer 


: 


J. D. de 




Bork 

te 
Gouda 


-^^MÉte. 


m 


Jx V 


functie 


IA w 


trad 


W 


bij de 
heeren 


D. de Bork. 


Mon- 





Mr. L. B. J, van Oppen. 



Tot burgemeester van Maastricht is benoemd Mr. L. B. J. van 
Oppen, secretaris dier gemeente. Geboren in 1871, deed hij in 1883 
admissie-examen voor het gymnasium, studeerde vervolgens aan 
de Universiteit te Utrecht en 
promoveerde in 1894 tot doctor 
in de Rechten ; daarna vestigde 
hij zich als advocaat te Maas- 
tricht, werd volontair ter secre- 
tarie en kreeg in 1898 zijn 
benoeming tot secretaris. Mr. 
Van Oppen is bestuurslid en 
lid van onderscheidene vereeni- 
gingen en instellingen en heeft 
door zijn geschriften getoond, 
uitstekend op de hoogte te zijn 
op het gebied van wetgeving 
en administratie. De benoeming 
mag een gelukkige keuze ge- 
noemd worden. — ■ 

De ge- 
vierde 
violist 
Aldo 
Antonietti zal binnenkort eene Concert- 
tournee door ons land ondernemen. Hij zal 
22, 26, 27, 28 September en I, 4 en 10 
October respectievelijk optreden te Enschedé, 
Apel- 
doorn, 
's-Her- 
togen- 
bosch, 
Leiden, 
Utrecht 
Am- 
ster- 
dam 
en Rot- 
terdam. 
De 
voor- 
treffe- 
lijke 
pianiste 
Mevr. 







tijn, 
directeuren der in dat jaar te Oudewater 
opgerichte, thans te Gouda gevestigde, Ne- 
derlandsche Brandwaarborg-Maatschappij voor Roerende 
Goederen, enkel van Landbouwers en Veehouders on- 
derling. Sedert 
-. 1880 inspecteur 

dier bloeiende in- 
stelling, vervult de 
bijna 72-jarige 
krasse grijsaard 
nog steeds met 
ijver en toewijding 
zijne taak. «■ 

De heer F. A. 
van Alphen, stati- 
onchef, belast met 
het toezicht en de 
leiding van het 

goederenvervoer 

station Groningen, 

verlaat 1 October 

den dienst bij de 

S.S. Ruim 45 

jaren heeft deze 

plichtgetrouwe en volijverige ambtenaar zijne taak 

verricht ten genoege van publiek en superieuren. — ■ 



Het omhalen van een fabrieks-schoorsfeen ; de voo. bereidende werkzaamheden eischen 

buitengewoon beleid en groote omzichtigheid, in 't bijzonder ook het aanbrengen van 

den tijdelijken steun door stempels en het in brand steken daarvan. — Foto links : Vóór 

den val. Foto rechts: De val. 




F. A. van Alphen. 




Zestig-jarige Echtvereeniging van fan Groot en lohanna Holleman 
te Arnhem. — 1850—26 September— 1910. — De 81-jarige oudjes 
verheugen zich in het bezit van goede geestvermogens en van een 
bevredigenden gezondheidstoestand ; hunne materieele omstan- 
digheden zijn echter verre van rooskleurig ; het ware te wenschen, 
dat hun levensavond meer onbezorgd kon gemaakt worden ! 



J. E. Aldo Antonietti. 

Mossel- 
Belinfante zal den kunstenaar begeleiden. — 
Op 87-jarigen ouderdom is te 's-Graven- 
hage overleden de zeer bekende en begaafde Haagsche 
kunstschilder J. G. Smits, mede-oprichter van het ge- 
nootschap Pulchri 
Studio ; de heer 
Smits muntte uit 
door zijne stads- 
en dorpsgezichten 
en vooral ook door 
zijne boerenerven 
met passende om- 
geving ; hij zag 
zijne verdiensten 
erkend door het 
ridderkruis van den 

Gouden Leeuw 
van Nassau, van 
de orde van "Wasa, 
enz. — i 

Het Christendom 
predikt den men- 
schen en den vol- '• "• Smits, f 

keren vrede, een- 
dracht en achting voor ieders recht, en waarschuwt hen 
voor onrechtvaardige en broedermoordende oorlogen. 




f 






f 




\ 


>mL tv 




K M+éki 


f 


ï : . " I 




*v "* . ' *' ■"'■■' ' '■' ' 




'• 11 


Uk 




J 

■-.- 


i 


' ' .--"" 


• «r""" 


■' ,***»• 


m 


' : ' • "'..'-' '"'"' "'■'"' '" .':.V^. :,:.'-''•''• •*->.<■•' 






■ ■ . ■ ■'; i'j, -'"' 




■ ' ■ - ' •'' " ' "' " - '■■'■MM 



De Zilveren Voetbal-wedstrijden te Rotterdam, dit jaar voor de 10de maal gehouden. — Sparta wint den voetbal met 5—0. 

De animo en de belangstelling waren buitengewoon groot en het heerlijke September-zonnetje werkte bijzonder mede om de feeststemming te verhoogen. De wedstrijden gaven 

tusschen de verschillende 11 -tallen spannende momenten en het eind-resultaat was, dat Sparta met 5—0 tegen H. B. S. de overwinning behaalde en dus na 10 jaren van harden 

strijd voor de eerste maal den zilveren bal veroverde, welke zegen bij de Rotterdammers een enorme geestdrift wekte. 

Foto links: Een moment tijdens den wedstrijd Sparta— H. B. S. (uitslag 5—0 voor Sparta). 

Foto rechts: Een spannend oogenblik van de belangrijke match Sparta— V. O. C. 



October 1 



1910 





ins 



ommsss cpscgro BiLADeia 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 

■ >■ 6.— 

■ „ 9-— 




D. W. STORK. 

Hoofd van de Machinefabriek van Gebr. Stork Si Co. te Hengeloo, oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. 




162 



DE PRINS, 



2). W- Stork. 




irk Willem Stork werd 
4 April 1855 te Olden- 
zaal geboren ; eerst volg- 
de hij de Industrieschool 
te Enschedé, doch kwam 
reeds op 17-jarigen leeftijd aan de 
door zijn oom en zijn vader opge- 
richte machinefabriek. Toen hij 21 
jaar telde stond hij mede aan het 
hoofd der onderneming, die hij thans 
met zijne broeders C. F. en H. C. 
bestuurt. 

De „Machinefabriek van Gebr. 
Stork & Co." was op kleine schaal 
in '53 als een reparatie- fabriek te 
Borne gekomen ; zij breidde allengs 
zich uit en werd in 1868 naar Hen- 
geloo verplaatst. Toch duurde het nog 
tot 1881, voordat zij den wel moei- 
lijken begin-tijd door was. Nadat 
C. T. Stork, de vader (die meer dan 
25 jaar lid der Eerste Kamer ge- 
weest was), in '95 was overleden, 
werd dubbel zooveel kapitaal in de 

onderneming gestoken als in al de vorige jaren gedaan was. Het aantal 
ambtenaren en werklieden, 400 in 1890, bedraagt thans meer dan 1100. 

In 1 881 besloot de dir. tot oprichting van een pensioenfonds, zulks o. a. met 
het uitgesproken doel de arbeiders te doordringen van hun belang bij den 
bloei der zaak. De samenvoeging van dit fonds met een reeds bestaand 
ziekenfonds leidde tot de oprichting der vereeniging, die thans heet: 
„Vereeniging tot behartiging van de belangen van het personeel, verbonden 
aan de machinefabriek van Gebr. Stork & Co." en welke thans ook omvat : 
invaliditeits-, weduwen- en weezenzorg, buitengewone ondersteuning aan 
dezen en aan leden, het Vereenigingsgebouw, vertegenwoordiging van het 
personeel („De Kern"), spaarkas voor minderjarigen, vrijwillige spaarkas, 
badinrichting, commanditaire deelneming in het vennootschappelijk kapitaal 
der firma. — Zoo werd hier op sociaal gebied pioniers-arbeid gedaan. 
Van deze vereeniging is van de oprichting af D. W. Stork de voorzitter 
en de leider geweest. 

Met de uitbreiding der zaak en der vereeniging ging samen verbetering 
der arbeidsvoorwaarden. In '81 was het gemiddeld loon van een werkman 
=t/35°'— (zonder stukgeld), over 1905: ±/540.— ; de werktijd werd 
ingekort van 60 op 52 uur per week. 

Al wat hij aan inzichten en ervaringen heeft gewonnen, heeft hij gebruikt 
in zijn veelvuldige aanrakingen met het publieke leven, tot ruime deel- 
neming waaraan zijn groote belangstelling in de gewichtige vraagstukken 
van den dag hem dreef. 

Stork was vele jaren lid der Centrale Commissie voor de Statistiek, lid 
ook der commissie van enquête naar de grieven der oud-Rhijnspoorweg- 
ambtenaren, hoofdbestuurder en voorzitter der Maatschappij tot Nut van 
het Algemeen, was en is warm voorstander van coöperatie, maakte en maakt 
voortdurend zijn werkkracht en zijn gaven dienstbaar aan allerlei, waarvoor 
zijn steun wordt gevraagd. Wenschend dat onze sociale wetgeving in gezonde 
richting zich ontwikkelen zou, richtte hij (1899) met andere Twentsche 
industrieelen de vereeniging van Nederlandsche werkgevers op; hij was 




Overzicht van de gebouwen der Machinefabriek van Gebr. Stork & Co. te Hengeloo. 
Foto van links naar rechts : Kantoren, magazijn en pakplaats, draaierij, stelplaats ; rechts onderaan ; 



ijzergieterij. 




Gezicht in de stelpiaats van de Machinefabriek van Gebr. Stork & Co. te Hengeloo. 



vier jaar lang haar eerste voorzitter (is dat ook nu weer) en gaf aanstonds 
stuur en kracht aan de jonge organisatie. De lijst is wel verre van volledig, 
doch getuigt reeds van het vele, dat D. W. Stork heeft gedaan en 
nog doet. 

In 1893 werd hij lid der Staten van Overijsel; in 1903, toen de heer 
G. J. van Heek, zijn ontslag als lid der Eerste Kamer nam, volgde Stork 
hem als zoodanig op, zijn mandaat werd in 1904 hernieuwd. Evenals zijn 
vader bewoog ook hij zich bijvoorkeur op het gebied van de groote wel- 
vaartsbelangen en van de sociale wetgeving. H. Sm. 

K@t Bankje van H° n der<± 

Humoristische Schets van HENRY CHRISTIAN. 

Een bankje van Honderd francs, Vrijdag, Faubourg-Montmartre, ge- 
vonden. Terug te krijgen op Zondag den i6 den September, 10 uur, bij 
den Heer Christian, Rue des Fosses-Saint-Jacques, No. 2. 

In den vroegen morgen van den i5 den September liep een zoo haveloos 
gekleed man door de straten van het nog slapende Parijs, dat zelfs i k 
hem niet gaarne in een donkere eenzame straat zou willen ontmoeten. 

Onder zijn linkerarm droeg hij een driekleurig pakket, in de rechterhand 
een stijfselpot met kwast. 

Deze geheimzinnige man was ik. 

Zekerheidshalve maakte ik het mij gemakkelijk, de biljetten volgens 
bovenstaand monster aan te plakken. 

Vóór dezen merkwaardigen Zaterdagavond ben ik nooit eerder aanplakker 
geweest en was dus in het geheel niet geoefend, hetgeen ik in het eerste half 
uur mijner functie zeer betreurde. 

Want direct ontstond een gevecht tusschen mij en het eerste aanplak- 
biljet, dat de wind steeds weg- 
rukken wilde. Toen ik ein- 
delijk de overwinning behaal- 
de, behaagde het den kwast 
de eene helft van de stijfsel 
op te slurpen, en den heen 
en weerschuddenden emmer 
de andere helft te vermorsen. 
Er behoorde, in een woord, 
heel wat geduld toe. 

De eerste hingen krom en 
scheef, maar bij het tiende, 
had ik het zoo wat „te pak- 
ken". 

Van de markthal tot Notre- 
Dame de Lorette plakte ik 
op twintig schreden afstands 
eenige biljetten aan. 

In den nacht van Zaterdag 
op Zondag sliep ik zeer weinig. 
Zou" iemand komen, vroeg 
ik mij telkens en telkens weer 
af, zou iemand komen, om 
het bankje te halen ? 

Het bankje, dat niemand 
verloren had, dat dus ook niet 
verloren kon wezen .... 
Ze zijn gekomen ! 
De eerste bezoeker werd 
kwart over tien binnengelaten. 
Het was een man van om- 
streeks 40 jaar, lang, mager, 
met een innemend glimlachje 
op de lippen. Hij was het 
type van den handelsman, 



DE PRINS. 



163 



die dagelijks zijne bezigheden verandert ; een 
dezer buitengewone wezens, die nooit oud 
worden en vergeten te sterven. 

Hij verklaarde me met niet de minste over- 
tuiging in den toon, dat hij juist den I4 den , 
juist op den Faubourg-Montmartre, een bankje 
van 100 francs verloren had. 

„Larie!" zeide ik doodkalm. 

Hij zag dat er niets te halen viel, en daar 
zijne oneerlijkheid geen groote ergernis ver- 
wekte, begon hij te lachen en zeide gemoedelijk : 

„Geeft u het maar hier. Wie weet, wat 
voor een rijke kerel dat verloren heeft, dien 
zal het niets hinderen. Doet u het maar, ik 





geef u ook een goede belooning!" 

Dit interessante onderhoud werd gelukkig door het verschijnen van een 
nieuwen bezoeker onderbroken. Ik gebruikte deze gelegenheid om den 
troosteloozen aanhouder buiten de deur te zetten. 

Een elegant heer, te elegant, te donker, beringt — te beringt — werd 
binnengelaten. 

Hij mompelde een met titels versierden naam en den volgenden dialoog 
ontspon zich : 

Hij : „Ik ben verrukt, mijnheer, dat de goede Voorzienigheid, juist u 
mijn bankje liet vinden, en ik zoo de eer heb met u kennis te maken. 
Ik was Vrijdag bij mijn bankier, om tweeduizend francs te incasseeren, 
toen ik op den terugweg, Faubourg-Montmartre, een vriend ontmoette, die 
mij verzocht hem 100 francs te willen leenen; ik open mijne portefeuille 
en neem er eenige bankjes uit. Een windvlaag rukt ze me uit de handen 
en verspreidt ze. Wij ze achterna. Ik krijg ze gelukkig weer te pakken, maar 
natellende bemerk ik dat er een ontbreekt. En dat hebt u gelukkig 
gevonden . . . ." 

Ik: „Ik twijfel niet aan uwe woorden, maar u ziet zelf wel in, dat ik 
iedere mogelijke overtuiging hebben moet, om zeker te zijn dat ik het 
bankje wel aan zijn rechtmatigen eigenaar afdraag .... Hoe was ook 
weer de . . . ." 

Hij: „Mijnheer! {Met nadruk) Mijnheer, wilt u mij in mijn eer aantasten ?" 

Ik: „Niet in het minst! Maar in deze zaken gelden geene verzekeringen, 



In Hagenbeck's Dierenpark bij Hamburg. 
Niet alleen door zijne reusachtige en kostbare zoölogi- 
sche verzameling, wek't de stichting van den grooten die- 
renhandelaar en organisator van expeditiën buitengewone 
belangstelling, maar ook wegens de passende monumentale 
versieringen ; hierboven zijn afgebeeld fraai bewerkte stee- 
nen dieren, getrouwe nabootsingen van voor-historische 
monsters, in tuin en vijver. 



slechts bewijzen. Ik zou wel. . . ." 

Hij: „Mijnheer, ik heb nog nooit iemand ver- 
oorloofd aan mijn eerewoord te twijfelen. Neemt u 
me niet kwalijk, maar ik ben verwonderd, meer dan 
verwonderd, dat het woord van een edelman u niet 
voldoende is!" 

Ik: „Maar mijnheer . . . ." 

Hij: „Mijnheer, ik heb hier afgedaan .... Ik 

zal u nog heden mijn uitdagingsbrief laten brengen " 

Onder het uiten dezer bedreiging verliet hij, vol waardigheid, het vertrek. 
Den uitdagingsbrief heb ik tot heden toe nog niet ontvangen. 
Ik had nauwelijks verwacht, dat ook vrouwen zouden komen. 
Maar ook kwam er eene. 

Eenvoudig gekleed, met het eerlijkste gezicht der wereld, ±50 jaar; 
verheelde zij het niet, mij haar naam en adres op te geven. 

Madame Marbell (met 2 U's) zeide ze heel gewichtig, Rue Emile-Richard 13. 
Toen ze het naïef gelogen adres opgaf — de Rue Emile-Richard loopt 
dwars door het Montparnasse-kerkhof en heeft geen nummers — had ik 
moeite om me in te houden en niet in lachen uit te barsten. 

„Mevrouw," zeide ik, „zoudt u niet de beleefdheid willen hebben, mij 
enkele nadere gegevens op te noemen, ook het uur waarop u het bankje 
verloren hebt, opdat ik weet, of het gevondene wel het uwe is." 

Met bewonderenswaardig gehuichelde oprechtheid, schilderde ze me haar 
leven als eerlijke, vlijtige weduwe. 

„Dat bankje, dat ik dien morgen verloren heb, was mijn geheel ver- 
mogen. U kunt zich wel voorstellen," snikte ze, „u kunt zich wel voor- 
stellen, hoe groot mijne vreugde was, toen ik vernam, dat het gevon- 
den is!" 

„Ik verheug me met u," zeide ik tot de eerlijke, vlijtige weduwe, „en ik 
zal u nog heden avond het bankje thuis brengen. Ik heb toch uw adres. 
Maar, daar er nog verschillende heeren geweest zijn, moet ik het nog tot 
van avond behouden." 




De Kloet in werking. — Deze 1731 M. hooge vulkaan bevindt zich op de grens van de residentiën Kediri en Pasoeroean ; van de drie kraters aan den top is de westelijke nog 
werkzaam. Op 1252 M. hoogte treft men een meer aan, waarvan het water een temperatuur van ruim 80° F. heeft; de uitbarstingen, waarbij zand, asch en steenen met water ver- 
mengd uitgeworpen worden, richtten vaak groote verwoestingen aan ; om het gevaar voor overstroomingen te verminderen, is in 1907 een overlaat gemaakt, die het overtollige 
water van het meer afvoert en heeft men afdoende maatregelen getroffen, o. a. door het bouwen van een betongewelf, om verstoppingen te voorkomen. — Onze foto, welwillend 
gezonden door den heer J. R. L. Samson, geeft een juisten blik op den laatsten weg met de verbrande bosschen en het stroomende kratermeer, links van den werkenden krater. 



164 



DE PRINS. 



„Ik kan wel wach- 
ten, tot u met de hee- 
ren afgehandeld hebt, 
u moet anders zoo ver 
loopen." 

„Och, dat beteekent 
niets, ik kom zeer 
gaarne heden avond 
naar u toe," zeide ik 
vriendelijk glimlachend, 
terwijl ik de eerlijke 
vrouw de deur uit kom- 
plimenteerde. 

Twee heeren stonden 
nog te wachten; één 
verzocht ik binnen te 
komen. 

Het was een klein 
opgeruimd mannetje, 
met dichtgeknepen 
oogjes. Hij kwam me 
voor koopman te zijn, 
want hij was zeer pre- 
cies. 

„Welnu, mijnheer, ik 
heb Vrijdag, den veer- 
tienden, om 4 uur, Fau- 
bourg-Montmartce aan 
de Rue de Provence, een 




Z. K. H. Prins Hendrik op „Nederlandsen Mettray" (gemeente Gorsel). — Het bezoek gold meer in het bijzonder het naar 
hem genoemde nieuwgebouwde „Prins Hendrikhuis". Ds. Schuller tot Peursum uit Amsterdam, herinnerde er in zijn toespraak 
tot den Prins aan, dat op den geboortedag van Prinses "Juliana tot den bouw van dit huis besloten was. Na bezichtiging 
hiervan werden de verschillende werkplaatsen en de boerderij in oogenschouw genomen; de jongens luisterden de feestelijk- 
heid door vroolijke muziek op. — Op onze foto ziet men, behalve den hoogen bezoeker, eenige leden der hoofdcommissie, 
benevens alle commissarissen van Mettray, welke stichting, dagteekenend van 1850, ten doel heeft voor de godsdienstige en 
verstandelijke opleiding van jongens, die een streng toezicht noodig hebben, te zorgen en hen door het leeren van land- of 
tuinbouw of van een ambacht of handwerk in staat te stellen, later in hun onderhoud te voorzien; de naam Mettray is ontleend 
aan het ten noorden van Tours (Fr.) gelegen dorp, waar eene inrichting van dien aard was. 



bankje van honderd francs verloren. 



hem ook voor een gauwdief. 



Nog vijf personen 
kwamen hun bankje 
halen. Daaronder wa- 
ren twee vagebonden. 
Toen ik mijn gewone 
vragen stelde, kwamen 
ze met gebalde vuisten 
op me af. Ik moest 
mijn revolver te voor- 
schijn halen en ze ver- 
dwenen met scheld- 
woorden als: „Bedrie- 
ger! Schelm!" enz. 
Tuist was ik weer een 
beetje tot me zelf ge- 
komen, toen deftig aan 
de deur geklopt werd. 

Een heer, met iets 
gebiedends in zijn hou- 
ding trad binnen. 

„U bent mijnheer 
Christian?" vroeg hij. 
„U hebt Vrijdag een 
bankje van honderd 
gevonden?" 

„Ja," zeide ik, met 
niet den minsten arg- 
waan, want ik hield 




Z. M. Koning Albert I van België, in de nieuw opgebouwde Britsche afdeeling der internationale tentoonstelling te Brussel, de tot hem gerichte openingsrede beantwoordende. 



„Kunt u mij ook misschien een bijzonder kenteeken van het verloren 
bankje opgeven ?" vroeg ik. 

„Neen, ik zou niet 
weten ..." 

„Weet u misschien het 
nummer ? " 

De kleine heer werd 
purperrood en stiet woe- 
dend uit: 

„Meent u misschien, dat 
ik het geld, dat ik in mijn 
vingers krijg, door een ver- 
grootglas bekijk. Ik zeg u, 
hoe laat ik het bankje 
verloren heb, juist op het- 
zelfde uur hebt u er een 
gevonden. Waarom stelt 
u me nog zooveel onnoo- 
dige vragen? Wilt u mij 
mijn bankje geven? Ja of 
neen?" 

„Neemt u me niet kwa- 
lijk, maar ik heb niet ge- 
noeg bewijs, dat het bankje 
u toebehoort. U komt 
binnen, noemt niet eens 
uw naam en u wilt, dat 
ik u op uw woord mijne 
vondst afsta?" 

Woedend sprong hij op : 

„Wie ik ben? Mijn 
naam wilt u weten ? Nu, 
dien zult u dan wel voor de rechtbank gewaar worden!" 

Tot nu toe, heb ik nog geen dagvaarding ontvangen . . 



„Goed, dan wordt 




u verzocht, dat bankje op het politiebureau te depo- 

neeren. Ik ben inspecteur 
van politie," zeide hij ter- 
loops, „u is niet bevoegd, 
een gevonden voorwerp te 
behouden." 

En zoo was ik genood- 
zaakt er heen te gaan en 
mijne „vondst" op het 
politiebureau af te dragen, 
daar ik anders geverbali- 
seerd was geworden. 



Een der schitterende vluchten van Jan Olieslagers boven Rotterdam. 



Oplossing van een 
arithmetisch vraagstuk. 

Een handelaar in para- 
pluies laat aan zijne drie 
zonen 17 van die on- 
misbare voorwerpen na, 
onder de volgende voor- 
waarden : de eene zoon 
zal de helft, de tweede 
een derde, de jongste een 
negende deel bekomen. 
Hoeveel krijgt elk ? 

De notaris, dien zij om 
raad kwamen vragen leen- 
de hun zijne parapluie, 
en nu ging 't van een 
leien dakje. De oudste 
zoon bekwam 9, de mid- 



delste 6, de jongste 2 parapluies ; te zamen 17 — waarop het geleende 
regenscherm onder dankbetuiging den notaris teruggezonden werd ! 






DE PRINS. 




De tocht van den Franschen aviateur Chavez 
over den Simplon. — Het klinkt bijna onge- 
looflijk, dat de Alpenreuzen door de vlieg- 
machine worden beheerscht. En toch is het 
wonder gebeurd ; Chavez heeft met succes, 
ofschoon jammer genoeg ten koste van twee 
beenbreuken, die hij bij een val van 30 M. 
hoogte nabij het landingspunt opliep, de stoute 
onderneming volbracht. Zijne opstijging en 



Tegenwoordigheid van Geest. 

In de I7 de eeuw trad de jonge kan- 
selredenaar B. op zekeren Zondag voor 
de eerste maal in zijn geboorteplaats 
Schwerin op. 

Vertrouwende op zijn goed geheugen, 
had hij verzuimd, een concept van zijn 
toespraak met zich te nemen op den 
kansel. 

Het kerkgebouw was geheel vol ; ook 
de vorstelijke familie was aanwezig. 

De aanblik van deze menigte bracht 
den jongen predikant min of meer van 
streek en de omstandigheid, dat ge- 
durende de prediking een zwaar onweer 
kwam opzetten, dat zelfs zichtbare 




Joseph Hoevenaar. — „De oud-strijder". — Deze Utrechtsche kunstenaar herdacht 

30 September, onder vele blijken van hoogachting en sympathie, zijn 70sten geboortedag. 

(Zie portret met bijschrift op de portretten-pagina). 



zijne vlucht boden in dit overweldigende 

berggebied een grootsch schouwspel. 
1. Chavez onderzoekt en beproeft zijn Blé- 
riot-toestel. 2. Het oplaten van een proef- 
ballon op den Simplon. 3. Chavez in zijne 
hoogst merkwaardige vlucht op 2000 M. hoogte. 
4. De eerste poging van Wevmann, om met 
zijn tweedekker den Simplon te overvlie- 
gen, welke poging mislukte. 



den beginne zoo goed mogelijk door 
te slaan, zoodat de aanwezigen nog 
niet hadden bemerkt hoe hij in ver- 
legenheid zat. 

Plotseling weerklonk daar de eerste 
hevige donderslag en — onmiddellijk 
daarna riep de jonge predikant met 
luide stem: 

„Deemoedig buig ik het hoofd en 
zwijg. Hoe zou de mensch de stem 
durven verheffen, waar de Schepper zelf 
spreekt?" 

Deze woorden maakten een diepen 
indruk op zijn gehoor, dat langzaam en 
neergeslagen de keik verliet. 

Maar dit verrassende en indrukwek- 
kende slotwoord van zijne predikatie 
deed vooral de opmerkzaamheid van 




Onderlinge wedstrijd van 
de haarlemsche Croquet- 
en Handboogclub, gehou- 
den in het Zuiderhoutpark 
te Haarlem ; het concours, 
dat onder begunstiging 
van fraai weer plaats 
vond, was zeer geani- 
meerd ; niet minder dan 
de heeren bleken de deel- 
nemende dames getraind 
in deze opwekkende 
sport. De eerste prijzen 
voor het boogschieten 
{foto's boven) werden be- 

onrust onder de toe- 
hoorders wekte, maakte 
het niet beter. 

Hij raakte den draad 
van zijn toespraak kwijt, 
maar wist er zich in 



haald door Mevr. Roëll 
en den heer Van Hall ; 
voor croquet (foto onder), 
door Mevr. Roëll en den 
heer Muhlen. Vergissen 
wij ons niet, dan is dit 
de eerste club van dien 
aard hier te lande. — De 
beoefening van het boog- 
schieten door dames is 
een bijzondere eer aan 
de nagedachtenis van Teil, 
den vermaarden Zwitser - 
schen vrijheidsheld ! 



den hertog op hem ves- 
tigen en lang duurde, 
het niet, of de jonge 
theoloog was een zij- 
ner meest geraadpleeg- 
de dienaars. 



i66 



DE PRINS. 



Een en ander over de Wespen en haar nest. 

a.nniïer er 's zomers op uitgetrokken 
wordt, om met behulp van brand- 
bare stoffen het nest van deze 
vliesvleugelige, angeldragende en 
kwaadaardige insecten uit te roeien, 
wordt geen oogenblik bedacht, dat men een 
kunstwerk vernietigt. — Toch is de oorlog tegen 
de wespen veiklaarbaar ; een steek met den angel 
doet een hoeveelheid mierenzuur in de wonde 
storten, waardoor opzwelling plaats heeft en pijn 
veroorzaakt wordt. En is het niet curieus, dat 





Wespennest, interieur met horizontale raten 

alléén de vrouwtjes, die eigenlijk in de natuur 
de zachlzinnigheid en lieftalligheid symboüseeren 
in alle familiën en rassen, met een angel gewa- 



pend zijn ? Wel is waar, 
dient die miniatuur- dolk ter 
verdediging, maar dat belet 
niet, dat men er op eene 
onschuldige wandeling of in 
een rustig zitje maar onver- 
wachts een geduchten steek 
mee krijgt. — De wespen 
maken niet zelden een ge- 
heele omgeving onveilig ; ver- 
leden jaar vlogen ze bij 
massa's de huizen binnen en 
aan de gedekte tafel toonden 
deze ongenoode gasten een 
irriteeren- 
de sans- 
gêne. — 
De wes- 
pen heb- 
ben een 
slank, 
geelge- 
kleurd, 
weinig be- 
haard 
lichaam, 

krachtig ontwikkelde ruond- 
deelen maar een te korte 
tong, om den nektar uit de 
bloemen te halen; zij rooven 
haar voedsel, werpen zich 
verraderlijk op kleine bijen 
en andere diertjes, die dan 
meegenomen worden naar 
het nest, om fijngekauwd, tot 
voeding voor de larven te 
dienen. — Het nest is een 
soort vesting ; aan het vlieg- 
gat zijn altijd schildwachten 
geplaatst om vreemde indrin- 
gers af te weren ; de raten 
liggen horizontaal, hebben 
slechts aan eene zijde cellen, 
met de opening naar onder gericht. Er zijn drie 
soorten bewoners : de moederwesp, de eenige 
die eieren voortbrengt en voor de instandhou- 




Het kunstig vervaardigde wespennest. 

ding van het geslacht zorgt, verder een aantal 
arbeidsters, die onvruchtbaar zijn en eindelijk 
een beperkt getal mannetjes, die in den nazomer 
of herfst alleen voorkomen ; deze laatsten nemen 
aan geenerlei arbeid deel, dienen ter bevruch- 
ting van de jonge moederwespen en sterven even 
als de arbeidsters in het gure jaargetijde. 

De moederwesp overwintert in een veilige 
schuilplaats, komt tegen het voorjaar weer voor 
den dag, om haar nest te bouwen ; uit het eitje 
ontstaat na 5 dagen een larve, die 9 dagen later 
tot geheele ontwikkeling is gekomen ; het jonge 
insect neemt dan van de moeder den verderen 
bouw en de voltooiing van het nest over. 

Het is zeer interessant om den arbeid aan 
het nest nauwkeurig te bestudeeren ; men moet 
echter zich weten te beveiligen tegen steken van 
het jonge volkje, dat zich zeer snel in aantal 
uitbreidt. — De najaarsregens vernielen het met 
zooveel ijver en zorg gebouwde nest. 



2) e endere. 

Schets van H. RIDER HAGGARD. 

Ze zaten tegenover elkaar voor het hoog opvlammend houtvuur en luis- 
terden naar elk geluid beneden op straat. 

„Nu kan moeder ieder oogenblik 
hier zijn," zei de jongen ongeduldig 
op de klok ziende. „Het is al half- 
twaalf en om elf uur was het con- 
cert afgeloopen. Stil, stil — daar is 
ze," en hij holde de trap af naar 
beneden. 

Dick Angus senior luisterde naar 
zijn wegstervende voetstappen, met 
melancholieken blik. „Mijn hemel, 
hoe lang moet dit nog 'duren ?" 
mompelde hij wanhopig. „Hoelang 
moet ik nog zoo hulpbehoevend 
en van haar afhankelijk blijven ?" 

Eensklaps veranderde zijn gezicht 
als bij tooverslag. 

„Nina 1" riep hij uit. 

Dicky was verhit en buiten adem 
weer binnengekomen, maar ditmaal 
niet alleen. Een vrouw, in laag uit- 
gesneden japon, waarover ze in de 
haast een avondmantel had ge- 
worpen, stond naast hem op den 
drempel, haar arm om zijn schou- 
ders geslagen, een glimlach om de 
lippen. 

Met een zucht van vermoeidheid 
ging ze naar haar man en vlijde 
zich liefkoozend tegen hem aan. 

„Wel, hoe is het gegaan ? Goed ?" 
vroeg hij. 

„Ja, uitstekend. Ik heb nooit beter 
gezongen dan vanavond." 

„Dus je wordt voor dit seizoen geëngageerd? Is het contract reeds ge- 
teekend?" 

„Neen, nog niet," antwoordde ze langzaam. 

„Waarom niet ?" 

„Mr. Grimm, de directeur van de opera, kon pas morgen beslissen — 




Zeer merkwaardige stranding van het stoomschip „Princess May" op de rotsen aan den 
ingang van de nauwe doorvaart bij Sentinel Island in Alaska (N.w. gedeelte van de Vereenigde 
Staten van Noord-Amerika), tengevolge van den zeer zwaren mist. — Het kolossale vaar- 
tuig van de Pacific-Stoomvaart-Maatschappij, raakte met het midden van de kiel vast tus- 
schen twee rotsen ; het achterste deel, verzwaard door het gewicht der machines, rust op 
den bodem ; de rechterschroef is verbrijzeld ; er ontstond geen lek en gelukkig zijn geen 
persoonlijke ongelukken te betreuren. — De kansen om het schip vlot te krijgen, door met 
behulp van dynamiet de noodige rotsblokken te doen springen, zijn volgens het oordeel van 
ervaren zeekapiteins niet verzekerd. 



morgen zingt Senora Veroni de Carmen en dan zal hij kiezen tusschen 
haar en mij." 

„Veroni? Wie is dat?" 

„Ze is zeer bekend — jij kent haar ook, doch onder een anderen 
naam." Toen zich teeder over den jongen naast haar heenbuigend : 
„Dicky, ga nu naar bed, vent. Het is al laat en ik moet met je vader 
spreken." 

„Is er iets gebeurd, moeder?" 
„Neen, mijn jongen, maar ik 
schijn een gevaarlijke mededingster 
te hebben — iemand, die beter 
zingt dein ik." 

„Dat geloof ik niet," zei hij be- 
slist, „maar als wij drieën maar 
bij eikaar blijven, komt al het 
andere er niets op aan." 

Toen ging hij gehoorzaam naar 
bed, het hoofd fier in den nek als 
wilde hij de gansche wereld tarten. 
Zoodra de deur zich achter hem 
gesloten had, ging Nina naar haar 
man, die somber voor zich uit zat 
te staren. 

„Ik zal het je maar dadelijk zeg- 
gen," begon ze, „Veroni draagt den 
naam — van jou en Dicky." 

„Ze is toch niet — Dicky's moe- 
der — mijn vrouw ?" 

„Wat bedoel je," zei ze vol trots. 

Met een strakke uitdrukking in 

de oogen stond hij op. „O mijn 

hemel, dat zij nog weer mijn pad 

moet kruisen !" 

„Dick, ik heb je nooit iets ge- 
vraagd omtrent je verleden; ik wist 
alleen dat een vrouw een treurige 
rol had gespeeld in je leven, maar 
nu die vrouw en ik elkaar ontmoet 
hebben, moet je mij alles vertellen, 
of is het te pijnlijk voor je?" 
„Zelfs al was dit het geval, heb je het recht alles te weten. Toen ik 
Violetta Andrée, zooals ze zich toen noemde, huwde, was ik' ternauwernood 
twintig jaar en begon naam te maken als zanger. Ze had een stem als een 
engel — er was geen tweede, die zong als zij, zelfs jij niet vrouwtje. Ik 
hoef je niet alles te vertellen wat er voorviel, het zij genoeg je te zeggen 



DE PRINS. 



167 



dat ik mij schromelijk in kaar vergiste. De engel was een duivelin en mijn 
leven totaal bedorven. Een paar jaren lang deed ik nog mijn best haar 
slechten aard te verbeteren, maar tevergeefs. Eerst lachte ze om mijn waar- 
schuwingen, doch langzamerhand begon ze mij te haten. Ze zonk steeds 
dieper en dieper, tot ik mij eindelijk, ook 
terwille van Dicky, van haar liet scheiden. 
Toen kwam jij. Je naamt den gebroken man 
en het moederlooze kind in je sterke, reine 
handen en hieft ons op uit de ellende." 

„Hoe kon ik anders, ik had je immers 
lief," zei ze eenvoudig. 

„En wat was je belooning?" vervolgde 
hij bitter. „Een paar jaren van vrede en 
voorspoed, toen werd ik ziek, kon niet 
meer zingen en — " 

„Stil, stil, over een jaar zul je je stem 
terug krijgen, zegt de dokter en dan zul je 
het publiek weer stormenderhand voor je 
winnen." 

„Mijn stem !" lachte hij schamper, „ja, 
als ik naar het Zuiden ga en een gemak- 
kelijk leventje leid, maar waar haal ik het 
geld vandaan ?" 

„Als ik maar eerst geëngageerd word bij 
de opera, komt alles in orde." 

„Als ! Nina, je hebt geen kans tegen haar." 

Hier werden ze gestoord door de dienst- 
bode, die kwam zeggen dat er een dame 
beneden was, die mevrouw noodzakelijk 
moest spreken. 

Nina ging naar het salon en zag een jonge 
vrouw, die haar met koelen uitdagenden 
blik vroeg: „U is zeker Mrs. Angus?" 

„Ja." 

Met kwalijk verborgen voldoening wierp 
ze een blik in het rond op het armoedige 
huisraad en vervolgde spottend: „Dit is 
dus het tehuis van Dick Angus, den eens 
zoo gevierden zanger. Ik heb de eer zijn 
vrouw te zijn geweest. En nu heb ik gehoord 
dat hij in slechten doen verkeert, is dat waar ?" 

„Ja, hij is ernstig ongesteld geweest, doch 
we hopen dat hij, als hij zich erg ontriet, 
over een jaar weer kan zingen." 

„Zich ontzien! Bah! in een gat als dit 
zou ik in een week mijn stem verliezen," 
zei ze minachtend glimlachend. „Krijgt hij 
wel genoeg te eten, die arme jongen ?" 

„Als u hier gekomen bent om mij te 
beleedigen, is het beter dat ik heenga," zei 
Nina bedaard. 

„Neen, blijf als 't u blieft. Ik heb u 
een voorstel te doen. Ik heb u vanavond 
hooren zingen. U heeft een goede stem, 

maar niet zoo goed als de mijne — u heeft niet genoeg temperament. Kom 
laat ons zakelijk zijn : de toekomst van Dick en u hangen af van uw 
succes, doch ik sta u in den weg, dat weet ge heel goed. Welnu, geef 
mij mijn zoon weer — en ik zal mij terugtrekken." 

Nina staarde haar ontzet aan. „Waarom wilt ge Dicky tot u nemen ? 
Ge hebt hem immers niet lief." 

Veroni stampte met den voet. „Ik wil hem laten grootbrengen als een 
prins, niet als een bedelaar." 

„Hij zal een eerlijk 

leven leiden als zijn , 

vader," zei Nina, „en 
ik zal Dicky niet aan 
u overleveren — niet 
voor alle schatten ter 
wereld. Wij drieën 
blijven bij elkaar." 

„Zooals ge wilt," 
sprak Veroni met 
een uitdrukking van 
haat in de oogen, 
„doch — als ik mor- 
genmiddag om vier 
uur niets van u ge- 
hoord heb, zal ik — 
u ruïneeren. Denk er 




Geweldige örand van een Petroleum-tank der Bataafsche Petroleum- Maat- 
schappij te Pangkalan-Brandan (Sumaira), waarbij de gansene inhoud — 
1,265000 liter, ter waarde van pi. m. 150000 gulden, vernietigd werd. — Zooals 
onze photo 'duidelijk toont, bood de donkere, zware hoogopstijgende rook- 
kolom een angstwekkend, onheilspellend schouwspel. 



zingen, beter dan ik ooit gedaan heb en daarna — ga ik misschien met 
je mee. Waarom niet ?" 

Den volgenden avond zat Veroni voor haar spiegel in de kleedkamer, 
bezig zich te grimeeren. Haar Carmencostuum lag op den divan uitge- 
spreid. Graaf Hantingdon, op een gemak- 
kelijken, stoel gezeten, keek naar haar met 
brutale belangstelling. 

„Wat zul je vanavond gehuldigd worden, 
Veroni. Je hebt iets diabolisch over je en de 
gedachte, dat jouw succes den ondergang be- 
teekent van je vroegeren man en zijn vrouw, 
werkt op je als prikkelende champagne. 
Waarom heb je toch zoo het land aan hem ?" 
„Omdat hij mij gek gemaakt heeft met 
zijn eeuwige zedepreeken, en ik haar haat, 
wijl ze mij mijn jongen heeft afgenomen. 
Ze vertelt hem ongetwijfeld leugens van mij, 
stookt hem tegen mij op — en stelt mij voor 
als een duivelin, en dat wil ik hen betaald 
zetten. Ik wil mijn. jongen terug hebben en 
ook een duivel van hem maken om hen te 
tergen, maar, laat ik mij niet zoo opwinden ; 
dat zou mijn stem bederven. Geef mij wat 
van dien wijn daar en doe de deur open, 
er wordt geklopt.. Wel, wie is er ?" vroeg 
ze hem het kaartje uit de handen nemend, 
dat een tooneelknecht hem overhandigde, 
en toen zegevierend lachend: „Dick zelf! 
£,aat hem binnenkomen." 

Het gordijn werd terzijde geschoven en 
een kleine jongen stond op den drempel, 
verbaasd en verlegen van den een naar de 
ander kijkend. 

„Ik verwachtte Mr. Angus," zeide Veroni 
kortaf. „Wie ben jij ?" 
„Ik ben zijn zoon." 

Ze trad op hem toe. „Weetje wie ik ben ?" 
„Ja, vader en moeder spreken heel vaak 
over u. U bent de beroemde zangeres, die 
vanavond zal zingen, niet ?" 

„Hebben ze je dan niet verteld dat ....?" 
Ze brak eensklaps af beschaamd door den 
onschuldigen blik, waarmee hij haar aan- 
staarde. „Weet je vader dat je hier bent ?" 
„Neen, en moeder ook niet." 
Ze sprong op. „Waarom noem je haar 
moeder ? Je eigen moeder . . . ." 

„ . . . . is dood," vulde hij ernstig aan. „Ze 

is gestorven toen ik nog heel klein was." 

„Ik heb je moeder goedgekend, Dicky." 

„Ja?" zei hij verheugd. „Dan kunt u mij 

alles van haar vertellen. Kijk, ik heb haar 

portret steeds bij mij," vervolgde hij, een 

verbleekte photo uit zijn zak halend. „Wat 

was ze mooi, hè ? Moeder zegt mij altijd, hoe lief en goed ze was en ik 

moet trachten aan haar gelijk te worden." 

„Goed !" herhaalde ze dof. „Zeg eens Dicky, waarom ben je hier gekomen ?" 

„Ik wilde u iets vragen," begon hij verlegen. „Moeder zegt, dat u beter 

zingt dan zij en daarom meer kans heeft aangenomen te worden bij de 

opera. Vader is erg ziek geweest, ziet u, en we hebben geen geld meer 

ik wou u dus vragen of u niet wat minder goed kondt zingen ... ." 
Ze aarzelde even en sprak: „Goed Dicky — ik zal mijn best doen." 

„O dank u, dank 



~> 




1 il 



V .... 



aan !" en met dreigen- 
den blik ging ze heen. 
Beneden werd ze op- 
gewacht door graaf 
Hantingdon, die haar 
in het rijtuig hielp en 
naast haar plaats nam. 

„Wel ?" vroeg hij. 

„Ze willen hem mij niet geven." 

„Dat dacht ik wel. Maar waarom wilt ge den jongen eigenlijk hebben ?" 

„Misschien — om hem te stellen tusschen mij en — den duivel." 

„Bedoel je soms daarmee je nederigen dienaar?" 

„Wie weet !" zei ze. 

Beiden lachten, maar haar lach klonk koud en hard. „Morgen zal ik 




Onze landgenoot G. P. Kuiler met zijn Antoinette-eendekker. — Deze 26-jarige stoutmoedige en volhardende aviateur, wegens zijne 
verrassende vluchten, ondanks hevigen wind, in Engeland „The veal flying Dutchman" genoemd, heeft onlangs tijdens de groote vliegweek, 
te Bordeaux gehouden, triomfen gevierd ; in 2 dagen vloog hij bijna 627 K.M., waardoor hij in den totalen afstandswedstrijd nummer 2 was. 
Kuiler, die op verschillende plaatsen reeds prachtige lucht-excursies maakte, wordt bewonderd om zijn snelle vaart, zijn meesterschap 
over zijn toestel en zijne buitengewone koelbloedigheid. — Wij bevelen onzen kranigen landgenoot omzichtigheid aan ! 



u," zei hij, haar de 
hand toestekend. 

„Terwille van — 
je gestorven moeder, 
Dicky. Vergeet haar 
nooit, ze hield heel 
veel van je." Ze bukte 
zich om hem te kus- 
sen en het kind ging 
heen. Toen ging Ve- 
roni naar haar toilet- 
tafel terug. „Zeg als 't 
je blieft aan den heer 
Grimm," sprak ze tot 
den graaf, „dat ik 
vanavond niet kan 
zingen, omdat ik 
onverwacht op reis 
moet." 

„Met wien ?" vroeg 
hij snel. 

„Alleen." 

„Wat bezielt je ! 
Je bent toch niet van 



plan je belofte aan dien onnoozelen jongen te houden?" 

„Hij is mijn zoon," zei ze ernstig. 

Hij haalde geërgerd de schouders op, aarzelde even en verliet haar. 

Dien avond behaalde Nina Angus een schitterenden triomf als Carmen. 
Haar mededin^ster hoorde het stormachtige applaus van uit haar kleed- 
kamer, waar ze zat, onbeweeglijk, het hoofd in de handen. 



t68 



DE PRINS. 



Öud-Leiden. 

i. 

DE DERDE OCTOBER. 

Bilderdijk. — Vaderlandsche en politieke zangen. 

Heil, Leiden, heil, 't is tijd van vreugd! 

Barst uit in jubel ton en, 
De dag van u behoud herseneen 
Juich Leiden, juich Bataafsch Atheen, 

En gij Minervaas zonen! 
Juich, juich, gezegend vaderland! 
Juicht, boezems die voor vrijheid brandt, 

En strengelt zegekronen! 

Vlecht, wijnmaand, thans door rank en druif, 

Een krans van korenhalmen! 
't Bezwijkend Leiden bracht gij brood, 
O, wijnmaand's derde morgenrood, 

Gij, dag van zegepalmen! 
Zoo vaak uw blinkende uchtend daagt, 
Moet al wie 't Hollandsen hart nog draagt 

U 't juichend Iö galmen. 

En die deez' dag uw voedster dankt, 

Geliefde jongelingen! 
O, gij der wetenschap gewijd, 
Die bloed en afkomst waardig zijt, 

Hier voegt het lö zingen ! 
Iö, lö, ja duïzendwerf! 
Iö op 't vrijgevochten erf, 

Door duizend zonnekringen ! 
Iö vivat! 





De opening van de Staten-Generaal 
te 's-Gravenhage. — Geëscorteerd 
door een detachement cavalerie, ge- 
volgd door een luisterrijken stoet van 
adjudanten en kamerheeren, reed 
H. M. de Koningin, vergezeld van 
Z.K.H. Prins Hendrik, in de Gouden 
Koets (geschenk van Amsterdam), van 
het Paleis aan het Noordeinde naar 
het Binnenhof, tusschen een haag van 
militairen. — H. M. sprak de troon- 
rede uit in de Ridderzaal, die door 
de prachtige costuums en uniformen 
met glinsterende ridderorden der daar 
aanwezigen, een schitterenden aan- 
blik bood. — Onze foto werd genomen 
op het oogenblik, dat H. M. zich naar 
de Ridderzaal begeeft. 



fragmenten zijn als stille getuigen 
van vroegere tijden van glorie of 
beroering bewaard gebleven en 
roepen de namen van groote man- 
nen voor onzen geest terug. — 
In ir 86 vindt men Leiden ver- 
meld als stad, resultaat van eene 
vestiging aan den heerweg ter 
plaatse waar de Leede en de Vliet 
in den Rijn uitmondden. Gaande- 
weg breidde de stad als middel- 
punt van Rijnland en ook door de 
bloeiende industrie zich uit, maar 
na eene periode van groote wel- 
vaart, die vele nijvere lieden uit 
Vlaanderen lokte, kwam tenge- 
volge van inwendige troebelen een 
tijdperk van achteruitgang ; eerst 



De onthulling van het Juliana» 
Monument op het Juliana-van- 
Stolbergplein te 's-Gravenhage, 
door Z. K H. Prins Hendrik der 
Nederlanden (20 September), in 
tegenwoordigheid van eenige 
Ministers, hoogwaardigheidsbe- 
KIe e de rs en belangstellenden. 

Dit fraaie gedenkteeken, naar het 
ontwerp en onder leiding van den 
heer ]. Limburg, bouwkundig inge- 
nieur uitgevoerd, is vervaardigd van 
Oberkirchner zandsteen en rust op 
een fundament van gewapend beton ; 
het monument bestaat uit een op 
kolommen rustenden kelk, omgeven 
door een waterbekken, dat door 
trappen, die aangelegd zijn tusschen 
vier op voetstukken rustende leeuwen, 
verbonden is met de rondom aange- 
legde grasperken ; het geheel is af- 
gesloten door een gesmeed ijzeren 
hek met vier toegangen. — De gep. 
Generaal Braams, voorzitter der 
commissie, hield een sierlijke rede 
tot Z. K. H en de aanwezige dames 
en heeren, waarin o. m. gereleveerd 
werd, dat het gedenkteeken was 
verrezen ter herinnering aan de 
heuglijke gebeurtenis op 30 April 
1909 en de geestdrift, waarmede de 
geboorte van Prinses Juliana was 
begroet. — Het muziekkorps van de 
Grenadiers en lagers en het koor 
onder leiding van Arnold Spoel, luis- 
terden de feestelijkheid op. — Ter 
rechterzijde op onze foto ziet men 
Z. K. H. Prins Hendrik in de Konink- 
lijke tribune. 

Trotsche herinneringen knoopen 
zich vast aan de thans zoo rustige 
en deftige stad, een der Holland- 
sche centra van wetenschap en 
kunst ! Tal van bouwwerken en 




Het Juliana-Monument te 's-Gravenhage, door de ingezetenen aan de gemeente aangeboden, 
(opname kort na de onthullings-plechtigheid). 



DE PRINS. 



169 



na het beleg van 
1574 keerde de 
voorspoed terug 
en sedert hadden 
geleidelijke ver- 
grootingen plaats. 
Men weet, dat tel- 
ken jare op 3 
October door de 
Leidenaars her- 
dacht wordt één 
der meest critieke 
en vermaarde ge- 
beurtenissen uit 
onze Vaderland- 
sche Geschiede- 
nis, „Leiden's 
Ontzet", dat met 
gulden letteren 
gegrift staat in de 
annalen van de 
oude sleutelstad. 
Zulke herinne- 
ringsdagen vuren 
aan tot eendracht 
en verbroedering, 
tot grootsche da- 
den en vader- 
landsliefde! Laten 
wij ze in eere 
houden ! — Van 
de ouderwetsche 
bouwwerken ver- 
dient allereerst 
vermelding het 
Stadhuis, een mo- 
numentaal gebouw aan de Breestraat ; reeds in de middeleeuwen stond het 
op dezelfde plaats als thans ; in 1396 wordt het o. a. vermeld als domus 
consulari oppidanorum ; de gevel is in 1597 vernieuwd, de trap werd in 1632 
in de tegenwoordige gedaante geplaatst ; vergrootingen van het stadhuis 
hadden plaats in 1413, 1426, 1427; een inscriptie in den gevel wijst op de 
schade in 1481 door een buskruit-ontploffing en in 1574 door het beleg 
aangericht; de hardsteenen pui van de hoofdwacht is afkomstig van de 
steenen van de Blauwpoort, terwijl de steen met het opschrift rechts, waarin 
jaar en dagental van het beleg, naar overlevering van een altaartafel der 
Pieterskerk, door den Roomsch-Koning Willem II geschonken, afkomstig 




Een gedeelte van een ouden Burcht te Leiden. 



is. De raadzaal is 
in 1704 inwendig 
vernieuwd ; het 
fraaie stuk gobe- 
lin stelt voor den 

intocht van 
Alexander den 
Groote te Baby- 
Ion ; het schoor- 
steenstuk, weten- 
schap, handel en 
nijverheid onder 
bescherming der 
wetenschap sym- 
boliseerend, werd 
in 1664 door 
Ferdinand Bol 
geschilderd ; de 
weeskamer heeft 
een rijke wand- 
betimmering uit 
de I7 de eeuw. De 
toren, uit het 
laatst der I4 de 
eeuw, werd begin 
i5 cle eeuw ver- 
hoogd, stortte in 
1573 in, werd her- 
bouwd, in 1577 
van een spits 
voorzien en in 
1760 vernieuwd. 
Het Raadhuis is 
een sieraad der 
stad. 



De Burcht, wellicht omstreeks 836 gesticht door Herold den Deen tegen 
de invallen der Franken, vertoont o. a. blijkens de schietgaten, in zijn te- 
genwoordigen toestand de vormen van de I2 de of I3 de eeuw; de moge- 
lijkheid is niet uitgesloten, dat hier vroeger een Romeinsche versterking 
stond ; de burcht bestaat uit een cirkelvormigen muur van 37.4 M. mid- 
dellijn door kan teel en bekroond en een aangebouwden omloop rustend op 
22 meest half-cirkelvormige bogen ; er zijn twee toegangen en een in 1889 
ontdekt uitvalpoortje ; eenige schietgaten zijn dichtgemetseld ; verder vindt 
men er een nisje voor munitie. De burcht behoorde aan den Graaf van 
Holland, terwijl de stad in 1651 het terrein door aankoop in bezit kreeg. 





Het Stadhuis te Leiden. 



De beroemde Schouw met schilderstuk van Ferdinand Dol, in het Stadhuis te Leiden. 



170 



DE I J K I N S. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

{Vervolg). 

Hij haalde verachtelijk de schouders op en sprak gauw over andere dingen, 
maar Amély merkte duidelijk aan hem, hoe het bericht hem had getroffen. 

Zij deelde deze waarneming aan Hortense mee en trachtte haar zuster 
over te halen met Saint-Arnaud te spreken. 

Daar echter de jonge officier, sedert hij iets van Polignac's aanzoek 
gehoord had, een ijzig koele houding teaenover haar aannam en haar het 
liefst opzettelijk uit den weg ging, was Hortense in haar gekwetsten trots er 
niet toe te bewegen. Amély moest het zuchtend aanzien, hoe haar zuster 
ook haar leven bedierf. 

Baron Merrier daarentegen verzocht zijn dochter eiken dag dringender 
eindelijk toch te beslissen en Polignac's aanzoek aan te nemen. Maar daartoe 
kon Hortense niet besluiten. De rouw over haar zwager vormde steeds 
weer het voorwendsel om de zaak uit te stellen. Nu was echter generaal 
Dubois reeds drie maanden dood; men kon hem, hoeveel medelijden men 
ook met Amély's verdriet had, niet eeuwig betreuren; baron Merrier had 
bovendien meer dan één reden, om de verloving en het spoedig huwelijk 
van zijn jongste dochter dringend te wenschen. 

Om de enorme kosten, die voor hem uit de ingestorte kolenmijn in België 
en uit het proces van het Romeinsche spoorwegbestuur waren ontstaan, te 
kunnen opbrengen, stichtte hij een naamlooze vennootschap onder den titel 
„Caisse des chemins de fer". De toeloop was eerst buitengewoon groot, 
want de maatschappij werd van hooger hand beschermd en er werden 
verbazend hooge dividenden betaald. Maar de geruchten van groote verliezen 
namen een meer en meer tastbaren vorm aan. Men mompelde van onregel- 
matigheden en klachten : opzeggingen van kapitaal en bedreigingen namen toe. 

Bij dit alles bleef Merrier zijn onverschillig verachtend lachje toonen. 
Thuis evenwel sloeg zijn stemming plotseling ineens om. Hij was dikwijls 
opvliegend, zoodat hij zelfs zijn lieveling, Hortense, afsnauwde. En dan 
weer was hij zoo zacht als een lammetje. In zulke oogenblikken kuste hij 
zijn dochter de handen, vroeg haar vergiffenis, om een oogenblik daarna 
weer met gebalde vuisten heen en weer te loopen en een menigte zijner 
tot nu toe goede vrienden, vooral den hertog De Morny met verdacht- 
makingen en scheldwoorden te overladen. 

„Maar wat heeft de hertog u dan toch gedaan," vroeg Hortense eens 
na zulk een uitval van woede. 

„Als een ploert, een verrader, heeft hij mij behandeld," raasde de bankier. 
„Zijn geld heeft hij uit de Bank teruggetrokken. Dat gaf den stoot tot al 
de kapitaalopzeggingen in den laatsten tijd. Als het zelfs Morny, den gewaagd 
spekuleerenden Morny, den besten vriend, te onzeker wordt, zoo redeneerde 
men, dan moet de zaak al heel zwak staan. Ieder wil nu zijn geld terug- 
hebben. De dwazen, de domkoppen ! Als ze mij maar den tijd lieten, dan 
maakten ze allen nog goede zaken. Maar als het zoo gaat, ja, dan . . . ." 

Hij brak af en bleef somber voor zich kijken. 

Dan nam hij plotseling de hand van zijn dochter. „Wees jij ten minste 
verstandig, Hortense ! Je verloving en spoedig huwelijk moet bekend gemaakt 
worden. Hoor je — dat moet!" 

„Maar waarom die haast, papa." 

„Haast! Sedert maanden loopt Polignac je na! Ik wil je bezorgd weten. 
Ik moet vermoedelijk spoedig op reis. In België of in Rome zou dat alles 
nooit gebeurd zijn, als ik zelf een oog in het zeil gehouden had. Bij Amély, 
die niets doet dan huilen, kun je niet blijven; het is dus het beste, datje 
zoo gauw mogelijk trouwt. Je uitzet, de villa, het voor je vastgezette geld 
kan niemand je ontnemen. Polignac weet, dat hij niets waagt, ook al verkeer 
ik op 't oogenblik in moeilijkheden. Zulke crisissen zijn er al zoo dikwijls 
geweest en altijd gelukkig afgeloopen, als men het hoofd er niet bij verliest. 
Maar je moet me helpen, kleine. Niets versterkt op 't oogenblik mijn krediet 
meer, dan je schitterend huwelijk. Wil je je ouden vader niet dat genoegen 
doen?" Hortense aarzelde. Haar hart trok zich krampachtig samen bij de 
gedachte, voor eeuwig een scheidsmuur tusschen zich en Saint-Arnaud te 
moeten zetten. 

De bankier ried hare gedachten. „Hang je misschien nog altijd aan den 
grafelijken hongerlijder?" vroeg hij minachtend. „Ik dacht, dat je van hem 
toch genoeg had! Het bloed stolt me in de aderen van woede, als ik 
denk aan het ijzige gezicht, waarmee hij bij de begrafenis van Dubois ons 
ign oreerde." 

„Het is waar, hij is koel, hard en onverbiddelijk, maar toch een man ; 
prins Polignac is bij hem vergeleken slechts een laffe fat. Die kan werkelijk 
geen indruk op mij maken." 

„Des te beter. Dan kun je immers met hem doen, wat je wilt. We zullen 
dus Woensdag onze beste vrienden te zamen brengen en je verloving publiek 
maken. Een heel groot feest kunnen we, wegens den rouw niet geven. 
Ongeveer dertig tot veertig personen. Of Amély zou komen?" 

„Hoe kunt u daaraan denken! Zij huilt dag en nacht." 

„Daarvan wordt haar oude generaal ook niet weer levend," bromde 
Merrier onvriendelijk. Hij haatte niets meer dan roodgehuilde oogen en 
treurige gezichten bij zijn mooie dochters. De schoonzoons kwamen bij hem 
alleen in zooverre in aanmerking, als zij hun vrouwen genoegen bereidden. 
Worden zij ziek of sterven zij, zooals Dubois zich gepermitteerd had, dan 
deed men werkelijk het best, ze zoo spoedig mogelijk te vergeten — en 
spoedig te vervangen ! 

Het gehikte hem inderdaad, Hortense over te halen zijn zin te doen. 



Met ijver hield zij zich zelfs met de voorbereidingen voor haar verlovings- 
feest bezig. 

Maar opvallend veel bedankjes kwamen in en Hortense kon zich niet 
genoeg daarover verwonderen. 

Merrier zei met goedgespeelde onverschilligheid : „Wij hebben wel wat 
laat uitgenoodigd. Velen zijn ook op reis. Bij je bruiloft zullen ze wel 
komen." 

In stilte hinderden hem de bedankjes, waarvan hij zijn verwarde financiën 
niet zonder reden als de oorzaak vermoedde, nog veel meer dan zijn niets 
vermoedende dochter. 

In een booze bui kwam hij Woensdags kort voor de komst der gasten thuis. 

Erge tooneelen waren op de Bank afgespeeld. Het ging niet langer het 
publiek met beloften te paaien. De kassen werden gewoon bestormd. De 
bankier had zich genoodzaakt gezien, de hulp der politie in te roepen, 
want het scheelde niet veel, of hij was mishandeld. De ergste schreeuwers 
werden nu wel is waar verwijderd, maar de politie moest er zich toch in 
mengen. Zij verzegelde boeken en papieren en sloot, de Bank voorloopig, 
om een onderzoek in te stellen ! 

Dat was een harde slag voor Merrier. Hij trok woedend het raampje 
van het rijtuig op en wierp zich achterover in den hoek bij het naar huis 
rijden. Het was te hopen dat die vervelende geschiedenis nog niet algemeen 
bekend was geworden. Hij moest nu voor alles Hortense bij de familie 
Polignac onder dak brengen en dan op reis gaan tot de storm was bedaard. 
Duizend nieuwe plannen spookten alweer in zijn hoofd rond, waarmee hij 
deze paniek wilde bezweren en deze leelijke zaak weer goed maken. 

Hij moest zich haasten met het verkleeden, om tijdig zijn gasten te 
kunnen ontvangen. 

„Papa, kom toch eindelijk!" Hortense stak haar met bloemen getooid 
hoofd door de deur van zijn kamer. „Bijna alle gasten zijn er al. Het is 
bepaald bespottelijk, zooals de prins en ik met verlegen gezichten tegenover 
elkaar staan." 

De bankier goot juist een scheut parfum over zijn zakdoek en zijn 
handen. „Ik kom al, kind, ik kom al! Bij het gebraad drink ik op jou als 
de verloofde van Polignac. Mijn mooie, kleine dochter wordt prinses 
Hortense Polignac! Dat klinkt goed, niet waar?" 

Hortense keek haar vader eenigszins angstig aan. Zijn houding kwam haar 
bijzonder opgewonden voor. „Papa, u heeft zeker goed ontbeten?" knorde 
zij. „Drink gauw een glas water of neem wat bruispoeder. U ziet zoo 
rood als een kreeft en uw oogen zijn water. De Bourgogne is veel te 
zwaar voor u !" 

„Geen droppel heb ik vandaag over de lippen gehad," betuigde de 
bankier overeenkomstig de waarheid. 

Toch dronk hij gehoorzaam een glas water. „Ziezoo — laten we nu gaan." 

In het groote salon waren de gasten bijeen. In eenigszins gedrukte 
stemming wachtten zij op den gastheer. 

Baron Merrier liet den arm van zijn dochter los en klopte prins Polignac 
welwillend op den schouder, eer hij de overige aanwezigen begroette. Men 
zag vandaag slechts weinig officieren en lieden van 't hof bij het gezel- 
schap. Een paar diplomaten, geleerden, kunstenaars en eenige heeren uit 
de financieele wereld met hunne echtgenooten — al die gasten stonden 
tot nu toe tamelijk ver van de familie Merrier en waren niet weinig ver- 
baasd geweest over den hartelijken toon der uitnoodiging. Maar eenmaal 
bij den beurskoning Merrier sloeg men niet graag af, wanneer men geen 
zeer grondige reden van verontschuldiging had. 

Een bediende sloeg de vleugeldeuren naar de eetzaal open. 

Merrier wendde zich met luider stem tot Polignac : „Waarde prins — 
u geleidt mijn dochter. Dat zal u, naar ik hoop, niet onaangenaam zijn?" 

Een diskreet lachje ontstond onder de gasten, toen plotseling een be- 
diende, zonder op Merrier's boos wenkbrauwfronsen te letten, op zijn meester 
toekwam en hem iets influisterde. 

De bankier liet den arm van zijn dame los. Zijn gezicht was nog rooder 
geworden. De oogen puilden hem uit het hoofd. Maar hij bedwong zich 
met geweld. „Monsieur Claude wil mij spreken ? De chef van de geheime 
politie ? Ik weet niet, wat die mij voor dringends kan hebben mee te 
deelen," zei hij met gedwongen lach. „Laat mijnheer binnen, Jean. Hij moet 
mee eten en na tafel kan hij met zijn boodschap voor den dag komen. — 
Mag ik u verzoeken, mevrouw?" 

De bediende aarzelde. „Mijnheer Claude wil u dadelijk alleen spreken," 
stamelde hij. 

De deur ging weer open. Den chef der politie duurde de zaak blijkbaar 
te lang. Hij stond plotseling in vol ambtsgewaad voor de verschrikte gas- 
ten en den heer des huizes, die met moeite zich goed hield. Achter de 
open gebleven deur zag men de ontstelde gezichten van eenige bedienden, 
die om twee in militaire houding staande politieagenten stonden. 

De chef der politie ging, zonder op een der aanwezigen een blik uit zijn 
kleine, scherpe oogen te richten, direkt op den heer des huizes toe. „Baron 
Merrier, ik verzoek u, mij onmiddellijk te volgen," zei hij kortaf. „De zaak 
duldt geen uitstel." 

„Maar beste Claude, wees toch niet zoo onvriendelijk," schertste Merrier. 
„U ziet toch, dat ik juist met een paar goede vrienden aan tafel wil gaan. 
Eet een bord soep met ons, drink een glas champagne op het welzijn van 
mijn dochter en . . . ." 

„Het spijt mij," brak de chef deze woorden plotseling af, „daarvoor 
hebben we helaas geen tijd. Ik verzoek u, in uw eigen belang, mij dade- 
lijk naar uw werkkamer te volgen en aan te hooren, wat ik u te zeggen heb." 

„Dat klinkt heel gevaarlijk," lachte Merrier. Zijn onderkin trilde echter 
ondanks de gemaakte onverschilligheid zoo sterk, dat hij die woorden 
nauwelijks kon uitbrengen. Hij deed een beweging naar de deur om den 
politiechef den weg te wijzen, maar deze week niet van Merrier's zijde, als 
mocht hij hem geen seconde uit het oog verliezen. 

Een gedrukt zwijgen lag plotseling over allen. 

Hortense zag verschrikt nu eens naar haars vaders opgewonden gelaat, 
dan weer naar het onbeweeglijke van den chef der politie. Een koude rilling 



DE PRINS. 



171 



beving haar. Zij trad op Polignac toe. „Wat kan dat toch zijn?" vroeg 
zij zacht. 

Maar de prins antwoordde haar slechts met een schouderophalen. Hij 
zette een zeer verlegen gezicht. 

„Een paar minuten geduld, dames en heeren," verzocht Merrier. 

„Ik kom dadelijk terug, dan zullen wij des te vroolijker zijn. Onze goede 
Claude wil volstrekt met mij alleen onderhandelen. Nu dan, ik ga voorop 
tiran. Wanneer ons eten bederft, is het uw schuld en u moet zich dan bij 
mijn gasten verontschuldigen." 

„Ik kan de dames en heeren slechts dringend aanraden, intusschen te 
eten," zei de chef. „Het zou u wel eens te lang kunnen duren, eer de heer 
Merrier terugkeert." 

Er lag zulk een duidelijke hoon in den toon van zijn stem, dat Hortense 
een vreeselijk vermoeden kreeg. 



schreeuwde zij en wilde haar vader naloopen. 

Wees zoo goed, 



niet te 



„Papa — papa!" 

Maar de chef maakte een afwerend gebaar, 
volgen, barones!" zei hij scherp. 

Hortense zag Polignac aan. Liet hij toe, dat me: 
haar optrad? Nam hij haar niet in bescherming? 

De prins trok zich, zonder op dien blik te antwoorden, met eenige 
bekenden in de naaste vensternis terug en beraadslaagde fluisterend met 
hen, wat men zou doen. 



op deze wijze tegen 




Marmeren Graftombe van Kardinaal de Richelieu in de „Sorbonne' te Parijs. 
De Sorbonne, in het midden der 13de eeuw gesticht door Robert de Sorbon, hofkapelaan van Lodewijk IX, was aanvankelijk bestemd voor 
de opleiding van onbemiddelde jongelingen tot wereldlijk priester ; gaandeweg is de inrichting samengesmolten met de theologische faculteit 
der Hoogeschool ; zij had eeuwenlang een buitengewoon prestige ; koning, parlement en geleerden raadpleegden haar en voegden zich her- 
haaldelijk naar hare uitspraak ; de gebouwen op last van kardinaal de Richelieu in de 17de eeuw vernieuwd, werden onder Napoleon I voor het 
houden van wetenschappelijke voorlezingen ingericht en in 1808 aan de Parijsche Universiteit gegeven ; thans nog is de Sorbonne het mid- 
delpunt van het Academische leven der hoofdstad. — Kardinaal de Richelieu (1585—1642), was een beroemd, machtig staatsman en heeft zeer 
veel voor Frankrijk gedaan; hij was een ijverig bevorderaar van kunsten en wetenschappen, stichtte de Académie francaise in 1635, verhoogde 
de positie van het koningschap, stelde paal en perk aan de macht van den adel, bevorderde de rechten en vrijheden van het volk enz. enz. 

Baron Merrier, die inzag, dat hij zoo spoedig mogelijk een eind aan dit 
tooneel moest maken, verdween met den chef der politie, die vlak naast 
hem bleef, door de deur, die naar zijn werkkamer leidde. 

Besluiteloos en in de pijnlijkste verlegenheid draaiden de gasten nog een 
poosje in het salon rond. Toen begonnen enkelen zoo stil mogelijk te 
verdwijnen. 

„Ik geloof werkelijk ook, dat wij het best doen, heen te gaan," zei de 
financier Marcel en nam Hortense's hand. „Uw vader wordt misschien wat 
lang opgehouden, en u zult dan liever alleen zijn. Wij komen spoedig eens 
terug — dan houden wij napret." 

Zoo ongeveer luidden alle afscheidsgroeten, die Hortense te hooren kreeg. 

Steeds haastiger verwijderden de gasten zich, als konden zij eerst en buiten 
het huis weer vrij ademen. 

„Wilt u ook gaan, prins?" vroeg Hortense, terwijl zij Polignac scherp aanzag. 

„Als ik u van dienst kon zijn, bleef ik natuurlijk graag," stotterde de 
prins. „Maar op dit oogenblik, nu uw vader bezigheden heeft en mevrouw 
uw zuster ook niet aanwezig is — waag ik het werkelijk niet, zoo onbe- 
scheiden te zijn, want — " 

„U is aandoenlijk bezorgd voor mijn naam," antwoordde Hortense bitter. 
„Ik houd u niet tegen. Ga maar!" 

„Barones, u begrijpt me niet. Gaarne..." 

„Ik begrijp u heel goed. Uw handelwijze is mij volkomen duidelijk en 
verrast mij volstrekt niet." 

„Welke motieven u mij gelieft toe te schrijven, weet ik niet," antwoordde 
Polignac, den beleedigde spelend. „Maar uw houding, uw uitdrukking is 
bijna beleedigend." 



„Uitstekend ! Goed dan. Ik beleedig u met mijn wantrouwen. Ik vind 
het daarom heel natuurlijk, dat u gaat en niet terugkomt, voordat dit 
geheimzinnig bezoek van den chef der politie tot aller bevrediging ver- 
klaard is." 

„Dat zal in elk geval morgen al wel het geval zijn en dan zult u mij 
gelijk geven, dat ik tactvol handelde, door . . . ." 

„Nu reeds geef ik u in alles gelijk, prins Polignac." Hortense tastte naai- 
de kleine briljanten kroon tusschen de jasmijnbloemen in het haar. Zij 
wilde het sieraad afnemen, maar bracht het niet zoover. „Mijn kamenier 
heeft de kroon zeer onhandig vastgemaakt, zij drukt mij. Ik kan geen 
kroon dragen, zooals ik zie. Veroorlooft u mij, dat ik u uw vriendelijk 
geschenk, hetwelk ik vandaag bij wijze van proef in het haar deed, morgen 
vroeg terugzend?" 

Polignac verschrok. Zoover had hij het niet willen laten komen. De 
onaangename geruchten over den bankier, die hem in den laatsten tijd 
reeds sterk verontrustten, konden zeer overdreven zijn en het bezoek van 
Claude inderdaad bevredigend opgehelderd worden. In allen geval moest 
hij de mogelijkheid van terugkeer open houden en zich niet binden voordat 
deze zaak uit de wereld was. Hij mompelde iets van misverstand en trok 
zich na een handkus, waarin hij alle spijt over het gestoorde feest wist te 
leggen, met een gevoel van onuitsprekelijke verlichting terug. 

Hortense was alleen. Het geluid der wegrollende rijtuigen drong tot 

in het schitterend verlichte, 
met bloemen versierde salon 
door. Als in een akeligen 
droom ging zij door de overige, 
eveneens schitterend verlichte 
vertrekken tot in de eetka- 
mer. Zilver en kristal fonkelde 
op de gedekte tafel, de was- 
kaarsen brandden. Uit de zil- 
veren soepterrien op de dien- 
tafel kronkelde nog een zwak 
wasemwolkje. 

Een paar bedienden ston- 
den daar met radelooze ge- 
zichten. De een vroeg schuch- 
ter of er nog gegeten werd, 
of dat hij moest afnemen. 

Hortense gaf geen antwoord 
en verliet snel de kamer. Een 
paar minuten stond zij nog 
besluiteloos in het salon, 
daarna ging zij op de werk- 
kamer van haar vader toe. 
Zij moest weten, wat dit 
bezoek van den politiechef te 
beteekenen had. 

Daar drong plotseling van 
buiten af een eigenaardig ge- 
raas in de kamer. Als het 
gonzen van een geweldige 
bijenzwerm klonk het. Het 
kwam nader, steeds nader. 
Weldra kon men afzonder- 
lijke stemmen onderscheiden, 
die luid door elkaar schreeuw- 
den. Hortense rukte het raam, 
hetwelk op de straat uitzag, 
open en boog zich eruit. Een 
groote volksmenigte stond voor 
het huis. En wat voor gestal- 
ten waren daarbij ! Welke af- 
gronden van Parijs hadden 
zich plotseling geopend om 
deze massa uit te braken ? 
Uit welke krotten en holen 
was dit vreeselijk gespuis gekropen ? 

Nu kon Hortense ook reeds duidelijk het geschreeuw verstaan. „Bedrieger — 
schandelijke bedrieger — laat hem uit zijn paleis komen, dat hij van 
gestolen geld gebouwd heeft. Steekt den boel in brand. Gooit de ramen in!" 
Een paar jongens zaten al schrijlings op het hooge, vergulde hek. Andere 
reikten hen opgeraapte steenen aan. Daar vlogen ze al tegen de deur, tegen 
de vensters. 

Hortense vluchtte doodsbleek van het raam terug, viel op een stoel neer 
en drukte de handen tegen de slapen, om niets van het oorverdoovende 
leven te hooren. 

Maar telkens weer gilden de stemmen haar in 't oor: „Bedrieger — 
gemeene bedrieger!" Zou daarmee haar vader bedoeld zijn? 

Een van de op wacht staande agenten deed de deur open: „Gaat u in 
een andere kamer, juffrouw. Ik heb reeds om versterking gevraagd. Er 
zullen dadelijk meer politieagenten aanrukken om het volk uiteen te drijven. 
Maar eer die er zijn, kon u licht een steen tegen het hoofd krijgen." 

Als een bevestiging van zijn woorden, vloog op dat oogenblik een groote 
steen door de rinkelend in stukken vallende glasruiten, kwam tegen een 
kostbare majolik-avaas op den schoorsteen, die in duizend stukken viel en 
het lichte tapijt met scherven, bloemen en een stroom water bedekte. 

De politieagent ging naar het raam en riep wat naar buiten. Zijn woor- 
den werden slechts door een woedend gehuil en nieuwe steenen beantwoord. 
„Er is niets aan te doen. Alle luiken moeten dadelijk gesloten worden." 
Hij belde luid. 

( Wordt vervolgd). 



i 



172 



DE PRINS. 




P. Kleynhens. 



Tot generaal-majoor, commandant der Nieuwe Hollandsche Waterlinie, is bev. de kol. 
P. Kleynhens, pomm. van het reg. genietroepen; deze zeer kundige opperofficier, ridder der 
orde van den Ned. Leeuw, officier der orde van Oranje-Nassau, werd geb. in 1852, opgeleid 
aan de Kon. Mil. Academie, tot 2' le luit. der genie ben. in 1873 ; zijne bevorderingen hadden 

plaats: in 1876 tot i ste luit., in 1883 tot kapt, in 

1901 tot majoor, in 1903 tot luit.-kol. en in 1907 tot 

kolonel. — 1 
De heer 

H. F. van 

den Elzen, 

sedert 25 
jaar weth. 

te Oss 

(K-B.), 

tevens 

plaatsverv. 

kantoor, en 

voorzitter 

der Ge- 
zondheids- 
commissie 
aldaar, is 
tot burgem. 
dier gem. 

ben. ^ 

Joseph 
Hoeve- 
naar, 

1840—30 

Sept— 

1910. 

Deze in 

Utrecht 

zeer 
beken- 
de en 
bemin- 
de 
kunste- 
naar, 
teeken- 
leeraar 
van het 

schil- 
der- en 
teeken- 
kundig 
genoot- 
schap : 
Kunst- 
liefde, 
heeft 
vooral 
maakt 
illustratief 
Tot zijne 



Jê \ 




H. F. van den Elzen. 



Joseph Hoevenaar. 





Keizer Wilhelm met Keizer Frans Joseph te Hetzendorff (Oostenrijk) 
ter gelegenheid van den Susten geboortedag van laatstgenoemde. 



Ter gelegenheid van haar 40-jarig verblijf te Beesel, heeft mevr. Douairière Jan Janssen, 
geb. Lucie Janssens, weduwe van een der burgem. dier gem., vele huldeblijken op haar 
landgoed v Huize Kruisberg" ontvangen; zij is door hare goede werken tot zegen geweest 
voor dorp, kerk en maatschappij ; haar borst is versierd met het eereteeken „Pro ecclesia 
pontifice", haar door Z. H. den Paus geschonken. — 
Aan den heer K- Jansma, oud-onderw., sedert 1863 

gem. -ont- 
vanger te 

Metsla- 
wier (gem. 
Oost-Don- 
geradeel), is 
op zijn ver- 
zoek met 
ingang van 
1 Oct. eer- 
vol ontslag 
verleend, 
de krasse, 
beminde 
79-jarige 
heeft een 
welbesteed 
leven ach- 
ter zich. mm 

De heer 
L Zegers 
Veeckens, 

sedert 15 
jaren 




Mevr. Douairière Jan Janssen. 






K. Jansma 



Josef Kainz, de beroemde tooneelspeler, wiens onvergelijkelijk talent elf jaren lang de 

grootste aantrekkingskracht van het Holburgtheater te Weenen uitmaakte, is de vorige 

week overleden, slechts 52 jaar oud. Hierboven ziet men hem afgebeeld in de rol van 

„Nathan der Weise" (links) en in die van „Don Carlos" (rechts). 



naam ge- 
door zijn 
werk. 
beste 
leerlingen behoo- 
ren o. a. Arthur 
Briët, G. W. P. 
van Dokkum en 
J. van Oort. Tal 
van huldeblijken 
vielen den krassen 
en gevierden artist 
op zijn 7o sten ge- 
boortedag ten deel. 
mm Den 1 . October 
is het veertig jaar 
geleden, dat de 
heer W. van Lim- 
borgh, thans ont- 
vanger der dir. bel. 
enz. te Breda (Bui- 
tengem.), in 's rijks 
dienst trad. Het 
zal den jubilaris 
zeker op dien dag 
niet aan bewijzen 
van belangstelling 
27 




W. van Limborgh. 

ontbreken. 
September 
herdacht de 
heerJHee- 
ren te Am- 
sterdam, 
onder vele 
blijken van 
belangstel- 
ling van di- 
rectie en 
personeel 
den dag, 
dat hij ge- 
durende 50 
jaren werk- 
zaam was 
als agent 
van de 
Levensverz.-Maatschappij R. V. S. (Rotterd. 
Verz. Sociëteiten). — Op het jongste intern, con- 
gres van luchtvaartver. te Boulogne, werden de- 
monstraties gehouden met een pas uitgevonden 
zes duim dik jacquet en hoofdbedekking, ter bescherming van luchtreizigers bij eeneven- 
tueelen val. De uitvinder wierp zichzelf tegen een zeer puntige plek en bekwam hoegenaamd 
geen lichamelijk letsel, het apparaat is zeer licht en schijnt eene toekomst te hebben. — 



De Zweed Hermann W. Lantz in zijn kano : „Butterfly 1 '', waarmede 

hij een tocht door Europa maakt, die vermoedelijk ongeveer twee 

jaar duren zal. — De ondernemende reiziger bracht de vorige 

week eenige. dagen te Amsterdam door. 




J. Heeren. 




Een nieuw beschermend apparaat voor aviateurs. 



Ned. 
consul 
te Nice, 
is op 
48-jari- 

gen 
leeftijd 
tenge- 
volge 
van 
eene 
ernsti- 
ge ope- 
ratie te 
Luzern 
overle- 
den; de 

vele 
Neder- 
landers, 
die van 
zijne 
consulaire diensten 
gebruik maakten, 
zullen zijne hulp- 
vaardigheid dank- 
baar herdenken ; 
hij stond te Nice 
in zeer hoog aan- 
zien, zoodat zijn 

verscheiden in 
breeden kring be- 
treurd wordt. 
— De heer 

E. W. Ansingh. 

apotheker te Am- 
sterdam, is onlangs 
op ruim 84-jarigen 
ouderdom overle- 
den; hij was een 
welbekende figuur 
in de hoofdstad en 
de hulde, die hem 
14 jaren geleden 
bij zijn gouden apo- 
thekersjubileum ge- 
bracht werd, ge- 
tuigde van het 
hooge aanzien, 
waarin hij stond. 
mm De heer 
H. A. G. 
Haitsma 
Muiier, as- 
sistent der 
Deli-Maat- 
schappij, is 
l te Tjan- 

djong Dja- 
thi op Deli 
op 15 Sep- 
tember j.1., 
helaas, het 
slachtoffer 
geworden 
van een 
wraakzuch- 
tigen onte- 
vreden Chineeschen koeli ; hij werd onver- 
hoeds aangevallen en doorstoken ; de volijverige 
jonge man is geboren te Lochem in 1882; 
hij was de zoon van den burgemeester van 
Lochem, den heer T. Haitsma Muiier. Op een monstermeeting van planters is dadelijk 
na den moord besloten, een request aan den Gouverneur-Generaal te zenden, waarin om 
doelmatiger koelistraffen wordt gevraagd. 




H. A. G. Haitsma Muiier. f 



October 8 




1910 








VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers ! 3.00 

Franco per Post , 3-75 

Voor het Buitenland 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7i 



M 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
• ,, 6.— 
■ ., 9-— 




PROF. DR. J. TE WINKEL. 

Hoogleeraar in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam —Rector Magnificus 1910- -1911- 

FOTO A. J. W. DE VEER. 



k 



174 



DE PRINS. 




frof. 2)r. 3. te Winkel. 

,ot de kundigste en ijverigste beoefenaars van onze taal en 
letterkunde behoort de geleerde, wiens portret thans op de 
voorpagina is geplaatst, ter gelegenheid van de aanvaarding der 
functiën van Rector Magnificus over het collegejaar 1910 — 191 1. 
Wie eenige letterkundige studiën gemaakt heeft, beseft hoeveel 
tijd, zorg, kennis en vaardigheid noodig zijn, om zich een weg te banen door 
den doolhof van bronnen, overal verspreid; hoeveel taai geduld, welken 
doordringenden geest, welk scherp onderscheidingsvermogen men behoeft 
om letterkundig werk samen te stellen, dat inderdaad nieuwe gezichtspunten 
opent en eene verrijking van den literatuurschat genoemd mag worden. 

In de letterkunde weerspiegelt zich voor een deel het leven van een volk, 
zoowel maatschappelijk, staatkundig als geestelijk; — de studie er van heeft 
een hoogst beschavenden invloed, prikkelt de weetgierigheid en is zeer 
vruchtdragend. Prof. Dr. Jan te Winkel, een onzer voormannen in de letteren, 
leermeester bij uitnemendheid, werd geb. 16 Nov. 1847 te Winkel (N.-H.), 
kreeg voorbereidend onderricht te Bennebroek, zette zijn studie voort aan 
het gymnasium te Rotterdam, werd in 1866 theologisch en literarisch student 
te Leiden en in 1872 lit. stud. te Groningen, waarbij in 1877 promoveerde 
tot doctor in de klassieke letteren op eene dissertatie: „Maalanfs werken 
beschouwd als spiegel van de ij' ,e eeuw" ; (2 de geheel omgew. druk in 1892). 
Van 1877 tot 1892 was hij praeceptor aan het gymnasium te Groningen 
en 6 Januari van laatstgenoemd jaar werd hem het hoogleeraarsambt te 
Amsterdam aangeboden, 't welk hij 31 Maart d.a.v. aanvaardde met eene 



redevoering over „De beoefening der Ger/nanis/iek aan de Amslerdamsche 
Ldoogeschool", terwijl hem het onderwijs opgedragen was in de Geschiedenis 
der Nederlandsche letterkunde, de Geschiedenis der Nedcrlandsche taal, 
het Middelnederlandsch, en van 1 891 — 1897 ook Gotisch Middelhoogduitsch 
en Angelsaksisch. 

Bij zijn colleges, zoowel als bij zijn wetenschappelijken arbeid stelt hij 
den historischen ontwikkelingsgang van onze letteren op den voorgrond, 
maar hij beschouwt ter dege ook de eischen van het tegenwoordig taal- 
gebruik. 

Prof. Te Winkel is lid der Kon. Acad. van Wetenschappen, Membre 
associé de 1'Acad. royale de Belgique en buitenlandsch Eerelid der Kon. 
Vlaamsche Academie, was meermalen bestuurslid van de congressen voor 
Ned. taal- en letterkunde, voor welker bevordering in België, Zuid-Afrika 
enz., hij zich zeer veel moeite gaf. — Van zijne hand verschenen behalve 
een groot aantal taal- en letterkundige studiën in tijdschriften enz., een 



,Nederlandsche Spraakkunst'' 



■1893), De Gramm. figuren (1884), Ge- 



schiclile der niederl. Sprache (1890 — 1898), Inleiding tot de Geschiedenis der 
Ned. taal (1905), De Noordnederlandsclie tongvallen (1898 vlgg.), verschillende 
Nieuwnederlandsche en Middelnederlandsche tekstuitgaven enz., enz. 

Op het gebied der literatuurgeschiedenis schreef hij o. a. ,, Geschiedenis 
der Nederlandsche Letterkunde" (1887); ,, Bladzijden uit de Geschiedenis der 
Nederlandsche letterkunde" (1881); Bilderdijk, lotgenoot van Mullatuli (1890); 
Geschichie der niederl. Literatnr (1890 — 1902), en, sedert 1907 zijn nog niet 
geheel voltooid hoofdwerk in vier deelen : De ontwikkelingsgang der Ned. 
Letterkunde. Ook gaf hij eenige historische geschriften, o. a. over Hel Kasteel, 
De óewoners van het Kasteel en LJel Ridderivczcn van de dertiende eeuw. 




Tijdens het College van Prof. Dr. J. te Winkel. 



Yon Zeppeïin's Verkenningsrit. 

Eene herinnering door CLOCKENER BROUSSON. 

Toen ik in „De Prins" van 13 Aug. j.1., 'n kiek zag van de hulde aan de 
nagedachtenis van wachtmeester Pagnier bewezen, 'n ridderlijke hulde 
van D uitsche zijde aan den éérsten dappere, die voor Frankrijk het leven 
liet, toen bekroop mij de lust den lezers van dit Weekblad eens 'n verslag 
te geven van de verkenningsrit in 1870, door den beroemden Luchtgraaf, 
als jong kapitein . van den Generalen Staf gereden, welke verkenningsrit 
toch het sneuvelen van genoemden Pagnier direct ten gevolge had. 

„Heer Graaf of u onmiddellijk bij den Generaal 
wil komen," zoo werd Von Zeppelin, héél vroeg in den morgen 
van den 24 sten Juli 1870, door z'n Bursche gewekt. 

't Was te Hagenbach in de R ij n p f a 1 1 z , tot waar zich het 
voorpostengros van het zich concentreerende Derde Leger on- 
der den Kroonprins van Pruisen, uitstrekte. Deze bevond zich 
met z'n Hoofdkwartier te S p i e r s , terwijl het Eerste Leger on- 
der Generaal Steinmetz, zich om Koblentz en het Tweede 
Leger, onder den ridderlijken Prins Friedrich Kar), om Mainz 
zich samentrok. 

Onze jonge stafkapitein was in minder dan géén tijd gekleed en gewas- 
schen en snelde naar het kwartier van Generaal von Obernitz, den 
commandant der Badensche Divisie, waarbij Zeppelin, als officier van 
den Wurtembergschen Generalen Staf, was gedetacheerd. 

„Mijn waarde Graaf," sprak de giijzc Divisie-commandant ernstig, 
„ik krijg daar juist uit Spiers één telegram. Zijne Koninklijke Hoogheid 
„wenscht zoo spoedig mogelijk te weten of zich in de buurt van W ö r t h 
„ook Fransche troepen samentrekken en zoo ja', welke dan en 
„verder of Maarschalk Mac Mali on reeds plannen maakt voor het 
„offensief. 

„Nu heb ik 'n zéér vercerende maar zware opdracht voor u, die ik aan 
„géén ander béter zou durven toevertrouwen. U moet namelijk met de 
„luitenants Baron Wee hm er, Graaf Villiers en Winsloe, 
,.alle drie van de Dragonders en drie dekkingsmanschap- 
„p en, de grens over en zoo vér mogelijk zien door te dringen in de 
„richting van Wort h. 



„De heeren zijn al gewaarschuwd en ook drie flinke kerels en góéde 
„ordonnansen heb ik doen aanwijzen. 

„Ge kunt dus dadelijk vertrekken, en nü mijn waarde Graaf," zei de 
Generaal met 'n stevigen handdruk, „ga met God!" 

Dat was eerst 'n kolfje naar Z e p p e 1 i n 's hand, want onze grijze lucht- 
vaarder was in z'n tijd niet alleen 'n zéér kundig stafofficier, maar ook 
'n onverschrokken ruiter en 'n dapper soldaat, die in den Amerikaanschen 
Burgeroorlog aan de zijde der Noordelijken, alsmede in 1866 tegen de 
Pruisen, reeds de nóódige krijgservaring had opgedaan. 

Binnen 't kwartier zaten de aangewezen officieren en manschappen der 
Badensche Dragonders in 't zadel en ging 't, onder bevel van den staf- 
kapitein, in de richting der Fransche grens het onbekende gevaarlijke en 
daarom juist zoo prikkelende emotievolle avontuur tegemoet ! 

Het waren de éérste Duitschers, die den vijand in 't wit van de oogen 
zouden zien! 

Lustig in draf ging 't voorwaarts ! Dood of roem wachtten ginds. 

De Badensche en Wurtembergsche troepen droegen in 1870 'n andere 
uniform als de bekende Pruisische en zóó kwam 't, dat toen Zeppelin met 
de zijnen 't vijandelijke Lauterburg binnenreedt, de poortwacht en de 
gendarmen hen niet zoo gauw als vijand herkenden ! 

In galop reed von Zeppelin nu door de hoofdstraat en toen de 
Franschen eerst góéd begonnen te snappen, dat ze met 'n Duitsche pa- 
trouille te doen hadden, waren onze verkenners reeds lang weer buiten de 
stad en reden ze onverschrokken het vijandelijke land in, richting nemende 
op W ö r t h. 

Toen ze kort daarop bij Hunspach de spoorbaan Straat sbur g — 
Weissenburg passeerden, sneden ze voor alle securiteit nog de tele- 
graafdraden door en kwamen toen, tegen donker, bij Sulz in het S c h ö- 
nenburgerwoud, waar ze 's nachts bivakkeerden. 

Bij 't aanbreken van den morgen zette de patrouille hare verkenning 
voort, overal schrik en ontsteltenis veroorzakende. Uit Lauterburg 
was 't toch als 'n loopend vuurtje bekend geworden, dat die vervloekte 
Prussiens reeds over de grens waren en ons hoopje van zeven dap- 
peren groeide in de verbeelding der boeren aan tot legioenen bar- 
baren, die vrouwen noch kinderen zouden ontzien ! 

„De Pruisen komen! de Pruisen komen!" klonk 't overal, 
langs velden en wegen, en angstig sidderend verstopten zich dan heele 



DE PRINS. 



»7ó 



familie's onder matrassen of in hooibergen, tenvijl Graaf Von Zeppe- 
lin met z'n patrouille ongehinderd op Wörth aanreed, dwars over 
dezelfde terreinen, waar twaalf dagen later zooveel dapperen hun leven 
zouden laten. 

_ Eindelijk kwam men aan de Sauerbeek en daar nog maar stééds 
niets van de roodbroeken gemerkt werd, ging 't eenvoudig verder en ten- 
slotte in galop dwars 
door Wörth! 

Bij het raadhuis ge- 
komen, vroeg v. Zep- 
pelin aan 'n paar 

doodelijk verschrikte 
voorbijgangers den naas- 
ten weg naar Frösch- 
w e i 1 e r en werkt lijk 
rééd hij toen ook in de 
hem aangewezen rich- 
ting, maar, om na 'n half 
uur reeds weer, langs 'n 
6m wegje, terug te keeren. 

Dit „naar den be- 
kenden weg vra- 
gen", was natuurlijk 
maar 'n foef, om even- 
tueele vervolgers op 'n 
dwaalspoor te brengen ! 

De list gelukte echter 
niet ! 'n Kleine boeren- 
knaap had de Duitsche. 
ruiters zien terugkeeren 
en deelde dit later aan 
de Fransche cavalerie 
mee. 

Von Zeppelin 's 
braven, die den in 't gras 
gehurkten jongen niét 
opgemerkt hadden, kwa- 
men, naar ze meenden 
ongezien, bij de S c h e u- 
erlenhofstede, 'n 
kleine herberg, niet ver 
van Wörth, en goed 
verdekt gelegen, waar de 
hongerige ruiters nu eerst 
'n oogenblik wilden uit- 
blazen en 'n stukje eten. 

Een der dragonders 
werd buiten op post ge- 
zet, terwijl de andere man- 
schappen de paarden naar 
voeren en te drenken. 




Ruïnes van een bakkerij in Pompeji. — Deze oude Romeinsche slad nabij den zuidelijken voet van den Vesuvius ge- 
legen, werd in 63 na Chr. door een aardbeving geteisterd en 16 jaar later met Herculanum, door een verschrikkelijke 
uitbarsting van den vuurspuwenden berg Vesuvius, verwoest; bijna 17 eeuwen lang bleef de stad onder een 6 M. hooge 
vulcanische laag lava, asch en puimsteen bedekt en vergeten; sedert 1748, tengevolge vaneen toevallige vondst, ismen 
met tusschenruimte van tijd, ijverig bezig onderzoekingen en opgravingen te doen, die hoogst belangwekkende resul- 
taten opgeleverd hebben; geleidelijk zijn de verborgen schatten blootgelegd: tempels, theaters, woningen, meubelen, 
munten, sieraden, voorwerpen van huishoudelijk gebruik en van kunstnijverheid, enz. enz., alles uit een historisch, 
archeologisch en wetenschappelijk oogpunt van enorme waarde en beteekenis. 

'n schuur brachten om ze af te wrijven, te 



De vier officieren gingen toen den steenen trap op, naar de gelagkamer, 
waar ze melk en spiegeleieren met brood bestelden. 

Jacob Lienhard, de doodelijk verschrikte waard, en z'n vrouw 
haastten zich natuurlijk om de vreemde officieren te bedienen, terwijl deze 
reeds weer, over hun stafkaarten gebogen, den verderen rit bespraken .... 



Ze vermoedden nog niet, dat 't nu zéér spoedig schrikkelijk méénens 
worden ging ! 

Terwijl Von Zeppelin en z'n Badensche Dragonders zich in de 
herberg van Jacob Lienhard te goed deden aan melk, bruin bóéren- 
brood en spiegeleieren, zaten op nog geen tien Kilometer afstand hun 
Fransche collega's aan 'n luisterrijk diner ! 

't Waren de heeren van 
het I2 de Regiment Chas- 
seurs a Cheval, dat 
juist den vörigen avond 
uit Parijs was aangeko- 
men en nu „rustdag" 
had te Niederbronn. 
Het kleine kantonne- 
ment was in feestdos! 

Huis aan huis werd 
gevlagd, ter eere van 
't kranige ruiterregiment, 
dat stiaks naar Berlijn 
op marsch moest, om dat 
koninije van Pruisen 
mores te leeren ! 

In de met slingers 
sparregroen en vlaggetjes 
bont versierde herbergen 

dansten de donkere 
Zuid- Fransche Chas- 
seurs met de mooie 
blonde Elzasser mtisjts 
en, gedachtig aan 't 1 e s 
extrêmes se t o u- 
c h e n t, werd er bui- 
ten in de prieeltjes naar 
hartelust gevrijd en ge- 
zoend ! De jongens van 
Niederbronn wa- 
ren zoo lang op non- 
activiteit gesteld en had- 
den 't toekijken ! 

Ook lieten de vlotte 
cavaleristen zich den gul- 
geschonken Moezelwijn 
récht goed smaken ! 

Zóó'n kantonnement 
hadden ze op manoeu- 
vre nog nóóit gehad, 
maar, ze gingen nu ook 
ten oorlog en daarom 
stonden én meisjeshar- 
ten èn mannenbeurzen w ij d voor hen open ! 

De Brigade-commandant, generaal De B e r n i s, 'n sabreur van 

den ouden stempel, die in Mexico, aan de Krim en in Italië met róém 

zich overladen had, verheugde zich over den góéden geest van z'n kerels ! 

Er zat nog 't échte Fransche feu sacré in en ze zouden 't met die 

Pruisische paradepummels wel gauw klaar spelen, n o m de D i e u ! 

Generaal De Bern is was niet alleen 'n ijzervreter en vechtersbaas, 




Het bij de ]ava-reizigers welbekende omvangrijke stations-emplacement Maos (res. Madioen). — Voor het traject Batavia— Soerabaya, of omgekeerd, zijn de passagiers verplicht 
in een der hotels nabij dit station te overnachten, tenzij ze een langere reis verkiezen en dan Bandoeng als overnachtingsplaats moeten nemen. — Het reizigers- en goederen- 
vervoer is, zooals onze duidelijke, fraaie foto reeds doet vermoeden, te Maos zeer belangrijk. 



176 

maar ook 'n móói decoratief officier en schatrijk 
vrijgezel. 

Vandaag dan had hij de heeren van 't 
1 2de Chasseurs bij zich aan tafel ge- 
noodigd, in de met vlaggedoek smaakvol 
versierde eetzaal van 't Hotel 
de 1'Europe. 

Men begon 

juist aan 't 

dessert en reeds 

menig glas 

champagne 

was er geledigd 

op de glorie 

der Fransche 

wapenen, het 

Keizerlijke 

Huis en . . . 

de militaire 

p r o m e nade 

a B e r 1 i n, 

die voor dezen 

najomer op 't 

diensttableau 

stond ! 

Vooral de 
jonge luitenants 
waren vól en- 
thusiasme en... 
druivennat ! 

's Zomers was 't in «• Parijs tóch 
maar 'n saaie, duffe boel en men zou 



DE PRINS. 





Frankrijk, dacht niet één van deze dappere 
ruiterofficieren ! 

Juist stak ritmeester Baron de 
Bourdoncle de St. Salvy 'n 
gloeiende speech op den Regiments- 
commandant Graaf de Luci- 
n i è r e af, 
toen een der 
^^^^ aan tafel be- 

dienende man- 
schappen èrg 

opgewonden 
de eetzaal bin- 
nen stormde, 

met den 
haastigen uit- 
roep : „Par- 
don Gene- 
raal! Maar 
de v ij a n d 
is al door 
"W ö r t h ge- 
trokken 
en tot b ij 
F r e") s c h - 
w e i 1 e r 
d ó ó r g e- 
drongen! 
Er is be- 
neden 'n gendarme, met 
'n spoedbericht voor de 



De artisten, die aan de Siegfried-voorstelling op 10 dezer in het Paleis voor Volksvlijt medewerken en de 

heer rlenri Maal, de directeur van de Duitsche Opera. Deze voorstelling is de eerste der serie. 
1. Jac. Urlus (Leipzig), Siegtried ; 2. Herm. Gura (Berlijn) Regie, Alberich ; 3. Henri Maal, directeur ; 
4. Waldemar Henke (Wiesbaden), Mime ; 5. Herm. Kriener (Weenen), Wanderer ; 6. Frau Ruesche Endorf 
(Leipzig), Brunhilde; 7. Annie Gura-Hummel (Berlijn), Waldvogel ; 8. Hertha Dehmlow (Bayreuth), Erda. 



7- Morrisoriy de tenor, die Zaterdag 
avond in het Rembrandt-theater 
als „De Troubadour" debuteerde 
en door zijn frissche, goedklin- 
kende, zeer hoog-loopende, ge- 
makkelijk aansprekende stem en 
zijn vlot spel, daverenden bijval 
oogstte. 



couleur de 
rosé was. Ze 
hadden gisteren 
van vrouw en kinderen afscheid moeten nemen, 
en, niet waar? zoo'n stom stukje lood kan er toch 
maar inééns 'n eind aan maken ! Après tout 
vonden ook zij 't niet onaardig, 'ns 'n maand of 
wat uit dien vervelenden garnizoenssleur en pape- 
Kusenrommel te zijn, terwijl zoo'n campagne 
bij 'n béétje veine, altijd toch kansen bood 
voor 'n gemakkelijker en snellere promotie dan 
thuis in 't vredesgarnizoen. 

Aan mogelijke nederlagen, aan 'n verpletterd 



dus niets verzuimen, want, dat was zeker, vóór het 
winterseizoen, zou dit oorlogje met den Koning van 
Pruisen reeds lang en brééd weer tot de krijgsge- 
schiedenis behooren en waren de heeren weer thuis 
in hun schitterende V i 1 1 e Lumiète, om in de 
salons en op de bals, in de b o u d o i r s en de 
cabinets particulier s, door 
al wat vrouw was bewierookt te worden. 

De oudere en gehuwde officieren 
waren iét of wat ernsti- 
ger gestemd. Vélen van 
hen kenden den oorlog 
reeds bij ondervinding 
en wisten, dat 't 
leven te velde nu 
juist niet altijd 




B r i g a d e." 

Allen waren als geclectriseerd opgesprongen! 
Buiten blies 'n trompetter op eigen initiatief 't sig- 
naal alarm en hoorde men geschreeuw en gegil van 
les Prussiens! les Prussiens! 

Intusschen hadden de jonge olfficieren reeds met 
krijgshaftig gebaar hun sabels om- 
gegespt en liep en sprak 't hééle 
gezelschap door elkaar. 

De Benjamin van 't 
officierskorps, Charles 
A g a s s e , zóó van St. 
Cyr ') gekomen, klom 
met getrokken 
slagzwaard boven 
op 'n stoel en 
wilde het strijd- 
lied der oude 
Republiek, de 

Marseil- 
laise, aanheffen, wat 'm echter na de éérste 
woorden: „A 1 1 o n s enfants de la pa- 
tri e" door 'n paar van de oudere makkers 
belet werd ! De champagne had ons jeugdig 
broekje bijna doen vergeten, dat Frankrijk voor- 
lóópig nog 'n Keizerrijk was ! (Slot volgt). 

') Militaire Academie ter opleiding voor den 
officiersrang. 



D e heer Julius Thornberg, concert- 
meester van het Concertgebouw- 
orkest, is als zoodanig naar de 
Berlijnsche Philharmonie over- 
gegaan. Bij zijn afscheidsconcert, 
de vorige week, bereidden de 
Amsterdammers dezen talentvol- 
len violist, dien men ongaarne ziet 
heengaan, een hartelijke ovatie. 




De drie pakkendste scènes uit „De Andere" van Paul Lindau, een eigenaardig stuk, even modern van opzet als ouderwatsch-ruggemerg-kriebelend van handeling, maar dat den toeschouwer 
van 't begin tot 't einde boeit.Voor Louis de Vries, die de zeer moeilijke hoofdrol (de Officier van Justitie) speelt^enheel kranig speelt nog wel, voor Jan Musch, wiens creatie van „Dikke Karel", 
den inbreker, weer een knap staaltje van tvpeeringskunst te zien geeft, en vooral voor Mej. Holtrop, die het rolletje van „Rooie Malia" met een frissche natuurlijkheid van spel en 
zeggen vertolkt, als zelden bij onze Hollandsche aankomende actrices wordt opgemerkt — voor dit drietal, zoomede voor den regisseur Chrispijn Jr., is deze vertooning een groot en 
welverdiend succes. — Foto links : Louis de Vries als Officier van Justitie neemt „Dikke Karel"|(Musch) in verhoor. — Foto boven : „Rooie Malia" (Mej. Holtrop) in haar zeer ontroerende 
scène met den Officier van Justitie (3e bedrijf). — Foto rechts: De inbraak ten huize van den Officier, gepleegd door „Dikke Karel" en „De Baron" (De Vries) 



DE PRINS. 



i77 



Koning 

Van mijn opstel- 
letje verleden na- 
jaar in „De Prins" 
over honingbijen 
heb ik pleizier ge- 
had. Ik vestigde 
daarin de aandacht 
op een bijenhou- 
der, den heer 
L. Habing te 
Schoonoord in 
Drente, die met 
geringe hulpmidde- 
len, maar met ken- 
nis van zaken en 
liefde tot zijn vak, 

wonderen ver- 
richtte. "Wel heb 
ik het hoofddoel 
van mijn schrijven, 
hem een compag- 
non met eenig kapi- 
taal te verschaffen, 
nog niet bereikt, 
maar zijn bijenstand 
heeft zich toch kun- 
nen uitbreiden, 
doordat in ruimen 
kring er de aan- 
dacht op is geves- 
tigd. In het nieuwe 

insectarium in 
„Artis" zal aan- 
staande voorjaar 
waarschijnlijk een 
door hem vervaar- 
digde en vernuftig 




De begrafenisstoet van Chavez, langs de Groote Boulevards te Parijs. — Het tragische einde van den stoutmoedigen aviator, even vóór de 
landing van zijn grootsche vlucht over den Simplon, heeft groote deernis gewekt; te Domodossola, de plaats aan den voet van den Simplon- 
pas, waar hij den dood vond, was in rouw en zijn lijk werd helden-eer bewezen. De schat van kransen en bloemen bij de uitvaart, getuigen 

van de algemeene deelneming in het verlies van den kloeken vlieger. 



uitgedachte 
bijenkast worden tentoongesteld. 

Dezen zomer heb ik hem weer 
eventjes kunnen bezoeken. Ik vond 
hem vol goeden 
moed, en zijn bijen 

in uitstekenden 
staat. Heden werd 
ik verrast met een 
prachtige, geurige, 
lekkere honingraat , 
welke hij mij per 
post zond. Daarbij 
waren eenige prijs- 
couranten gevoegd. 
Hij biedt daarin 
o. a. aan: Mooie, 

blanke Raatho- 
ning in raampjes 
van ongeveer I '/a 

K.G., prima heer- \^ 

lijke verzegelde 

honing, netjes 
verpakt a ƒ1.80, Raathoning in 
flacons van */j K.G. a/0.55, van 
1 K.G. a ƒ ï. — , Raat en lek- 
honing in Keulsche potten per 
*/s K.G. ƒ0.40 enz. 

Mijn lezers en lezeressen kun- 
nen dus ook profiteeren van het 
heerlijke Drentsche product, dat 
dit jaar overvloedig en van uitste- 
kende kwaliteit is. 

R. A. Polak. 



■ - 



Een en ander 

over Koralen en 

Koraalriffen. 

Uit een geolo- 
gisch oogpunt zijn 
niet alleen de door 
talrijke koloniën 
van koralen ge- 
vormde riffen in 
de tropische zeeÊn 
belangrijk, maar 
ook de hooge kalk- 
of dolomietbergen 
in Midden-Europa, 
Deze koraalforma- 
ties hebben in de 
oertijdperken een 
gewichtige rol ge- 
speeld bij den op- 
bouw der aard- 
korst ; de koraaldie- 
ren, ook koraal- of 
bloempolypen ge- 
naamd, zijn in tal- 
rijke groepen ver- 
een igde zeedieren, 
in het algemeen 
den vorm van een 
hollen cilinder heb- 
bende, welke aan 
een einde vastzit; 
de mondopening is 
aan het vrije uit- 
einde ; — tusschen 
de kolonies neste- 
andere zee-organismen ; 




Groep ter gelegenheid van de installatie van drie pleegzusters in het Militair Hospitaal te Utrecht; de Inspec- 
teur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, Generaal-Majoor Quanjer, wees in zijne toespraak op 
het gewicht van deze eerste proef der vrouwenverpleging in een militaire ziekeninrichting. — Zittend van 
links naar rechts: de hoofdverpleegster H. van Rooyen, Generaal-Majoor Quanjer, Mevr. Repelaer van Driel— 
Van Tets, presidente van het Haagsche vrouwencomité van „Het Ned.Roode Kruis", zuster G. Beynen, direc- 
trice van de kliniek van „Het Roode Kruis", Dr. 1. E. L. Kraft, Kolonel, chef van het Militaire Hospitaal te 
Utrecht, Dr. H. Folmer, Majoor, dirigeerend off. v. Gez. 3e kl. — De beide verpleegsters in de achterste rij 
zijn zuster De Vries en zuster Jans ; achter de hoofdverpleegster staat de off. v. Gez. Ie kl. C. v. d. Worp; 
achter Mevr. Repelaer, de dirigeerende off. v. Gez. 2e kl. Luitenant-Kolonel v. d. Heuvel tot Beichlingen, 

gezegd Bartolotti Rijnders. 



len zich 

nieuwe geslachten vestigen zich op 
de bestaande stokken ; de kalkrijke 
uitwerpselen van visschen en andere 
dieren vermengen 
zich met de door 
de zee losgerukte 
gedeelten der ko- 
raalstokken, die 
deels tot zand fijn 
gewreven, de ope- 
ningen vullen; zoo 
ontstaat dan de 
vaste, marmerach- 
tige koraalkalk, die 
rijk aan overblijf- 
selen van allerlei 
zeedieren is ; de 
riffen zijn de ko- 
raalvormingen aan 
de kusten van het 
vaste land of van 
de eilanden, terwijl 
de afzonderlijke, geïsoleerde forma- 
ties koraaleilanden heeten. 

Van alle koraalsoorten zijn on- 
getwijfeld de rozeroode edelkoralen 
de bekendste en kostbaarste; zij 
worden voor colliers, kettingen, 
armbanden en andere sieraden ge- 
bruikt en bewonen de Middelland- 
sche en Adriatische Zee tot op eene 
diepte van 50 — 200 M. en nestelen 
zich bij voorkeur onder overhan- 
gende rotsblokken. 




Merkwaardige en zeer fraaie koraalvormingen. 



Foto van links naar rechts: Madrepora rosaria; 
Madripora echinata. 



Euphyllia turgida, Euphyllia fimbriata; Fungia integra, Gyrosmylia interrupta. 



DE PRINS. 




Bij onze foto's uit Oanada. 

1 erhaaldelijk wordt van zeer betrouwbare zijde gewezen 
op de omzichtigheid, die men dient te betrachten, wan- 
neer voornemens rijzen om het Canadeesche gebied tot 
woonoord te kiezen. De onzekerheid om er een be- 
hoorlijke maatschappelijke positie te verwerven, het voor 
ons Hollanders geheel vreemde klimaat en zoovele andere omstan- 
digheden, wettigen die omzichtigheid ten volle. — En toch is gebleken, 
dat voor ondernemende, kloeke, gezonde personen, toegerust met de 
vereischte kennis en wilskracht, er een bestaan te vinden is. — In 
1901 telde men in Canada ongeveer 34000 Nederlanders en meer 
dan eens ontvingen wij van landgenooten, die het er goed maken, 
foto's met beschrijvingen, welke ons den indruk van een tevreden, op- 
gewekt leven gaven, gebaseerd op hard werken, volhardings- en uit- 
houdingsvermogen en beproevingen. 

Canada, welks 3 grootste steden zijn Montréal, Toronto en Quebec, 
met Ottawa als hoofdstad, is een Brilsche kolonie in Noord-Amerika, 
omvattende ongeveer het noordelijk gedeelte van dit werelddeel ; het 
land is lijk aan wateren, die tengevolge van de strenge winters voor 
een deel van het jaar met ijs bedekt zijn ; men vindt er voorts vele 
grootere en kleinere meren, didite wouden, een afwisselende flora, 





Een oude Hollandsche visscher in zijne kano op een der Canadeesche rivieren. 



onderscheidene wilde dieren, terwijl de landbouw in 
het bijzonder in de zuidelijke deelen van Ontario, 
Quebec en Manitoba beoefend wordt ; ook de vis- 
scherij in de rivieren en meren is er van belang, 
terwijl de rijkdom aan metalen en mineralen ook 
bijdragen om de beteekenis van het land te ver- 
hoogen. 

Staatkundig is Canada een bond van provinciën, 
territoriën en districten, bestuurd door een Gouver- 
)K.\ur-Generaal, door de Britsche kroon benoemd. — 
Wie neiging tot immigratie gevoelt, handelt wijs eerst 
de vereischte inlichtingen in te winnen, alvorens 
zich in te schepen. 



Een Hollandsche familie vóór een z.g. blokhuis in Canada. 

ouders gebracht ? Met welk doel zou men dan vragen ; en waar zijn ze vandaan geko- 
men? Vielen ze uit de lucht als fragmenten van meteoren of dolende hemellichamen? 
Neen, ze kwamen meest alle te voorschijn bij de zandafgravingen, waar ze, wie weet 
hoe lang, verborgen zijn gebleven; de schoot der aarde heeft ze overgenomen uit den 
ijstijd, toen ze meegevoerd zijn op of onder de reuzengletschers, die van het noord- 
poolgebied eeuwen en eeuwen geleden afgezakt zijn naar deze lage landen ; — vele 
vertoonen sterke verzwering. — De uiterlijke vorm der brokken is nog al verschillend; 
sommige zijn ruw van vorm, andere vertoonen half gepolijste vlakken, of zijn ovaal 
of eenigszins bolvormig, hoogstwaarschijnlijk tengevolge van de erodeerende kracht van 
het water der woest stroomende gletscherbeken. Men begrijpt, dat de steenklompen 
van het Gooi, die slechts kindertjes zijn in vergelijking met de gevaarten in het noorden 
en met die op vele plaatsen in het buitenland, eenmaal hier aangeland zijnde, niet meer 
de terugreis aanvaardden ; de grootere stukken zijn door hunne geringe beweegbaarheid 
minder aan afslijpen onderhevig geweest dan de kleinere, die gemakkelijk door den 
stroom heen en weer gesleurd en geslingerd konden worden. 

Het valt buiten het kader onzer beschouwingen om in geologische details af te dalen 
over de granietblokken, zand- en vuursteenen, over de samenstelling in verschillende 
lagen, de splijting door de sterke spanningen tengevolge van snelle temperatuurswisse- 
lingen enz. Maar wel is het aanbevelenswaard, om in een verloren uurtje eens op 
ontdekking uit te gaan in die steenkolonie; men doet soms verrassende vondsten: 
vuursteenen met afdruksels van voorwereldlijke diertjes en schelpen, glinsterende kristallen, 
merkwaardig regelmatig gevormde stukken enz. enz. Wij brengen in herinnering, dat 
de oudste bewoners van Drente van de groote steenen grafteekenen hebben 
opgericht, die hunnebedden genoemd worden en bij allen in naam bekend. 

Een Speler 

door ALICE en CLAUDE ASKEW. 

„Lucy, ben je nu nog op? Je oogen vallen immers dicht van slaap, arm kind, heb 
je al dien tijd op mij zitten wachten, dat wil ik niet weer hebben, hoor je!" sprak 
Roger Radcliffe en boog zich teeder over de sofa heen, om zijn klein tenger vrouwtje, 
waarmee hij pas drie maanden getrouwd was, in zijn sterke armen op te nemen. Zijn 
mooie, dappere Lucy, met hare kinderlijk blauwe oogen, die er niet voor was terug- 



.Steengevaarten uit den *J3styd. 

De opmerkings- en waarnemingsgave is weinig 
menschen eigen ; bij de meesten duurt de indruk van 
het geziene niet veel langer dan het verschijnsel en 
toch is er zooveel in de natuur, dat de nauwkeurige 
aandacht waard is en ons met eerbied doet peinzen 
over het machtige scheppingswerk. Een énkel voor- 
beeld : Duizenden bezoeken jaarlijks het Gooi en 
hoe weinigen hebben bij het passeeren van de vele 
steenbrokken, tusschen Bussum en Hilversum, nage- 
dacht over de herkomst. Zijn ze er door onze voor- 




Een Hollandsche boerderij in Canada in aanbouw. 



DE PRINS. 



179 



geschrokken haar leven met het zijne te verbinden, al wist ze maar al te 
goed hoezeer hij erfelijk belast was door een rij van voorvaderen, die zich 
allen, bijna zonder uitzondering, aan het spel hadden overgegeven. 

Ook Roger toonde reeds vroeg dien noodlottigen hartstocht voor het 
spel te bezitten, waardoor hij dikwijls groote sommen verloren had, zoodat hij 
met moeite Stone-Court, het voorvaderlijk goed, behoorlijk kon onderhouden. 

Hoewel Lucy geen fortuin bezat, was haar vader toch niet vóór haar 
huwelijk geweest met den jongen, waarmee ze als kind had gespeeld — 
dien onverschilligen Roger Radcliffe — met zijn knap open gezicht, die 
reeds vele meisjeshoofden op hol had gebracht. Zoo had het hem weinig 
moeite gekost, na eenige jaren buitenslands vertoefd te hebben, zijne vroegere 
vriendin, die in stilte altijd verliefd op hem was geweest, voor zich te veroveren, 
terwijl hij zich vast voorgenomen had haar gelukkig te zullen maken. 

Dit scheen aanvankelijk ook het geval te zijn. Zijn aardig lief vrouwtje 
scheen den besten invloed op hem uit te oefenen, totdat hij eens plotseling 
thuiskwam en haar te kennen gaf, gevolg te willen geven aan een dringende 
uitnoodiging van Sir Oliver, 
om bij hem te komen di- 
neeren en na afloop daar- 
van een partijtje kaart te 
spelen met eenige andere 
vrienden, die bij hem ge- 
logeerd waren. Ze herin- 
neide zich met schrik de 
noodlottige bekoring die 
het spel steeds voor hem 
had gehad, maar ze was 
te verlegen en zacht om 
zich tegen zijn wil te ver- 
zetten. 

Weldra werden deze uit- 
noodigingen door meerdere 
gevolgd. Meestal wachtte 
ze niet op haar man, maar 
vanavond was ze opgeble- 
ven en bijna in slaap ge- 
vallen, toen hij tegen het 
aanbreken van den morgen 
weer thuiskwam. 

„Roger, je bent toch niet 
boos op mij dat ik niei 




Groote gletschersteen in de zanderij lusschen Hilversum en Bussum ; de rechtopstaande staaf 

ter linkerzijde is 1 M. hoog. 



naar bed ben gegaan?" 

vroeg ze met verschrikte oogen naar hem opziend. „Ik was zoo bang alleen." 

„Neen natuurlijk niet, lieveling. Boos op mijzelf misschien. Ik had je niet 
alleen moeten laten, maar de verleiding was mij te machtig. Ik had, toen 
ik den vorigen keer bij Sir Oliver dineerde, over de 60 pond verloren en 
die moest ik tot eiken prijs terugwinnen. De hartstocht voor het spel zit 
mij nu eenmaal in het bloed — ik kan het niet helpen. Ik heb je reeds 
voor ons trouwen gewaarschuwd, dat ik eigenlijk een speler was, maar je 

durfde het wel met mij te 

wagen." 

„Ja/' zei Lucy zacht, 
„maar ik hoopte — dat 
als we eens getrouwd wa- 
ren, je wel tot inkeer zou 
komen — dat je dan meer 
van mij zoudt gaan houden 
dan van de kaarten." 

„Neen liefste, eens een 
speler, blijft een speler. 
Maar kom, wees niet on- 
gerust I Ik hoop niet altijd 
te verliezen, eens moet het 
geluk zich keeren. Die 
Welton heeft toch maar 
altijd geluk, hij heeft giste- 
ren weer schandelijk van 
mij gewonnen — over de 
200 pond, Lucy. Kom, 
kom, trek het je niet zoo 
aan," zei hij, haar lief- 
koozende, ziende hoe bleek 
ze werd. De volgende week 
zal hij mij revanche geven." 

„O, Roger," smeekte 
Lucy, „je gaat de volgende week toch niet weer bij Welton dineeren en 
nog meer geld op het spel zetten ? Je weet welk een moeite we hebben 
om rond te komen — ruïneer ons niet geheel." 

„Wat wijze woorden van zulke kinderlippen," lachte hij, haar teeder naar 
zich toetrekkend. „Maar ik moet toch mijn geld terugwinnen, vrouwtje, hij 
geeft anders persoonlijk niet zooveel om het spel, beweert hij altijd." 

„Neen," zei Lucy beslist, terwijl twee brandend roode plekken op haar 
wangen verschenen, „het is enkel en alleen om jou te ruïneeren, Roger. 
Hij koestert wrok tegen je en op deze wijze wil hij zich op je wreken. 
Ik weet het zeker, maar durf je de reden niet te zeggen. Hij wil je tot 
een bedelaar maken — je dwingen Stone Court te verkoopen, het landgoed 
dat reeds eeuwen aan je familie heeft toebehoord." 

„Stone Court verkoopen ! Liever dood dan dat — " viel hij driftig uit. 

„Misschien zou Sir Oliver dat zelfs prefereeren," hernam Lucy, haar 
handen wringend. „O, hij kan je niet uitstaan, hij haat je — geloof mij — " 

„Waarom zou hij mij haten ?" viel Richard haar in de rede. 

„Omdat hij mij liefhad," zei Lucy eenvoudig, „en mij wenschte te trouwen, 
ik heb je dit nooit verteld, daar ik je jaloersche natuur kende, maar hij is 




Een gletschersteen, gespleten tengevolge van de afwisselende hooge en lage temperatuur. (In het Gooi). 



niet iemand om zich ongestraft iets te laten ontnemen, waarop hij zijn hart 
gezet heeft, geloof mij — en ik ben overtuigd dat hij wraak op ons wil 
nemen, daar ik jou verkoos boven hem," eindigde ze wanhopig. 

„Hm, dat verandert de zaak," zei Roger peinzend. „Maar stel je gerust, 
ik wed, dat ik alles van hem terug zal winnen." 

„O, Roger," smeekte ze, de armen om zijn hals slaand, „ga er niet weer 
heen, uit liefde voor mij, bedenk dat ons geluk op het spel staat." 

„Onzin!" zei hij, zich ongeduldig van haar losmakend. „Je bent moe 
Lucy, omdat je den geheelen nacht opgezeten hebt, kom, ga gauw naar 
bed. Ik beloof je dat het ditmaal voor het laatst zal zijn, voor den aller- 
laatsten keer," en berouwvol kuste hij haar goedennacht. Een week later 
ging hij weer naar White Kirk. 

„Het is heel vriendelijk van je mij revanche te willen geven, Welton, 
maar ik vrees dat ik niets meer heb in te zetten — ik heb alles verloren," 
sprak hij troosteloos aan het einde van den avond; het geluk was hem 
voortdurend tegen geweest. „Stone Court moet nu in vreemde handen 

overgaan." 

„Het spijt mij voor je 
Radcliffe," zei Sir Oliver 
op bedaarden toon, zijn 
gast aandachtig door de 
halfgesloten oogen aan- 
ziend. 

Roger voelde het bloed 
naar zijn wangen stijgen, 
hij had nog nooit iemand 
zoo gehaat als Oliver 
Welton op dit oogenblik. 
„Hoe kun je dat zeg- 
gen !" zei hij driftig, „je 
weet heel goed dat je van 
af het begin van plan bent 
geweest mij door het spel 
te ruïneeren. Je wist dat 
ik een geboren speler was 
en daarom heb je mij hier- 
heen gelokt, weg van Lucy. 
Ach, waarom heb ik ook 
niet naar haar geluisterd !" 
Sir Oliver streek zich 
vergenoegd met de hand 
over de kin en lachte zacht 
voor zich heen. „Ik geloof, dat je het niet zoo ver mis hebt, Radcliffe, 
dat ik je ondergang op het oog had. Maar ik had wel eenige reden om 
je te haten. Je hebt de vrouw gehuwd die ik liefhad en die de mijne 
zou zijn geweest, als jij niet teruggekomen was ; ik denk echter dat Lucy 
berouw zal krijgen over haar keuze en mij toch nog zal toebehooren, want 
geloof me, Radcliffe, dat haar zachte natuur in verzet zal komen, als jij 
het leven voortzet dat je den laatsten tijd geleid hebt. Voor haar eigen 

best heb ik het zoo ver 
zien te brengen, want jij 
kunt mijne liefde voor 
haar, misschien het eenige 
goede in mij, niet beoor- 
deelen." 

Roger lachte grimmig. 
„Ik heb om een hoogen 
inzet gespeeld en verloren, 
maar mijn vrouw zal er 
niet door lijden. Ik zal 
vrijwillig heengaan, dan 
kan Lucy naar haar eigen 
familie terugkeeren. Zij 
zullen goed voor haar 
zijn." 

„Ga je een lange reis 
ondernemen?" vroeg Sir 
Oliver, Roger strak aan- 
ziend. 

„De langste, die een 
mensch kan maken," zei 
hij ernstig. 

Er viel een vreemde 
stilte. Toen legde Sir 
Oliver zijn hand op Rad-- 



cliffe's schouder. „Toch niet dien weg?" fluisterde hij. 

Roger knikte toestemmend. 

Sir Oliver zweeg en haalde diep adem. „Hieraan had ik niet gedacht, 
de hemel is mijn getuige. Ik ben wraakgierig van aard en ik wilde je 
ruïneeren, wat mij niet moeilijk scheen, daar ik je hartstocht voor het spel 
kende — maar zoo iets heb ik niet gewild, geen bloed aan mijn handen." 

Hij haalde zwaar adem, toen verhelderde zich zijn gezicht. 

„Laat het ons nog eenmaal beproeven," sloeg hij voor. „Al wat je ver- 
loren hebt — tegen je belofte om je niet . . . ." 

„Is mijn leven je zooveel waard ?" vroeg Roger droogjes. 

„Niet jouw leven, maar dat van Lucy," zei Welton ernstig. 

„Welnu het is waard om aangenomen te worden — laten we er dan 
om dobbelen." 

„Goed," zei Sir Oliver snel, „de hoogste van drie worpen." 

Hijgend van agitatie zetten de twee mannen zich aan het speeltafeltje 
neer en volgden in ademlooze spanning den uitslag. Ditmaal scheen Rad- 
cliffe het geluk gunstiger te zijn. „Aan u de overwinning," zei Welton op 
somberen toon, „ge hebt alles teruggewonnen wat ge aan mij verloren. 



iSo 



DE PRINS. 



hebt; maar zullen we nu nog éénmaal spelen om dezen gewichtigen avond te besluiten?" 
Roger zweeg, het bloed steeg hem naar de wangen. Zijn oogen schitterden, en toen 

zij rustten op de dobbelsteenen kwam de oude hartstocht weer bij hem boven, hij had 

ze bijna reeds weer gegrepen, maar het volgend oogenblik schudde hij beslist het hoofd. 
„Neen," riep hij luide uit. „Ik heb de overwinning behaald, ditmaal ook over mijzelf 

en bij den hemel zweer ik nooit weer een kaart of dobbelsteen aan te zullen raken." 
Hij richtte zich fier op, in het volle bewustzijn van zijn onwrikbaren wil. Toen reed 

hij pijlsnel terug naar „Stone Court", naar zijn vrouw, die daar in diepe ongerustheid 

op hem zat te wachten — terug naar het leven van liefde aan de zij van haar, die 

hem de kostbaarste bezitting ter wereld toescheen. 



Eerst komt nu de rolder aan de beurt, die de klei uitrolt met de hand tot een ruw 
model pijp, massief, met kop en steel. 

Deze voorvormen (rollen) worden een paar dagen gedroogd en door den „kaster" 
verwerkt ; deze steekt er een ijzerdraad doorheen, waardoor een opening gemaakt wordt, 
en het gehéél wordt nu in een uit 2 helften bestaanden koperen pijpvorm gelegd, welke 
gesloten en tusschen een schroef stevig wordt aangeperst; na nog enkele bewerkingen te 
hebben verricht, neemt de kaster de kleipijp uit den vorm, om verder gedroogd te 
worden gedurende een paar dagen ; daarna wordt door vrouwen en meisjes de kop aan 
de bovenzijde van de overvloedige klei ontdaan, het fabrieksmerk en de firmanaam met 
de stempeltjes er op geperst ; vervolgens worden de pijpen op van groeven voorziene 




Van ruwe klei tot lange pijp. 

Foto boven. Links: Onbewerkte klei in de voorraadschuren. — Rechts: Een kleimolen. - Foto midden. Links: Het rollen 
en kasten. — Rechts: Het afwerken van de ongebakken pijpen. — Foto onder. Links: Gezicht op het inwendige van een 

oven. — Rechts: Het sorteeren van gebakken pijpen. 



2)e f ijperifabrikatie in de Koninklijke Hoïfandsche f ijpenfabriek 

P. GOEDEWAAGEN EN ZOON TE GOUDA. 

De lange pijp is het symbool van aartsvaderlijke huiselijkheid, gezelligheid en tevreden- 
heid ; zij heeft zich gehandhaafd ondanks de verspreiding van de sigaar. — Niet alléén in 
Holland, maar over de geheele wereld vindt men Goedewaagen's pijp; zoowel in Amerika, 
als in Nederlandsen- en Britsch-Indië; zoowel in Zuid-Afrika, als in Noord-Europa; 
nagenoeg elk land wil zijn speciaal soort en model, zoodat de fabriek meer dan Iioo 
soorten vervaardigt, van af i M. lengte tot 6 a 7 c.M. ; het aantal bedraagt iooo gros 
per week, waardoor 160 a 180 personen een bestaan vinden. 

De klei wordt uit den vreemde aangevoerd, in schuren opgeslagen ter droging, tot 
kleine stukjes geslagen, met water vermengd, in een kleimolen gemalen, in kelders 
bewaard gedurende pi. m. een jaar, daarna weer gemalen en dan bewerkt. 



planken gelegd, daarna in de verwarmde droogzaal gebracht, voorts geglansd door met 
een agaatsteen de eenigszins ruwe oppervlakte der kleipijp te bewerken en eindelijk heeft 
het bakken plaats in gesloten vuurvaste potten, welke in de ovens gezet worden ; daar- 
voor wordt een vrij hooge en gelijkmatige temperatuur vereischt; na de vulling wordt 
de ingang van den oven dichtgemetseld. 

De gebakken pijpen worden, na. uit de potten te zijn gehaald in een speciaal bad 
gedoopt, teneinde het kleven aan den mond te voorkomen ; dan gaat men tot de sor- 
teering over; de slechte pijpen vinden altijd aftrek ten behoeve van schiettenten op 
kermissen enz.; de goede worden afgewreven, van een etiquet voorzien en ingepakt. — 
Vele pijpen ondergaan tot het verkrijgen van bijzondere kleuren of glazuren nog andere 
bewerkingen ; zoo worden in een der lokalen de pijpen met een vernis bedekt, 't welk 
in een moffel-oven op ongeveer 400 graden ingebrand wordt ter verkrijging van een 
bruine kleur; voorts worden de zoo bekende verglaasde pijpen vervaardigd; daartoe 
worden ze in het tot melk opgeroerde glazuur gedoopt en in een moffel-oven tot pi. m. 
1000 graden verhit, waarbij het glazuur wordt ingebrand. 



DE PRINS. 



ïöi 



a 





Het stoomschip „Prinses Juliana", van de Stoomvaart-Maatschappij „Nederland", in het IJ, even na de afvaart van de IJ-kade te Amsterdam. Dit prachtige zeekasteel, dat zijne 
eerste reis naar Oost-Indië maakt, liep tijdens de Juliana-feesten te Amsterdam van stapel, in tegenwoordigheid van H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik. Het I] 

bood op den zonnigen ochtend van het vertrek een levendigen, opwekkenden aanblik. 



% "paddenstoe- 
len-tentoonstel- 
ling te Zeist. 

De Ned. Myco- 
logische Vereeni- 
ging, zich ten doel 
stellend de studie 
en het bevorderen 
van het kweeken 
van eetbare zwam- 
men in Nederland 
en hare Koloniën, 
heeft door het or- 
ganiseeren van deze 
expositie gelegen- 
heid gegeven nader 
kennis te maken 
met de zeer merk- 
waardige zwam- 
men, die onder den 
naam van padden- 
stoelen, in zulk een 
groote verscheiden- 
heid van soorten, 
vormen en kleuren 
voorkomen. 




Het leggen van eene zinkbuis door den Amstel nabij de Hooge Sluis te Amsterdam. — Deze kolossale cilinder, van binnen wijd 1.10 M., 
met eene wanddikte van 16 m M., is van S. M. vloeiijzer, heeft omboorde randen met losse flenzen, weegt 450 K.G. per strekkenden meter 
en is samengesteld uit 6 buislengten, waarvan er 3 eene lengte hebben van 25 M. en elk pi. m. 11000 K.G. wegen. Het geheel, inbegrepen 
de gegoten ijzeren zekerheidsmofren om de verbindingen, weegt ongeveer 60000 K.G. — Het ontwerp van deze buis — de grootste in mid- 
dellijn, die tot nu toe gelegd is — liggende in het verlengde van de Stadhouderskade, is van den ingenieur van Publieke Werken, den 

heer F. 's lacob, terwijl het geheel, ook 

het maken van de zandvangers in de 

beide Amsteloevers, is aangenomen 

door de aannemers Ch. de Vilder en 

J. Ploeger, welke laatste met den hoofd- 
opzichter H. Strengers de uitvoering 

geleid hebben. Reeds dagen vóór de 

nederlating hadden de heistellingen 

met de daaraan hangende roode buizen 

veel bekijks en gaf het geheel den 

indruk van een belangrijk werk. — 

Opname kort vóór de inlassching van 
de middelste buis en de neerlating. 

De Nederlandsche Natuurhistori- 
sche Vereeniging hield reeds belang- 
wekkende tentoonstellingen en verschil- 
lende geschritfen leveren bijdragen tot 
verhoogde kennis van deze planten- 
groep. 

Van de paddenstoelen vormt de 
hoed het vruchtlichaam ; de eigen- 
lijke plant bestaat uit dunne, meestal 
witte strengen van zwamdraden, die 
in den grond blijven en zich voeden 
met plantaardige overblijfselen, orga- 
nisch afval enz. 

De verschillende soorten 
naar het systeem van wijlen 
C. A. J. A. Oudemans op 
tafels gerangschikt, op mos, 
dorre bladeren, doode takken 



De heer D. J. v. d. 
Ven had een aar- 
dig boschje natuur- 
getrouw nage- 
bootst, dat het 
achterste gedeelte 
van de zaal van den 
Ned. Protestanten- 
bond vulde. 

Het kan zijn nut 
hebben degenen, 
die van botanisee- 
ren houden en 
gaarne in bosch en 
veld dwalen, om 
er merkwaardige 
planten te zoeken, 
tot groote omzich- 
tigheid aan te spo- 
ren, omdat de na- 
tuur zooveel ver- 
giftige planten op- 
levert. 

Chef: „Hei, hei, 
meneer Teunus, u 

zit te slapen ! 
Denkt u soms, dat 
u reeds chef de 
bureau zijt?" 




zijn, 
Prof. 
lange 
gras, 

enz. 
de natuur voor- 



Reuzenpaddenstoelen uit Java en uit Suriname. 



juist, zooals zi 
komen. 

Voorts waren er te zien een ver- 
zameling plantenbeschadigingen door 
zwammen, eene inzending die een 
denkbeeld gaf van het exhaleeren van 
blauwzuur door sommige padden- 
stoelen, eenige fraaie aquarellen, 
eenige buitengewoon zeldzame exem- 
plaren, de beruchte stinkzwam, de 
reuzen polyporeeën enz. 




Paddenstoelen op boomstammen. 



182 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vc/volg). 

Een paar bedienden kwamen en lieten onder het hoongelach van het 
gepeupel op straat alle jaloezieën neer, terwijl Hortense de werkkamer van 
haar vader binnenging 

De chef der politie zat aan de open schrijftafel van den bankier, welke 
bedekt was met verzegelde papieren, doorzocht alle vakken, terwijl baron 
Merrier met van woede vertrokken gezicht naast hem stond. 

„Die grap zal u duur te staan komen, Claude," zei hij juist met bevende 
stem. „Ik zal bij den keizer klagen over deze handelwijze en...." Hij 
brak af en wendde het hoofd haastig om naar Hortense, die half zinneloos 
van angst op hem toeliep. 

„Papa — papa, wat beteekent dat alles ? Wat willen deze akelige men- 
schen van ons ? Waarom schelden zij op u ? Wat moet de politie in ons 
huis doen ?" 

„Wees maar kalm, kind," zei Claude en drukte nog een groot zegel op 
het slot aan de schrijftafel. „De menschen, die hier buiten schreeuwen, 
hebben vermoedelijk gehoord, dat de Bank van den heer Merrier de be- 
talingen gestaakt heeft en gerechtelijk gesloten is. Eenigen hebben misschien 
hun geld daarbij verloren of vreezen ten minste het te verliezen. De men- 
schen schreeuwen slechts uit lust tot spektakel. Weest u dus niet bang, de 
zaak zal dadelijk gedaan zijn." 

Hortense herademde weer. „En u kwam hier tot onze bescherming ?" 

„Niet alleen daarom." De chef schraapte zijn keel. Iets dat op mede- 
lijden geleek, gevoelde hij toch tegenover dit bekoorlijke, angstige gezicht. 
„Uw vader is aangeklaagd, de gelden van de bank ten eigen bate te heb- 
ben gebruikt. Ik heb last hem in voorloopige hechtenis te nemen. Blijkt 
zijn onschuld en kan hij bewijzen, dat hij slechts met zijn eigen, niet met 
het geld van anderen speculeerde — des te beter voor hem. Dan hebt u 
hem spoedig weer terug." 

Hortense liet den arm haars vaders los. „U — u zoudt bedrogen hebben ?" 
Haar wijd geopende oogen keken haar vader met zulk een uitdrukking van 
ontzetting aan, dat Merrier er zeer door werd getroffen. 

„Hortense, kleine Hortense, je begrijpt dat niet," zei hij. „Ik ben onge- 
lukkig geweest in den laatsten tijd, de menschen verlangen op eens allen 
hun geld terug. Dat kan men niet uit zijn mouw schudden, want 
het zit in verschillende ondernemingen. Dat zal spoedig wel weer terecht 
komen en — " 

Maar Hortense week met een gebaar van afschuw terug. „Wij hebben 
dus van het geld van andere menschen geleefd. Die zijn door ons arm 
geworden. Saint-Arnaud had dus gelijk!" Haar stem begaf haar. „Foei — 
hoe leelijk, hoe laag ! Wij zijn dus niets dan dieven en bedriegers !" Zij 
sloeg de handen voor 't gezicht en snikte wanhopig. 

„Dat is uw werk !" zei Merrier tot den politiechef. „Ik zeg je, Hortense, 
het is alles laster. Ik zal mij door Morny dadelijk bij den keizer beklagen, 
Claude zal zijn betrekking verliezen voor die ongehoorde handelwijze 
jegens mij." 

„Ik handel volgens de mij gegeven bevelen," antwoordde Claude kalm. 
„Het bevel tot inhechtenisneming is door den chef der politie Pietri eigen- 
handig onderteek end." 

„Zijn onze gasten er nog?" vroeg Merrier met een schuwen blik op het 
betraande gezicht zijner dochter. „En prins Polignac ?" 

„Allen zijn haastig weggereden. Ook de prins. Meent u, dat die in het 
huis van een bedrieger zou willen blijven ?" 

„Hortense, wees niet zoo hard tegen je ouden vader. Ik ben ongelukkig 
geweest, kind, anders niet," smeekte Merrier. „Keer jij je tenminste niet 
van je armen vader af. Voor wie heb ik dan gewerkt en gerekend dag en 
nacht? Slechts voor jou en Amély. Jullie kunnen ze echter niets doen. 
Jullie geld is veilig op jullie naam belegd — daar kan niemand aankomen." 

„En u meent, dat ik een penning van het geld zou willen hebben, dat u 
op die manier verkregen hebt ?" riep Hortense. „Nooit — nooit ! liever 
eet ik droog brood dan dat ik de schande verdraag, dat men mij zou 
kunnen naroepen, dat ik een schaamtelooze bedriegster ben, die leeft 
van eens anders geld. Ik geef alles terug. Laat men mij alle japonnen, alle 
sieraden afnemen !" 

Zij trok haar armbanden van de handen en slingerde ze op den grond. 
Als een wanhopige gedroeg zij zich. Merrier's gezicht was aschgrauw geworden. 
Hij wilde spreken, maar zijn lippen trilden slechts. 

„Laten wij een einde aan dit tooneel maken," zei de chef streng en belde. 

„Het rijtuig moet aan de tuinzijde voorkomen," beval hij den binnen- 
tredenden politieagent. „Wij hebben anders last van het opgewonden volk." 

„De gendarmen maken de plaats reeds vrij," antwoordde de man. „Een 
paar schreeuwers werden in hechtenis genomen, de rest verstrooit zich of 
staat maar te kijken." 

„Des te beter — baron, wees zoo goed, afscheid van uw dochter te 
nemen en mij te volgen." 

Merrier trad nogmaals op zijn op een stoel neergevallen dochter toe. 
„Hortense," smeekte hij met verslikte stem, „Hortense — mijn lieveling — " 

Maar het jonge meisje verborg het gezicht kreunend in de handen. Een 
minuut stond Merrier nog stil. Zou Hortense nog niet tot andere gedachten 
komen? Toen zij echter onbeweeglijk bleef zitten, ging hij langzaam 
naar de deur. Hij hield zich met moeite rechtop, zijn gang was onvast, zijn 
houding gebukt, als die van een heel oud man. 



Op den drempel struikelde hij. De politiechef vatte hem bij den arm. 
De agent kwam aan den anderen kant om hem te ondersteunen. 

Spoedig daarop rolde een gesloten rijtuig van een zijingang van het paleis 
weg en sloeg de richting in naar het Huis van Bewaring. 

Hoofdstuk XV. 

Verschrikkelijke dagen lagen achter Hortense. Als een loopend vuurtje 
had het bericht van de gerechtelijk gesloten Bank en de inhechtenisneming 
van den bankier Merrier, zich door geheel Parijs verbreid. Van vroeg tot 
laat belegerde een opgewonden menigte het verlaten paleis van den baron, 
om met geweld binnen te komen. Ieder, die wat te vorderen had — en 
dat waren er niet weinigen — wilden toch ten minste hun woede door 
scheldwoorden luchten. Hortense vluchtte voor de opgewonden woorden- 
wisseling, die telkens tusschen de bedienden en de bedrogen aandeelhouders 
ontstond. Maar dikwijls klonken de luide stemmen tot in haar schuilhoek 
door. Van de trouwe vrienden, de vele bewonderaars, die eens zoo nauw 
met het huis Merrier verbonden waren, vertoonde zich geen enkele. 

Prins Polignac was op reis gegaan. Dringende zaken dwongen hem Parijs 
te verlaten, schreef hij Hortense in een zeer beleefden brief, welke de 
verlegenheid van den schrijver maar slecht verborg. Hortense wierp 
den brief in 't vuur. Smart gevoelde zij niet — slechts verachting. Amély 
kon voor haar zuster geen steun zijn. Zij was door dezen nieuwen slag 
geheel verpletterd, lag in huilkrampen te bed of zat voor zich uit te staren. 
Dringend verzocht zij Hortense bij haar te komen om de verschrikkelijke 
tooneelen uit den weg te gaan. Maar het jonge meisje wilde het vaderlijk 
huis niet verlaten. Zij mocht tenminste het hoofd niet verliezen, maar moest 
flink handelen. Schriftelijk verzocht zij van haar vader een volmacht om 
met behulp van zijn advocaat Prévost, de zaken te regelen. Deze stond 
verbaasd over het gemak, waarmee Hortense zijn dikwijls zeer moeilijke 
uiteenzettingen begreep. „U heeft het financieel genie van uw vader geërfd," 
zei hij tot haar. 

„Zijn genie heeft ons geruïneerd," zuchtte Hortense. „Ik wil het mijne 
gebruiken, om ten minste zooveel mogelijk goed te maken, wat mijn onge r 
lukkige vader verkeerd gedaan heeft, en verklaar hierbij, tevens uit naam 
van mijn zuster, dat wij niets van het voor ons vastgezette geld willen 
behouden." 

„En hoe wilt u dan leven, barones ?" 

„Ik zal mij wel weten te redden," antwoordde het jonge meisje flink. 
„Amély kan van haar pensioen en het kleine vermogen, dat Dubois naliet, 
leven, en ik moet maar zien, mij op de een of andere manier een 
bestaan te veroveren." 

„Met uw vader wilt u niet meer samen wonen ?" vroeg de advocaat aar- 
zelend. „Ik hoor, dat hij spoedig zal vrijgelaten worden." 

„Neen." 

„Het vrijwillig teruggeven van uw persoonlijk vermogen zal een gunstigen 
invloed op het proces hebben," zei Prévost. „Ik ben overtuigd, een gunstige 
schikking met de schuldeischers tot stand te kunnen brengen. De advertenties 
betreffende den verkoop der huizen, equipages enz. zullen dadelijk geplaatst 
worden. Het is echter een treurig werk een huisgezin uiteen te zien gaan. 
Kunt u zoolang niet op reis gaan ? Uw vrienden zullen u gaarne ontvangen, 
terwijl ik hier op alles toezicht houd." 

„Ik heb geen vrienden meer," antwoordde het jonge meisje somber. 
„Dat is mij in deze dagen duidelijk geworden. Wij hebben bekenden 
gehad, die graag papa's feestelijkheden bezochten, maar een waren vriend 
hebben wij nooit bezeten." 

„Dat klinkt zeer treurig en is zeker ook overdreven," zei Prévost. „Mag 
ik u dan verzoeken, in elk geval mij als uw vriend te beschouwen?" 

„Ik dank u." 

„Uw sieraden, uw toiletten en andere eigendommen verzoek ik u nauwkeurig 
op te geven. Die mogen niet mede verkocht worden." 

„Ik geef alles af." 

„U bent tegen uzelf. Deze overdreven offervaardigheid zal u later 
berouwen. U handelt nu in de bitterheid van uw smart — dat moet men 
nooit doen." 

„Nooit zal ik anders denken dan nu. Reeds morgen zal ik een inventaris 
laten opmaken, opdat de verkooping zoo spoedig mogelijk beginnen kan." 

Met behulp van Baptiste maakte Hortense een lijst van de voorwerpen 
van waarde op, die verkocht moesten worden. De kamers werden voor de 
verkooping opgeruimd, de meubels bijeengeschoven, tapijten opgerold, 
schilderijen afgenomen. Het zag er nu zeer ongezellig in het nog voor korten 
tijd van alle weelde voorziene paleis uit. 

Op den dag der verkooping trok zij zich in haar eens zoo prach- 
tige slaapkamer terug, om daar, vermoeid van het ongewone werk, uit 
te rusten. 

Ook hier ontbraken reeds de gouden en zilveren voorwerpen op de 
toilettafel. 

Hortense ging op haar rustbed liggen en dekte zich met het witte berenvel 
toe. Zij huiverde in het onverwarmde vertrek. De herfstwind woei koud 
om het huis. De regen kletterde tegen de ruiten. Voor het eerst kwam zij 
er toe, kalm over haar toestand na te denken. Donker en hopeloos zag zij 
de toekomst tegemoet. Verscheiden onuitvoerbare plannen gingen haar door 
het hoofd. Er werd aan de deur geklopt. Hortense bewoog zich niet. Nog 
eens en nog eens werd geklopt, tot zij eindelijk opstond en de deur opende. 
Marie Boucher stond voor haar. 

„Hortense — mijn arme meisje! Mag ik bij je blijven, stoor ik je niet?" 
Zij zag Hortense medelijdend in 't bleeke gezicht. „O, arm kind, wat moet 
je geleden hebben! En wat kaal en zonderling ziet het er hier uit!" 

„Het ziet er niet mooi meer uit. Boven is er verkooping," antwoordde 
Hortense. „Ga zitten, maar houd je mantel om. Het vuur is uitgegaan en 
ik weet met den besten wil der wereld niet, hoe men het weer aansteekt." 

„Maar dat kan ik uitstekend," riep Marie vroolijk. „Bij grootmoeder heb 
ik dat dikwijls gedaan. Zie je, daar slaat immers een mand met hout. Dat 



DE PRINS. 






i»3 



zullen we eens gauw klaar spelen." Zij knielde voor den haard en blies 
flink in den zwak onder de grauwe aschlaag glimmenden gloed, tot de 
vonken spatten en het opgestapelde hout begon te knetteren. Een kleine, 
blauwachtige vlam kronkelde omhoog. 

Hortense zuchtte. „Nu zie je, welk een volkomen nutteloos voorwerp van 
weelde ik ben. Dat merk ik nu duidelijk. Volkomen afhankelijk ben ik van 
andere menschen, niet in staat, mij zelf te helpen." 

Zij hield haar hand voor het lustig vlammende haardvuur. 

„Jij, arme ziel, je hebt zeker verschrikkelijke dagen doorgemaakt!" zei 
Marie. „Ik had al eerder bij je willen komen, maar wij kwamen eerst gisteravond 
uit Fontainebleau terug." 

„Weet de keizerin, dat je bij mij bent, bij de dochter van een 
bedrieger?'' 

„Hortense wees niet zoo bitter! Dat kan jij toch niet helpen?" 

„Ik ben de dochter van mijn vader. Zijn schande is mijn schande." 

„Jou en Amély treft geen schuld. Met jullie heeft iedereen medelijden." 

„Ook medelijden is moeilijk te dragen, wanneer men er eens trolsch op 
was, benijd te worden." 

„Laten wij dan zeggen, hoogachting in plaats van medelijden." 

„Hoogachting — voor een lid der familie Merrier?" 

„Zeker. Ge kunt toch niet meer doen dan alles afgeven, opdat ge 
alleen en geen anderen door den val der Bank lijden!" 

„Dat is toch iets, dat vanzelf spreekt. Iedere gulden van dat geld zou 
niij in den zak branden." 




Vergaderzaal van den Franschen Senaat in het „Palais du Luxembouvg" te Parijs. 
In 1615 op last van Maria de Medicis gebouwd aan den linker Seineoever, bestaat dit statige paleis, eenige overeenkomst toonende met het 
Pallazzo te Florence, uit een groot middengebouw en twee onderling door een galerij verbonden hoekvleugels. — Zeer tragische herinnerin- 
gen zijn er aan verbonden; lijdens de Fransche Revolutie diende het gebouw tot staatsgevangenis en werden er o. a. gevangen gezet Danton, 
Desmoulins, ]osephine Beauharnais, David, Hébert en ook Ph de Noailles, maarschalk van Frankrijk, die op zijn 79ste jaar onthoofd werd. — 
Aan het paleis zijn verbonden het „Petit-Luxembourg", bewoond door den President van den Senaat; verder een museum, een prachtige tuin 
enz. — De Senaatszaal is van greotsche architectuur en bevat kostbare beelden en ornamenten. — In den tuin werd in 1815 Maarschalk Ney, 
beschuldigd van verraad, gefusilleerd, en op de plek, waar de eens zoo roemruchtige krijgsheld zijn leven zoo tragisch eindigde, verrees in 

1853 een standbeeld ter eere zijner nagedachtenis. 

„Alle menschen in Parijs denken niet zoo. Overigens kun je gerust zijn, 
Hortense, zelfs wanneer je vader," — Marie hield even op, maar vervolgde 
daarna snel: „Zelfs wanneer hij mocht veroordeeld worden, dan zal de 
keizer niet toelaten dat hij werkelijk gestraft wordt." 

„Waarom niet?" 

„Omdat uw vader in elk geval velen zou kunnen noemen, die alles van 
zijn speculaties geweten hebben, die echter door hun hoogen rang zelf 
strafvrij zijn, zooals bijvooibeeld de hertog De Morny en prins Pionpion. 
Keen — neen, de zaak zal onderdrukt worden." 

„Vrijgesproken, omdat andere, onaantastbare personen ook schuldig zijn ! 
Dat is geen eerherstel," zei Hortense somber. 

„Is de hertog De Morny nog niet bij je geweest?" 

„Geen voet heeft hij meer in ons huis gezet. Geen mensch trok zich iels 
van mij aan, behalve onze advocaat. Dat je, vandaag bij mij gekomen bent, 
Marie, zal ik niet vergeten." 

„Mijn hart trok mij naar je toe. Dadelijk na onze aankomst in de Tuilericn 
verzocht ik de keizerin om verlof en ze zei dadelijk : „Doe dat, tracht uw 
arme vriendin bij te staan." 

„Helpen kan mij niemand. Maar je vriendschap, je werkelijke vriendschap, 
waarom ik je nu verzoek, Marie, is mij een groote troost." 

„Dat maakt mij gelukkig. Ik heb altijd van je gehouden, Hortense, 
ofschoon ik me dikwijls een beetje over je moest ergeren." 

„Veimoedelijk was ik dikwijls onuitstaanbaar in mijn eigenwaan. Nu ik 
zoo diep vernederd ben, zie ik in, dat men zich niet mag verhoovaardigen 



op dingen, die men op eens verliezen kan. Zonderling — vroeger benijdde 
ik je dikwijls, hoewel het mij zelf zoo goed ging en nu ik het werkelijk 
zou kunnen doen, gun ik je alles goeds en verheug mij in je geluk." 
„Ik ben niet gelukkig, Hortense." 

„Maar je zult het spoedig worden, Marie. Iedereen zegt, dat baron 
Bourgoing je lief heeft en dat . . . ." 
Marie's oogen schitterden. 

„Zie je wel, je trekt dadelijk een blij gezicht, zoodra men zijn naam 
noemt. Je grootmoeder zal ook wel niets tegen die verbintenis hebben?" 

„Integendeel, zij is zeer ingenomen met Bourgoing. Onlangs bezocht hij 
haar. Sedert spreekt zij aanhoudend over hem, en toch . . . ." 

Hortense schrok, want Marie knielde plotseling voor haar neer en vatte 
haar hand. 

„Mag ik je toevertrouwen, wat ik nog niemand anders gezegd heb? Mijn 
geheim drukt mij als een zware last op het hart." 

„Spreek gerust, ik vertel niets verder. Wien zou ik ook spreken? Ik ben 
uit de Parijsche gezelschappen verbannen." 

„Hortense, de menschen hebben gelijk. Philip Bourgoing bemint mij en 
ik bemin hem ook — o, zoo innig! En toch moet ik zijn aanzoek afwijzen, 
omdat ..." 

„Nu, waarom dan?" vroeg Hortense in spanning. 

„Omdat ik reeds met een ander verloofd ben," fluisterde Marie. Zij keek 
bij deze bekentenis zoo schuw om, alsof de muren ooren konden hebben. 
„Gij? Sedert wanneer dan?" 

„Sedert bijna twee jaar. Mijn 
grootmoeder zag mijn verlo- 
ving niet gaatne, en ook 
Karlos — Galanti wilde, dat 
alles geheim zou blijven tot 
wij konden trouwen. Hij was 
zeer ongelukkig, toen ik de 
betrekking bij de keizerin aan- 
vaardde. Onze eerste oneenig- 
heid kwam daardoor, en sedert 
is het tusschen ons niets dan 
twist en onaangenaamheid 
geweest. O, ik ben het zoo 
moe!" 

„Maar kind, waarom maak 
je er dan geen einde aan en 
laat je dien Galanti niet 
loopen?" 

„Dat heb ik geprobeerd. 
Maar hij raakt bij de gedachte 
aan eene scheiding buiten zich 
zelf. Hij bemint mij zoo harts- 
tochtelijk, de arme man!" 

„Dat schijnt mij toe, meer 
egoïsme, dan liefde te zijn. 
Heb je hem dan niet gezegd, 
dat je een ander lief hebt?" 

„Neen, dat durf ik niet. 
Karlos is in zijn haat even 
hartstochtelijk als in zijn liefde. 
Ik vrees, dat hij zich op Bour- 
going zou wreken." 

„Onzin, wij leven niet in de 
middeleeuwen ! De baron zal 
zich wel weten te verdedigen. 
Het schijnt mij toe, dat je 
tegenover dien Galanti wat 
zwak bent. Schrijf hem een- 
voudig, dat je je in je gevoel 
vergist hebt. Daar moet hij 
zich bij neerleggen." 

„Hoitense, je kent hem 
niet. Ik heb reeds verschrik- 
kelijke tooneelen met hem 
beleefd. Dikwijls dacht ik, dat 
hij zich voor mijn oogen zou dooden in zijn wanhoop." 

„Waar zie je hem dan nu nog, daar je niemand in de Tuileriën kunt 
ontvangen?" 

„Van den zomer volgde hij mij naar Fontainebleau en dwong mij tot 
een geheime samenkomst, 's avonds in het park." 
„Daarmee zette je je betrekking op het spel." 

„Zeker. Maar wat moest ik beginnen? Hij dreigde mij, anders met 
geweld in het slot te zullen dringen." 

„Kun je de keizerin niet om bescherming verzoeken, Marie." 
„Onmogelijk. Wat zou zij van mij denken, dat ik haar zoo lang be- 
drogen heb." 

Hortense keek nadenkend voor zich. 

„Het beste was, dat je Bourgoing de waarheid zei," raadde zij eindelijk. 
„Dan kwam het uit, dat ik hem toen belogen heb. Toen hij mij in het 
paik vond, wendde ik allerlei onwaarheden voor, om hem van het spoor 
af te brengen." 

„Arme kleine! Welk beroep heeft die Galanti?" 

„Geen. Zijn ideeën veroorloven hem niet, een vorst te dienen. Hij is 
een revolutionnair. Ik ben bang voor hem." 

„Ook dat nog ! Laat je toch niet langer bang maken. Dreig hem met 
de politie, als hij je nog verder lastig valt. Je bent werkelijk in groot 
gevaar." 

„O, Hortense, hoe kan ik dat den man schrijven, met wien ik ver- 



loofd was!" 



{IVordt veivolgd). 



i8 4 



DE PRINS. 



De kranige I s t° luit. der marechaussee G. D. 
Spandaw, van het Indische leger, mil. eu civiel 
gezaghebber te Badjawa, is ben. tot ridder der 
Mil. Willemsorde, wegens zijn beleidvol optreden 
als leider van twee marechaussee-brigades tegen- 
over een 
hardnekki- 
gen vijand. 
— De wak- 
kere kapt. 
G. Stenger 
heeft met 
het stoom- 
schip „Rot- 
terdam" te 
Rotterdam 
binnenko- 
mende, 
zijne 2oo s ie 

reis als 

kapt. van 

de Hol- 





staat mede aan de spits der buitenlandsche vlieg- 
maanen ; zijn jongste recordvlucht, 2700 M. 
hoogte, geeft hem daarop zeker aanspraak. — 

Mevr. Jacoba Wilhelmina van der Wedden, 

wed. G. van Rouendael te Amsterdam, herdacht 
6 Oct. haar _^«b— ■_ 

I Oosten g e _ 

boortedag; 
als een 

merkwaar- 
digheid 

dient ver- 
meld te 
worden, 

dat zij nog 

nooit ziek 

is geweest, 



De voormalige z g. Klompenwacht van het Koninklijk Paleis „Het Loo' 
welke het vorig jaar is opgeheven. 



G. Stenger. 



land-Amerika-lijn vol- 
bracht; H. M. de 
Koningin schonk hem 
het ridderkruis der 
Oranje Nassau-orde, 
terwijl hij van de zijde 
van directie, hoofdbe- 
ambten, officieren en 
personeel, vele blijken 
van waardeering ont- 
ving. — 28 Sept. j.1. 
nam de 80-jarige heer 
H. Feitsma afscheid 
van zijn mede-onder- 
wijzers en de leerlin- 
gen der R. N. L. te 
Rijsoord. Als hoofd 
der school te Bolnes, 
gem. Ridderkerk, is 
de heer Feitsma werk- 
zaam geweest van 1857 




Zestig-jarige echtvereeniging van Albert van Oort en 

Joh. Oostenrijk te Nieuwersluis, (gem. Breukelen— 

Nijeveen), 27 September 1910. 



vrij scherp 
van gezicht 
en gehoor 
is en haar 
denkver- 
mogen ook nog nor- 
maal. — 1 De heer J. 
Muller Jr. herdacht I 
Oct. onder vele blijken 
van belangstelling zijn 
zilveren jubileum, als 
hoofdonderwijzer in de 
strafgevangenis te Am- 
sterdam; bijna35 jaren 
heeft hij reeds het 
onderwijs gediend, mm 
De heer G. W. Schut 
herdacht 1 Oct. zijn 
40-jarig jubileum als 
leeraar aan de R. H. B. 
te Winterswijk ; de 
jubilaris vervult nog 
met jeugdigen ijver en 
toewijding zijn zoo 
nuttigen werkkriüg. *■■ 
Op 62 jarigen leeftijd 




]. Muller Jr. 




Napoleon de la Mar. — Nap, de oolijke, populaire Nappie, bekend door gansch het land, gaat zijn 
25-jarig tooneeljubileum vieren! Donderdag 13 October in Den Haag (het Gebouw v. K. en W ), 17 
,October in Amsterdam (Holl Schouwburg) en 18 October in Rotterdam (Tivoli). Dat zal een belangstelling 
geven! Te meer, daar de heer en mevrouw Speenhoff hun medewerking aan deze feest-voorstelling 
verleenen. Men ziet den jubilaris hierboven (links) afgebeeld als „De Kleine Jacques", zijnde dit de 
eerste rol welke hij heeft vervuld (October 1885, Schouwburg Van 1 ier, Fransche laan) en (rechts) als 
„Krates", in het door zijn vader naar de novelle van v. Maurik bewerkte tooneelstuk van dien naam (1887). 



P. H. Krekelberg. 



^B| Mm tot 1897. Van 

1879 tot boven- 
genoemden da- 
tum was hij on- 
derwijzer aan de 
R. N. L te 
Rijsoord. — Op 
zijn 25-jarig ju- 
bileum als school- 
hoofd der R. K. 
Jongensschool te 
Alkmaar, vielen 
den heer P. H. 

Krekelberg vele 

blijken van waar- 
deering ten deel. 
— Eervol ver- 
meld dienen te 
worden onze bei- 
de landgenooten, 
de heeren FritS 
Koolhoven en 
Henri Wijnma- 
len, die beiden in buiten- en binnenland, kortelings 
schitterende lauweren als aviateurs hebben ingeoogst. 
Koolhoven zal aan het hoofd geplaatst worden van de 
Belgische branche van het huis Henriot en als leeraar optreden in het vliegkamp te Ans 
bij Luik; van 23 Oct. tot 1 Nov. neemt hij daar aan de vliegweek deel. Henri Wijnmalen, 
die tot de deelnemers van het vlieg-concours te Ede behoort, is de stiefzoon van den oud- 
hoogleeraar Kan en neef van het Amsterdamsche raadslid, den heer G. P. Wijnmalen Jr. Hij 




trits Koolhoven. 




Henri Wijnmalen in zijn Farman-tweedekker, 



is te Leiden over- 
leden Dr. W. 
Burck, botanicus 
van bijzondere 
verdiensten, rid- 
der der orde van 
den Ned. Leeuw. 
•«■ Het leger en 

het Gouverne- 
ment van Neder- 

landsch-Indië 
hebben, door het 

overlijden van 
den I ste luitenant 
der marechaussee 

N. A. van Loe- 

nen, een verdien- 
stelijk, veelbelo- 
vend officier en 
een bekwaam, 
degelijk bestuur- 
der verloren ; 
geb. in 1879, 

opgeleid aan de K. M. A., vertrok hij in 1902 
als 2&<* luitenant naar Indië, nam spoedig na aan- 
komst een werkzaam aandeel in de krijgsbedrijven 
op Atjeh, verwierf door zijn voortvarend, beleidvol en moedig optreden eene Eervolle 
Vermelding en onderscheidde zich ook als civiel bestuurder over de onderafdeeling 
Batang Haudistricten (Sumatra's westkust), door zijn bezadigd optreden, zijn doorzicht 
en zijn tact tegenover de bevolking. 



N. A. van Loenen. "j" 



October 15 



1910 




ms 



QSDBJI^ISSIIpslSra ©TLflE>©13 






VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers / 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor hel Buitenland 6.00 



V- 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
. „ 6.— 
■ >. 9.— 




i 



Koning Emanuel II van Portugal (geb. 15 Nov. 1889) en zijne Moeder, de Koningin-Weduwe Amelie, 

Prinses van Bourbon (geb. 28 Sept. 1865). 



£ 



i86 



DE PRINS. 




Gezicht op de beide groote bruggen over de Maas te Rotterdam. — De vermaarde Willemsbrug (350 M.), die van de Boompjes over het Noordereiland en de 150 M. breede 
Koningshaven naar den linker-Maasoever voert, met de onmiddellijk daarnaast gelegen spoorbrug. — Een blik op dit belangrijke punt van de bloeiende handels- en indus- 
triestad geeft een indruk van de bedrijvigheid en de drukte ter plaatse ; tram-, spoorweg-, scheepvaart- en voertuigenverkeer zijn er enorm. — De Willemsbrug is in 1873, 

de spoorbrug in 1877 in gebruik gesteld. 



Yon Zeppelin's Yerkenningsrit. 

Eene herinnering door CLOCKENER BROUSSON. 

{Slot). 

„S il e nee! Messieurs!" donderde de stentorstem van den gene- 
raal boven 't tumult uit en onmiddellijk waren allen als ontnuchterd en 
stonden ze stram in de militaire houding, wachtende op de bevelen die 
gegeven zouden worden. De krijgstucht had zich weer doen gelden ! 

„R itmeester Paouillac!" 

„Present generaal!" De Commandant van het 5 de Eskadron trad 
salueerend naar voren. 

„Laat onmiddellijk uw eskadron opzadelen en hier 
voor het hotel aantreden! Alarm is er al geblazen!" 
voegde hij er met 'n glimlach bij. Waar de minuten misschien kostbaar 
waren, keurde hij dit initiatief van 'n gewóón trompetter zéér goed ! 

Ritmeester Paouillac salueerde en ging, gevolgd door z'n officieren, snel 
naar buiten : 

„G ustave!" 

„M o n général!" De oppasser van den Brigade-commandant, 'n be- 
proefd oudgediende, wachtte reeds aan de deur van de eetzaal. 

„M'n péérd !" 

„Staat reeds gezadeld voor de deur, generaal!" ant- 
woordde hij trotsch met 'n militair saluut. 

„Bi en!" 

„Kolonel!" 

„G e n er a al !" 

„Ik ga persoonlijk met 't 5 de Eskadron in de richting van 
Fröschweiler verkennen. U verzamelt intusschende 
overige vier eskadrons en doet de toegangen tot Ni e- 
derbronn bezetten! Onmiddellijk alle beschikbare 
burgers requireeren tot 't aanbrengen van versper- 
ringen! 'n Officier als observatiepost in den toren! Twéé 
afgezeten eskadrons voor de randverdediging bestem- 
men! Twéé eskadrons blijven op 't kerkplein bij de 
paarden in reserve! Hebt u nog iets te vragen?" 

„Néén generaal!" 

„Dan verwacht ik, dat 'n ieder z'n plicht zal doen! 
Dank u heeren!" 

En na 'n stram saluut, begaven allen zich haastig naar buiten om nog 
verdere bevelen van den kolonel te ontvangen. 

„G ust a v e !" 

„Generaal!" 

„Roep me dien gendarme hier!" 

„Present generaal!" riep de politieman, die nu vlug naar binnen 



stapte en in de positie van „geeft acht" voor den Brigade-comman- 
dant het militaire saluut bracht. 

„Rapporteer!" beval de generaal kortaf. 

En nu bleek, dat de gendarme zélf niets gezien, maar van verschrikte 
burgers gehoord had, dat er Pruisische cavalerie door W ö r t h gerend 
was en in de richting van Fröschweiler was verdwenen. 

„Hoe stérk?! was weer de korte vraag. 

„Dat weet ik niet, generaal! Dat hebben ze me niet 
verteld! Ik ben d adel ij k te paard gestegen en naar 
hier...." 

„Genoeg!" onderbrak de generaal hem ongeduldig. „Je had moe- 
ten vragen, hoe sterk ze ongeveer...." 

„Ja maar generaal, ik...." 

„Zwijg! Je gaat mee naar Fröschweiler! We zullen daar 
wel zien! En nu, vooruit!" 

Buiten hoorde men 't eskadron zich verzamelen en geen tien minuten 
later reden de kranige Chasseurs in vliegenden galop, met hun generaal 
aan 't hoofd, via Reichshofen op Fröschweiler los. 

Militaire lezers zullen 't misschien vréémd vinden, dat generaal D e 
Bernis, als Brigade-commandant, niet in Niederbronn op z'n post 
bleef en de verkenning aan den eskadrons-commandant overliet, maar ik 
wil er hier even aan herinneren, dat hij, in z'n lichtzinnigheid, vergeten 
had de noodige patrouilles naar de grens te zenden en nü niet wist of er 
wérkelijk gevaar dreigde ! Ik geloof daarom dus wél te mogen veronder- 
stellen, dat hij vast besloten was in 't érgste geval z'n fout niét te over- 
leven en met de sabel in de vuist 'n éérvollen dood te zoeken. 

In Fröschweiler wist men natuurlijk van geen vijand af, want, zoo- 
als ik reeds vertélde, was Graaf v. Zeppelin er niét heen gereden, doch 
langs 'n omwegje teruggekeerd en zat hij nü met z'n patrouille, vlak bij 
Wörth, op de Scheuerlenhofstede uit te blazen! 

„Jij schijnt in je tijd bij het leger óók niet veel geleerd te 
hebben!" sprak de generaal op brommigen toon tot den onthutsten gen- 
darme. „Ik hóóp maar voor je vriendje, dat 't geen lóós 
alarm geweest is !" 

En toen tot den ritmeester : 

„En avant! a Wörth!" 

De Brigade-commandant wilde nü, op de standplaats van den gendarme 
zélve, bericht gaan inwinnen. 

Dicht bij Wörth stuitte ons eskadron echter plotseling op 'n kleinen 
boerenknaap, die schreeuwende „les Prussiens sont la! les Prus- 
siens sont la!" in Zuid-Westelijke richting wees. 

Onmiddellijk liet de generaal halt houden en riep hij 't ventje bij zich, 
dat 'm nu héél opgewonden begon te vertellen van de „Pruisen", die 
„daar, langs dat smalle weggetje" voorbijgereden waren. 



DE PRINS. 



187 



„Hoeveel waren er wel, ventlief?" 
vroeg de generaal vriendelijk. 

„Dat weet ik niet, meneer, maar 'n 
hééle hoop!" 

„Waren er méér of minder dan wij 
hier?" begon de Brigade-commandant weer. 

't Ventje zwéég en scheen de vraag niet te 
begrijpen. 

„Hoe waren ze bewapend, met lan- 
sen, zooals wij, of met sabels?" 

Ook dat scheen de knaap niet opgemerkt te 
hebben en omdat de generaal 'n beetje ongedul- 
dig gesproken had, begon hij te huilen. 

„Enfin, we weten nu tenminste de 
richting," zei de Brigade-commandant schou- 
derophalend. „De jacht kan worden 
voortgezet! " 

„Luitenant De Chabot!" 

„ Generaal !" 

„Rijdt met uw peloton, dat wegje 
daar in! Wij volgen op v ij f honderd 
meter," zoo beval generaal De Bern is, in 
z'n opgewondenheid den ritmeester gehéél 
passeerende. 

Luitenant De Chabot salueerde met 
de sabel en zond wachtmeester Pagnier met 
zes man als spits vooruit. 

En zóó ging 't nu op de Scheuerlen- 
hof stede af, waar Graaf V on Zeppelin, 
nog slééds onbewust van 't groote gevaar, dat 
z'n patrouille dreigde, met de Badensche Dia- 
gonder-officieren z'n verdere plannen besprak .... 

Plotseling knalt 'r 'n schot ! 

De post buiten had geschoten op de spits 
der Fransche Chasseurs en wachtmeester 
Pagnier viel achterover uit dpn zadel. 

't Was de éérste doode in den Fransch- 
Duitschen oorlog ! 

De officieren waren verschrikt opgesprongen 
en de jongste, die met den revolver in de vuist 
naar buiten vloog, de tweede luitenant Win si o e, 
werd door 'n Franschen kogel dóódelijk getroffen. 

Ook Duitschland had z'n éérsten zoon geofferd ! 

Daar kwam het gehééle peloton van luitenant 
De Chabot reeds ventre a terre de 
spits te hulp ! 

Graaf Von Zeppelin begrijpt onmiddellijk, 
dat hier vluchten plicht wordt, wil hij z'n ver- 
kenningsrit niet umsonst gemaakt hebben! 

Maar de paarden zijn in de schuur en z'n 
naar buiten geloopen Dragonders ziet hij voor 
z'n oogen omsingelen en gevangen nemen. 

Door 'n kleine achterdeur ontsnapt hij, juist 
toen de Chasseurs met de karabijn in de 
hand, gereed om te schieten, de Badensche 
officieren tot overgave sommeeren. 

Door groententuinen en over aardappelvelden 
loopt Von Zeppelin, zoo snel als z'n beenen 
hem maar dragen kunnen, naar den straatweg, 
waar hij op 500 meter afstand weer 'n patrouille Fransche Chasseurs 
ontdekt. Zij hebben hèm nog niet gezien, want de struiken van den weg- 
rand geven voldoende gezichtsdekking. 

't Geluk lacht Von Zeppelin toe! 

Bij 'n buiging van den weg ziet hij 'n boerenvrouw, die 't paard van 
den Franschen wachtmeester Pagnier opgevangen heeft en hem nu, voor 




Het Monument van Dr. J. G. Metzger, dat de vorige week te 
Domburg onthuld werd ; de voorzitter van het huldigings- 
comité, de heer R. C. Labrijn, bracht bij de onthullingsplech- 
tigheid in herinnering, dat de bloeiende badplaats op Walche- 
ren haar opkomst dankt aan het feit, dat Dr. Metzger zich in 
1887 in zijn nieuw gebouwde villa „Irma" vestigde en daar- 
door tal van aanzienlijke vreemdelingen naar Domburg kwa- 
men, om zich onder zijn behandeling te stellen. — Hij legde 
namens Groothertog Friedrich Franz IV van Mecklenburg — 
Schwerin een krans bij het monument, dat bestaat uit een 
buste (vervaardigd door den beeldhouwer Aug. Falise) op een 
rood-granieten voetstuk, aan welks voorzijde de naam van den 
verdienstelijken geneesheer, terwijl de achterzijde de woor- 
den : van zijne vrienden en vereerders, bevat ; het geheel, 3 M. 
hoog, rustend op eene beton-fundeering, is omgeven door een 
monumentaal hek en door een zware bronzen krans, als guir- 
lande aan de hoeken opgenomen. 



'n landsman houdende, toeroept: „lei mon- 
sieur, votre cheval!" 

Graaf Von Zeppelin drukt haar snel 'n 
geldstuk in de hand, zegt : „Merci, mada- 
me!" stijgt vlug op en geeft 't dier de sporen. 

Daar komen rechts uit 'n boschje Chas- 
seurs aangesprongen. Ze zijn op zoek naar 
den ontsnapten stafkapitein. 

Nu begint er 'n wilde jacht ! 

Van alle kanten komen vijandelijke patrouilles 
aangerend ! 

Generaal De Bern is weet nu reeds, dat 
hij slechts met 'n kleine officiers-patrouille te 
doen heeft en begrijpt tevens van hoeveel ge- 
wicht 't is, dien vijandelijkcn staf kapitein, dóód 
of levend, in handen te krijgen. Hij heeft hón- 
derd francs premie uitgeloofd en als dóllen zijn 
ze er op losgerend, die jongens van het I2 de 
Chasseurs! 

Vele honden zijn den haas z'n dood, maar 
tóch weet 'n haas soms nog te ontsnappen ! 

Zóó ook Von Zeppelin! 

Hij verdwijnt ongezien in 'n bosch, bindt, 
als z'n vervolgers voorbij zijn gestoven, z'n paard 
ergens in 't dichte kreupelhout vast, lóópt nog 
'n paar honderd meter verder 't woud in en 
klimt in 'n hóógen boom, vanwaar hij 'n prachtig 
uitzicht heeft, góéd verborgen tusschen de bla- 
deren. 

Drie uur lang ziet hij nu door z'n kijker hoe 
kleine patrouilles Chasseurs 't terrein afspeu- 
ren. Er komen er ook 'n paar door z'n bosch 
gereden om er wat koelte te zoeken en enkele 
ontboezemingen van de teleurgestelde Jagers 
vangt hij gretig op ... . 

„Wat zal de ouwe woedend zijn!" 
hoort hij zeggen. 

„Ja, nu is 't üit met de pret te Nie- 
derbronn! 't Wordt nu èlken dag pa- 
trouillerijden!" 

„Dat ze hier niet méér cavalerie 
hebben! Eén Regiment van Bitse h 
tot Hagenau is vervloekt weinig, zei 
de fourier nog vanmorgen en de 
paarden mogen niet al te veel af- 
gejakkerd worden, dat z ij n onze 
beestjes in Par ij s niet gewend!" 

„Luitenant De Chabot heeft me 
verteld, dat we voorlóópig toch nog 
alléén blijven! Het I4 de Huzaren is 
nog niet mobiel, 't Heeft de droes 
en maarschalk Mac Mahon houdt 
de rest van de cavalerie bij zich 
in Straatsburg." 

„Is daar dan nu het i ste Korps?" 

„Ja, en het 5 de , van generaal Failly, 

ligt bij Bitsch, wij zorgen zoo'n 

beetje voor de verbinding, snap je?" 

„Zéker met die lieve Elzasser meiden! Jong, wat heb 

je daar 'n lekkere snoetjes onder, toch héél wat 

anders dan bij ons in 't Zuiden, wat?!" 

„Nou, ik prefereer die van Marseille hóór! 't BI ij ft 
hier toch maar bij schijnbewegingen. Ze zijn bij óns 
héél wat toeschietelijker!" 




Foto) 



Het Struisvogelpark van Carl Hagenbeck te Hamburg. 
Deze nieuwe bezienswaardigheid in de grootsche, wereldbekende stichting, is, gelet op het groote aantal aanwezige struisvogels, eenig in Europa. 



(A.J. W. de Veer. 



iSS 



DE PRINS. 



En zóó babbelden de vermoeide Chasseurs in de onmiddellijke na- 
bijheid van v. Zeppelin, die aldus de prachtigste gegevens voor z'n 
„Meldung" aan het Hoofdkwartier bekwam. 

Hij wist nu, dat Mac Mahon nog géén troepen bij 't strategisch zoo 
belangrijk gelegen Wörth geconcentreerd had, dat slechts één Regiment 
cavalerie tusschen Bitsch en Hagen au, en wel te Niederbronn, 
in kantonnement lag, dat de tucht er vrij slecht was, dat Mac Mahon te 
Straatsburg en Failly te Bitsch hun legerkorpsen concentreerden. 

Nu werd 't dus méér dan ooit zaak om uit de handen der Franschen 
te blijven, wilde Zijne Koninklijke Hoogheid, de Kroonprins van Pruisen, te 
Spier s behoorlijk van een en ander bericht krijgen. — 

Eindelijk gaven de Chasseurs 't op, 't was al laat op den middagen 
ze verlangden terug naar hun goede kwartieren te Niederbronn. 

Toen v. Zeppelin merkte, dat hij 't wagen kon, klom hij weer naar 
beneden, vond zijn Chasseurspaard nog behoorlijk op z'n plaats en 
reed toen voorzxhtig verder. 

Daar treft hij 'n ouden boer met z'n dochter en 'n paar koeien op 
den weg aan. De menschen houden hem voor 'n Franschman en zijn 
gaarne bereid hem met melk 
te laven. De dieren worden » h 
fluks gemolken en de van 
overspanning gehéél uitge- 
putte Graaf drinkt gulzig 
't levenwekkende vocht, 
't Meisje vertelt hem nog, 
met tranen in haar oogen, 
dat haar vrijer óók óp is 
moeten komen en nu in 
Metz, bij het 3 de Leger- 
korps is. 

Na de goede lieden, die 
geen geld wilden aannemen, 
hartelijk dank gezegd te 
hebben, reed hij verder, in 
de richting van Langen- 
zulzbach en komt tegen 
donker bij 'n eenzame 
boerenhoeve. 

De vrouw is alléén thuis 
en zij houdt den vlot Fransch 
sprekenden ruiter met z'n 
képi voor 'n verdwaalden 
landsman, dien ze gaarne 
nachtkwarlier verleent, na 
eerst nog eens flink voor hem 
te hebben ópgedischt ! Twéé 
van haar jongens zijn onder 
de wapens geroepen en ze 
heeft juist gisteren 'n brief 
uit Belfort ontvangen, 
dien ze den graaf laat lezen ; 
v. Zeppelin kreeg daar- 
door wéér eenige gegevens 
en nu van het 7 de Korps, 
onder generaal Douay te 
Belfort samengetrokken, 
en las vooral met véél be- 
langstelling, dat één Divisie, 
zoodra alles in orde was, naar 
Weissenbruch moest om 
Maarschalk Mac Mahon 's 
Korps te gaan versterken. 

Doodmoe ging v. Zep-, 
pel in daarop naar bed en 
lei z'n hoofd gerust neder. 
Hij wist nü, dat in geen 
velden of wégen Fransche 
troepen waren en voelde er 
zich zoo veilig als in 't eigen 
land! 

's Avonds laat kwam de 
boer thuis. Hij was met z'n 
karretje naar Pêche 1- 
bronn geweest om in- 
koopen te doen, had er 
van 't gevecht bij de 

Scheuerlenhofstede 
gehoord en was op de 
terugreis de Chasseurs 
met hun gevangenen tegen- 
gekomen. 

Als braaf vaderlander 
keurde hij 't natuurlijk zéér 
goed, dat de Fransche offi- 
cier zoo liefdelijk was op- 
genomen en, moè als hij 
was, ging hij zélf in den stal 
nog 't paard verzorgen. Baas 
Breymann had in z'n tijd 
bij het 9 de Lanciers te 
Nancy gediend en met 
welgevallen monsterde hij 
dan ook 't Fransche paard 



en 't zadeltuig en zei tot z'n vrouw, pochend op z'n kennis van militaire zaken : 
„'t Is er eentje van het I4 de Chasseurs, dat nóu in Nieder- 
bronn gekantonneerd ligt, zórg maar voor 'n stevig ontbijt, 
't mag onzen officier aan niets mankeeren! begrepen?" — 

Toen v. Zeppelin 's morgens vroeg beneden kwam, waren de echtelieden 
al druk in de weer voor hun gast en zag de boer tot z'n gróóte ontsteltenis, 
dat 't géén Fransch Chasseur was, die dien nacht onder z'n dak had 
geslapen, maar 'n officier, ongeveer gekleed als die gevangen genomen Pruisen, 
die hij gezien had. Hij werd bleek van schrik, maar v. Zeppelin legde 
met 'n paar twintig-francstukken lachend 'n pleister op de wonde en reed, na 
ontbeten te hebben, welgemoed in de richting der Duitsche grens verder. — 

Op den avond van den 2Ó sten Juli meldde hij zich natbezweet en dik 
onder 't stof, als „terug van patrouille", bij zijn Divisie-comman- 
dant, Generaal Von Obernitz, die nog diénzelfden nacht 'n uitvoerig 
bericht aan het Hoofdkwartier te Spiers kon seinen. 

De dispositie's die 5 en 6 Augustus tot de slagen bij Weissenbruch 
en Wörth leidden, berustten voor 'n deel op dezen verkenningsrit van 
Graaf Von Zeppelin! 




Foto's van den onttroonden Koning Emanuel II van Portugal. — Bovenste rij, van links: Emanuel in sportcostuum. Met zijne moeder de hulde van 

het volk in ontvangst nemende. Als lawn-tennis-speler. — Tweede rij, van links: In burgerkleeding. Tusschen de arme kinderen. Als zeeofficier. 

Derde rij: In uniform. Als gast van de Hamer van Koophandel te Oporto. In gala-tenue. Onder: Te midden van zijne onderdanen. 



DE PRINS. 



189 



2)e Revolutie in f orfugal. 

De verrassende gebeurtenissen van 4 en 
5 October j.1. in liet Zuidwestelijke Schier- 
eiland van Europa, hebben opnieuw het 
licht doen schijnen op de ongezonde toe- 
standen, die daar in het maatschappelijk 
en staatkundig leven heersenen. Ofschoon 




Maria-Pia, geb. Prinses van Savove 

(1847), Grootmoeder van Koning Ema- 

nuel II van Portugal. 

de verwisseling van regeeringsvorm geens- 
zins zonder bloedvergieten heeft plaats 
gehad, is het verloop toch kalmer geweest, 
dan zulks vaak bij revolutionnaire bewe- 
gingen het geval is. 

Gelukkig is de Koninklijke Familie ge- 
spaard gebleven en heeft zij een veiligen 
altocht kunnen vinden. Het is te hopen, 
dat de orde die thans hersteld is, gehandhaafd zal blijven, althans géén nieuwe offers 
kosten zal. 

Lissabon, de hoofdstad van het land, is het hoofdtooneel van de omwenteling geweest. 
Van de zeezijde biedt deze stad een indrukwekkend schouwspel ; zij is geheel open, strekt 
zich over een afstand van meer dan 20 K.M. uit, heeft pl.m. 360000 inwoners, waaronder 
pl.m. 16000 vreemdelingen. Na de verschrikkelijke aardbeving in 1755, heeft zij een geheel 




ander voorkomen verkregen ; de oude stad, 
die gespaard bleef, bestaat uit een doolhof 
van nauwe, donkere, kromme straten. De 
nieuwe stad is regelmatig en modern aan- 
gelegd. 

De fraaiste pleinen zijn : „Praca do Com- 
mercio" aan den Taagoever, de „Praca do 
Don Pedro IV" met het standbeeld van 
Pedro IV; het marktplein, „de Pra9a da 




De onttroonde 

Links: Wijlen Koning Don Carlos, 1 Februari 

1 Februari 1908 vermoord. 



De Hertog van Oporto, Oom van 
Koning Emanuel II. 

Figueira", „het Camoësplein", met het 
standbeeld van den beroemden dichter 
(1525 — : i58o), naar wien het plein ge- 
noemd is. 

Van de wandelwegen noemen we de 
80 M. breede, voorname Avenide da Liber- 
dade met het bevrijdingsstandbeeld; in deze 
straat zijn bij de jongste revolutie bloedige 
gevechten geleverd tusschen de troepen, die 
trouw bleven aan het Koningshuis en de Republikeinsch-gezinde afdeelingen. De Avenide 
da Liberdade is een zeer schoone, moderne allee met zegezuilen en de uitverkoren wandel- 
plaats van de „beau-monde". Verder „de Praca do Principe Real", den botanischen tuin, 
de tuin van Estrella, het Kon. Park, „het Necessidades de Tapeda da Adjuda" en de 
„Campo Grando". De stad bezit meer dan 200 geestelijke gebouwen, waarvan de oudste 
is de Kathedraal uit de 12de eeuw dagteekenend, en, (Zie vervolg blz. 192). 



Koning Emanuel II. 

1908 vermoord. — Rechts : Wijlen Kroonprins Louis 

oudere broeder van Emanuel. 




f 


-\ 


■MtflM^S '"Jï ' "^ |M| ^ 11 ^ lVT"'WlP«^ HHHBBB^^. 




ri^^^S^fal^P^g^B 




mM B fB " 

Mm-mJéÊ 



Hef Necessidades-Paleis, dat door het Marinegeschut gebombardeerd werd. 



Panorama van Lissabon met de haven, van waaruit het Koninklijk Paleis beschoten werd. 





Troepenbeweging in de straten van Lissabon. 



Afgestegen cavalerie, in afwachting van bevelen. 



190 



DE PRINS. 




De instorting van den rotstunnel der Erie-spoorbaan, die naar den westelijken Hudson-oever tegenover New-York voert. — Ter wille van een sneller en geregelder verkeer 
werd naast den tunnel een open weg aangelegd, met het plan de passaqiers hierlangs en de goederen door den tunnel te vervoeren; tijdens het wegnemen van de gedeeltelijke 
tunnelbedekking ter verkrijging van eene verbinding tusschen de beide doorgangen, had met verschrikkelijk gekraak eene instorting plaats, waardoor het grootste gedeelte 
van de 45 werklieden onder de rotsstukken bedolven werden; verscheidenen zijn gedood, sommigen ernstig gekwetst, aan enkelen gelukte het zich door eene snelle vlucht te redden. 




2) e klompen Goud. 

Vertelling van J. D. KÜHNE. 

n de étalagekast van een Engelsche scheepvaart-maatschappij, 
die een wekelijkschen dienst onderhield met Australië, lagen 
het vorige jaar een drietal klompen goud, toebehoorende aan 
de regeering van Nieuw- Zuid- Wales, en opgegraven in de 
pas geopende goudvelden van Grey Range, tentoongesteld. 
Bij eiken klomp was aangegeven, hoe zwaar hij woog en welke waarde 
hij vertegenwoordigde. De middelste woog 37 Engelsche ponden en werd 
geschat op 5100 pond Sterling (ruim ƒ 60.000). De beide andere, rechts en 
links van den grooten klomp waren 29 en 22 Engelsche ponden zwaar, 
zoodat daar bij elkander ongeveer voor eene waarde van anderhalve ton 
aan ruw goud lag. 

Het doel van deze tentoonstelling was, om den lust bij het publiek aan 
te wakkeren, naar deze goudvelden te trekken. 

Natuurlijk was het bestuur der scheepvaart-maatschappij zich wel bewust, 
dat er onder de menigte, die de tentoongestelde schatten bewonderde, ook 
wel zouden zijn, bij wie de begeerte op kon komen, zich zulke rijk- 
dommen te verschaffen, zonder zich de moeite te getroosten naar de 
verre goudvelden te gaan. Daarom werd het venster der étalagekast voort- 
durend bewaakt door een politieagent. Aangezien het venster bijna den 
geheelen dag door kijkers werd belegerd, stond de agent in den regel dicht 
naast het venster bij den ingang van het huis. Aangenaam was het nu 
juist niet, steeds aan die ééne plek gebonden te zijn, al werd hij ook om 
de drie uur door een collega afgelost. Gebeurde het dus eens een enkele 
maal, dat er weinig nieuwsgierigen voor het venster stonden, dan liep hij wel 
eens heen en weer, maar nooit verder dan tot het huis er naast. Dit laatste 
had een poort tot ingang, welke voerde naar een binnenplaats, waarop ver- 
schillende woningen uitkwamen. Onder deze woningen bevonden zich een 
groot aantal kelders, die voor de meest verschillende bedrijven waren verhuurd. 

Van den kant van Charing Cross kwam op zekeren middag een een- 
voudig gekleed man de Pall Mali af. Aandachtig bekeek hij de huisnum- 
mers, tot hij eindelijk bij bovengenoemde poort bleef staan. Een arbeider 
rolde juist vaten uit een der kelders. Op dezen man liep hij toe. 

„Hallo, Stephen !" riep hij hem toe. 

De man keek op. „Ben jij het, Dobe? Nou, kom dan maar hier!" 

Zij gingen den kelder binnen, waaruit Stephen de vaten rolde, en namen 
de een op een kist, de ander op een vat, plaats. 



„Je hebt dus mijn boodschap ontvangen, Dobe ?" 

„Ja. Wat is er aan de hand ?" 

„Heb je al gehoord van de klompen goud, die men tegenwoordig in 
Australië vindt ?" 

„Je bent toch niet van zins, me over te halen om goudgraver te worden ? 
Dan zou je moeite te vergeefsch zijn." 

„Maar zoo'n mooien goudklomp zou je toch wel willen hebben ?" 

„Zeg me nou maar liever, waarvoor je me noodig hebt." 

„Goed. Hiernaast liggen in de étalage drie prachtige Australische goud- 
klompen. Een uitstekend lokmiddel voor landverhuizers, da's zeker. Maar, 
zie je, net als jij, heb ik niet den minsten lust om naar dat goudland te 
gaan en er mijn geluk te beproeven. Maar, goudklompen daarvandaan zou 
ik toch wel willen hebben, ook weer net als jij. Laat ons dus eens pro- 
beeren of we hier in Londen geen goudgraverswerk kunnen doen." 

„Dat zaakje lijkt me wel wat te gevaarlijk, Stephen. Hoe staat het met 
de bewaking ?" 

„Er staat altijd een politieagent bij het raam. Die moet weg. Daarvoor 
moet jouw jongen zorgen. Voor alles hebben we noodig een kleine auto- 
mobiel. Dat is net iets voor jou, om daarvoor te zorgen. Je komt hier 
met zoo'n auto, rijdt per ongeluk het raam stuk, neemt de klompen goud 
weg en — gaat er mee van door." 

„Maar denk je, dat dat alles maar zoo glad van stapel zal loopen ?'' 

„Ik zal je zeggen, hoe ik denk te doen, maar eerst zal ik je wat laten 
zien." Ze stonden op, gingen naar de binnenplaats, een woning binnen, 
waar Stephen een kast opende. 

„Alle duivels!" riep Dobe uit, „daar hangt een helm van een politie- 
agent!" 

Fluisterend zetten zij nu hun onderhoud voort, tot eindelijk Stephen uit- 
riep : „Denk er vooral om, je jongen hierheen te sturen voor instructie !" 

Twee dagen later, 's middags om een uur of drie, op welk tijdstip het 
verkeer in Pall Mali wat pleegt te verminderen, hield er tegenover het 
kantoor der scheepvaart-maatschappij een auto stil, die blijkbaar ingericht 
was, om kleine pakken te vervoeren. Voor in de auto zat alleen de 
chauffeur, die het zich zoo gemakkelijk mogelijk maakte. De plaats naast 
hem was ledig : vermoedelijk was de persoon, die hier zitten moest, in de 
woning, waarvoor de auto stond. 

Voor de étalagekast wandelde de wachthebbende agent op en neer. 
Toen hij weer eens bij den poortingang van het huis naast de étalage 
kwam, voelde hij zich eensklaps aan zijn mouw trekken. Een opgeschoten 
jongen stond voor hem, die uit de poort was komen stormen en wien de 



DE PRINS. 



191 



tranen over de wangen liepen, terwijl hij 
beefde over het geheele lichaam. 

„Wat is er?" 

„Mijn vader! Mijn arme vader!" 

„Wat is er dan met je vader?" 

„Hij is in een keldergat gevallen vol 
water en schreeuwt, dat ik er hem uit- 
trekken moet, want dat hij anders ver- 
drinken zal. Maar ik kan niet bij hem 
komen. Och, kom toch gauw helpen !" 

„Waar is het?" 

„Hier; 't is maar weinig passen door 
de poort, in dien kelder daar!" 

Wederom trachtte hij den agent mee 
te trekken. Deze keek nog eens scherp 
de straat op en af en meende, dat hij, 
waar op dit oogenblik zoo weinig publiek 
was, wel een paar minuten weg kon om 
een menschenleven te redden. 

„Nu, gauw dan maar !" 

„Hierheen — de poort door : in dien 
kelder daar achter!" 

De agent ging mee, den slecht ver- 
lichten kelder in. Nauwelijks echter was 
hij daar binnen, of de ijzeren deur sloeg 
achter hem in het slot. 

In het eerste oogenblik dacht de agent, 
dat dit bij toeval was. Maar al heel 
spoedig drong het tot hem door, dat hij 
in de val was geloopen. Met alle kracht 
begon hij op de ijzeren deur te slaan 
en er tegen te trappen, maar het duurde 
wel een minuut of tien, eer men op de 
binnenplaats op dit geweld opmerkzaam 
werd. 

Nauwelijks was de jongen met den 
politieagent in de poort verdwenen of er 
kwam beweging in de automobiel, die 
tegenover de étalagekast stond. De chauf- 
feur scheen het voertuig te willen laten 
draaien, maar verloor naar allen schijn 
volkomen de beheersching over het stuur. 
Althans in volle 
vaart vloog de 
auto op de 
étalagekast aan 
en het volgen- 
de oogenblik 
was het raam 

in duizend 
splinters ver- 
brijzeld. On- 
middellijk had 
hij de automo- 
biel achteruit 
gestuurd tot op 
de straat, doch 
niet, dan na 
zich meester te 
hebben gemaakt 
van den groot- 
sten der waar- 
devolle klom- 
pen goud, dien 
hij liet verdwij- 
nen in de kast 
achter in het 
voertuig. 

In het kan- 
toor der scheep- 
vaart-maat- 
schappij was 
men in den be- 
ginne als ver- 
stijfd van schrik 
over de onge- 
hoorde brutali- 
teit van den 
chauffeur. Het 
volgende oogen- 
blik echter vlo- 
gen de bedien- 
den de deur 
uit en wierpen 
zich met eenige 
voorbijgangers 
op den auto- 
mobilist, die 






Groep van leden der Archaeologische Commissie van Advies en van den Raad van Commissarissen der Romeinsche katakomben, voor den ingang 
van het gebouw te Valkenburg. — Van links naat rechts, zittend: Prof. Dr. Pijper, Leiden; Dr. P. J. H. Cuypers, Roermond; G. Gietmann, Valkenburg ; 
A. T. Hoefer, Hattem ; staande: Mr. Karel Diepen. Valkenburg; T. Hustinx, Valkenburg; Rev. H. T. Oberman, Vlissingen en Tan Diepen, Tilburg — 
De katakomben te Valkenburg zijn oorspronkelijk zandsteengroeven, welke sedert onheuglijke tijden ontgonnen zijn tot het verwerven van bouwmate- 
riaal ; zoo ontstonden uitgestrekte gangen en dwarsgangen, die op verschillende plaatsen een waar labyrinth vormen ; de familie Diepen, eigenares van 
het terrein, heeft in 1909 het goede denkbeeld gehad en uitgevoerd om een gedeelte der steengroeven te herscheppen in een „onderaardsch Rome", 
waartoe de heer "]. Diepen en L. Hagen zich naar Rome begeven hebben, om onderzoekingen te doen in de aldaar meest belangrijke gedeelten der kata- 
komben. Na overleg met Romeinsche geleerden, werd besloten in de groeven getrouwe nabootsingen van eenige beroemde crypten met hare fresco's aan 
te leggen, welk moeielijk en belangrijk werk aan onzen Nederlandschen bouwmeester en kunstenaar Dr. P. j. H. Cuypers werd opgedragen. — De 
Romeinsche katakomben te Valkenburg zijn gelegen onder het „Polferbosch" , pi. m. 12 minuten van het station ; de ingang bevindt zich op de helling 
van den heuvel, waarboven het Rotspark is. — Wij brengen in herinnering, dat de katakomben te Rome begraafplaatsen zijn van Romeinen, die 
tot het Christendom overgingen ; 't zijn uithollingen met nissen en crypten in den tufbodem ; de lijken werden gebalsemd, in lijnwaden gewikkeld 
en in de bestemde onderaardsche plaatsen gelegd, welke daarna dichtgemetseld werden. 



reeds met de hand aan het stuur poogde 
er van door te gaan. 

Tegelijkertijd kwam ook een politie- 
agent de poort uitgevlogen, drong door 
de menigte en greep den chauffeur bij 
de schouders. 

Het was evenwel niet de agent, die 
den kelder was binnengegaan, doch een 
ander, die uit een kelder er naast was 
te voorschijn gekomen, en wel uit den- 
zelfden, waarin twee dagen te voren het 
gesprek tusschen Stephen en Dobe had 
plaats gehad. 

„Hallo, vrind!" riep hij. „Direct van 
de auto af! En geef hier den goud- 
klomp terug, gauw ! " 

De overvallen roover scheen zich in 
zijn lot te schikken. Onder luiden bijval 
van de steeds dichter wordende menigte 
wierp hij de zware stukken goud door de 
gebroken ruit weer naar binnen. 

„Zie zoo, mijn jongen," beval de agent, 
„nu ga je met mij naar de politiepost 
bij Charing Cross. Maar een beetje gauw 
hoor, raad ik je !" 

De auto, waarin ook de agent had 
plaats ' genomen, werd in' beweging ge- 
bracht en nauwelijks was het voertuig 
een eind de straat in, of het begon in- 
derdaad zeer snel te rijden. 

Plotseling kwamen de bedienden we- 
der de straat opvliegen. „Waar is de 
auto heen ? Waar is hij naar toe ?" rie- 
pen zij. 

„Naar de politiepost bij Charing Cross !" 
riep men hun toe. „Daar in de verte 
gaan zij juist den hoek om !" 

De lui liepen wat zij loopen konden 
naar den ongeveer tien minuten ver ver- 
wijderden politiepost. Maar daar wist men 
niets af van een auto met een politie- 
agent en een gearresteerden inbreker. En 
er kwam er geen ook. 

De reden, 
waarom de be- 
dienden zoo 
haastig op- 
nieuw de straat 
waren opgevlo- 
gen, was, dat 
de teruggewor- 
pen gele klomp 
niet die was,, 
welke er eerst, 
had gelegen. — 
Het bleek een 
goed nage- 
maakt stuk ko- 
per te zijn ! 

Aan den 
avond van dien 
dag werd de 
auto onbeheerd 
gevonden iu de 
Fieldgate Street 
in Whitechapel, 
maar — zon- 
der klomp goud 
in de achterkast. 




FAMILIE- 
TREKKEN. 

Tante : „Hebt 
ge al opgemerkt 
op wie uw kleine 
zusje lijkt, dat 
de ooievaar ge- 
bracht heeft ?" 

Klein Elsje : 
„O, ja, op papa 
en mama." 

Tante : „Op 
alle twee ?" 

Elsje : „Ja, 
want zij heeft 
geen tanden net 
als mama en ook 
geen haren net . 
als papa." 



Een kolossale hoeveelheid appelen, op het vrije veld, bestemd voor de bereiding van appelwijn ; deze drank is bij onze oostelijke naburen meer in trek dan ten onzent en wordt er bij 

honderden liters gedronken. — Nadat de appelen gewasschen zijn, worden ze machinaal stuk gesneden, verbrijzeld en gemalen ; daarna doet men het gemalen product in groote manden, 

waarin het staat te broeien, zonder tot gisting te komen; vervolgens wordt het zoolang geperst, dat er geen droppel vocht meer uitvloeit en afgetapt op groote in een kelder geplaatste vaten, 

waarin het weken lang blijft; na de gisting en de bezinking is de appelwijn, die vermengd met koolzuurhoudend water uitstekend voor den dorst is, gereed. 



ia; 



DE PRINS. 



zooals vermeld wordt, ontstaan uit eene moskee. — Van 
de wereldlijke gebouwen dient in de eerste plaats genoemd te 
worden de „Paco das Necessidades" in 1743 — 1750 gebouwd, 
de „Paco de Belem" (de vroegere residentie), de „Paco d'Ajuda" 
met kostbare verzamelingen, maar nog steeds onvoltooid, de 
„Torre de Belem", een 35 M. hooge toren in Moorsch-Gothischen 
stijl. — Nijverheid en handel gaan onder de 
financieele moeielijkheden en den slechten econo- 
mischen toestand zeer gebukt, maar als station 
voor de stoomschepen van de groote vaart is de 



mi-i 




Emanuel II als kind. 

stad zeer belangrijk. — Beweerd wordt, dat de 
naaste aanleiding tot de opspetterende vonk uit de reeds lang 
smeulende opgestapelde brandstoffen, geweest is de moordaan- 
slag van den infanterie-luitenant Rebello Santos op Dr. Bom- 
barda, directeur van het krankzinnigengesticht te Lissabon. — 
De aanslag van den officier had plaats in de spreekkamer 
van den geneesheer; 3 schoten troffen deze in den onderbuik 
en, ondanks de zware verwondingen riep hij den toesnellenden 
bedienden toe, den moorde- 
naar te sparen, omdat hij 
dezen als een krankzinnige 
beschouwde. Des avonds gaf 
Dr. Bombarda den geest 
en spoedig daarna hadden 
er dreigende manifestaties 
plaats. Het bezoek van den 
President van Brazilië schijnt 
ook niet zonder invloed te 
zijn gebleven op den geest, 
die de Republikeinen be- 
zielde. — Leger en vloot 
steunden dadelijk voor een 
groot deel de revolution- 
nairen, maatregelen waren 
getroffen om de verbindingen 
van Lissabon met de pro- 
vinciën te verbreken en 
zoo kon de toestand ge- 
makkelijk en spoedig door 
de Republikeinen beheerscht 
worden. Waarschijnlijk zou 
het koningschap na den 
moord op Don Carlos in 
1908 bestendigd zijn ge- 
bleven, als de ongeveer 
21-jarigezoon, KoningEma- 
nuel II, geleid door uitmun- 




tende raadslieden, de vercischte capaciteiten, het zoo hoog 
noodzakelijke doorzicht, de wilskracht, het besef van zijn 
hooge waardigheid, van zijne verantwoordelijkheid in voldoende 
mate had gehad, om het land te hervormen, en zoodoende de 
heerschende ontevredenheid en de partijtwisten te verminderen. 

Voornaamste gebeurtenissen uit de ge- 
schiedenis van het Huis van Braganza. 

1 640. Johan, Hertog van Braganza, alsjohan IV 







De 



Emanuel II als 15-jarig jongeling. 

op den Portugeeschen troon geplaatst. 
Portugeezen verslaan de Spanjaarden te Villa 



den oorlog met Spanje door het 



Koning Emanuel I 
en 



I met zijne Moeder (Koningin-Weduwe) 
zijne lievelingshonden. 




Portugeesche Artillerie in batterij komende, om het vuur te openen. 



1665. 
Viciosa. 

1668. Beëindiging van 
Verdrag van Lissabon. 

1755. (1 Nov.) Geweldige aardbeving te Lissabon. Verdrag 
tusschen Frankrijk en Spanje over de verdeeling van Portu- 
gal ; Fransche inval. 

18 10. Massena, generaal 
van Napoleon I te Busaco 
verslagen. 

1814. Portugal staat Gui- 
nea aan Frankrijk af. 

18 r 6. Johan VI Koning 
van Portugal. 

1820. Begin van de revo- 
lutie in Oporto. 

1821. Terugkeer van Ko- 
ning Johan VI. Kroonprins 
Pedro blijft als regent in 
Brazilië. 

1822. Onafhankelijkheids- 
verklaring van Brazilië; Pe- 
dro I tot Keizer geprocla- 
meerd. 

1826. Dood van Johan VI. 

1831. Opstand in Portugal 
ten gunste van de Koningin, 
waarbij meer dan 300 slacht- 
offers vielen. 

1832. De aanhangers van 
Don Michel doen een aanval 
op Oporto en worden met 
aanzienlijke verliezen terug- 
geslagen. 

1834. Moordtooneelen te 
Lissabon. 





Het Koninklijk Jacht „Amelia", waarop de Koninklijke Familie de vlucht nam bij het 
uitbreken van de omwenteling en waarop zij veilig naar Gibraltar overgebracht is. 



Het Residentie-Gebouw van den Engelschen Gouverneur te Gibraltar, bij wien de Portu- 
geesche Koningsfamilie een veilige toevlucht vond. 






DE PRINS. 






193 




MnMMUK; .. | 








....: »'*: ^ " 


: iHvTk-1 


'7* ,5/ 


3 ,. '■"* V-"i; ' .* 


H^ vwê 


- 'Ml 


\ ..Sf ;* *:.» 




*"«.(? 4$ ?iï"'.--'-' 


■ -^^^r^^^" 







De eerste foto's van de Revolutie in Portugal : Gezicht op een barricade gedurende 
het gevecht in een der hoofdstraten van Lissabon. 



Het volk, gewapend met geweren en revolvers, in een der hoofdstraten, bedreigt 
de regeeringsgebouwen. 



1834. De Cortcz verklaren Koningin Maria II da Gloria 
meerderjarig. 

1836. De Koningin huwt met Ferdinand van Saxen- 
Coburg-Kohary. 

1836. Revolutie te Lissabon. 

1847. Conferentie te Londen; Kngeland, Frankrijk en Spanje 
besluiten de Koningin van Portugal bij te staan in de onder- 
drukking van de binnenlandsche troebelen. 

1853. Dood van Koningin Maria II; haar zoon, Pedro V, 
volgt haar op. 

i8bi. Dood van Pedro V; zijn broeder hertog van Oporto 
volgt hem als Lodewijk I op. 

1863. Geboorte van Don Carlos, de troonopvolger. 

1866. Dood van Don Miguel, de ex-koning. 

1889. Dood van Koning Lodewijk I; Don Carlos volgt hem op. 




1908. 1 Febr. Don Carlos vermoord en opgevolgd door 
Emanuel II. 

19 10. 4 October. Emanuel II onttroond en Theophile Braga 
President van het Voorloopig Bewind over de Portugeesche 
Republiek. 



Theophile Sraga. 



De Portugeesche president Theophile Braga, geboren 1843, 
studeerde onder zeer moeielijke omstandigheden aan de Univer- 
siteit, promoveerde tot doctor in de Rechten in 1868, werd na zeer 
veel tegenkantingen benoemd tot hoogleeraar aan de Academie te 
Lissabon en voerde als Republikein voortdurend een scherpen 
strijd tegen de conservatieve partij ; hij is schrijver van talrijke 
werken op geschiedkundig en sociologisch gebied. 



Theophile Braga. 




Een zeer merkwaardige foto van de voornaamste wijk in Lissabon gedurende de manifestaties ; verscheidene gevangen genomen royalisten worden opgebracht. 



194 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„Je moet in elk geval van hem af komen. Als je j'e niet tot Bourgoing 
wilt wenden, spreek dan met graaf Saint- Arnaud." 

„Wat zou die zeggen ?" 

„Dat weet ik niet. Maar helpen zal hij je zeker. Hij beoordeelde ook 
Amely zeer hard en bezoekt ze nu toch bijna dagelijks. Daarom ga ik 
niet met mijn zuster wonen, omdat ik hem niet ontmoeten wil en ik haar 
den troost niet wil ontnemen, met hem over Dubois te spreken." 

„Je zult toch wel zooveel geld behouden, om te kunnen leven, Hortense ?" 

„Voor alles moet ik eerst leeren om zonder de weelde, waaraan ik ge- 
woon ben, te leven. Ik begin al, mij alleen te kappen en aan te kleeden. 
Hoe lastig is dat. Het liefst ging ik met mijn kleeren aan te bed ! Als ik 
eerst wat zelfstandiger geworden ben, dan kan ik misschien een betrekking 
als voorlezeres bij een oude dame aannemen. Voorlezen en pianospelen 
kan ik. Het is waar, breiwerk in orde brengen en knoopen aannaaien, 
daar zou mijn meesteres voorloopig nog van moeten afzien." 

„Hortense, je spreekt in scherts en toch is dat alles vreeselijk treurig." 

„Zeer treurig, maar er is niets aan te veranderen — waarom dus te 
klagen ?" 

„Jij hebt een sterker wil, Hortense, dan ik dacht. Ik bewonder je. Je 
zoudt een lastigen minnaar gemakkelijker kwijt raken dan ik." 

„Voorloopig is het met mij altijd het omgekeerde het geval geweest. 
Mijn verloofden hebben mij telkens spoedig weer laten loopen. Saint-Arnaud 
deed het, omdat ik te veel geld had en prins Polignac, omdat ik het niet 
meer had !" 

„De prins gedroeg zich schandelijk. Dat vindt iedereen." 

„Zijn gedrag hinderde mij niet. Ik verwijt hem niets. Hij beminde mij 
niet, maar mijn geld. Met de millioenen verdween ook zijn liefde. Deze 
rekensom kwam precies uit." 

De jonge meisjes zwegen een poos. Elk had haar eigen gedachten. Het 
vuur in den haard ging langzaam uit. De avond viel. 

„Hortense, zou je bij mijn grootmoeder willen komen ?" vroeg Marie 
plotseling. 

Hortense keek verbaasd op. „Zoekt mevrouw Boucher een juffrouw van 
gezelschap ?" 

„Grootmama sprak er vandaag nog over, hoe eenzaam ze zich gevoelt, 
en hoe gaarne ze een jong meisje in huis zou willen nemen om mij te 
vervangen. Met mijn grootmoeder zou je het best kunnen vinden, Hortense." 

„Ik heb steeds achting voor haar gevoeld." 

„En zij heeft je altijd graag mogen lijden. Zij is nu vol medelijden voor 
je. Het zal je best bij haar bevallen — en wat prettig zou het zijn, als we 
elkaar daar dikwijls konden zien." 

Hortense dacht na. Het liefst had zij wel is waar Parijs en al haar be- 
trekkingen den rug gekeerd, maar zij zag in, dat zij, hulploos, verwend als 
zij nu nog was, onmogelijk bij vreemden haar brood verdienen kon. De 
oude admiraalsvrouw zou geduld met haar hebben en haar gaarne voor 
haar toekomstig beroep voorbereiden. 

„Als je grootmoeder werkelijk zulk een onnut meubel als ik ben opne- 
men wil, Marie, dan . . . ." 

„Maar al te graag. Zij verlangt naar een jong gezicht. Als je haar een 
beetje opvroolijkt, zal ik je zeer dankbaar zijn." 

„Gij mij dankbaar ! Gij kleedt uwe weldaden zeer kiesch in, Marie." 

„Ik rijd dadelijk naar grootmama toe en zeg, dat je komt. Denk je nog 
deze week hier klaar te komen ?" 

„Dat hoop ik. Dagelijks melden zich koopers voor het huis. Prévost 
moet maar snel den verkoop afsluiten, dat ik weg kan." 

Marie stemde levendig toe, en na een teeder afscheid scheidden de 
beide meisjes, elk met het gevoel de andere eerst nu werkelijk te hebben 
leeren kennen en oprechte vriendschap te hebben gesloten. 

Hoofdstuk XVI. 

Groote meubelwagens stonden volgepakt voor het leege paleis van baron 
Merrier. Hooi en stroo lag op straat verspreid. De poortdeuren stonden 
wijd open. Een paar sjouwers droegen nog de laatste kostbare stukken, 
zorgvuldig met doeken bedekt, er uit. 

Saint-Arnaud betrad het leege huis. Niemand belette hem den toegang. 
De bedienden schenen het reeds verlaten te hebben. Ongehinderd kwam 
hij tot in de woonkamers en keek met een pijnlijk gevoel rond. Als 
door een magneet was hij hierheen getrokken, om nog eens de ver- 
trekken te zien, waarin hij en Hortense gedurende hun korte verloving 
zoo gelukkig geweest waren. Nu, in de leege kamers, waarin zijn voetstappen 
luid weerklonken, had hij spijt van zijn besluit. Deze treurige indruk zou 
zich in de toekomst altijd tusschen de lieve oude beelden en herinneringen 
plaatsen en ze voor hem bederven. Hoe dwaas, dat hij aan die sentimenteele 
opwelling had toegegeven ! En toch kon hij het niet laten, hij moest ook 
naar Hortense's boudoir zien, den wintertuin, waarin ze zich verloofd hadden 
en elkaar voor de eerste maal gekust. 

Somber keek de grijze Novemberdag door de beslagen ruiten van den 
leegen wintertuin. De pracht van varens en orchideeën ontbrak. Slechts een 
vergeten palm met gele, slap hangende bladeren stond nog in een hoek. 

Een slanke, in 't zwart gekleede meisjesgestalte leunde tegen den 



palm en drukte het voorhoofd tegen den met bast omwonden stam. 

Saint-Arnaud bleef ontsteld op den drempel staan: „Hortense!" riep hij 
zacht en met bewogen stem. 

De aangesprokene keerde zich verschrikt om. „U hier, graaf Saint-Arnaud ? 
Wat verlangt u? Spaart het lot mij dan geen enkele vernedering?" 

„Als mijn gezicht u hindert, ga ik dadelijk heen. Mijn voeten hebben 
mij bijna tegen mijn wil hierheen gebracht," antwoordde de jonge officier 
eenvoudig. „Ik wist van uw zuster, dat het huis verkocht is en vandaag 
ontruimd zou worden. Daarom moest ik er nog eens doorgaan." 

„Hebt u dat gedaan en u verheugd, dat al de u zoo hinderlijke weelde 
grondig is opgeruimd?" 

„Ik zag, dat u alles gaf om de dwalingen van uw vader goed temaken 
en ik voelde me reeds lang gedrongen u mijn bewondering en hoogachting 
daarvoor uit te spreken." 

„Zeer vriendelijk! Ik kan geen van beide aannemen, want mijn handelwijze 
is volstrekt niet bewonderenswaardig en verdient ook geen hoogachting, 
maar is vanzelfsprekend." 

„Dat dit voor u zoo is, bewijst slechts de hoogheid van uw karakter." 

Hortense wendde zich af. Hij zag met ontroering, hoe smal en bleek 
haar wangen waren. Haar geheele voorkomen kwam hem veranderd, maar 
bekoorlijker dan ooit, voor. De overdreven ver uitstaande crinoline was 
verdwenen, evenzoo het buitengewoon hooge kapsel. Haar japon viel in 
zachte plooien langs haar heen, een paar stevige vlechten lagen in haar 
hals en het gezichtje werd liefelijk door het golvend haar omzoomd. De 
groote, fluweel-zachte oogen zagen er uit, alsof zij dikwijls geweend hadden 
en ook nu slechts met moeite de tranen met de lange wimpers vast- 
hielden. 

Een sterk gevoel van ontroering en berouw ging door zijn ziel, toen hij 
haar aanzag en verdreef de laatste rest van gekrenkten trots en toornige 
verbittering. 

„Hortense, hoor mij aan!" smeekte hij, nam haar handen en hield ze 
met geweld tusschen de zijne geklemd. 

„Wat zouden we elkaar nog te zeggen kunnen hebben, graaf Saint-Arnaud ?" 
antwoordde zij koel. Haar fijne neusvleugels trilden, in haar oogen gloeide 
iets van het oude, hartstochtelijke vuur. 

„Zeer veel heb ik u te zeggen, en u moet mij aanhooren," ging hij op 
den haar zoo goed bekenden, ecnigszins meesterachtigen toon voort. „Al 
lang zocht ik een gelegenheid om u te zien. Op de meest ongewone tijden 
kwam ik bij uw zuster — steeds in de hoop u te ontmoeten." 

„Ik vermeed opzettelijk een weerzien." 

„Dat dacht ik ook — en vind het begrijpelijk. U moest wel boos op mij 
zijn, wegens mijn hardheid, waarmee ik toen den band tusschen ons 
doorsneed; kunt u mij vergeven?" 

„Zeer zeker. U hadt volkomen gelijk." 

„Neen, ik had geen gelijk !" viel hij, geprikkeld door haar koele toestemming 
heftig in. „Ik handelde wreed en onverstandig. Hoe kon ik verlangen, u 
dadelijk tot mijn denkbeelden over te halen! Die konden eerst door eigen 
ondervinding de uwe worden. Zeer sterk heb ik mijn hardvochtigheid 
betreurd, omdat ik u daardoor nu in dezen moeilijken tijd niet ter zijde 
mag staan." 

„Ik heb niemand noodig. Ik heb ondertusschen geleerd, mijzelf te helpen." 

„Dat zie ik en ik bewonder uw moed en uw vastberadenheid." Hij bracht 
haar kleine, koude handen, die willoos tusschen de zijne lagen, aan zijn lippen. 

Zij maakte zich wrevelig los. „Is het grootmoedig mij nog meer te willen 
vernederen?" 

„Kan het u vernederen, wanneer ik u mijn oprechte bewondering uitspreek?" 

„Zeker. Ieder prijzend woord over mijn handelwijze is voor mij een slag 
in 't gezicht!" riep zij hartstochtelijk. „In dien lof ligt de verwondering, 
dat Amély en ik het misschien oneerlijk verkregen geld niet behouden 
willen. Zulk een eerlijkheid had men van ons niet verwacht — neen, zeker 
niet. Allen dachten, dat wij met onze veilig belegde millioenen vroolijk 
verder zouden leven — niet waar?" 

„Wat anderen gedacht hebben, weet ik niet. Van u persoonlijk heb ik 
nooit anders dan goeds verwacht." 

„U vergist u — dat deed u niet. Ook u is verrast." Een snik zonder 
tranen deed haar trillen. „En ik mag er niet eens over klagen. Wat kan 
ik anders verwachten, dan dat alle menschen mij den rug toekeeren, kwaad 
van mij spreken en slecht van mij denken!" 

„Niemand doet dat, ieder acht u!" viel hij ongeduldig in. „Wroet toch 
niet zoo in uw eigen smart en verbitter u niet opzettelijk tegen uw vrienden." 

„Mijn vrienden! Waar waren die in de dagen, toen alles om mij heen 
ineenstortte?" 

Hij beet zich op de lippen. Het verwijt gevoelde hij diep. „Slechts de 
vrees uw verloofde, prins Polignac, te ontmoeten, belette mij dadelijk naar 
u toe te komen," zei hij na een poosje. 

„Die vrees had geen grond. De prins was de eerste, die ons verliet, 
zeer blij, dat de slag viel, voordat onze verloving publiek werd." 

„Hoe kon u toch ooit er toe komen, zulk een man te trouwen?" 

„Mijn vader wenschte het huwelijk. Een prins tot schoonzoon te krijgen, 
moest zijn krediet weer herstellen." 

„En daartoe leendet gij u?" 

„De rol van een verlaten verloofde is geen aangename, graaf." 

„En daarom wilde u bewijzen, dat u toch nog wel aanzoeken kon krijgen?" 
Nu, daaraan had werkelijk niemand getwijfeld, ook zonder dit voorbeeld." 

„Vermoedelijk niet, want toen was ik immers nog rijk." 

„U is nu veel rijker, veel begeerenswaardiger." 

Zijn blik hing met stralende verrukking aan haar gestalte. 

Maar zij zag hem niet meer aan, doch staarde door de aangeslagen ruiten 
de straat op, waar de volgeladen meubelwagens de een na den ander langzaam 
wegreden. Haar oogen vulden zich met tranen. 

„Nu is alles opgeruimd — alles is weg," zei ze zacht in zich zelve. „Nu 
ben ik zonder thuis." 

Een grenzenloos medelijden greep hem aan bij haar klagende woorden. 



DE PRINS, 



iQ5 



„Hortense, ge zijt niet zonder thuis," riep hij bewogen. „Uw zuster wenscht 
niets liever dan met u samen te wonen. Ook mijn moeder is eiken dag 
bereid, u bij zich te nemen." 

„Gravin Saint-Arnaud?" 

„Van ganscher harte heeft zij medelijden met u en biedt u aan — " 

„Dank u. Nooit zou ik het huis van de gravin kunnen betreden." 

„Om mijnentwil niet?" 

„Neen". 

„U wreekt zich zeer bitter over mijn hardheid." 

„Ik wreek mij niet. Maar u zult toch zelf inzien, dat ik onmogelijk naar 
de moeder van den man kan gaan, met wien ik — " 

„Met wien u verloofd was?" voltooide Saint-Arnaud kalm den zin. „Ik 
zie daarin geen onoverkomelijk bezwaar." 

„Daarvan kan geen sprake zijn! Ik zei zooeven ook niet volkomen de 
waarheid. Iemand heeft zich vriendelijk mijner aangetrokken. Marie Boucher 
kwam bij mij en haalde mij over, bij haar grootmoeder te komen en daar 
haar plaats in te nemen. Ook mevrouw Boucher schreef mij een lief briefje." 

„Het plan schijnt mij zeer goed toe. Ik ken mevrouw — zij is een 
zeer goede en zeer verstandige vrouw." 

„In elk geval zal ik den tijd daar gebruiken, om mij voor mijn toekomstig 
beroep voor te bereiden." 

„Doet u dat, want vroeg of laat zult u toch trouwen." In zijn oogen 
kwam een overmoedige glans. 



„Mag ik mevrouw dikwijls bezoeken, als u er is?" begon Saint-Arnaud 
na een kort stilzwijgen eenigszins aarzelend. Zijn hart klopte snel. 

„Dat kan ik onmogelijk toezeggen." Hortense's toon klonk zeer afwijzend. 
Maar toen zij zijn teleurstelling bemerkte, voegde zij er zachtjes aan toe: 
„Het is waar, ik hoorde, dat mevrouw Boucher zeer gastvrij is en...." 

„Een mooie eigenschap," verzekerde Saint-Arnaud met geestdrift. „Mijn 
vriend Bourgoing sprak altijd met verrukking over de heerlijke theeuurtjes 
bij mevrouw Boucher. Het ligt ook niet aan Bourgoing, dat hij mevrouw 
Boucher nog niet grootmoeder noemt. Uw mooie, kleine vriendin, Marie 
laat den armen Philippe vreeselijk lang wachten." 

Hortense antwoordde daarop niets, omdat zij Marie's geheim niet mocht 
verraden. Met tranen in de oogen keek zij de leege kamers rond. „Het huis 
is leeg — niets houdt mij hier meer terug." 

„Niets, Hortense?" vroeg hij verwijtend. „Zijn er geen duizend lieve 
herinneringen aan deze plaats verbonden?" 

„Die heb ik mij uit het hart gerukt. Neen, mij houdt niets! Ik behoef 
slechts in een huurrijtuig te stappen en weg te rijden. — Vaarwel dus, 
graaf Saint-Arnaud." 

„Sta ten minste toe, dat ik u naar het rijtuig breng." 

Hij bood haar den arm, maar zij nam hem niet aan, doch liep zwijgend 
naast hem door de leege kamers. Hij begreep haar smartelijk zwijgen en 
zeide ook niets meer. 

Eerst, toen zij in het rammelende huurrijtuig zat en de vermoeide schimmel 

aantrok, drukte hij haar vast 




„Tot weerziens!" 
oogen lag zooveel 



Vergaderzaal van de Kamer van Afgevaardigden in het „Palais-Bourbon" te Parijs, in 1722 gebouwd. 
De hertogin-weduwe van Bourbon, dochter van Lodewijk XIV, was de stichteres van dit aan de Seine gelegen parlementsgebouw ; vandaar 
de naam „Palais-Bourbon"; in 1790 werd het nationaal eigendom; in 1814 werd het aan den prins van Bourbon teruggegeven, maar daarna 
kocht de staat het terug van den hertog van Aumale, erfgenaam van genoemden prins, en sedert het Eerste Keizerrijk houden de Députés er 
hunne zittingen ; op de breede stoep prijken de standbeelden van Thémis en Minerva, aan den voet vier beelden van beroemde mannen : 
Sully, Colbert, d'Agnesseau, L'Hópital. — Ook de gevel is met beelden versierd. — Het interieur bevat o. m. „Le salon de la Paix", dat als 
vereenigingslokaal dient van afgevaardigden, journalisten, kiezers en invloedrijke mannen en met fraaie bronzen groepen versierd is ; verder o. m. 
„La Salie du Tröne" met plafondschilderingen, een kostbare bibliotheek, de wandelgangen en „La Salie des Seances" in half-cirkelvorm met 
twintig marmeren zuilen, prachtige beelden, groepen en allegorische voorstellingen; deze zaal dateert van 1832; van 1829—1832 kwamen de 
afgevaardigden bijeen in een houten zaal in den tuin, welke niet meer voldeed in 1848 en door een andere houten localiteit vervangen werd ; 
deze verdween op haar beurt in 1851. — Het wetgevend lichaam heeft den val van de luli-regeering en van het Tweede Keizerrijk gezien ; 
tevergeefs vertoonde de hertogin van Orléans zich met hare twee jonge kinderen aan de afgevaardigden om het regentschap op te eischen ! 
4 September 1870, na de catastrophe van Sedan, viel de woedende menigte door het hek, dat anders altijd gesloten is, het Paleis binnen, be- 
stormde de „Kamer" en wierp zich van daar op het Stadhuis, waar de Kepubliek geproclameerd werd. — Menigmaal werden de zittingen ver- 
stoord door oproerige tooneelen en vechtpartijen zelfs. Het aantal duels, in de vergaderzaal ontstaan, is zeer groot. Wie op een mooie Fransche 
redevoering gesteld is, komt in het „Palais-Bourbon" vaak bedrogen uit. — Er heerscht dikwijls een te levendige conversatie-toon ! 

„Trouwen — ik?" herhaalde Hortense verbaasd. „Nooit. Welke man zou 
mij, met mijn bevlekten naam wel willen trouwen ?" 

„Zeer velen. Uw naam is ongerept." 

„Maar die van mijn vader niet. Ik zou in elk geval niet graag van mijn 
man het mooie spreekwoord hooren: „de appel valt niet ver van den stam." 

„Zulk een onbeschaamdheid zult u wel niet te vreezen hebben," antwoordde 
hij koel. Haar woorden beleedigden hem, want wanneer van haar toekomstigen 
echtgenoot gesproken werd, dacht hij onwillekeurig altijd nog aan zichzelf. 

„Ik zal me liever niet aan de kans blootstellen, zulke of dergelijke woorden 
te moeten aanhooren. Zoodra ik bij mevrouw Boucher zal hebben leeren 
werken — lach maar, ik zal bepaald werken." 

„Ik lach niet, maar wensch u geluk met uw besluit." 

„Spoedig hoop ik dan een betrekking te vinden, waarin ik mijn brood 
kan verdienen." 

„Was het niet uw eerste plicht, uw zuster bij te staan ? Mevrouw Dubois 
is gebroken." 

„Later kom ik misschien bij haar in. Nu zou zij weinig aan mij hebben, 
daar ik even hulpeloos ben als zij. Stel u een huishouding voor, waarin 
twee zoo grenzenloos verwende menschen kinderen op eens zich in veel 
bescheidener omstandigheden moeten schikken! Neen — neen, eerst moet 
ik een leertijd bij mevrouw Boucher doormaken." 



de hand: 

In zijn 
liefde en blijde hoop, dat een 
warme straal ook door haar 
hart ging. Maar zij wendde 
het hoofd af, zonder te ant- 
woorden en drukte zich diep 
in de afgesleten blauw laken- 
sche kussens. 

Daarna rolde het rijtuig 
over het natte plaveisel, en 
Saint-Arnaud stond alleen 
voor het leeggedragen paleis, 
welks kale ramen en wijd 
openstaande deuren een treu- 
rigen indruk maakten. In ge- 
dachten zag hij den dikken 
baron met zijn zelfbewust 
gelaat in de schitterende ver- 
trekken op en neer gaan, 
Amely van zaligen trots op 
haar beroemden man staren 
en Hortense in haar kostbare 
toiletten als een schitterende 
vlinder lusschen haar orchi- 
deeën in den wintertuin rond- 
fladderen — en nu ? Nu zat 
de man, door iedereen in den 
ban gedaan, in voorloopige 
hechtenis, Amelie Dubois 
droeg, nog verscherpt door 
zelfverwijt, zware weduwen- 
rouw en de verwende Hor- 
tense moest door medelijdende 
kennissen worden opgenomen. 

Welk een val! 

En toch viel als een bleeke 
zonnestraal de hoop in zijn 
hart : dit alles moest gebeuren, 
om voor Hortense en hem- 
zelf den weg tot een waar 
geluk te banen. 

Hortense werd door me- 
vrouw Boucher met zulk een 
warme hartelijkheid ontvangen, 
dat ieder gevoel van beklem- 
ming dadelijk moest verdwijnen. 

„Mijn lief kind — duizendmaal welkom!" 

Laat mij uw lief gezichtje kussen." De oude dame drukte haar lippen 
op Hortense's wangen, „kom maar binnen. Den heelen morgen heb ik aan 
het raam gezeten en naar u uitgezien." 

„Mevrouw, ik weet niet, hoe ik u moet danken, dat u me wilt opnemen." 

„Mij danken! Dat ontbrak er nog maar aan. Ik, ik alleen moet dankbaar 
zijn, dat ge mij, oude vrouw, gezelschap wilt houden." 

„In elk geval zal ik mijn best doen u tevreden te stellen." 

„Dat is goed. Dan verlang ik voor alles, dat ge dikwijls lacht. Mijn 
kleine Marie koert bij 't lachen als een tortelduif — ik zou graag hooren, 
of het bij u ook zoo klinkt." 

Hortense moest lachen. 

„Bravo, dat is al een begin!" moedigde mevrouw Boucher aan. „De 
aardige kuiltjes hebben mij dadelijk ingepakt, toen ik . u voor 't eerst zag. 
En richt nu uw kamer maar geheel naar uw zin in." Zij bracht haar in 
een klein vertrek. „Mijn kleine Marie sliep hier, toen zij nog bij mij was." 

„Hortense keek ontroerd in de eenvoudige, maar zeer gezellig gemeubileerde 
kamer rond. Alles daarin sprak van een liefdevol zorgende hand. De sierlijke 
meubels waren wit gelakt en met fijne vergulde lijnen versierd. Goed 
verzorgde planten stonden voor de ramen, en een groote glazen schaal met 
geurende reseda op de schrijftafel. ( Wordt vervolgd). 



ig6 



DE PRINS. 



De thans in het buitenland beroemde violist Mischa Elman, die deze maand een reeks 
concerten in ons land geeft (concert-bureau De Haan, 's Hage) is, zijn jeugd ten spijt, 
een groot, een geniaal kunstenaar. In onzen landgenoot, den pianist Louis Schnitzler, vindt 
hij een ideaal accompagnateur. Beide heeren waren zoo vriendelijk, na afloop van hun jongste 
concert in den Hollandschen schouwburg, voor onzen 
fotograaf te poseeren. — De ben. van den heer M. G. 
J. Kempers, burgem. van Harderwijk, tot officier der 
orde van Oranje-Nassau, is door de gemeentenaren met 

vreugde begroet ; 

het oudste raads- 
lid heeft in een der 
jongste raadsver- 
gaderingen de ge- 
voelens der bevol- 
king in hartelijke 
bewoordingen ver- 
tolkt. ■» De heer 



1873 directeur der 

Zeevaartkundige 
school te Harlin- 
gen, begon zijn 

loopbaan als 

scheepsjongen ; 
tengevolge van een 
ongeluk aan boord 
verloor hij vier vin- 
gers, zoodat hij in 
anderen werkkring moest overgaan; na met succes zijn 
examens in wis- en zeevaartkunde te hebben afgelegd, 
werd hij achtereenvolgens dir. van de Zeevaartkundige 




M. G. ]. Kempers. 



E. Luitsz. 




Louis Schnitzler en Mischa Elman 




Het Nederl. corps diplomatique heeft een gevoelig verlies geleden door den dood van 
Jhr. Mr. H. C. J. Testa, sedert 1902 gezant te Madrid; in 1883 aan de Rijksuniversiteit 
te Leiden geprom., werd hij in 1886 attaché bij de Ned. Legatie te Weeiien, in 1889 secr. 
van het gezantschap te Brussel, in 1896 minister-resident te Tokio. Als Nederlandsch ver- 
tegenwoordiger in Spanje nam hij deel aan de conferentie 
te Algeciras in zake Marokko ; behalve met de beide 
Nederlandsche orden, was zijn borst met onderscheidene 
buitenlandsche hooge decoratiën versierd. — ■ Te Scheve- 
ningen zijn spoedig 

achter elkander 
twee zeer beken- 
de, beminde per- 
sonen, vader en 
zoon, overleden : 
Dr. A. de Niet, die 
in 1859 geboren, 
op 24-jarigen leef- 
tijd te Leiden tot 
arts bevorderd 
werd, een jaar 
daarna den doctors- 
graad verwierf en 
als geneesheer te 
Scheveningen in 
aanzien kwam ; 
verdienstelijk heeft 
hij zich o. a. ge- 
maakt door zijn 
krachtdadig, ingrijpend en zelfopofferend optreden tijdens 
de vlcktyphus-epidemie. Hij had veel hart voor zijne pa- 
tiënten en wijdde zich volijverig aan zijn zoo nuttig ambt, 




]hr. Mr. H. C. J. Testa. f 





M. ]. Abels. 



Het Nieuw-Barrahuis bij Leeuwarden afgebrand. 
Men bevindt zich hier in eene streek van Friesland, waaraan interessante historische herinneringen zijn ver- 
bonden ; niet ver van de verbrande hoeve werd in de middeleeuwen op eene terp de Barrastins gebouwd, 
waar Staten-vergaderingen gehouden werden en in de nabijheid waarvan o. a. een hevig gevecht tusschen 
Schieringers en Vetkoopers plaats had. — Ten zuiden van de plaats, waar deze stins stond, werden gebouwd 
het Oud-Barrahuis en het Nieuw-Barrahuis; het eerste werd in 1868 gesloopt en in de nabijheid herbouwd; 
maar alleen de naam herinnert nog aan vroegere tijden. — Van de drie eenmaal beroemde huizingen is nu de 
vorige week het laatste voor een groot deel vernietigd. 



Dr. A. de Niet. t 




Het is zeer verblijdend en bemoedigend, 
dat men ten opzichte van het redding- 
wezen zoo diligent blijft en periodiek 
mobilisatie-oefeningen houdt, om perso- 
neel en materieel berekend en geschikt 
te houden voor de hoogst nuttige en 
gevaarvolle taak, waarvan de vervulling 
onverwachts gevorderd kan worden. — 
Foto boven links: De reddingboot, die 
per as door twee paarden van de haven 

school te Vlieland, te Delfzijl en te Har- 
lingen. H. M. de Koningin schonk hem 
het ridderkruis der Oranje-Nassau-orde. — 
De heer M. J. Abels, directeur der ge- 
meente-gasfabriek en gemeente-architect te 
Oss, vierde de vorige week, onder groote 
belangstelling, zijn 25-jarig ambtsjubileum. 




Najaarsoefeningen met het Reddingmateriaal te Scheveningen. 



naar de scheepshelling is gebracht met 
de roeiers, die allen voorzien zijn van 
zwemgordels, en de leden van de com- 
missie van het reddingwezen. — Foto 
boven rechts : De boot langs de scheeps- 
helling te water gelaten. — Foto onder: 
Het gebruik van het pneumatisch dyna- 
mietkanon (systeem Jacobs), om eene 
lijn naar een bepaald doel te schieten. 

dat hij meer dan 25 jaar te Scheveningen 
uitoefende, i» Zijn vader, de heer A. de 
Niet, een voornaam Scheveningsch reeder, 
ridder der orde van Oranje-Nassau, be- 
stuurslid en lid van tal van nuttige ver* 
eenigingen en instellingen, overleed op 75- 
jarigen ouderdom kort na hem ; bij de 
begrafenis was buitengewone deelneming. 



October 22 



1910 




pe 








VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



\i. 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
■ n 6.— 
• „ 9.— 




Prof. Mr. D. SIMONS, 

Hoogleeraar in het Strafrecht en de Strafvordering aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. — Rector-Magnificus (1910—1911). 

FOTO A. J. W. DE VEER. 



& 



ig8 



DE PRINS. 




frof. Mr- 2)- Simons. 

1 p het gebied van strafrecht en strafvordering heeft deze hoog- 
leeraar een goeden naam verworven en mag hij als een der 
besten in ons land worden beschouwd. 

Geboren te 's-Gravenhage in 1860, bezocht hij het gym- 
nasium aldaar en zette hij in 1879 zijne studiën voort aan 
de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij in 1883 tot doctor in de Rechten 
promoveerde op een dissertatie : „De vrijheid van druipers in verband met 
liet Wetboek van Strafrecht" , deze dissertatie was een antwoord op de prijs- 
vraag der Leidsche Universiteit, dat met de gouden medaille werd bekroond. 
Daarna vestigde hij zich als advocaat en procureur te Amsterdam, waar 
hij zich speciaal op de studie van strafzaken toelegde en tevens vele jaren 
als plaatsvervangend kantonrechter fungeerde. 

Door zijn voortreffelijke gaven en capaciteiten werd hem in 1897 het 
hoogleeraarschap te Utrecht aangeboden en aanvaardde hij 
zijn zoo gewichtig ambt met een rede over : „De verdediging 
in het Strafproces" '. — De colleges van Prof. Simons zijn 
boeiend en leerrijk en druk bezocht ; hij beheerscht de te 
behandelen stof volkomen en weet door zijn vriend elijken en 
minzamen omgang de liefde tot de wetenschap bij zijne dis- 
cipelen nog sterker aan te wakkeren. 

Zijne colleges omvatten : Overzicht van de geschiedenis 
van het strafrecht ; de strafwet en de objectieve bestand- 
deelen van het strafbare feit ; overzicht van de oorzaken der 
criminaliteit, criminologie ; de strafvordering : de rechtsmid- 
delen en de leer van het bewijs. 

Onderscheidene belangrijke werken en een zeer groot 
aantal rechtsgeleerde bijdragen in tijdschriften deed hij het 
licht zien. Hel vorig jaar verscheen van zijne hand : 
„Strafproces en Strafrecht", No. 4 van serie I: „ Uil onzen 
bloeitijd", Schetsen van het leven onzer Vaderen in de 
XVII de eeuw. 



lip, tuurt naar den grond en overweegt : zij mag deze weddenschap niet 
aannemen, daar zij de besliste zekerheid heeft te zullen winnen .... maar 
mevrouw Costerman blijft aanhouden.... eindelijk zegt Truuske : „top!" 

De klok in de benting slaat tien uur ; de hoornblazer van de wacht 
geeft het signaal „licht uit" ; ook in de huizen worden de lampen in de 
voorgalerij gedoofd, de deuren en vensters gesloten. In de kota ') wordt 
het nu stiller en stiller ; slechts nu en dan hoort men in de verte een 
droomerig da 2 ), waarmede de inlanders, die een wachthuisje passeeren, 
worden aangeroepen. Eindelijk heerscht buiten alom diepe rust ; behalve 
bij Costerman waar de voor- en binnengalerij nog helder verlicht zijn, en 
de familie met twee huisvrienden gezellig bijeen zitten. 

Truuske is niet verschenen, wat trouwens ook niet te verwachten was. 

Buiten slaat het halfelf. 

„Nu wordt het tijd," zegt mevrouw Costerman, „anders zijn zij naar bed." 

Brouwers — een geboren diplomaat — belast zich met de taak Truuske 





%en WeddensGhap 

door SALPHA. 

Het avondschot is nauwelijks gevallen of mevrouw Bauer staat op om 
te vertrekken. 

„Truus, ga je nou al weg ?" 

„Ja, mijn man is alleen thuis." 

„Komt hij je niet halen?" 

„Neen, ik heb niet gezegd waar ik heen ging." 

„Zien we je van avond nog ?" 

„Neen." 

„Kom Truuske, dat meen je niet. Je was van morgen hier, nu in den 
vooravond en tot besluit moet je, met je man, nog in den na-avond ko- 
men. Een Hollandsen spreekwoord zegt : „Driemaal is scheepsrecht". 
Kennen jelui in Duitschland dat spreekwoord niet?" 

„In mein Heimath nicht." 

„Nou jelui komen wel." 

„Heusch, wij kunnen onmogelijk; mijn man heeft drukke bezigheden." 

„Toch wed. ik dat jullie komen." 

„Je bent knap, wanneer je mij hier krijgt." 

„Ik wed om twee flesschen angor poef x ), dat het gebeurt." 

Truuske draalt, zij brengt den wijsvinger van de rechterhand aan haar 



Wij meenen onzen lezers deze twee gelukkig geslaagde, ka- 
rakteristieke en schilderachtige foto's uit Laren — het door 
vreemdelingen en landgenooten zoo druk bezochte oord — 
niet te mogen onthouden. Het .,Gooi" is een Eldorado voor 
tal van landschapschilders. 



te brengen in het huis van de familie Costerman ; 
daartoe zal hij kapitein Bauer, namens Costerman, 
uitnoodigen als getuige op te treden in een tweege- 
vecht, welke uitnoodiging de kapitein onvoorwaardelijk 
zal aannemen. Is de man onder dat voorwendsel uit 
zijn huis gelokt, dan zal onder deze omstandigheden, 
de vrouw niet alleen willen thuisblijven, maar haren 
man volgen naar hare vriendin, om die te troosten. 

Het is een stikdonkere avond, straatverlichting kent 
men te B. nog niet, zoodat Brouwers moeite heeft het 
huis van den kapitein te vinden. Het huis is gesloten, 
doch het licht in de binnengalerij schijnt naar buiten 
door de reten van de jaloezie deuren. Nauwelijks 
hoorbaar gaat Brouwers over het grintpad van den 
voortuin, klimt de houten trap op, die vier treden 
hoog is, en gelukkig niet kraakt, glijdt over de in de voorgalerij liggende 
rotanmat en gluurt door een reet van de jaloezieën. Het scheen alsof 
mevrouw Bauer het schuifelen over de rotanmat gehoord had, want zij 
wendde het hoofd op zijde, met het oor luisterend naar de deur ; maar 
toen na een paar minuten buiten alles stil bleef, ging zij door met haar 
japon, waarop ze bezig was een langen tak bloemen te leggen. De gris-perle 
zijden robe, met laag uitgesneden lijf, smaakvol gegarneerd met witte kant, 
hangt over een njonja kossong 3 ), de sleep wijd uitgespreid over den vloer; 
wanneer de bloementak met een speld is vastgestoken, gaat ze op een 
afstand staan, om haar werk beter te kunnen beoordeelen ; andermaal 
verschikt ze de bloemen .... Zij gaat geheel op in haar japon, waarmede 
zij op het bal furore denkt te maken ; aan de weddenschap denkt zij 
heelemaal niet. 

Een zacht tikken op 
„Wie is daar ?" 
„Ik, mevrouw." 
„Wie is ikke ?" 
„Brouwers." 

„Wacht, ik zal u open doen." 
„Mevrouw !" Brouwers maakt een diepe buiging. 
„Ik heb u niet hooren aankomen." 
„U waart te zeer verdiept in uwe keurige baljapon ; zij zal, naar ik 
vrees, u heel wat benijdsters bezorgen." 



de deur doet haar schrikken. 



') Champagne. 



') Stad. a ) Werda. a ) Rieten pop, zonder hoofd. 



DE PRINS. 



'99 



„Dat is zoo slim niet." 

„Mevrouw, ik moet u mijne excuses aanbieden, dat ik u in dit late uur 
kom storen ; ik zou den kapitein gaarne even willen spreken over een 
hoogst ernstige zaak. Is uw man thuis ?" 

„Mijn man moet morgen vroeg op en ligt reeds te bed." 

„Dat spijt me." 

„U zegt, uwe komst betreft een hoogst ernstige zaak?" 

„Ja mevrouw, een eerezaak." 

„Een eerezaak ! . . . . Hans .... daar is mijnheer Brouwers ; hij wil je 
spreken over een eerezaak." 

Hans, die al half in slaap is, wordt op het hooren van een eerezaak 
klaar wakker en springt uit het bed, want niets stelt Hans hooger dan de 

eer ; in. 
nachtgewaad 
gaat hij naar 
de binnen- 
galerij. 

„Bonsoir, 
Brouwers,wil 
je me spre- 
ken ?" 

„Ja kapi- 
tein." 

„Wil dan 
zoo goed zijn 
mij te volgen 
naar de ach- 
tergalerij." 

„Neem 
plaats," zei 
Bauer, een 
stoel aanwij- 
zend, terwijl 
hij even zijn 
kamer bin- 
nen ging en 
een uniform- 
jas aantrok, 
over de ka- 
baai. 

„Kapitein ! 
Er is in den 

vooravond op de sociëteit een zeer ernstige zaak voorgevallen. De militaire 
commandant en de heer Costerman kregen met elkaar een kleine woorden- 
wisseling, die zóó hoog liep, dat de overste in drift ontstoken, den heer 
Costerman een klap in 't aangezicht gaf." 

Bauer verbleekte. 

„Nu verlangt Costerman satisfactie. 

„Zeker, zoo'n beleediging mag niet ongewroken blijven." 

„Costerman zend me naar u, om u uit te noodigen zijn secondant te 
willen zijn." 

„Ik mag die uitnoodiging niet weigeren; maar waarmede is de twist 
aangekomen ?" 

„Ik kan hel u moeilijk zeggen. Costerman kwam zóó opgewonden thuis 
en is nu zóó vechtlustig, dat er op 't oogenblik geen verstandig woord 
uit hem te krijgen is." 

Men wist dat Bauer den geheelen avond thuis was geweest en zich on- 
ledig had gehouden met het nazien der administratie van zijne compagnie; 
hij kon dus niet weten wat er in den vooravond op de sociëteit gebeurd 
kon zijn. Ware mevrouw Bauer vijf minuten later vertrokken, zij zou Cos- 




Onze fraaie foto biedt een duidelijk beeld van den weelderigen 
van een schilderachtige plek, met pracht 



terman nog hebben ontmoet, in de kalme stemming als naar gewoonte. 
„Het verwondert me ten hoogste," zei de kapitein, „dat de overste, een 
gentleman van top tot teen, een uiterst bedaard man, zich zoo kan vergeten." 
„Uwe verwondering kan niet grooter zijn dan de mijne, ten opzichte 
van mijn vriend Costerman, die, geloof ik, geen vijanden heeft. Tegen 
middernacht, als de maan aan 't opkomen is, zal de overste met zijn ge- 
tuige op het terrein zijn, en daar u met dezen nog wel het een en ander 
te regelen zult hebben, wordt het voor ons tijd om te vertrekken." 

Bauer gespte zijn sabel om, en niet zoo gauw een uniformpet kunnende 
vinden, zette hij zijn jachthoed — een van nipa-bladeren gevlochten hoofd- 
deksel — op 't hoofd. 

Mevrouw begon te schateren, toen zij haar heer gemaal in dat fraaie 

costuum te 

. : . ^ voorschijn 

zag komen. 
„Waar 
gaat dat 
heen ?" 

„Kindlief, 

ik kom gauw 

terug." 

„Neen, ik 

wil weten 

waar je zoo 

Iaat heen 
gaat." 

Bauer staat 
te draaien, 
hij weet niet 
wat hij zeg- 
gen zal en 
kijkt Brou- 
wers aan, die 
met de oogen 
toestemming 
vraagt om te 
spreken. 

„Ik zal het 
u maar zeg- 
gen, me- 
vrouw. De 
overste en 
de heer Costerman hebben ruzie gehad, welke zoo hoog is geloopen, dat 
ze in handtastelijkheden is overgegaan; nu moeten de heeren duelleeren 
en uw echtgenoot zal als getuige optreden voor Costerman." 

Hare donkere, fraai-gewimperde oogen, die bij de blanke huidskleur en 
het goud-blonde haar, haar zoo interessant maakten, werden vochtig ; het 
duurde niet lang of tranen biggelden langs hare wangen. 

Brouwers kreeg het te kwaad ; hij voelde spijt zoover te zijn gegaan 
en had medelijden met de jonge, lieve vrouw. 

„Lieve hemel, die arme Carolien," zuchtte zij, „ik zal mee gaan," het 
zij er beslist op volgen. 

„Goed vrouwtje," antwoordde haar man, „maar kalm blijven." 
Haastig trok zij een elegante, donker-blauwe kimono aan en sloeg non- 
chalant een zwart, kanten sjaaltje over 't hoofd, wat haar met haar blanke 
teint en blonde haren betooverend schoon maakte. Zij geleek op de Godin 
van den nacht. 

Sarimin, de huisjongen, lag te slapen op zijn matje en droomde heerlijk, 
wat een zinnelijk lachje dat hem om den mond speelde aanwees. Wat hij 
droomde . . . . ? Zeker niet dat hij door zijn meester gewekt zou worden, 



tropischen plantengroei in Curacao en wel in het bijzonder- 
ig ontwikkelde reuzen-cactusplamen. 




Vlootbezoek aan Rotterdam. — In de bloeiende koopstad is gezellig feest gevierd ter eere van het eskader, dat onder commando van den Kapitein ter Zee Goedhardt, aldaar ver- 
scheen, na afloop van de Marine-manoeuvres. De officieele ontvangst getuigde van de hartelijke verhouding tusschen burgerij en marine en overal, waar onze kloeke Jantjes zich 
vertoonden, werden zij met geestdrift begroet. — Foto links: De onderzeeër I beschut tusschen den kaaimuur en het adviso-vaartuig ..Mercuur" in de Parkhaven. 
Rechts: Interessante foto van den mijnenlegger „Balder". — (Wegens plaatsgebrek eerst nu opgenomen). 



200 



DE PRINS. 



ten einde met een scheepslan- 
taarn vooruit te loopen. 

Toen ze voor de woning van 
de familie Costerman kwamen, 
liep mevrouw in de breede 
voorgalerij, rusteloos heen en 
weer en stond Costerman te 
gesticuleeren ; een groote roode 
vlek op den linkerschouder van 
de kabaai en een roode streep 
onder het linker oor, gaven de 
voorstelling alsof hij uit dat oor 
hevig gebloed had .... 

Mevrouw Bauer vloog hare 
vriendin schreiend om den hals. 
„Lieve Carolien, laat jouw man 
toch niet vechten ?" 

„Ik wil vechten .... ik zal 
vechten .... ik wil bloed zien." 

„Hoor eens," kalmeerde Bauer, 
„ik wil je getuige zijn, in een 
eerlijk duel, maar niet in een 
moordzaak. Wees dus kalm." 

„Ik zal kalm wezen." 

Inmiddels was de andere 
huisvriend, de zeeofiicier Water- 
man, op het tooneel verschenen. 

Toen Bauer gesproken had, 
begon Waterman op droeven toon 
te weeklagen: „Een treurig ge- 
val ... . een treurig geval . . . ." 

„Is u mijn mede-secondant," 
vroeg Bauer. 

„Ja, mijnheer .... 't is een 
treurig geval." 

„Ik vraag u, moet er gevoch- 
ten worden of niet. Denk er aan, 
't is voor mij morgen vroeg dag." 

„Helaas, ja! er moet gevoch- 
ten worden .... maar 't blijft 
een treurig geval." 

„Zullen wij het duel regelen?" 

„Goed meneer." 

„De beleedigde partij heeft de keus van de wapens " 

„Wat dunkt u," viel Waterman in, „indien de heeren de degens kruisten." 

„Ik kan niet met zoo'n lang mes vechten," zeide Costerman. 

„Wanneer u geen schermen hebt geleerd, dan staan de kansen niet gelijk, want de 
overste is een meester op den degen. Maar kunt u schieten?" vroeg Bauer. 

„Schieten ? Op tien passen schiet ik een vloo de beide oogen uit." 

„Dus een tweegevecht op pistool? .... Dat kan een strijd worden op leven en dood," 
liet Bauer er bedenkelijk op volgen. 

„Juist wat ik wensch," antwoordde Costerman, „ik wil een duel a mort." 

„Waar zal het tweegevecht plaats hebben?" opperde Bauer. 

„Achter het kerkhof." 

„ Zullen we gaan," vroeg Bauer, „maar waar zijn de pistolen?" 

„Kassan!" riep mevrouw Costerman. 

De bediende kwam te voorschijn, onder iederen arm een flesch dragende van het 




Tijdens de omwenteling in Portugal. — Republikeinen trekken door de stad Lissabon en houden op de groote pleinen en drukke verkeerspunten 

betoogingen ten gunste van het nieuwe bewind. — Onze foto geeft scherper dan eenig andere de beweging in de Portugeesche hoofdstad weder. 

Wij wijzen er nog eens uitdrukkelijk op, dat bovenstaande afbeelding, evenals de drie in ons vorig nummer en de hieronder geplaatste, te 

Lissabon, gedurende de actie, genomen en dus geenszins door gezochte onderschriften actueel gemaakt zijn. 



bekende merk : Moeè't et Chandon. Ketje], de tweede bediende liep achteraan, met een 
blad vol rinkelende wijnglazen. 

„Mijnheer Bauer," zei mevrouw Costerman, „hier zijn de pistolen, die uwe vrouw 
eerlijk verloren heeft." 

„Das ist gemein !" 

„Dat alles was dus comediespel . . . . moesten jelui me daarvoor uit mijn bed halen ... . 
denken jelui met een...." 

„Niet boos worden meneer Bauer," zei mevrouw Costerman, „bij gemis van een 
werkelijk tooneel, hebben we deze grap bedacht, om eenige afwisseling te brengen in 
het eentonige leven op een buitenpost." 

„Ik moet erkennen : jelui hebben de rollen goed gespeeld." 




Als vertegenwoordiger van H. M. de Koningin is bij de plechtige inwijding van de 
gerestaureerde graftombe van Prinses Amalia van Nassau-Dietz te Dietz geweest Prof. 
Dr. Kramer, dir. van het Kon. Huisarchief te 's-Gravenhage. — Prinses Amalia, 
dochter van Johan Georg van Anhalt-Dessau en van Henriette Catharina (dochter van Prins 

Frederik Hendrik), was geb. 
in 1666, huwde in 1683 met den 
Frieschen stadhouder Hendrik 
Casimir II en overleed in 1726; 
uit dezen echt sproot Johan 
Willem Friso en van dezen stamt 
in het 6& e geslacht rechtstreeks 
af H. M. Koningin Wilhelmina. 
Na den dood van haren gemaal 
verbleef de Prinses nog eenigen 
tijd te Leeuwarden en daarna 
ging zij naar het slot Oraniën- 
stein te Dietz, waar zij in 1726 
overleed; haar marmeren graf- 
tombe werd in 1795 door de 
Franschen vernield, in den grond 
gegraven, onlangs weder ont- 
dekt, spoedig daarna in den 
oorspronkelijken staat hersteld 
en de vorige week in een der 
nissen van de Stiftskerk ge- 
plaatst en plechtig ingewijd. De 
Iialiaansche geschiedschrijver 
Gregorio Leti, zegt in zijn werk : 
„Teatro belgico" (1690), dat 
zij alle deugden bezat, die men 
van eene vorstin wenschen kan. 
— Haar Duitsche biograaf ge- 
tuigt o. m., dat zij op het gebied 
van studie, kunsten en weten- 
schappen buitengewoon hoog 
stond en groote bewondering 
wekte. — Onzen oprechten dank 
aan Prof. Dr. Kramer voor zijne 
verstrekte bijzonderheden. 



De revolutie in Portugal. 



- Ontrouw van het 5de Infanterie-regiment aan het Huis van Braganza ; de militaire troep sluit zich ten aanschouwe 
van eene nieuwsgierige menigte bij de revolutionnairen in de straten van Lissabon aan. 



Willem Maris f 
1844-1910. 

Nederland heeft door den 
dood van dezen kunstenaar een 
der beroemdste meesters van de 
moderne schilderschool verloren. 
Hij was de jongste van het be- 
gaafde Maris-broeder-trio ; geb. 
te 's-Gravenhage, kreeg hij zijn 
eerste opleiding van zijne beide 
oudere broeders, studeerde aan 
de Academie in de residentie 



DE F R 'i N S. 



2ÜI 




Prinses Amalta van Nassau— Dietz 
(1666—1726). 

en begon al 
vroeg naar de 
natuur te tee- 
kenen; op 19- 
jarigen leeftijd 
exposeerde hij 
reeds een stuk, 
dat de aandacht 
trok en bewon- 
derd werd. In 
het v Holland- 

sche Land- 
schap" heeft 
hij zijne mach- 
tige kunst tot 

de hoogste 
uiting gebracht; 
als een geniaal 
dichter heeft hij 

het in zijn 
weelde, en zijn 
zonneglans be- 
zongen. Tal van 
malen werd hij 
op tentoonstel- 
lingen be- 
kroond, korte- 
lings te Brussel 
nog met den 
hoogsten prijs. 
Zijne verdien- 
sten zijn van 
regeeringswege 
erkend door het 

Ridderkruis 
van den Ned. 
Leeuw. 

Gelukkig zijn onze musea in het bezit van verscheidene 
zijner kunstwerken en bevinden zich er ook in parti- 
culiere verzamelingen. 



Willem Mans'' f (1844-1910). 



Willem Maris. — „Zomerweelde'': 




De plechtige teraardebestelling van den kunstschilder Willem Maris op „Oud Eik en Duinen" te 's-Gravenhage. — Buitengewone deelneming werd aan 
den dag gelegd bij het verscheiden van dezen genialen kunstenaar; zijne nagedachtenis werd aan de geopende groeve door de vertegenwoordigers van 
onze voornaamste kunstgenootschappen en kunstkringen gehuldigd; het woord werd gevoerd door den heer Ter Meulen, den heer Blommers, Prof. 
Bart van Hove, Mr. Snijders van Wissenkerke, Prof. Derkinderen, den heer Breitenstein, terwijl een gemengd koor onder Arnold Spoel's leiding treur- 
zangen zong en de Koninklijke Militaire Kapel koraalmuziek speelde. 



Het Willem Barendsz-Xotel te 
X3muiden onder sloopershanden. 



De strem- 
ming in het 
nationale en 
internationale 
verkeer heeft 
onberekenbare 
schade veroor- 
zaakt en hon- 
derden perso- 
nen in groote 
ongelegenheid 
gebracht ; wat 
't bovendien 
zeggen wil, de 
groote wereld- 
stad te isolee- 
ren, kan ieder 
begrijpen. De 
regeering heeft 
krachtige maat- 
regelen geno- 
men, om de 
werkwilligen te 

beschermen, 
den treinenloop 
te bevorderen 
en de misda- 
dige pogingen 
van de revo- 
lutionnaire ele- 
menten te ver- 
ijdelen; het is te hopen, dat eene afdoende lotsverbetering 
van het spoorwegpersoneel èlk motief tot staking voortaan 
zal ontnemen. 



2)s Spoor- 
wegstaking 
te f arijs. 




Het Willem Barendsz- Hotel te Hmuiden 



Dit gebouw, de eer ge- 
noten hebbende bezocht te 
worden door koning Dom 
Carlos van Portugal, door 
Ferdinand de Lesseps en 
door Paul Krüger, verte- 
genwoordigt een stuk ge- 
schiedenis van de bijna 
35 jaren oude visscherij- 
en havenplaats, en dankt 
zijn ontstaan aan de toen- 
maals bestaande behoefte 
aan een behoorlijk hotel, 
nl. kort na de opening van 
het Noordzee-kanaal. De 
verwachting, dat IJmuiden 
eene badplaats worden 
zou, werd niet verwezen- 
lijkt, terwijl vóór het hotel 
de vischafslag gebouwd 
werd, zoodat het schoone 
uitzicht over de zee ver- 
dween en de minder aan- 
gename vischlucht hinder- 
lijk werd. De groote attrac- 
tie voor den vreemdeling 
bleef de koepel, die een 
prachtig panorama over de 
zee en de kuststreken biedt ; 
het hotel werd gedegra- 
deerd tot stal en de koepel 
diende tot uitkijk voor be- 
langhebbenden bij de 
scheepvaart. Spoedig zal 
IJmuiden een zijner monu- 
mentale gebouwen verlo- 
ren hebben. 




Militaire bewaking van een stations-emplacements-gedeelte van een der 
Noorderlijnen -te Parijs. 



202 



DE PRINS, 




Foto) Een buitengewone aanwinst in Artis te Amsterdam. (A. J. W. de Veer. 

Deze zeer moeielijk verkregen, prachtige foto — resultaat van taai geduld en groote vaardigheid — brengt in beeld de nieuwe Barbarijsche leeuwen, behoorende tot het zooge- 
naamde Berberras, het grootste leeuwenras, voorkomende in het Atlasgebergte in Noord-Afrika. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XIV. 

„Niét, dat je leve mot as 'n ouwe vrijster!" vervolgde Bootsma. 
„Waarachtig niet ! Geniét je jeugd, maar op gepaste wijze ! Maak op tijd 
pret met de anderen ! Zonder je niét van je kamerade af! Dróógprui- 
mers en sjagrèinen zijn in dienst niét getapt. 

Menig slecht oppassend burger is in dienst door strenge tucht en góéie 
leiding nog bijtijds 'n flink dégelik mensch geworde, maar helaas ! ook 
menige nette maar zwakke jonge werd door 't luistere naar ellendige 
rekels voor z'n hééle leve bedorve. — Te bent nog èrg jong, Jan ! Méér 
wil ik er dus niet van zegge. Maar 'n góéd verstaander het maar 'n half 
woord noodig en misschien begrijp je me dus wel ! 

Zoek je genoegens in 'n fetsóénlik koffiehuis, in de cantién of in 't Mi- 
litair Tehuis. Speel daar je goedkoope partij biljart, en drink er voor je 
cente 'n glas gekookte melk of 'n kop cacao. Da's góéd voor je lichaam 
en sterkt an ! Doe verder in je vrije tijd vooral veel an sport. Ga 's zomers 
naar de zwèminrichting, wor lid ook van 'n voetbal-, scherm- en gym- 
nastiékvereeniging. Ga 's winters zoovéél mogelik schaatsenrijje, want dat 
kan je in de Oost niet meer doen. Leer verder wörstele en bökse en 
oefen je in 't hardloope. Kortom staal je hart, lönge en spiere, die je 
nog zoo dikwels noodig zal hebbe. Maak 's zomers met 'n paar van je 
beste vrinde wandelinge in de mooie parke of buite, in de omstreke van 
de stad. Da's gezond, voor lichaam en geest ! De lucht is er véél zuiver- 
der dan in de nauwe winkelstrate en je kunt er je, vrij onder elkaar, 
oefene, bevoorbeeld in 't zoo nuttige schatte van afstande. 

Vraag niet te veel avondpermissie an. Om 10 uur mot je gaan slape, 
want 's morgens is 't weer vroeg dag en 't maffe vóór 12 uur 's nachts is 
't gezondst heb ik me eens laten wijsmake. 

Ik sprak daar zooéve van 't Militair Tehuis, 't Zijn zéér mooie 
instellinge. Toen ik as milicien bij het zesde te Breda in dienst kwam, 
ware er nog geen cantines in onze kazernes en óók geen Militaire Tehuize 
of Katholieke Militaire Vereeniginge in de stad. Met beroerd weer had 
je dus maar te kiéze tusschen je stróózak of de króég ! 

Tegenwoordig heeft iedere kazerne 'n min of meer gezellig ingerichte 
cantien, waar je ook zónder 'n cent op zak, hartelik welkom bent. 

Heb je geld, dan kan je 'r voor 'n schimmetje 'n partij biljart spele 
of je drinkt er je bak „zweet" *) en eet voor de variatie eens 'nkréntebol. 
Voor liefhebbers is er zélfs 'n borrel te krijge! Nou je wéét, hóé ik over 
de alcohol denk, maar ik zèg maar, die ze gebruike wille, doen het 



tóch en krijge büite de kazerne dikwels vervalschte nog schadelikei waar 
voor hun cente, terwijl in de cantien tenminste écht spul geschonke 
wordt. Daarom ben ik tége de lui, die de jenever uit de cantines banne 
wille *). 

Het mooiste van zóó'n cantien is nog, dat je zoovéél as je eigen kas- 
telein bent. Alle winst die gemaakt wordt, komt de soldate weer ten goede. 
In de éérste plaats worde natuurlik, net as in 'n herberg, de uitgave 
voor licht, vüür, krante, bediening en 't nóódige onderhoud er van betaald, 
maar van de rest worden er feestjes, üitvoeringe en versnaperinge be- 
kostigd. 

't Verstandigste is dus om je traktementje in de cantién te vertere en 
verder bij slecht weer in de stad zijnde, 'n toevlucht te zoeke in 't Mi- 
litair Tehuis of de Katholieke Militaire Vereeniging. 

Daar gaat 't ook zéér gezellig toe ! Je kunt er léze, damme, schake, 
dominéére, biljart spele, turne enz. en 't wérkelijk as 'n sóórt militaire 
sociëteit beschouwe. 

In Indië hebbe ze nu in den laatste tijd óók van die nuttige Tehuize 
opgericht en ze zijn er een zégen voor menig jong soldaat !" 

( Wordt vervolgd). 



„'n Bak z w e e t", is de soldaten terra voor 'n kom koffie. 



') Ik óók, of men zou in èlk garnizoen het voorbeeld van den vroegeren Comman- 
dant van het XVI^ e Duitsche Armee-korps, Zijne Excellentie den Veldmaarschalk Graaf 
Haeseler, moeten volgen. Die kranige oude heer verbood eenvoudig den verkoop van 
sterken drank, op straffe van algeheele sluiting voor militairen. Nu kan in Lotharingen 
géén soldaat 'n droppel jenever of foezel meer krijgen en ze leggen er gepakt en gezakt 
marschen af van 60 K.M. en méér daagsch ! Ter navolging aanbevolen ! C. B. 

Koe Langdon zijne vrouw vond. 

Langdon was een jong advocaat, en had zich reeds eenige maanden 
geleden te New- York gevesligd, maar altijd nog wachtte hij op zijn eersten 
cliënt. Zijn raam zag uit op eene groote sombere binnenplaats, waar ver- 
scheidene groote kantoren op uitkwamen. Juist tegenover hem was dat 
van Warren Westfield, den grooten bankier, makelaar en financier. Langdon 
kon duidelijk alles zien en hooren wat daar voorviel. 

Het was op een mooien Junidag, dat Langdon voor het open raam stond 
en er over nadacht, of hij al iets nader zou gekomen zijn tot zijn eerste 
pleidooi. Eensklaps riep hij uit: „Hallo! Westfield heeft alweer eene nieuwe 
typiste. Dat is al de derde in deze maand." 

Toen ze haar hoed afzette en hare handschoenen uittrok, zag Landon 
dat het een heel lief meisje was. 

„Veel te jong en te aardig voor zoo'n ouden vrek," mompelde hij. „Nu, 
als ik mij kon veroorloven er zoo'n sieraad in mijn dienst op na te houden, 
lieve hemel, ik ben bang dat ik mijn hoofd zou verliezen." 

Langdon zette zich op de vensterbank en wachtte tot het meisje hare 



DE PRINS. 



203 



plaats voor de typewriter had ingenomen. Daarna kwam Westfield binnen, 
ging naast het meisje zitten, en begon haar brieven te dicteeren. 

Gedurende een vol uur dicteerde de bankier, en al dien tijd keek Langdon 
naar het goudblonde hoofdje, dat diep over de machine gebogen was. 

Toen leg- 



de het 
meisje met 



een 
het 



zucht 
werk 




neer, en 

Langdon 
trok zich van 
het venster 
terug. 

„Die oude 
knorrepot 
heeft niets 
geen mede- 
lijden met 
haar," brom- 
de hij, „stel 
je voor, haar 

zoo maar 
een vol uur 
brieven te 

dicteeren. 
Het is ge- 
noeg om 
ieder meisje 
doodziek te 
maken." 

's Middags 
schreef ze 
hare brieven 

over en 

Langdon 
ging aan het 
open raam 
zitten met 

een boek inde hand. Tegen den avond waren de brieven af, en keek de 
oude bankier ze na, om er zijne handteekening onder te zetten. 

Eensklaps brak de storm los. Het gezicht van den bankier betrok en 
zijne stem klonk zoo hard en scherp, dat het wel op de elfde verdieping 
verstaan kon worden, wat hij zeide. 

„Er deugt niets van," zeide hij. 
,.Je hebt er niets van begrepen. 
Wel, je bent niet geschikt voor 
deze betrekking. Niemand zou je 
ook maar een dollar per week ge- 
ven. Je brood verdienen ? Je zoudt 
er niet eens de boter voor kunnen 
verdienen." 

Daarna nam hij de brieven bij 
elkaar, verscheurde ze en wierp de 
snippers in de prullemand. 

„Die leelijke brombeer!" riep 
Langdon uit. „Ik zou wel zin heb- 
ben hem. .." 

Toen hij weer uit het raam keek, 
zag hij dat de bankier zijn hoed 
opzette en haastig wegging. Het 
blonde hoofdje boog voorover en 
Langdon zag hoe een paar tranen 
op het witte papier druppelden. 

Dit gaf den doorslag. Langdon 
sprong op en greep zijn hoed. 

„Ik zal haar nemen," riep hij 
uit. „Hij zal geen gelegenheid heb- 
ben, haar weer zoo af te snauwen." 

Hij rende de trappen af en voor 
hij nog tot bezinning was gekomen, 
stond hij al voor het kantoor van 
Warren Westfield en klopte aan. 

Een vriendelijke, welluidende stem 
antwoordde en een oogenblik later 
stond hij voor het meisje. 

„Pardon," stotterde hij, nog niet 
wetende wat te zeggen, nu hij zoo 
met de deur in huis viel. „Mijnheer 
Westfield is er niet, zie ik." 

„Neen, hij is zoo juist uitgegaan. 
Hij zal om zes uur terug zijn. Hebt 
u eene boodschap voor hem?" 

„Neen, dank u, ik kom nog wel 
eens aan. De quaestie is, dat ik 
eene typiste noodig heb en nu 
dacht ik dat mijnheer Westfield mij 
misschien zou kunnen helpen. Hij 
is een oud vriend van me," een 
wanhopige leugen — „en ik dacht — nu — " 

Hij kwam dichter bij en zag het meisje in het gelaat, waarop nog sporen 
van tranen zichtbaar waren. 

„Nu kunt u mij helpen. U zult nog wel typisten onder uw kennissen hebben." 



„Neen, ik ken er geen een," antwoordde ze. „Het spijt me dat — " 
„Dan zou u misschien van betrekking willen veranderen," begon hij, maar 
hield plotseling op, toen hij de verandering in haar gelaat bemerkte. 
„Ik dacht, dat u zei, dat mijnheer Westfield uw vriend was," hoorde hij 

haar zeggen. 
„Ik wist niet 
dat — dat 
het heel eer- 
vol was 
om — " 

„O, u moet 
mij niet ver- 
keerd begrij- 
pen," onder- 
brak Lang- 
don haar. 
„Ik wilde u 
de betrek- 
king aanbie- 
den, als u 

hier weg 
zoudt gaan. 

Mijnheer 
Westfield is 
heel lastig 
en hardvoch- 
tig, en de 

vorige 
maand heeft 
hij al drie 
goede typis- 
ten wegge- 
stuurd, die 
ik heel goed 
had kunnen 
ruiken. 



Het Militair Tehuis Koningin Wilhelmina te Koeta Radja (Atjeh) 




Een familiegroep van Sloeqi's of Arabische windhonden, (7 weken oud). 
Dit soort is waarschijnlijk bij een groot deel onzer lezers niet bekend ; de moeder van het 
nest is uit Zuid-Algiers afkomstig en werd van daar door een Fransch officier naar Frankrijk 
meegebracht; de heer Dammann, secretaris van de Ned. Sloeqi-club, die de welwillend- 
heid had, ons bovenstaande foto te zenden, nam haar in 1909 over; de vader is de beroemde 
„Kampioen Kalbl'\ eigenaar de heer Michel La Fontijn te Voorburg. — Merkwaardig is 't 
zeker, dat de jonge hondjes nog niets op hazewindhonden gelijken ; van lange dunne pooten, 
smalle snuit en opgetrokken lichaam is nog niets te zien en toch — verklaart de heer 
Dammann — worden het raszuivere windhonden. 



gebr 

Liever wilde 
ik het u 
eerst komen 
vragen, voor het weer te laat was." 

Deze uitlegging voldeed het meisje. Ze sloeg de oogen op en zag hem aan. 

„Ik heb mijn kantoor hier tegenover. Mijn naam is Harold Langdon, 

advocaat, goede familie, maar arm — vlijtig, maar met weinig praktijk. Ik 

geef 15 dollars per week — werkuren van tien tot vier uur, soms wat 

later, als er iets bijzonders is." 

Toen hij geëindigd had, zei ze 
aarzelend: 

„Ik neem de betrekking aan. Ik 
zal morgenochtend komen. Mijn- 
heer Westfield zal mij niet missen 
en dan, zou ik willen — " 

„Ja, ik zie het al," zei Langdon 
lachend, „u zoudt graag weg willen. 
Wel, ik zal u helpen. Hij is een 
oude brombeer." 

„Dat heb ik niet gezegd," zeide 
zij zich met waardigheid oprichtend. 
„Mijnheer Westfield mag nu en dan 
eens driftig zijn, maar hij is altijd 
goed voor me geweest." 

„Wat een engel!" zei Langdon 
tot zichzelf, toen hij wegging. „Een 
man te verdedigen, die haar gezegd 
heeft, dat ze nog niet eens boter 
voor haar brood zou kunnen ver- 
dienen." 

De volgende morgen brak aan 
en Langdon moest zijn uitgaven be- 
perken met 15 dollars per week en 
altijd nog liet zijn eerste pleidooi 
op zich wachten. Maar hij was een 
optimist en vroolijk ging hij naar 
zijn kantoor. Eerst toen hij binnen- 
trad en het goudblonde haar zag, 
verloor hij iets van zijn zelfvertrou- 
wen. Wat zou hij haar te doen geven ? 
Nu bewees Langdon dat hij groote 
vindingrijkheid en tegenwoordigheid 
van geest bezat, welke hem zoo goed 
te pas zouden komen. 

Gedurende een half uur lang dic- 
teerde hij gewichtige brieven aan 
cliënten, die slechts in zijne verbeel- 
ding bestonden. Hij kreeg zooveel 
belangstelling in zijn werk, dat hij 
welsprekend werd, en de bewonde- 
ring van zijne typiste opwekte. 

Eindelijk zei hij: „Dat zal voor 

vandaag wel genoeg zijn. Ik ben bang, 

dat ik u te veel werk gegeven heb. In dat geval, laat u de rest maar tot morgen." 

„O neen, ik moet mijn 15 dollars verdienen, ik zal ze vandaag afmaken." 

Toen ze klaar was, legde hij de brieven ter zijde en zei : „Ik zal ze later 

wel overlezen en onderteekencn." 



204 



DE PRINS. 



Toen ze weg was verbrandde hij de brieven en 
stopte de overblijfselen in een rooster indenvloer. 

Een week iater zeide Miss Starr zeer boos 
tegen Langdon: „U hebt mij bedrogen." 

„Bedrogen," zeide Langdon, „ik was van plan 
u alles uit te leggen." 

„Dat is niet noodig," antwoordde ze. „Ik ga 
dadelijk weg; toen ik de halfverbrande brieven 
in het rooster vond, begreep ik alles." 

„U vergist u, Miss Starr. Uw brieven waren 
uitstekend. Maar — ze waren denkbeeldig." 

„U bedoelt dat — dat — " 

„Ja, dat ik tot heden geen cliënt gehad heb, 
en dat ik geen typiste noodig had. Maar nu heb 
ik mijn eersten cliënt en wel tegen Westfield — " 

„O neen, dat moet u niet doen," viel ze hem 
ïn de rede. 

„Ge zijt de beste vrouw, die ik ooit ont- 
moette. Na alles wat hij u gezegd heeft, ver- 
dedigt u hem nog." 

„Ik dacht, dat u het wel geraden zoudt heb- 
ben. Hij is mijn vader, en ik — ik ben Laura ' 
Starr Westfield. Hij liet mij stenographie en 





Het 100-jarig bestaan van de Universiteit te 
Berlijn. — Aan deze heuglijke gebeurtenis 
heeft de Duitsche Keizer, door zijne hooge 
tegenwoordigheid en zijne zeer belangwek- 
kende redevoering, bijzondere wijding gege- 
ven. De oprichting toch van een instituut 
voor zelfstandige onderzoekingen en proe- 
ven, onafhankelijk van het Academisch on- 
derwijs, is een groote schrede voorwaarts 
op het gebied der wetenschap. — Behalve 
de Keizer waren ook getuige van het groot- 
sche herinneringsfeest de Keizerin, de Prinsen 
van den bloede, de Rijkskanselier, hoogwaar- 
digheïdsbekleeders en autoriteiten, en na- 
tuurlijk de corvpheeën van wetenschap en 
kunst. — Voor Nederland is het eene eer, 
dat Prof. Van 't Hoff, oud-hoogleeraar te Am- 
sterdam, de groote medaille van verdiensten 
voor wetenschap en het portret van den 
Keizer ontving; eveneens dat de beide hoog- 
leeraren Hugo de Vries (Amsterdam) en 
Kamerlingh Onnes (Leiden) tot doctor honoris 

causa benoemd werden. 
Foto boven: Een vorstelijke groep: Van 
links: Vorst Fürstenberg, de Keizer, Kroon- 
prins Wilhelm, Prins Joachim, Prins Oscar, 
Prins August Wilhelm. — Foto onder: De Keizer in gesprek met den Rector van de Berlijnsche Universiteit, Prof. Erich Schmidt ; Van links naar rechts: De Keizerin, Hertog Johan 
Albrecht van Mecklenburg, regent van Brunswijk, Prinses Victoria Louise, Hertogin Johan Albrecht, Rector Erich Schmidt, Minister Von Trott zu Solz, de Keizer. 



typewriten leeren en ik trachtte zijn correspondentie te voeren, toen — i 
„Ik zie het al, ik ben meer bedrogen dan u. Maar nu is alles voorbij. 



u 



dat Langdon niet langer aan zijne gewetensbezwaren dacht. 
Langdon lachte ook en kuste het goudblonde haar, hij had zijn vrouw gevonden. 




Nieuwste foto van Sigrid Arnoldson, de 
beroemde zangeres, die, te beginnen met 
25 October a.s., een serie gastvoorstellingen 
bij de Haagsche Fransche Opera zal geven. 



Toen voelde hij een zachte hand op zijn schouder. 

„Is er nog geen andere reden, waarom u mij 
aangenomen hebt," zei ze zachtjes. 

„Ja, maar die kan ik nu niet noemen," ant- 
woordde hij. „Alles is veranderd. Vroeger had ik 
u lief en hoopte uwe liefde te winnen. Maar nu — " 

„ Waarom niet ? Omdat ik gemaakt heb, dat u 
uw eersten cliënt verloren hebt ?" 

Ze lachte en bloosde en zag er zoo lief uit, 



















* 




















:;;-• "'gm^" 










i 


'v' 


A 








*%> 






^k 4f 






ImM 


i- 






* 




kM 




y^K^s 


WM*- 


MT 


uÊSk 

■ ■ ■ f 

m ~2 


9/ ' jfHJSI 
ca 




H'^glJ 


^M 




W: 


'>. 




, 


f 


/3 














E . 












i* 














■-'. • 




Tooneeltje uit „Het Muzikantenkind" van Jarno, een alleraardigste operette, 
welke bepaald repertoire zal houden. De opvoering door het gezelschap van het 
Rembrandt-theater is in alle opzichten goed. De lieve muziek en de leuke tekst 
komen er ten volle tot hun recht. — Van links naar rechts: Vigeveno (de School- 
meester), Mevr. Buderman (Wezel), Kreeft (Haydn) en De Vos (Salemon). 



Het Concert- en ^Theater-bureau M. ]. de Haan 
te Den Haag, schijnt in dit seizoen uitsluitend 
kunstenaars met een wereldnaam te engageeren. 
Na Sarah Bernhardt komt het met Agnes Sorma, 
de groote Duitsche tragédienne, ook wel ge- 
noemd „de Duitsche Sarah''. Zij treedt op met 
het gezelschap van het Neues Schauspielhaus 
te Berlijn in „Das Concert" en „Monna 
Vanna". 20 Oct. Utrecht — 21 Amsterdam — 
22 Rotterdam — 23 Groningen — 24 Den Haag — 
25 Arnhem — 26 Maastricht — 27 Nijmegen — 
30 Haarlem — 1 Nov. Hilversum — 2 Nov. 
Leiden. In dit seizoen belooft de heer De 
Haan ons nog — na Mischa Elman en Mes- 
schaert RÖntgen — o. a. Kathleen Parlow, 
George Enesco, Gertrude Peppercom, Julia 
Culp, Tïily Koenen, Agnes Nicholls, Hamilton 
Havty, enz enz. 



DE PRINS 




Een werk met hindernissen te Delfzijl. — Wij brengen hierboven in beeld de 3-mastschoener van 7 M. breedte, die ten aanschouwe van een talrijk, belangstellend publiek, op 
zijn kant gelegd moest worden, om door de 6 M. smalle doorvaartwijdte van de brug achter de werf te kunnen varen. Tengevolge van de ontwikkeling van den scheepsbouw heeft 
zich reeds langen tijd de noodzakelijkheid van brugverbreeding doen gevoelen ; men mag verwachten, dat na dit geval de verbetering spoedig zal komen. — De foto werd genomen 

tijdens het schip onder de brug zat. 



De Internationale Voetbalwedstrijd te Kleef. — Overwinning der Hollanders 







Van links naar 
rechts: Beeuw- 
kes, Van Ley- 

den, Lutjens, 
Boerdam, Van 

Berckel, 
Francken, Van 
Dijk, De Korver 
(capt.), Thomee- 

Welcker, De 
Wolf, 7. v. d. 

Berg (grens- 
rechter). 



Met 2—1 heeft 
ons elftal na 
eenspannenden 
strijd de zege 
bevochten op de Duitsche sportbroeders 



Een zeer critiek oogenblik voor het Duitsche doel. 
duidelijk is opnieuw gebleken, dat de sche naburen prachtig spel gaven; na den uitslag heerschte zeer 



Hollandsche 
jongens door 
actieve voorbe- 
reiding en trai- 
ning zich met 
de buitenlan- 
ders uitstekend 
kunnen meten ; 
de tweenieuwe- 
lingen in het 
Nederlandsche 
elftal hebben 
schitterend bij- 
gedragen tot het 
behaalde suc- 
ces ; erkend 
moet worden, 
dat onze Duit- 
groote geestdrift. 




Het College van B. en W. te Rotterdam. — Het zal ongetwijfeld velen lezers aangenaam zijn de beeltenis van de mannen te zien, die het Dagelijksch Bestuur van de bloeiende, 
tweede koopstad des Rijks vormen. — Foto van links naar rechts: Mr. A. H. J. Heinsius, Gemeente-secretaris; Mr. de Jong, Wethouder Burgerlijken Stand; Mr. j. Rombach, 
Wethouder van Onderwijs ; Burgemeester Mr. A. R. Zimmerman ; de heeren D. H. Havelaar, Wethouder der Bedrijven ; B. J. Gerritson, Wethouder van Financiën en 

C. van Dorp, Wethouder van Publieke Werken. 



206 



DE f R 1 N S. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„Trek een beetje lichter japon aan," verzocht mevrouw Boucher. „Die 
zwarte staat u in 't geheel niet. Ik ben een ijdel, oud mensch en zie verbazend 
graag mooie kleeren en vroolijke gezichten. Dat hoort bij de jeugd. Over 
een uur wordt er gegeten en doorgaans met goeden eetlust. Hoort ge, daar 
sta ik op !" 

En werkelijk, het smaakte Hortense vandaag veel beter dan sedert langen 
tijd. Ze zat zoo prettig aan de sierlijk gedekte tafel in de gezellige kamer 
met de vele oude kopergravuren, de blauwe Delftsche borden aan de 
wanden en de blijdschap van de oude dame, toen zij bijna van elk gerecht 
tweemaal nam, was onbeschrijfelijk. 

De avond ging zeer gezellig voorbij. Mevrouw Boucher breide en liet 
Hortense afwisselend voorlezen en praten. Het jonge meisje stond verbaasd 
over de uitgebreide kennis der oude dame, voor wie geen gebied der 
literatuur vreemd scheen te zijn. 

Toen zij eindelijk tegen elf uur het hoofd in de witte kussens van haar 
ledikant drukte, overviel haar een gevoel van vredig welbehagen. Voor het 
eerst dacht zij zonder bitterheid aan het verleden en met een schemerende 
hoop aan de toekomst. 

Deze kalme stemming bleef. Met grooten ijver trachtte Hortense zich in 
het haar zoo ongewone leven te schikken en Marie in zorgzaamheid voor 
de oude dame te overtreffen. Eerst mislukte haar natuurlijk veel. Daar 
mevrouw Boucher echter een prettig humeur bezat en Hortense's on- 
handigheden meer van den grappigen kant bekeek, moest deze zelf 
medelachen en het duurde niet lang, of zij had er reeds uitstekend slag 
van, 's morgens de koffie met melk, 's middags de sterke mokka en 
J s avonds een smakelijk kopje thee te bereiden. De bloemen in de vazen 
en potten werden steeds op tijd begoten en het dikke huishoudboek 
bijgehouden. Zij was door de natuur met zooveel talenten -en prakti- 
schen zin begaafd, dat mevrouw Boucher steeds verzekerde, dat men 
Hortense maar eenmaal iets behoefde te wijzen of zij kon het al beter 
dan de leermeester zelf. 

De liefdevolle bewondering en oprechte dankbaarheid der oude dame 
deed Hortense's gewond hart en gekrenkten trots zeer goed. Voor het eerst 
in haar leven begon zij voor iemand te zorgen, zich beslist noodzakelijk te 
gevoelen en dat gaf aan al haar ongewone bezigheden een eigenaardige 
bekoring. Als Marie op bezoek kwam, hield zij zich dikwijls jaloersch over 
de teedere liefde tusschen haar grootmoeder en Hortense, en niemand was 
gelukkiger dan de oude mevrouw als zij hare donkerlokkige aangenomen 
dochter links en haar blond kleinkind rechts van zich had zitten en beiden 
haar om strijd wilden bedienen. 

Maar hoewel Marie bij zulke bezoeken een groote vroolijkheid aan den 
dag legde en levendig van alle feesten aan het hof vertelde, bemerkte het 
liefdevolle oog der grootmoeder toch zeer goed, dat haar kleindochter haar 
een vroolijkheid toonde, welke zij in werkelijkheid niet bezat. 

„Marie bevalt mij niet," zei zij hoofdschuddend na zulk een bezoek. „Zij 
is altijd opgewonden en vroolijk, maar nooit kinderlijk blij. Ik vrees, dat 
de kleine dwaas bezig is, zich het leven te bederven. Philippe Bourgoing 
bemint haar. Het is een flink man, maar zij hangt nog altijd aan dien 
deugniet Galanti." 

Zij zuchtte diep en gaf een nijdig rukje aan haar kapje. 

Hortense bracht het verschoven kapsel weer in orde. „Mevrouw Boucher, 
Marie bemint baron Bourgoing ook. Dat heeft zij mij bekend." 

„Doet zij dat? En tegen haar oude grootmoeder ontkent zij het hard- 
nekkig," antwoordde zij blijkbaar tevreden. „Dat zal ik Bourgoing ver- 
tellen, als hij weer hier komt. Tot nu toe heb ik hem ermee getroost, 
dat Marie nog wat jong was om te weten wat zij wilde, en dat zij ook nog 
te zeer aan haar betrekking bij de keizerin gehecht was." 

„O, de arme Marie is in een vreeselijken toestand. Die Galanti houdt haar 
vast, dreigt haar opzien aan 't hof te veroorzaken en maakt haar voortdu- 
rend bang met zijn brieven." 

De hartstochtelijke, donkere oogen van de oude dame fonkelden van 
opwinding. „Mijn huis mag hij niet meer betreden. Dat is zijn geluk. Ik 
was in staat hem wat aan te doen, alleen om daardoor mijn kleine Marie 
te bevrijden." 

„Maar mevrouw Boucher, zoudt u zoo boos kunnen zijn?" 

„Ja zeker — wie niet goed haten kan, die kan ook niet goed liefhebben. 
En wanneer iemand een mij dierbaar wezen kwaad wil doen, dien haat 
ik — dat beken ik gerust." 

„Weet u, wat ik in uw plaats deed, mevrouw?" 

„Nu?" 

„Ik sprak ronduit met baron Bourgoing en zei hem de gansche waarheid. 
Marie durft dat niet." 

De oude dame dacht een poosje na. Daarna gaf zij Hortense gelijk. En 
besluit en uitvoering stond bij mevrouw Boucher steeds op hetzelfde blad. 
Nog in hetzelfde uur ging er een brief naar Philippe Bourgoing, waarin zij 
hem verzocht, haar den volgenden dag te komen bezoeken. 

Precies op de minuut af liet Bourgoing zich bij haar aandienen. Hij bracht 
haar de groeten van Marie over en vroeg dan met hoopvollen glans in zijn 
mooie oogen, of hij het voorrecht, heden bij de grootmoeder van zijn in 



stilte aangebeden Marie geroepen te zijn, gunstig voor zich mocht uit- 
leggen. 

„Ja en neen, beste baron." De oude dame keek hem vriendelijk aan. 
„Mijn kleindochter weet niet, dat ik u uitgenoodigd heb en moet dat ook 
niet te weten komen. Want wij zullen tegen die kleine blonde dwarskop in 
de Tuileriën samenspannen en Marie uit het net bevrijden, waarin ze zich 
steeds verder vastwerkt. Mijn kleindochter beantwoordt uw liefde, baron." 

„Werkelijk? Waarom pijnigt ze me dan zoo lang?" 

Mevrouw Boucher boog het hoofd, hief het echter dadelijk weer 
moedig op en vertelde den baron, die in gespannen aandacht luisterde, de 
geheele ongelukkige verlovingsgeschiedenis van haar kleindochter, haar eigen 
afkeer van Galanti, de Ieelijke verdenking, die zij tegen hem koesterde. 
Ten slotte beklaagde zij zich bitter over haar machteloosheid tegenover 
Galanti, daar zij niet flink durfde opkomen tegen zijn weigering om Marie 
haar woord terug te geven, uit vrees daardoor Marie's naam te bena- 
deelen. 

Bourgoing stond versteld. Op het eerste oogenblik gevoelde hij een bittere 
teleurstelling. Marie was dus verloofd! Sedert jaren was zij in 't geheim 
aan een man gebonden, met wien zij gecorrespondeerd, dien zij vermoedelijk 
dikwijls ontmoet had. Een helder licht ging hem plotseling over de zonderlinge 
geschiedenis in het park van Fontainebleau op. De arme prins Pionpion 
werd dus ten onrechte verdacht? Nu, diens zondenregister was zonder dat 
toch al lang genoeg; bij hem kwam het op iets meer of minder niet aan. 
Maar Marie, die lieve Marie, op wier kinderlijke onschuld hij alle eeden 
zou gezworen hebben. 

„Mevrouw, ik zal alles doen, om u en uw kleindochter van dienst te 
zijn," beloofde hij eindelijk met onvaste stem. 

Mevrouw Boucher merkte zijn innerlijken strijd en begreep de reden 
van zijn teleurstelling. „Marie was bijna nog een kind, toen zij Galanti 
leerde kennen," zuchtte zij. „Zij is een romantisch kopje, Galanti's mooie 
woorden over de onderdrukking van Italië, zijn gloeiende vaderlandsliefde 
troffen haar. O, wat heb ik geredeneerd en gewaarschuwd ! Nu zal zij het 
eindelijk wel ingezien hebben, wat achter hem steekt." 

„Deze Galanti moet zeer teruggetrokken leven. Ik herinner mij ten minste 
niet, zijn naam ergens gehoord te hebben," zei Bourgoing nadenkend. 

„Ja, hij leeft geheel op zichzelf en is slechts met zijn hersenschimmen 
bezig," antwoordde mevrouw Boucher. „Hij en zijn partijgenooten willen 
Italië bevrijden. Waarom zij nu juist Parijs uitzoeken voor hun samen- 
zweringen weet ik niet. Ik geloof, dat de chef der politie Pietri korte metten 
met hem zou maken, als hij op hem opmerkzaam gemaakt werd. Wij hebben 
genoeg onruststokers in Frankrijk en hebben er geen buitenlandsche bij 
noodig." 

„Als men niets tegen Galanti bewijzen kan, is het moeilijk tegen hem 
op te treden." 

„Dubbel moeilijk, omdat bij een huiszoeking of bij een inhechtenisneming 
zijn papieren, dus ook Marie's brieven, in de handen der politie zouden 
vallen. Dat moet vermeden worden. Hij moet alles vrijwillig teruggeven. 
Gebruik dat, wat ik u zoo even zei, als een bedreiging voor 't geval hij 
weigert. Anders moeten wij Pietri toch in 't vertrouwen nemen. Er moet 
wat gebeuren en wel zoo spoedig mogelijk." 

„Morgen vroeg al zoek ik Galanti op. Mag ik hem zeggen, dat het op 
uw last geschiedt, mevrouw?" 

„Zeg hem, wat u wilt — laat alleen Marie er niets van merken." 

„Zij zal niets hooren. Maar veroorloof mij, mijn vriend Saint-Arnaud op 
de hoogte te brengen. Bij zulk een gesprek is een getuige noodig." 

„Daaraan dachten Hortense en ik ook reeds." 

Baron Bourgoing stond op. Mevrouw Boucher legde haar hand op zijn 
arm. „Aan uw gevoelens voor mijn kleine Marie heeft mijn bekentenis toch 
niets veranderd?" vroeg zij. 

Bourgoing schudde het hoofd. „Mijn liefde voor Marie is onwankelbaar. 
Ik dank u voor uw openhartigheid, mevrouw." 

Hoofdstuk XVII. 

Slechts met behulp der politie gelukte het Bourgoing Galanti's adres te 
weten te komen, daar hij er Marie Boucher niet naar vragen mocht. Galanti 
woonde sedert eenigen tijd bij een zekere madame Renard in de Montpellier 
straat in de wijk Montparnasse, werd hem verteld. Hij leefde geheel voor 
zichzelf, ging met niemand om, zoover de politie bekend was. Ongunstigs 
wist men van hem niet. Dat was alles, wat Bourgoing hoorde en dat leek 
niet erg verdacht. Misschien was Galanti slechts een onschuldig heethoofd, 
wiens geheele energie in een paar vurige, republikeinsche redevoeringen 
opging en beoordeelde mevrouw Boucher in haar begrijpelijke verontwaardiging 
hem veel te hard. Nu, hij zou hem persoonlijk leeren kennen en zich dan 
een eigen oordeel vormen. 

Saint-Arnaud was dadelijk bereid zijn vriend te vergezellen; zij kozen 
een vrijen dag voor hun onderneming en trokken donkere burgerkleeren 
aan, om niet op te vallen. 

„Het beste is, dat we ons in 't geheel niet laten aandienen," zei Saint- 
Arnaud, toen zij na een langen tocht door hun tot nu toe onbekende 
gedeelten der stad, voor het aangeduide huis stonden en naar de smalle 
ramen van de tweede verdieping omhoog keken. 

Zij gingen de steile trap op en trokken aan de bel, waarboven een 
visitekaartje hing met den naam „Madame Renard". 

Een klein schuifraampje werd omhoog geschoven, een donker oog keek 
door de ronde glasruit. Daarna werd de deur geopend. Blijkbaar was het 
de vrouw des huizes zelf, want op haar tamelijk verward donker haar, stond 
geen dienstbodenkapje. 

„Komen de heeren op mijn advertentie?" vroeg zij dadelijk, nog eer 
Saint-Arnaud of Bourgoing tijd vonden, een vraag tot haar te richten. De 
kamers zijn helaas reeds verhuurd. Een heer nam ze alle drie. Hij betaalt 
echter bij den dag, dus denk ik, dat hij niet lang zal blijven." 



D E ' P R I N S. 



207 



„Wij komen niet, om kamers te huren, doch om den heer Galanti te 
spreken," onderbrak Bourgoing den woordenvloed van de spraakzame 
dame. 

„Mijnheer is al op. Dus krijgt hij werkelijk eens bezoek. Dat is nog niet 
gebeurd, zoolang hij bij mij woont. Uitgaan doet hij ook hoogst zelden. 
Wat een leven voor een knappen, jongen heer ! Ik denk dikwijls, het is 
hier boven bij mijnheer Galanti niet goed pluis. Hemel — dat zou verschrik- 
kelijk zijn! Ik ben een alleenstaande vrouw en met de politie wil ik 
niets te doen hebben." 

„II schijnt scherp te zien! De arme Galanti is inderdaad een beetje 
menschenschuw," zei Saint- Arnaud. „Wij vreezen, dat hij ons zelfs zal 
afwijzen. Wees zoo goed, hem alleen te zeggen, dat twee heeren hem over 
een dringende zaak wenschen te spreken." 

„Het spijt ons zeer, dat we u moeten lastig vallen," voegde Bourgoing 
er met een welwillend lachje aan toe. 

Deze beleefdheid deed hem madame Renard's hart geheel winnen. „O, 
het is volstrekt geen moeite," verzekerde zij. 

Het vriendelijk lachje, dat bij deze woorden om haar mond speelde, 
moest zeer verleidelijk zijn. Met een gracieuse beweging sloeg zij den sleep 
van haar ochtendjapon over haar arm en klopte aan een deur aan het 
einde van de gang. Een doffe mannenstem riep een ongeduldige vraag terug 
en madame Renard diende het bezoek aan. Een oogenblik scheen Galanti 
te aarzelen, daarna riep hij, dat de heeren konden komen. 

Saint-Arnaud klopte aan de aangeduide deur en dadelijk daarop stonden 
zij beiden voor Galanti, die hen met verbazing, schrik en ontsteltenis 
in het gelaat zag. Hij had bij madame Renard's aandiening zeker ver- 




De oude Troonzaal in het „Palais du Luxembourg" te Parijs. 
Onze foto geeft een indruk van de weelde en de praal, waarmede deze zaal is ingericht ; de ceremoniën hadden plaats met verblindenden 
luister en schitterend ook waren de feesten, die er gehouden werden. — De vergrootte en gewijzigde Oranjerie bevat thans het „Musée du 
Luxembourg", met een verzameling van kunstwerken van levende meesters ; in den regel blijven de werken een 10-tal jaren na den dood ge- 
ëxposeerd om dan over te gaan naar het „Louvre" of naar een ander museum — Men vindt in den catalogus pi. m. 300 schilderijen, 70 etsen, 
teekeningen en aquarellen, een aantal prachtige beeldhouwwerken vermeld, verdeeld over 11 zalen, terwijl voor de stukken van buitenlandsche 
kunstenaars afzonderlijke ruimten gereserveerd zijn. — De „lardin du Luxembourg", de eenige in Parijs overgebleven tuin in Renaissance-stijl, 
wordt druk bezocht bij de mil. concerten en biedt een heerlijke promenade met aanblik op standbeelden, monumentale allegorische groepen enz. 



wacht, Orsini en zijn bondgenooten voor zich te zien. 

Daarom beschouwde hij Saint-Arnaud's hem geheel vreemde en Bourgoing's 
hem slechts vluchtig bekende gezicht nu wel niet zonder wantrouwen, maar 
toch met een zeker gevoel van vrees. Zijn stem klonk echter rustig, toen 
hij, na de buiging van de heeren kort beantwoord te hebben, vroeg : 

„Mag ik verzoeken, mij het doel van uw bezoek mee te deelen, daar ik 
niet de eer heb, u persoonlijk te kennen?" Saint-Arnaud en Bourgoing 
noemden hun namen. Galanti wendde zich, opzettelijk Bourgoing's blik 
vermijdend, tot Saint-Arnaud en verzocht hem plaats te nemen. 

Maar ondanks deze afwijzende houding, waarin Bourgoing dadelijk de 
geheime vijandschap vermoedde, deed deze toch het woord, terwijl Saint- 
Arnaud voorloopig slechts als toehoorder fungeerde. 

„Wij komen op last van mevrouw Boucher," begon Bourgoing. 

Galanti schrok. Dat had hij blijkbaar niet verwacht. „Op last van mevrouw 
Boucher?" herhaalde hij langzaam. Hij sloeg de oogen neer en scheen het ver- 
bleekte patroon van het kleed te bestudeeren. „Wat verlangt mevrouw 
Boucher van mij ?" 

„Zij wenscht, dat u ons de brieven afgeeft, die u van haar kleindochter 
bezit. Mevrouw wil, dat elke betrekking tusschen u en de jonge dame voor 
goed wordt afgebroken." 

Nu richtte Galanti zich op. Zijn groote, zwarte oogen waren fonkelend 
van haat op Bourgoing gericht. 

„Mevrouw Boucher verzoekt u, mijnheer, aan dit verlangen onmiddellijk 
te voldoen." 

„En met welk recht?" vroeg Galanti. „Ik ben met mejuffrouw Boucher 
verloofd. Alleen zij zelf zou zoo iets van mij kunnen eischen." 



„Mejuffrouw Boucher is minderjarig en staat onder voogdij van haar 
grootmoeder," viel Saint-Arnaud in. 

„Mevrouw is dus volkomen gerechtigd, in deze zaak voor haar kleindochter 
op te treden." 

„Binnen enkele maanden reeds is Marie meerderjarig en van de tirannie 
harer grootmoeder bevrijd," antwoordde Galanti kort. „Tot zoolang moeten 
wij volhouden. Niets zal mij bewegen, de brieven van mijn verloofde af 
te geven." 

„Mejuffrouw Boucher is uw verloofde niet meer," riep Bourgoing heftig. 
„U moogt de jonge dame tot de onvoorzichtigheid verlokt hebben met u 
te correspondeeren, maar een verloving is slechts met toestemming der 
ouders of voogden geldig." 

„Mevrouw Boucher ontving mij vroeger als de verloofde harer klein- 
dochter." 

„Heeft u echter nu het huis verboden, omdat zij inzag, dat zij een groote 
dwaling beging door aan de zaak niet dadelijk een einde te maken." 

„De oude dame gaf zich ook moeite genoeg, Marie tot een verbreking 
van onze verloving over te halen, maar zij houdt zich even onwankelbaar 
aan mij, als ik aan haar. En dat zullen wij blijven doen, ondanks de intriges 
dezer grootmoeder." 

„U vergist u," viel Bourgoing uit. „Mejuffrouw Boucher wenscht vurig 
haar overijlde handeling goed te maken en geheel met u te breken. Zij 
durft u dit echter niet zelf mede te deelen. Ik doe het dus nu uitdrukkelijk 
in haar naam. Geef mij de brieven vrijwillig over, want u zult inzien, dat 
u deze dame onmogelijk tegen haar wil aan u kunt verbinden." 

„Men heeft Marie misschien in den laatsten tijd tegen mij opgezet, 

maar ik zal alle lastertongen 
tot zwijgen brengen." 

„Ik weet werkelijk niet, wie 
u zou hebben kunnen belas- 
teren, mijnheer," nam Saint- 
Arnaud nu het woord, daar 
hij bang was, dat Bourgoing 
zich te driftig maakte. „Ü 
waart ons allen tot nu toe 
geheel vreemd, dus konden 
wij werkelijk niet tegen u in- 
trigeeren." 

„Er zijn verschillende ma- 
nieren om iemand van een 
ander te vervreemden," ant- 
woordde Galanti met een don- 
keren blik op Bourgoing. 

„Wanneer u hiermede wilt 
te kennen geven, dat ik naar 
de liefde van mejuffrouw 
Boucher ding, dan hebt u 
volkomen gelijk," zei Bour- 
going ronduit. „Zoo is het in- 
derdaad." 

„En dat durft u mij in 
't gezicht zeggen, mij, den 
verloofde?" stiet Galanti uit. 
„Ja, dat durf ik, omdat ik 
van Ma'ie's liefde zeker ben, 
en omdat ik weet, dat zij voor 
u geen liefde, doch slechts 
vrees koestert." 

„Hoor dan mijn laatste 
woord," zei Galanti, bleek 
van toorn. „Nooit geef ik 
Marie's brieven terug, nooit 
geef ik haar het woord terug, 
al zou ze er mij op de knieën 
om smeeken." 

„Er zullen nog wel mid- 
delen gevonden worden, u 
daartoe te dwingen, mijnheer. Ik begrijp uw wrevel, maar u zult toch een 
meisje, dat een verbintenis met u niet wenscht, niet met geweld aan u 
verbinden! Overigens staat Marie Boucher onder machtige bescherming." 
„Onder de uwe, mijnheer de stalmeester?" 

„Ook onder de mijne — ja. Maar ook zonder mij, zou het Hunne 
Majesteiten niet moeilijk vallen, hun voorlezeres van een haar lastig vallend 
persoon te bevrijden. Wij willen echter graag deze zaak in der minne 
schikken, eer wij andere maatregelen nemen. Daarom vraag ik nogmaals: 
wilt u de brieven afgeven en mij beloven, Marie Boucher niet meer lastig 
te vallen?" 
„Neen." 

„Nu, goedschiks zal dit dus niet gebeuren?" 

Bourgoing stond op. Saint-Arnaud volgde zijn voorbeeld, terwijl Galanti, 
achterover geleund op zijn canapé bleef zitten. 

„Wees dan zoo goed nog een oogenblik te luisteren, naar wat wij u verder 
te zeggen hebben." Bourgoing kwam vlak bij de canapé en sprak op ge- 
dempten, maar scherpen toon, terwijl hij zijn blik onafgewend op Galanti had 
gericht: „Mijnheer, uwe ideeën zijn aan de Parijsche politie niet onbekend." 
„Welnu, ik dacht dat gedachten niet strafbaar waren." 
„Gedachten plegen in daden omgezet te woiden — en wat daaruit ontstaat, 
dat hebben we hier reeds bitter genoeg moeten ervaren." 

„Mijn gedachten houden zich slechts met mijn vaderland, niet met Frankrijk 
bezig." 

„Mij is gezegd, dat er een groote geheime Bond onder de oproerige 
elementen van alle landen bestaat," wierp Saint-Arnaud in 't midden. 

( Wordt vervolgd). 



208 



DE PRINS. 



De burgemeester van Grave, 

de heer W. J. M. C. Friesen, 

herdenkt 22 dezer zijn 25-jarige 
ambtsvervulling ; de gemeente- 
naren zullen hem ongetwijfeld 
doen blijken, hoezeer zijn wer- 
ken en streven in het belang 





In het zuiden van Frankrijk 
is de vorige week overleden, op 
ongeveer 60-jarigen leeftijd, Prof. 
Dr. M. Treilb, oud-directeur van 
het Departement van Landbouw 
in Ned.-Indië ; bij zijn vertrek 
uit Oost-Indië hebben wij zijn 




W. ]. M. C. Friesen. 

der gemeente erkend en gewaar- 
deerd wordt. 



Het onlangs onthulde Monument, ter eere van de nagedachtenis van Dr. 7. G. Mezger te Domburg. 
Wij achten een herplaatsing van deze foto gewenscht om te doen uitkomen, dat de heer L. J. van Voort- 
huijsen, lid van de Provinciale Staten van Zeeland, burgemeester van Domburg, Eere-voorzitter en secre- 
taris van het comité, het loffelijk initiatief tot oprichting van een gedenkteeken heeft genomen, dat deze 
magistraat namens den Groothertog van Mecklenburg— Schwerin een krans daarbij neerlegde en het mo- 
nument voor de gemeente aanvaardde. — Dr. Mezger was sedert 1889 bij Domburg gevestigd. 



Prof. Dr. M. Treub. t 



De heer K. Blom, burgemeester 
van de gemeente Warmenhuizen, hoopt 
26 October zijn zilveren ambtsjubileum te 
herdenken ; door de burgerij zal den be- 
minden 
magi- 
straat, 
die 
veel 
goeds 
heeft 
helpen 

tot 
stand 
bren- 
gen, 
een pas- 
sende 
hulde 

ge- 
bracht 
worden 
op zijn 

feest- 
dag. — 
Een vrouw, van wie men wel kan zeg- 
gen, dat zij tot aan haar jongsten snik ijdel 
is gebleven, is de hertogin van Buckingham, 
die, toen zij op sterven lag, Austis, den heraut, bij zich liet komen en hem alle bevelen 
gaf, opdat de begrafenisplechtigheid zoo schitterend mogelijk zou zijn. Zij was zeer bang, 
dat zij zou sterven, vóór alle toebereidselen gereed waren, en vroeg : 

„Waarom willen zij mij de kist niet zenden ? Ik zou haar zoo gaarne eens zien, 
ook al ontbreken er de handvaten en kwasten nog aan." 





K. Blom. 



Het van St. -Petersburg komende, met hout geladen stoomschip „Hugin", dat tenge- 
volge van het zware weer niet minder dan 24 graden slagzij had, wegens het verschui- 
ven van de deklading ; met bijzondere voorzorgs-maatregelen werd het vaartuig verhaald 
naar de Maashaven te Rotterdam, wijl gevreesd werd, dat het zou omslaan ; onze foto 
doet duidelijk zien, dat die vrees niet ongewettigd was. 



portret op onze voorpagina ge- 
plaatst en in een bijschrift op 
zijne buitengewone verdiensten 
het volle licht doen schijnen. Het 
is te betreuren, dat de eminente geleerde 
ons zóó kort na zijne pensionneering is 
komen te ontvallen. 

In 

Adriaan 
van 
Oordt, 

die de 

vorige 

week 

te 

Bussum 

op 

45" 
jarigen 
leeftijd 
over- 
leed, 
is 

een 
man 
van 
bijzon- 
dere letterkundige beteekenis heengegaan ; 
zijne twee groote historische romans zijn 
„Irmenloo" (1896) en „Warhold", die ge- 
tuigen van zeer ernstige bronnenstudie, van groot schrijftalent en van frissche, levendige 
beschrijvingskunst ; van zijne drama's in verzen is eenige jaren geleden Floris V in den 
Hollandschen Schouwburg te Amsterdam opgevoerd. — 

Hechten wij ons niet te zeer aan het aardsche goed, want wij allen liggen onder de 
sterftewet, en de sterftewet is tevens de onteigeningswet. 




Adriaan van Oordt. t 




Foto) „De Hagespelers", onder leiding van Eduard Verkade, ..cjben als eerste - in dit seizoen op het repertoire genomen: Joy, {A. J. W. de Veer. 

een spel op het thema „ik", naar het Engelsch van Golsworthy. Overal in de provincie waar zij dit stuk opvoerden — de Amsterdammers krijgen het niet vóór 22 dezer te zien — 

genoot het veel bijval en werd het spel der optredende artisten en meer in het bijzonder dat van Mej. Pine Delder (Molly) en Mej. Sophie Hermse CJoy), deze laatste een nieuweling 

bij het gezelschap, ten zeerste geprezen. Van links naar rechts: Rienk Brouwer (Ernest Blunt), Madeleine Berger (Letty), Betsy de Vries van Berkel (Mrs. Hope), Pine Belder 

(Molly), Hetty Beek (Miss Beech), Hermann Schwab (Kolonel Hope), Sophie Hermse (Joy), Alex Frank (Dick Merton), Eduard Verkade (Maurice Lever). 



October 29 



1910 




pe 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




■ 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers / 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7\ 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



, f 5.00 
i „ 6.— 
. „ 9.— 







PROF. J. H. VAN 'T HOFF. 

Hoogleeraar aan de Universiteit te Berlijn. (Zie het artikel op blz. 212) 



2 ro 



DE PRINS, 




Önxe 17 de ~£euwscfie Schilders. 

Frans van Mieris, de Oude (1635-1 681). 

|en vroolijke Frans blijkbaar, 
want met zijn intieme vrienden 
Jan Steen, Lievens, Adriaen de 
Vos was hij stamgast van de 
kroeg en niet zelden kwam hij 
's avonds een beetje meer dan „légèremenl 
e'mu" thuis ; hij behoorde tot de gelukkigen 
die in trek waren, hunne stukken goed 
betaald zagen en zelfs in gunst stonden bij 
hertogen en adellijke personen. Frans van 
Mieris, geboren te Leiden, was de zoon van 
een goudsmid en diamantslijper en stam- 
vader van verscheidene begaafde kunste- 
naars; zijn eerste onderricht ontving hij 
van den glasschilder en teekenaar Abraham 
Torenvliet en van Abraham van der Tempel, 
maar zijn eigenlijke leidsman op het artisten- 
pad, was Gerard Dou, wiens trant hij in 
het algemeen volgde. — Frans van Mieris 
toonde zich een uitmuntend teekenaar en 
wist in zijn stukken — meestal kleine 
paneelen, geestig opgezet, — een warmen 
toon, frissene, zachte kleuren en gedempte 
belichting te leggen, waardoor zij het oog 
aangenaam aandoen; hij werd zeer geap- 
precieerd en verdiende veel geld. De Groot- 
hertog van Toscane kwam hem bezoeken 
en deed herhaaldelijk bestellingen bij hem; 
Aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk 
betaalde hem ƒ2500 voor een stuk en 
trachtte hem over te halen naar Weenen 
te komen, maar 't schijnt, dat zijne vrouw 
te zeer aan haar geboortegrond gehecht 
was, om voor dat aanlokkelijk en vereerend aan- 
bod te zwichten. In zijne werken bewondert men 
de fraaie en natuurlijke schildering van fluweel, 
satijn, bont en andere stoffen evenzeer als de 
zuiverheid en fijnheid van uitbeelding van het 
hoofdthema. — Hij liet bij zijn dood twee zoons, 
Jan en Willem na, eveneens schilders van talent ; 
den rang dien de vader in de Hollandsche schil- 
derkunst inneemt, bereikten zij evenwel niet. 

2)e Overeenkomst 

door E. PHILIPS OPPENHEIM. 

Na een afwezigheid van tien jaren keerde 
Lord Chelsom heden terug. De bedienden ston- 





Frans van Mieris, de Oude. — „Portret van den schilder zelf en van diens 
echtgenoote Curina van der Cock", Mauritshuis. 



Frans van Mieris, de Oude. 
„De ontsnapte Vogel", Rijksmuseum. 

den en haie geschaard, toen de eigenaar van het 
kasteel Chelsom en het halve graafschap, de hal 
betrad. Zijn onverwachte komst had hen verrast. 
Ze hadden gehoord dat hij ziek was, maar of- 
schoon hij misschien wat bleek zag, had hij niet 
het voorkomen van een patiënt. 

„Het doet mij genoegen u allen te zien," 
sprak de Lord en toen tot den hofmeester : „Zend 
mij dadelijk een whisky-soda in de studeerkamer 
en zet straks de thee klaar. Er is hier weinig ver- 
anderd, zie ik." 

„Wij hebben getracht uw bevelen zoo goed 
mogelijk uit te voeren, mylord. U is toch zeker 
van plan eenigen tijd hier te blijven?" 

„Ik hoop het, Reynolds, maar de mensch 
wikt en God beschikt. Nu gauw de whisky-soda, 
en Iaat nie- 
mand mij 
storen tot 
het tijd is 
om mij voor 
het middag- 
maal te klee 
den." 

Al hadden 
de tien jaren 
den hertog 
menige diepe 
lijn in het 
gezicht ge- 
groefd, het 
landschap, 
dat zich van 
uit het raam 
van de stu- 
deerkamer 
aan zijn blik 
vertoonde, 
had weinig 
verandering 
ondergaan. 
De statige 
oude boo- 

men, de 
zacht golven- 
de korenvel- 
den, de tuin 
vol rozen, 
waaruit de 
gonzende 
bijen de 
honig zogen, 
hadden een 
vreedzame 
uitwerking 



op den man, die van de eene plaats naar 
de andere was getrokken om afleiding te 
zoeken voor zijn sombere gedachten. 

Hij bleef lang naar buiten staren en zijn 
oogen verloren hun harde, rustelooze uit- 
drukking; een heerlijk gevoel van „thuis- 
zijn" kwam over hem, misschien zou hij 
hier zijn gemoedsrust terugvinden. 

Na het middagmaal zei hij tot Reynolds : 
„Ik ga naar de bibliotheek; waarschijn- 
lijk komt er vanavond iemand om mij te 
spreken." 

„Moet ik dus ieder binnenlaten, die naar 
u vraagt, mylord ?" 

De hertog aarzelde ; hij had gehoopt den 
naam niet behoeven te noemen. 

„Neen, alleen Sir James Verinder," zei hij. 
Aan het open raam dronk hij langzaam 
zijn koffie uit en keek naar het in scheme- 
ring gehulde landschap, totdat de duisternis 
was ingevallen. Toen bracht Reynolds, ge- 
volgd door een paar bedienden, de kaarsen 
binnen, en even later kondigde hij aan : 
„Sir James Verinder". 

Het was een lange, zwaar gebouwde, 
blonde man met blozend gelaat, een rijke 
grondbezitter en buurman van Lord Chel- 
som. De hertog stond langzaam op en 
Reynolds verdween zonder op te merken 
dat de twee mannen geen beweging maak- 
ten om elkaar te begroeten. 

„Dus je bent op tijd gearriveerd, Chel- 
som," merkte Verinder op, „precies op tijd, 
op den dag af." 

De hertog keek hem aan, hard en koud 
en haalde licht de schouders op. „Waar- 
om niet?" 

„Had ge mij verwacht ?" vroeg Verinder. 
„Ja natuurlijk, en als je vanavond niet ge- 
komen was, zou ik naar jou toegegaan zijn." 

Ze zwegen. Verinder scheen slecht op zijn ge- 
mak. Hij wierp zich ongevraagd in een fauteuil neer. 
„Ik heb den dokter getopt, zie je," merkte 
hij aan. 

„Het is de vraag of je anderen ook niet ge- 
fopt hebt." 

Verinder knikte onverschillig. „Ik dacht wel, dat 
je mij een dergelijke beschuldiging naar het hoofd 
zou werpen, maar wat ik je tien jaren geleden 
gezegd heb is woord voor woord waar. „Ge 
kunt nog één, hoogstens twee jaren leven," zei 
Dr. Hamlin tegen mij." 

„Ja, ja, dat weet ik," merkte de hertog on- 
geduldig aan, „maar sedert zijn tien jaren voorbij 




Frans van Mieris, de Oude. 
„Heer en Dame", Rijksmuseum. 



DE PRINS. 
Doopplechtigheid bij Negers in Castle Hayne. N. C. New Hanover County U. S. A. 



211 




De stoet doopelingen komt onder bege- 
leiding van familieleden, vrienden en 
kennissen naar den oever van de „Cape 
Fair River" ; de predikant, de kerkeraad 
en autoriteiten openen den stoet ; bij de 
rivier aangekomen, leest de predikant hat 
doopformulier voor, dat gevolgd wordt 
door een klaagzang ; daarna wordt hun 
op de beteekenis der onderdompeling 
bij den doop gewezen ; vervolgens wordt 
een gewijd lied aangeheven, gevolgd door 
de voorlezing van de formulieren ; ten 
slotte begeleidt de geestelijke hen naar de 
plek in de rivier ; hij herinnert hen aan hun 
verleden en brengt hun onder het oog dat 
zij na de onde dompeling Christenen 
zijn. — Foto links : Op onze foto ziet men 
aan het hoofd van de tweede groep den 



gegaan en gedurende dien tijd heb 
ik mij aan onze overeenkomst ge 



houden en in het buitenland gereisd." 

„Wachtend tot ik opstappen zou, hè?" viel Verinder onnatuurlijk lachend in. 

„Ja, want ik kan niet zeggen dat je de wereld ooit tot sieraad hebt gestrekt." 

Verinder stond op en keek naar buiten. „Och, daarover zullen we het 
wel nooit eens worden, maar ik moet toegeven dat je wel eenige reden 
hebt om onvoldaan te zijn." 

„Ik wil je nog even herinneren aan de voorwaarden van onze overeen- 
komst," vervolgde Chelsom. „We waren beiden betrokken in een dier groote 
levensquaesties — een dier tragische momenten, die de vriendschap in haat 
doet verkeeren — het oogenblik toen je ontdekte dat je vrouw en ik elkaar 
liefhadden en ik — dat je haar slecht behandelde. Duelleeren konden we 
niet en termen tot echtscheiding waren niet aanwezig. Toen vertelde je mij 
in het geheim dat je dokter je nog hoogstens één a twee jaren leven toe- 
schreef en we kwamen overeen dat ik buitenslands zou gaan tot je dood, met 
een uitersten termijn van tien jaren en dat was maar goed ook, anders zou ik 
levenslang verbannen zijn geweest. Dat je nog in leven bent, Verinder, in weer- 
wil van deze feiten, bewijst dat je je niet aan de voorwaarden hebt gehouden." 

Verinder stak een sigarette op. „Ik ben verleden week weer bij Dr. Hamlin 
geweest, die verklaarde dat er een wonder aan mij geschied moest zijn." 

„Een wonder of niet," antwoordde de hertog, „de jaren zijn om, en wat 
ben je nu van plan te doen?" 

„Ik weet het werkelijk niet, ik kan toch niet helpen dat ik nog in leven 
ben? Wat het andere gedeelte van mijn belofte betreft, die ben ik nage- 
komen. Ik heb mijn best gedaan goed voor Constance te zijn. Het is 



kerkebediende ; de hulp van dezen is 
meermalen noodig gebleken, omdat vrou- 
wen en meisjes vóór en na de formali- 
teit vaak zeer zenuwachtig zijn. — toto 
onder : De helper houdt de shawl gereed, 
om die onmiddellijk na den doop om te 
leggen ; een van de vrouwen, op onze foto 
uitgebeeld, onder den indruk van het 
oogenblik, is werkzaam bij eenige Hol- 
landers ter plaatse. — Foto rechts: De 
predikant veegt de vrouw het water van 
het gezicht; na deze hulp volgt een kort 
gebed ; de kerkeknecht wikkelt haar dan 
in een shawl en brengt haar aan den 
oever, waar allen zich na den doop ver- 
eenigen. Nadat een loflied gezongen is, 
begeven ze zich naar de naburige wo- 
ningen, om van kleeding te verwisselen. 



natuurlijk hard voor je, maar on- 
der de gegeven omstandigheden 



voel ik mij niet geroepen een eind aan mijn leven te maken, hoe onwelkom 
mijn tegenwoordigheid je ook moge zijn." 

„Dan rust die taak, vrees ik, op mij." 

„Dan zou je even ver zijn, als wanneer je mij overwonnen had in een 
duel, je zou dan toch wettelijk verhinderd worden de vruchten te plukken 
van je overwinning." 

„Maar je begrijpt toch dat onze overeenkomst nu geheel ten einde is wat 
Constance betreft." 

Weer een sti'te. Reynolds stond voor hen. „Mylord," kondigde hij aan, 
„hier is Lady Verinder, die u wenscht te spreken." 

Verinder ging naar de deur, maar de hertog hield hem bedaard tegen 
en fluisterde hem iets toe. 

„Goed," zei hij, „zooals je verkiest; ik zal u alleen laten," en hij ging 
door de geopende deur den tuin in. 

Lady Verinder trad binnen en Reynolds verwijderde zich. Glimlachend 
stak de hertog haar beide handen toe. 

„En ik dacht nog wel," zei hij zacht, „dat al mijn hartstocht dood in 
mij was, Constance. Je bent weinig veranderd, wat zie je er nog jong en 
meisjesachtig uit. En ik," vervolgde hij bitter — „kijk mij eens aan." 

„Voor mij zijt ge nog dezelfde, die mij tien jaren geleden verliet. Toen 
ik hoorde dat je op weg naar huis waart, zei ik James dat ik hierheen 
zou gaan. Hij is mij vóór geweest Zeg mij wat er tusschen jullie is voor- 
gevallen." 

„Heel weinig," zei de hertog, „er was geen tijd voor." 




De luchtreis van onzen kloeken landgenoot-aviateur Henri Wijnmalen en zijn mede-passagier Dufour, in den Farman-tweedekker, van Parijs naar Brussel en terug. 
Het mag zeker wel een der stoutste en schitterendste vluchten genoemd worden, die tot nu zijn ondernomen en te meer is die onze aandacht en belangstelling waard, wijl ze 
volbracht werd door een Nederlander; 't ging om den uitgeloofden prijs van 100.000 frs., bestemd voor den aviateur, die vóór Januari 1911 in den kortsten tijd bovengenoemd 
traject zou afgelegd hebben met een passagier. — Wijnmalen vloog in 5 uur 31 minuten van Parijs naar Brussel ; de terugreis inbegrepen deed hij er 28 uur 36 minuten over. — 
De tijd zal leeren of hem de 100.000 frs. zal worden toegekend. — Onze foto werd genomen even voor zijne nederdaling te Issy-les-Moulineaux, waar hij geestdriftig ontvangen werd. 



212 



DE PRINS. 



% 




iW 



.J 



„Is hij ver- De „dirigé- 

trokken?" able", door 

,,Ja." 2 motoren 

„Francis, van ro P.K. 

ik ben hier bewogen, 

gekomen oin was 228 voet 

te hooren lang, de 
welke over- grootste dia- 
eenkomst je meter was 
met mijn 52 voet; de 
man gesloten inhoud was 
hebt, hij 10000 kub. 
heeft er mij M. ; de red- 
nooit over dingboot 
gesproken." had proviand 

„Je hebt voor eeD 
het recht maand. — 
alles te we- De 52-jarige 
ten," zei hij. Wellman, 
„Weet je had 5 mede- 
nog dien passagiers in 
morgen, toen 2ijn schip 
je man ont- „America" ; 
dekte dat allen zijn ge- 
wij elkaar red en opge- 

üefhad- nomen door 

den?" de „Trent". 




Wijnmalen's luchtvaart Parijs— Brussel en terug. De huldi- 
ging van onzen kloeken landgenoot-aviateur Henri Wijn- 
malen, te Parijs, na zijn stoute vlucht in zijn Farman- 
tweedekker, van Parijs naar Brussel, vice-versa. 

„Zeker, ik herinner mij alles nog precies. We stonden 
samen in de serre. Je hadt mijn hand genomen, je bukte je 
en kuste mij op het voorhoofd, toen Verinder verscheen." 

„Ik ging met hem naar de bibliotheek, zooals je weet, en 
vertelde hem, dat ik je liefhad." 

„Toen kwam hij bij mij," viel ze in, „en vroeg mij of ik 
je liefde beantwoordde en ik deelde hem de waarheid mee." 

„Daarna kwam hij bij mij terug," vervolgde de Hertog, hij 
was bij een dokter geweest, een specialiteit die hem onderzocht 
en een hartkwaal geconstateerd had. Hij kon nog hoogstens 
twee jaren leven en stelde mij voor het land te verlaten tot 
zijn dood. Ik stemde toe onder voorwaarde dat ik in elk 
geval na tien jaren terug zou keeren om jou op te eischen. 
Die tien jaren zijn vandaag om." 

„En nu — wat ben je van plan nu te doen?" 

„Levend of dood, eer of schande kunnen mij niet deren, 
wanneer jij ze maar met mij kunt deelen." 

„James moet gelogen hebben," zei ze. „Hij is geen dag 
ziek geweest al dien tijd. Het was alles bedrog." 

„Hedrog of niet," zei Chelsom vastbesloten, „ik wil niet 
langer wachten." 

Ze strekte haar armen wr'd uit. „Francis, tien jaren lang 
heb ik alleen aan jou gedacht en mijn man nog des te meer leeren haten door zijn 
schandelijke handelwijze jegens mij." 

Plotseling schrokken ze op. Ze hoorden iets zwaars neervallen in den tuin, gevolgd 
door een half gesmoorden zucht. Chelsom ging naar het terras. 

„Hij heeft voor luistervink gespeeld," riep hij. wijzend naar de op den grond uitgestrekte 
gedaante. Constance snelde hem voorbij en voelde zijn pols. Hij ijlde 
naar haar toe en beschouwde aandachtig het gezicht van den man, 
dien hij beschuldigd had. Het was vaalbleek en het bloed gutste uit 
een wonde in zijn borst. 

„Hij heeft alles gehoord," fluisterde ze. 

De Hertog staarde naar zijn vijand. „Het is laat," zei hij ernstig, 
„maar hij heeft zich aan onze overeenkomst gehouden. Hij is dood." 




Gaby Deslys, de bekoorlijke varieté-artiste, die, naar 
beweerd werd, in relatie stond tot den jongen ont- 
troonden koning Emanuel van Portugal. 



Walter Wellman en zijn bestuurbare luchtballon „America", 
boven den Atlantischen Oceaan. 

frof. 3. H- van 't Xoff. 

(Bij de voorplaat). 

Deze groote geleerde heeft onlangs, ter eere van het 100- 
jarig bestaan van de Berlijnsche Universiteit, weer nieuwe 
lauweren ingeoogst; niet alleen werd hij begiftigd met de 
groote gouden medaille van verdienste, maar de Duitsche 
Keizer schonk hem als blijk van waardeering zijn portret. 
Van 't Hoff is Nederlander van geboorte, beroemd buiten 
zoowel als binnen het grondgebied van Europa, groot gewor- 
den door zijn strengen studiezin, door zijne energie, door 
zijn wetenschappelijke onderzoekingen en ontdekkingen. Ai 
heeit hij zich in den vreemde gevestigd, wij mogen ons toch 
op zijn naam beroemen. 

Geboren in 1852 te Rotterdam, studeerde hij eerst aan de 
toenmalige Polytechnische School te Delft, waar hij in 1871 
het examen aflegde als technoloog, vervolgens te Leiden, te 
Bonn, te Utrecht en Parijs; in 1874 gepromoveerd, werd hij 
in 1876 leeraar aan 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht, in 
1877 lector en in 1878 hoogleeraar in de scheikunde aan de 
Amsterdamsche Hoogeschool, waar hij werkzaam bleef tot 
1896, in welk jaar hij naar de Universiteit te Berlijn overging. 
Grondlegger van de stereochemie, in 1875 in het Fransch 
uitgegeven onder den titel: „La chimie dans Pespace", heeft 
hij nieuwe banen geopend voor de wetenschap. In 1904 benoemde de geneeskundige 
faculteit van de Universiteit te Utrecht hem tot doctor honoris causa in de geneeskunde; 
in 1901 werd hem de Nobelprijs toegekend voor scheikunde; hij is voorts eerelid en lid 
van onderscheidene geleerde genootschappen en zijn borst is versierd met verschillende 
hooge ordeteekenen, o. a. het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw. 



"Walter Wellman's mislukte luchtvaart 
over den Atlantischen Oceaan. 

Bijna elke week brengf ons nieuwe verrassingen over tochten door 
het luchtruim; bestuurbare ballons en vliegmachines wedijveren met 
elkaar in durf en onversaagdheid. — Ditmaal moge de poging om 
met een bestuurbaar luchtschip van de Vereenigde Staten van Noord- 
Amerika naar Europa's vasteland te reizen, niet geslaagd zijn, onge- 
twijfeld zal de groote tocht vroeg of laat met succes bekroond worden. 





Na de omwenteling in Portugal. — Gelukkig is de rust 
na de woelige gebeurtenissen 'in de eerste Octoberweek 
niet meer verstoord geworden; het is te hopen, dat het 
voorloopige republikeinsche bewind de natie zal weten 
te leiden op den weg naar vreedzame ontwikkeling. 
Foto rechts: De nieuwe regeering, samengesteld als volgt: 
Theophile Braga, president ; Bernardino Machado, Buiten- 
landsche Zaken; Alphonse Costa, Justitie; Antonio José 
Almeida, Binnenl. Zaken ; Antonio Luiz Gomez, Publieke 
Werken. — Foto links: De ex-koninq Emanuel van Por- 
tugal in zijn rijtuig, door eene menigte omstuwd, van het 
huis van den gouverneur te Gibraltar, naarde plaats van 
inscheping rijdende, om met zijne moeder in het Britsche 
koninklijke jacht „Victoria and Albert" naar Wood Norton 
in Engeland te vertrekken, waar de hertog van Orleans 
hun gastvrijheid verleent. — Onze foto laat duidelijk zien, 
dat het gelaat van den onttroonden vorst de sporen van 
smartelijke emotie draagt. 



DE PRINS. 



.2 13 




Mevr. ]acoba Dresden— D'hont. 

Frl. Hedwig Voltz, de eerste zan- 
geres van het operette-gezelschap, 
Dir. Hans Edmund (zie ook laatste 
bladz.), beschikt over alle kwaliteiten, 
welke haar emplooi vereischt. Haar 
stem is krachtig en zeer mooi van dank 






haar 
spel 
wel- 
door- 
dacht 
en los 
en haar 
uiterlijk bijzonder aantrekkelijk 



Mej. Annie Slothauber. 

& f h. Kelly. 

1870-1910. 



Wie als zijn meening uitspreekt, 
dat Kelly, de populaire Kelly van Prot, 
on- 
- der 



Frl. Hedwig Voltz als Zigeuner- 
knaap in „Der Rodelzigeuner '. 



1903, thans in een oud heerenhuis, Overtoom 
365, een gasthuis voor on- en minvermogenden, 
mannen en vrouwen van alle gezindten, exploiteert. 
Door belangrijke geschenken is zij in het bezit 
van een prachtig terrein, grenzende aan het 
Vondelpark; daarop moet nu een in alle op- 
zichten voldoend gasthuis verrijzen. Het eere- 
comité staat onder presidium van Mevr. Roel — 
Bfsse De Vos van Steenwijk. De namen der HH. 
solisten zijn: Joh. Hoes, S. MinkenhofF, J. Schil- 
derman, H. Bakker en F. H. van Duinen ; die der 
dames-solisten vindt men onder hare foto's vermeld. 



Voor een menschlievend doel 1 

Dinsdag 8 Nov a.s. wordt in het Paleis voor Volksvlijt 
de komische opera „Donna Diana" van Von Reznicek 
opgevoerd, onder leiding van Anton Averkamp. Be- 
kende Ned. zangers en zangeressen treden op als 
solisteD, leden van het Amst. a-capello-koor en van 
de ■ Wagner-vereeniging vormen het koor, voor het 
instrumentale 
gedeelte zorgt 
het concert- 
gebouw-or- 
kest. De op- 
brengst van 
deze voor- 
stelling komt 
ten goede aan 
het Gasthuis 
■van de Ned. 
Ver. tegen 

vallende 
ziekte, welke 
vereen iging, 
opgericht in 




al z'n 
colle- 
ga's 
komie- 
ken, 

zijns gelijke niet heeft, kan gerust op de algemeene 
instemming rekenen van de talloos velen, die om Kelly 
naar den Frascati-schouwburg gaan. 

Keily's spel — eigenlijk te eenvoudig, te onge- 
dwongen en te natuurlijk, te waar, om de gedachte 
aan „spelen" bij den toeschouwer gaande te houden — 
z'n spreken en z'n luisteren, z'n stem en z'n lach, 
z'n ooiijk gelaat en z'n guitige oogen, z'n typische loop, 
z'n mimiek .... kortom, alles is even apart aan hem. 
Kelly is eenig! Om deze reden en omdat hij 

talent heeft 
en in nauw- 
gezetheid uit- 
munt en, on- 
danks al zijn 
succes, be- 
scheiden 
blijft, en zelfs 
aan de flauw- 
ste Fransche- 
klucht-rol al- 
tijd iets 
nieuws, jol igs 

en eigens 
weet bij te 
zetten, zoo- 
dat ze een 




Frl. Hedwig Voltz, in wandeltoilet. 



een lachsucces-rol wordt en om nog 
tal van andere deugden, geniet hij een popu- 
lariteit als slechts weinigen zijner kunstbroeders 
hier te lande. 

Dat het hem dus aan blijken van sympathie 
enz, niet zal ontbreken op zijn 40-jarig tooneel- 
jubelfeest, hetwelk hij 2 November a.s. in den 
Fiascati-schouwburg hoopt te vieren, is even zeker, 
als dat de commissie, die zich tot zijn vrienden 
en bewonderaars heeft gewend, om bijdragen voor 
een hem aan te bieden huldeblijk, naar wensch 
zal slagen. G. B. 



7. Ph. Kelly met vrouw en kroost thuis. 




,. A msterd. Hartjesdag" 
tekst van Kelly (1895). 



Kreeft en Kelly, 

in „Prinses Colombine" 

Kelly in eenige rollen uit den ouden tijd. 



Vader Izaak, 
in „Tricoche en Cacolet 



214 



DE PRINS. 



Een nog onbekend 2) i e r. 

Van den heer J. C. Baggelaar te Tak-Tak, een Hollandsche nederzetting 
op Nieuw-Guinea, heeft Artis een tot nog toe onbekend dier ten geschenke 

ontvangen. Het 
behoort tot de 

zonderlinge 
groep der mie- 
renegels, die met 
de vogelbekdie- 
ren de laagste 

zoogdier-orde 
vormen. Deze 

eigenaardige 
diersoorten, ver- 
moedelijk noe: 
heden ten 
levende 
over- 
blijfse- 
len van 
oervor- 
men, ver- 
toonen als groot- 
ste merkwaar- 
digheid wel de 
eigenschap, dat 
ze niet zooals 
alle zoogdieren, zonder onderscheid, een jong ter wereld brengen, doch evenals 
vogels en kruipende dieren, een ei leggen, dat door hen in een uit een bij- 
zondere huidplooi gevormden broedbuidel wordt medegedragen en uitgebroed. 
De mierenegels zijn dus, evenals de vogelbekdieren, eierleggende 
zoogdieren; ook zij broeden hun klein rond ei in een buidel uit en 
zoogen later hun uit het ei geboren jong. De mieren egels ontleenen hun 
naam aan het feit, dat ze in hoofdzaak van mieren leven en tusschen 
hunne haren stevige stekels dragen. 

Met hun lange, kleverige tong, die in een buisvormig, slechts even 
aan de voorzijde openend snuitje geborgen ligt, werken ze de mieren be- 
hendig naar binnen, evenals de bekende miereneter dit doet. 

Ook op aardwormen zijn ze blijkbaar verzot, althans de nieuwe Artis-logé 
zuigt deze beweeglijke dieren gretig door zijn snuffelend snuitje naar binnen. De 
directeur van het genootschap is thans bezig de zeldzame aanwinst nader 
te onderzoeken en als nieuwe of reeds bestaande soort definitief te bepalen. 

Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 
XV. 




en as ze nog eens d'r mond ope doen, dan blère ze meestal zulke afge- 
zaagde zóutelooze straatmoppe, dat je er naar van wordt. Nee hoor, dan 
kunne de Moffe dat béter ! 

Ik heb ze dikwels in Indië gehoord en fijn, dat verzeker ik je ! Die lui 
zinge van af d'r prilste jeugd mooie liedere an hun Vaderland en Keizer 
gewijd, en ook 
pittige sol date- 
en matrozelied- 
jes, die, vooral 
as ze behóórlik 
vierstemmig ge- 
zonge worden, 
'n militair zoo 
innig góéd kunne 
doen ! 

Wat drommel, 
waarom kunne 




ons 
óók 



Mierenegel in Artis. — (Zie tekst). 



Kangoeroe in Artis. 
Het hierboven gereproduceerde exemplaar behoort tot 
een klein en zeldzaam soort uit Nieuw-Guinea afkomstig 
en heeft in vergelijking met de andere Kangoeroe-soorten 
een weinig ontwikkelden staart, op de punt waarvan het 
dier bij het voortbewegen steunt ; deze merkwaardige 
eigenschap is tot nu toe bij geen enkel ander soort dezer 
interessante dieren waargenomen. 



ze dat bij 
in Holland 

niet ? ! 

Zijn wij niet 
minstens even 

vaderlandlie- 
vend as de beste 
Duitscher ? Zijn 
wij soms niet 
trotsch op ons 

roemrijk verleje, op onze helde te land en ter zee, op onze taal, onze 
vrijhede en rechte ? En dwéépe wij niet met ons geliefd Vorstenhuis ? 'k Zou 
meene van ja en geen sikkepitje minder dan de Duitschers, maar we zijn 
nu éénmaal wat saai en stug, wat wanhopig kalm uitgevalle, snap je ? 

As 't 'r op ankomt, ja, dan bréékt bij ons 't ijs óók wel los, dat is genög 
bekend, maar de gróóte massa van ons volk weet zich dan niét te uite, 
kent géén behoorlik lied, om an z'n gevoel eens lucht te geve ! 
Waarom leere ze de schoolkindere bij 't zangonderwijs niet in de 
allereerste plaats onze mooie volksliedere, as daar zijn : het oude 
Wilhelmus, het Wien Neerlandsch bloed, Wij leven 
vrij, 't Is plicht dat iedere jongen, In naam van 
Oranje doe open de poort, Gij schitterende kleuren, 
Piet Hein, Ze zeggen er is een prinses in 't land! 
enz. enz., en dan góéd vierstemmig en alle couplette uit 't hóófd zinge. 
Ook bij Léger en Vlóót most er wat méér werk gemaakt worde van 

't zingen. As men 
telkens bij 't poets- 
onderricht van de 
rekrute op 'n 
schoolbord met 
krijt 'n soldatenlied 
schreef en de jonge 
manschappe dat 
nét zoo lang liet 
zinge, tot ze 't van 
buite kende, dan 
zonwe ze bij de 
marsche, naar en 
van 't oefeningster- 
rein, al héél gauw 
'n flinke répertoire 
hebbe, die zé later 
met gróót verlof 

mee naar huis 
brachte. Al héél 
gauw zouwe dan 
de broertjes en 
zusjes ze óók gaan 
zinge en binne tien 
jaar ware we nét 
zoo ver as in 
Duitschland, waar 
'n ieder, soldaat of 
burger, groot of 
klein, arm of rijk, 
ze kent, de ver- 
schillende regi- 
mentsliedere en 
ze bij de korpsen 
dus alléén nog 
maar, volgens de 
regele van de kunst, 
dat wil zeggen, 
vierstemmig, 
motte worde inge- 
studeerd. Ik heb 
in Indië verschil- 
lende van die Re- 
en joele en fluite ! — De Hollanders zijn anders niks zangerig uitgevalle gimentsliedere door onze Duitsche k'loniale hoore zinge en ik kan je 



„Wat je onder 
dienst vooral be- 
valle zal, Jan," ging 
de majoor voort, 
„is de vróólike on- 
bezorgde geest, die 
er hetrscht. 

Kom je in 'n 
kazerne of kamp 
of wel op 'n oor- 
logsschip, stééds 
hoor je er fluite, 
jóele en zinge, ja 
zélfs in de kast 
galme de opgeslote 
boosdoeners nog 
't hoogste lied uit. 
Al die manne en 
jongens zijn zieltjes 
zonder zorg ! Ze 
wete héél goed, 
dat ze alles op hun 
tijd krijge, hun ète, 
hun kléére, hun 
dekking en al is 
de soldatestand 'n 
armóéïge stand, al 
zal je héüsch on- 
der dienst niet veel 
cente overlegge, al 
wordt 'n soldaat 
nóóit 'n man in 
bótiis, hij kent ook 
géén zorge, géén 
slapelooze nachte, 
zooas je dat zélfs 
bij de fijnste po- 
letieke wél er eens 
hebbe kan. Van- 
daar dus dat zinge 




De smalle ingang van de Vijzelstraat te Amsterdam, tusschen Singel en Reguliersdwarsstraat. — Door een aantal bewoners of 
eigenaars van perceelen is aan den gemeenteraad een adres gezonden, waarin gewezen wordt op den zeer gevaarlijken toestand 
ter plaatse voor de voetgangers, tengevolge van het buitengewoon drukke verkeer van trams en andere voertuigen ; dit gedeelte van 
den grooten verbindingsweg tusschen het centrum der stad en het zuiderkwartier is nauwelijks 7 M. breed, de trottoirs zijn zeer 

smal, zoodat inderdaad spoedige verbetering gewenscht is. 



DE PRINS. 



21; 




Bovenstaande zeer fraaie foto stelt voor: De Waterval bij de halte Toentang der Ned.-Ind. Spoorweg-Maatschappij, gelegen in de Residentie Semarang, pi. m. 7 paal (10','i K.M.) 
van Salatiga (Java) ; — deze nederstorting wordt dienstbaar gemaakt voor een krachtstation van de Alg. Ned.-Ind. Electr. Mij., waardoor Semarang en andere plaatsen in het genot 

zullen komen van electrische verlichting, electrische vervoermiddelen enz. 



verzékere, dat ze me héél wat beter beviele as bevoorbeeld ons : h e t 
zesde regiment gaat nóóit verlore, f a 1 d e r al d er i e r e, 
falderalderiere! op de krijgshaftige wijs van 't beroemde Neder- 
landsche lied : Alle eendjes zwemme in 't water! 

Wat donderdag nog toe, as ik rijk was, zou 'k prémie's uitlove voor 
soldatenhedere op bekende pakkende marschwijze en dan liet ik die 
drukke en gratis in 't Leger verspreide. 

Is er nou niemand, die dat in ons Holland eens anpakt ? We hebbe 
toch dichters en componiste bij de vléét en ook léér- en dienstplicht en 
kunne dus al héél gemakkelik komme, tot wat ze in de krante zoo deftig 
noeme : Veredeling van den volkszang!" 

De bewerker van deze Gedenkschriften wil hier 'n oogenblik de 
ontboezemingen van vriend Bootsma onderbreken. 

De „majoor" behandelt toch 'n onderwerp, dat hèm, als verzamelaar van 
den bekenden Liederbundel „voor Janmaat en Soldaat" , bijzonder ter harte 
gaat, en daar één dezer dagen bij de firma N. J. Boon te Amsterdam, 
Uitgeefster van „De Prins", een nieuwe gehéél omgewerkte druk van zijn 
bundeltje het licht zal zien en als 't Oranje Boekje voor Janmaat 
en Soldaat voor School en Volk in 'n goedkoope en 
duurdere uitgave in den handel wordt gebracht, zoo wil de bewerker 
éénige woorden van hem zélf aan deze „Gedenkschriften" toevoe- 
gen en zal hij majoor Bootsma nu verder maar kalm laten voortmopperen 
over 't gemis van „behóórlike liederen", die toch tijdens z'n gesprek met 
Jan, ten huize van bootsman Krul, wel dégelik reeds bestonden en tóén 
al bij Leger en Vloot algemeen gezongen werden. 

De „majoor" wist dit blijkbaar niet, vandaar zijn boosheid ! 

In 't volgende nummer van De Prins dus éérst een en ander over de 
geschiedenis van „voor janmaat en Soldaat"! ( Wordt vervolgd). 

Verlos ons van den Eooze. 

Schets van Mrs. HUNGERFORD. 

Dr. Jasper Marlowe stond voor het raam van zijn spreekkamer. Het grauwe, 
buiige weer was in overeenstemming met zijn gedachten en de kamer, waarin 
hij zich bevond, somber als hij zelf. Het tapijt was versleten en de meubels 
waren oud en vaal. 

Jasper's handen balden zich in wanhopig verzet tegen het noodlot. 

In zijn jeugd had hij zich een groot huis met tuin gedroomd en een 
drukke praktijk ; maar al gauw zag hij zich in naam en fortuin voorbij- 
gestreefd door zijn collega's en hij moest zich tevreden stellen met een 
kleine woning in een armoedig gedeelte van Londen. Deels door tegen- 



spoed, deels door zijn goedhartigheid, waardoor hij zich telkens opnieuw 
liet verleiden een streep te halen door de rekening van minder gegoede 
patiënten, werd hij met schulden beladen. Maar nu werd hij bedreigd door 
de grootste ramp van alles : Alison was ziek. — Alison, zijn vrouw, die 
hem steeds opgebeurd, moedig terzijde gestaan, liefgehad had met onwan- 
kelbare trouw — en niets kon haar redden, behalve een geneesmiddel, 
dat buiten zijn bereik lag — een verblijf in een warm klimaat. Hoe kon 
de dokter, die haar onderzocht had, hem zulk een dwazen raad geven ? 
Een bittere trek wrong zich om zijn mond toen hij terugdacht aan zijn 
woorden : „Slechts één ding kan uw vrouw nog redden, Mr. Marlowe, ze 
moet den winter buiten Engeland doorbrengen in het zonnige zuiden, en 
anders — " Sir Matthew Brent had de schouders opgehaald. 

De bedoeling was maar al te duidelijk. Alison zou sterven en hij kon 
niets doen — niets — enkel uit gebrek aan geld, terwijl zoovele anderen 
zich in weelde baadden. Immers nog dienzelfden morgen aan het ontbijt 
had hij het volgende bericht in de courant gelezen : „Mrs. Friedenberg, 
de vrouw van Mr. Septimus Friedenberg, is van plan den winter in het zuiden 
door te brengen, op raad van Sir Matthew Brent. Naar we vernemen heeft 
Mr. Friedenberg voor dit doel een mooie villa voor haar gehuurd in een 
beschut gedeelte van Cannes." 

Sir Matthew Brent had dus aan de vrouw van den millionnair den- 
zelfden raad gegeven als aan zijn kleine Alison ! Maar terwijl het haar 
onmogelijk was dien raad op te volgen, was het voor Mrs. Friedenberg 
iets, dat met het grootste gemak uitgevoerd kon worden. 

Moedeloos ging hij voor zijn bureau zitten en terwijl hij daar zat, kwam 
het verleden hem voor den geest. Hij zag een zonnigen heuvel voor zich 
oprijzen en aan den voet daarvan een tuin vol bloemen. En in dien tuin 
had Alison haar oogen naar hem opgeheven, op den dag dat hij haar 
gevraagd had zijn vrouw te willen worden. O ! wat had hij zich gelukkig 
gevoeld, toen ze hem met bevende stem had toegefluisterd : „Dan zal ik 
altijd bij je zijn — tot de dood ons scheidt !" 

Op dien zonnigen zomerdag had de dood hun heel ver weg geschenen, 
doch nu — lag Alison bleek en vermoeid in hun armoedige slaapkamer, 
en hij kon niets voor haar doen. Met moeite bedwong hij den snik, die 
hem naar de keel rees en begon, om zijn gedachten af te leiden, werk- 
tuigelijk de brieven in te zien, die de post hem had gebracht. Er waren 
er drie. De eerste was van den volgenden inhoud : 
Mijnheer ! 

Hiernevens een cheque van £ ioo voor het Kinderziekenhuis, waarvan 
u secretaris zijt. Ik heb het verslag gelezen en stel groot belang in de 
onderneming. Ik wensch mijn naam echter niet in de courant bekend ge- 
maakt te zien. Wees zoo goed mij de ontvangst van het geld per brief- 
kaart te melden. Hoogachtend 

K. Muggridge. 



2IÓ 






DE PRINS. 




Het Stadhuis met zijn sierlijken toren. 



Ik wensch mijn naam niet in de courant bekend 
gemaakt te zien ! Niemand behalve hij zou dus weten 
voor welk doel Mr. Muggridge de cheque had ge- 
zonden en £ ioo zou ruimschoots voldoende zijn 
om Alison naar het zuiden te zenden. Het papiertje 
lag in zijn hand; hij keek er naar met vreemden 
blik. Toen nam hij pen en inkt, en zette met be- 
vende hand zijn handteekening aan den achterkant. 
Zóó, dat was in orde. Er stak toch geen kwaad in, 
hij wilde het geld enkel leenen. Later .... zou hij 
het terugbetalen .... en in dit geval heiligde het 
doel het middel. Nu hoefde hij alleen nog maar de 
cheque naarde Bank te zenden. Koortsachtig schreefhij: 
Mijnheer ! 
Wees zoo goed ingesloten cheque op mijn rekening te crediteeren. Hoogachtend, 

Jasper Marlowe. 

Eensklaps werd zijn bleek gezicht vuurrood van schaamte. Hoe zou hij ooit Alison weer in de 
oogen durven zien, als hij — een oneerlijke daad bedreven had. „Pas op je zelf, naar lichaam 
en z i e [ — vooral je ziel." — Deze woorden, die Alison hem eens had geschreven, stonden hem 
nu als met vurige letteis voor oogen. Zonder zich te bedenken, schreef hij een ander briefje aan 
de Bank, waarin hij verzocht de ingesloten cheque te crediteeren op rekening van het Kinderzie- 
kenhuis. — Toen hij de rest van de correspondentie nazag, las hij een der brieven een paar maal over. 

„Groote Hemel! Heb dank.... de uitkomst!" prevelde hij. Hij nam den brief nogmaals op en las : 

200 Wimpole Street, London, 8 Nov. 

Zeer geachte Dr. Jasper Marlowe. 

Mr. Friedenberg, de echtgenoot van mijn 
patiënte, wenscht zijn vrouw behandeld te 
zien door een inwonend geneesheer, geduren- 
de haar verblijf in Cannes. Ik ben zoo vrij 
geweest uw naam op te geven. En daar de 
door hem gehuurde villa heel groot is, zou 
het Mrs. Friedenberg genoegen doen, zoo 
uw vrouw u wilde vergezellen. Gij zoudt dan 
samen een vleugel van het gebouw kunnen 
bewonen. Het huis is gelegen in een be- 




Het huis der Tempeliers. 



schut, zonnig gedeelte van Can- 
nes. Ik hoop dus dat gij bei- 
den het voorstel van Mr. Frie- 
denberg zult aannemen. 
Hoogachtend 

Matthew Brent. 

Oud- Zierikzee. 

Zierikzee is hoogst waarschijn- 
lijk de oudste stad in Zeeland ; 
in het begin van de 15de eeuw 
werd zij in het Hanzever- 
bond opgenomen en op de reede heerschte groote bedrijvigheid. — Maar be- 
halve door de visscherij, de scheepvaart en den handel, bloeide Zierikzee reeds 
vroeg door de „zoutnering". — Van de monumentale historische gebouwen 
noemen wij in de eerste plaats den Sint-Lievenmonstertoren, een reusachtig 
bouwwerk van het jaar 1454, dat aan de schepen op de Oosterschelde tot 
baken dient; de toren verheft zich 71 M.; de kap brandde in 1832 af. 
Het stadhuis is uit een architectonisch oogpunt eveneens zeer belangrijk ; het 
is in 1472 van blauwen en witten arduinsteen opgetrokken, heeft twee gevels 
in Vlaamschen cartouche-vorm en een zeer sierlijken toren; de raaiszaal draagt 
een zeer antiek stempel, terwijl men er ook nog een artistiek gesneden „Vier- 
schaar" ziet. In de naaste omgeving vindt men liet oude huis der „Tempeliers". 

Bijzonder bezienswaardig zijn ook de drie overgebleven stadspoorten: De 
Zuidhavenpoort, de Noordhavenpoort en de Nobelpoort. 




Oud-Zierikzee : Links: De Nobelpoort ; midden: De Zuidhavenpoort; rechts: De Sint Lievenmonstertoren. 



DE PRIN S. 



217 



Tentoonstelling 

van Teekeningen en 
Beeldhouwwerken in 
„Arti" te Amsterdam. 

(Foto's A. J. W. de Veer). 

213 teekeningen en 15 beeld- 
houwwerken, alle vervaardigd 
door leden der Maatschappij 
„Arti et Amicitiae", sieren de 
wanden der beide kunstzalen; 
men treft er eene groote ver- 
scheidenheid van onderwerpen : 
portretten, bosch- en waterpar- 
tijen, landschappen, zeegezich- 
ten, boerderijen, stillevens, bloe- 
menvelden, interieurs, stem- 
mingsbeelden enz., 'waaronder 
vele van gerijpt talent, die de 
prestatiën van onze hedendaag- 
sche kunstenaars in een schoon 
licht plaatsen. 

Ook van de beeldhouwwerken 
mogen verschillende met eere 
genoemd worden, getuigend van 
scheppingsvermogen, van stof- 
beheersching, van fijn artistiek 
gevoel en technische vaardigheid. 

Om het vele, dat er te genieten valt, verdient deze interes' 
santé expositie een druk bezoek. 




Arti. 



W. C. Nakken. — Achter de Kerklaan te Rijswijk. 



De aanbieding van eene Naamplaat, als geschenk van 

de Afd. Amsterdam der Ned Ver. „Onze Vloot", aan ons 

nieuwe pantserschip „De Zeven Provinciën". 



deze naamplaat aangeboden 
aan boord van Hr. Ms. pant- 
serschip „De Zeven Provin- 
ciën", als blijk van belangstel- 
ling in de Nederlandsche Zee- 
macht en ter herinnering aan 
haar roemrijk verleden. 



Boeiende i>t. Kicolaas- 
en Kersfnovellen, 

tegen hoog honorarium voor 
„DE PRINS" gevraagd; de 
ervaring heeft ons geleerd, dat 
bij oproep de meeste inzendin- 
gen flauw, stijlloos en kinderlijk 
zijn en het karakteristieke ele- 
ment ontbreekt of niet pakkend 
is bewerkt. 

De St. Nicolaas-schets eischt 
pittigen humor — er is stof 
genoeg te vinden. 

Het Kerstverhaal vergt sen- 
timent en opwekkende moraal. 

Beide moeten vlot, leven- 
dig en spannend geschreven 
en niet langer dan IC — 15 
duizend letters groot zijn. 

Inzendingen vóór 15 November aan het Bureau 
Amsteldijk No. 13, te Amsterdam. 




Arti. — G. P. D. Bourgonjon. — Arabier met ezel. 



De plechtigheid, die bijgewoond werd door 
verschillende hooge civiele en militaire auto- 
riteiten en het bestuur der bovengenoemde 
afdeeeling, geschiedde op het dek van het 
prachtige zeekasteel, dat onder commando 
staat van den kapitein ter zee F. Bauduin. 
Mevr. Beels — Van Eeghen en de heer 
O. Kamerlingh Onnes hielden eene zeer 
opwekkende, vaderlandslievende toespraak, 
die door kolonel Bauduin in hartelijke be- 
woordingen beantwoord werd. 

De naamplaat, ontworpen en vervaardigd 
door Prof. Carl. L. Dake, is een ets op 
koper en vertoont in krachtige lijnen eene 
inscriptie binnen eene decoratieve omlijsting, 
luidende als volgt: 

„De VII Provinciën" genaamd naar het be- 
roemde admiraalschip van Michiel Adriaanzn. 
de Ruijter, te Delfshaven gebouwd voor de 
admiraliteit van „de Maze", in 1665 voltooid 
en naar zee vertrokken. Was 163 voet lang, 
43 voet wijd, en 15 voet hol, telde 80 meta- 
len stukken en was bemand met 475 kop- 
pen. Nam deel aan de volgende belangrijke 
feiten : 11 — [4 Juni 1666 Vierdaagsche zee- 
slag, 4 — 5 Aug. 1666 Meesterlijke terug- 
tocht van De Ruijter, 19 — 29 Juni 16C7 
tocht naar Chatham, 7 Juni 1672 zeeslag bij 
Salehaij, 7 Juni 1673 zeeslag bij Schooneveld, 
14 Juni 1673 zeeslag in de Noordzee, 
21 Augustus 1673 zeeslag bij Kijkduin, 
19 Juli 1674 mislukte aanval op Marti- 
nique, 29 Mei 1692 zeeslag bij Barfleur; 
werd in 1694 voor sleet verkocht. 

Op den onderkant van de lijst is een 
koperen plaat bevestigd, waarin gegraveerd 
het monogram van „Onze Vloot" en de 
woorden : 

Op den 22 ste n October 19 10 is door 
de afdee- 
ling Am- 
sterdam 
van de 
Nederland- 
sche 




Arti. — Mevr. J. A. Schreve — Hzer-man. 
Burgerweesmeisje. 




De plechtigheid aan boord van den nieuwen oorlogsbodem : 

Zeven Provinciën" te Amsterdam (zie tekst). 
Foto links: Groep autoriteiten en bestuursleden van de afdeeling 

„Amsterdam" der Nederlandsche Vereeniging : „Onze Vloot". 
Van links naar rechts: Prof Carl L. Dake; Dr. M. de Hartogh ; v. Hete- 
ren; Mevr. Tilanus— v. Leeuwen; Generaal Boellaardt tot Herwijnen; 
Mr. Th. Stuart; Vice- Admiraal Ellis, oud-minister ; Mr. De Koning; 
Mevr. Beels- Van Eeghen; de heer Ctuispel; O. Kamerlingh Onnes; 
Generaal Van Braam Houckgeest ; Overste v. Rijn van Alkemade ; 
Luit. ter zee Boom ; Kolonel F. Bauduin. 
foto rechts : Het pantserschip : „De Zeven Provinciën". 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

„En de politie is de leden ervan hier in Parijs reeds op het spoor," ging 
Bourgoing voort. „De chef der politie Pietri is ieder dankbaar, die hem met 
het lidmaatschap van verdachte personen bekend maakt." 

Galanti sprong op. Zijn oogen fonkelden als die van een getergd dier. 

„Nu, dat moet ik zeggen, baron Bourgoing, u speelt een mooie rol !" siste 
hij met van opwinding bijna onverstaanbare stem. „Eerst ontsteelt u mij 
de liefde van mijn meisje, en dan wilt u mij, omdat ik lastig ben voor u, 
als politiek gevaarlijk in hechtenis laten nemen!" 

„U hadt misschien niet geheel ongelijk, wanneer ik aan die, door u 
beweerde liefde, kon gelooven. Marie heeft u echter in werkelijkheid nooit 
bemind. Zij heeft zich voor een oogenblik laten verblinden, doch u kunt 
er van verzekerd zijn, dat u die liefde niet meer bezit. Moest dit feit niet 
voor iederen man van eer voldoende zijn, om het meisje haar woord 
terug te geven?" 

Galanti wendde zich zonder te antwoorden ter zijde. 

„Laten wij tot een einde komen, mijnheer!" begon Bourgoing na een 
kort stilzwijgen opnieuw. „Mijn bedreiging met de politie is geen ijdel gepraat. 
Wanneer u de brieven binnen drie dagen niet teruggegeven hebt, waarschuw 
ik den chef der politie, Pietri. Ik ben zelfs door mijn positie daartoe verplicht. 
Alleen het verzoek van mejuffrouw Boucher kan mij aanleiding geven u 
te ontzien." 

„Waarom laat u mij maar niet dadelijk in hechtenis nemen?" spotte 
Galanti. „U geeft mij een mooien voorsprong om aan de politie te ontkomen 
en de brieven mee te nemen!" 

„Als de naam en de persoon bekend is, dan valt het de politie nooit 
moeilijk, een vluchteling te grijpen," antwoordde Saint-Arnaud kalm. „Toch 
zouden wij het uiterste willen vermijden, opdat juffrouw Boucher's naam niet 
genoemd wordt." 

„Mijn papieren en passen zijn in orde. Ik heb niets te verbergen. De 
politie mag alles doorsnuffelen," zei Galanti trotsch. „Ik leef geheel voor mij 
zelf en hinder niemand. Mijn politieke overtuiging gaat niemand iets aan." 

„U kunt in elk geval rekenen op een bevel het land te verlaten." 

„Ik kan met Marie ook in het buitenland leven." 

Over Bourgoing's voorhoofd trok een donkere wolk. „Of u schuldig is aan 
politieke misdrijven of niet, mijnheer, dat zal de politie onderzoeken," zei 
hij met van toorn bevende stem. „Ik heb u niets meer te zeggen dan dit 
eene : zijn binnen drie dagen de brieven niet in mijn handen, dan zal ik 
onderzoeken, tot welken geheimen Bond u behoort, welke betrekkingen u 
onderhoudt, welk doel u hier najaagt. En ik zal alles te weten komen — 
reken daarop!" 

Met een sprong was Galanti aan Bourgoing's zijde en pakte hem bij den 
arm. „Weet u, wat u is ? U i's een dief en een verrader!" schreeuwde hij. 

Bourgoing keerde zich bliksemsnel om en rukte zich los. „Genoeg woorden, 
mijnheer. Ik sta tot uw beschikking, zoodra ik door Pietri ben te weten 
gekomen, of u de eer verdient, dat ik met u duelleer." 

Daarmede verlieten de bezoekers den heetbloedigen Italiaan, zonder hun 
doel bereikt te hebben. 

Bourgoing zei op het portaal tot Saint-Arnaud : 

„Op Galanti's gezicht las ik zoo even moord. Een vreeselijk mensch!" 

„Ik had eigenlijk meer het gevoel tegenover een ongelukkige, niet tegenover 
een slecht mensch te staan," antwoordde Saint-Arnaud nadenkend, terwijl 
ze de trap afgingen. 

Toen de twee waren vertrokken, bleef Galanti als wezenloos staan. De 
laatste gebeurtenissen hadden elkaar zoo snel opgevolgd, dat hij eerst tot 
het besef ervan kwam, nadat de bezoekers waren verdwenen. In machtelooze 
woede balde hij nu de vuisten. Verwarde wraakplannen werden gevormd. 
Dat Bourgoing met hem wilde duelleeren, hield hij voor onmogelijk. Die 
zou hem liever zoo spoedig mogelijk bij de politie aangeven en hem onscha- 
delijk maken. Maar dat moest in elk geval voorkomen worden, want wanneer 
men zijn gangen nauwkeurig naspoorde, dan kwam waarschijnlijk al spoedig 
zijn verbintenis met Orsini aan het licht en dan zou alles ontdekt worden, eer 
Orsini zijn plan kon uitvoeren. 

Drie dagen wilde Bourgoing hem tijd laten. Maar wie kon weten, of hij 
woord hield en niet eerder de politie inlichtte ? 

Galantie schonk zich een glas water in en dronk het in kleine teugen 
langzaam uit. Het beste was, dat hij Orsini dadelijk opzocht èn hem waar- 
schuwde. Maar eerst moest hij Marie's brieven verbergen. De politie kon 
in zijn afwezigheid huiszoeking doen en ze vinden. 

Hij ging naar de schrijftafel en ontsloot haar. De brieven lagen er netjes 
in een map gerangschikt en bijeengebonden. Hij kon de verzoeking niet 
weerstaan ze nog eens te doorbladeren. Wat een prachtig schrift : klein 
en sierlijk, als het handje, dat de pen voerde. Een zachte geur van viooltjes 
hing aan het fijne papier en tooverde hem zoo duidelijk de lentedagen 
in het bosch, die hij eens met haar doorgebracht had, voor den geest, dat 
brandende tranen van verlangen hem in de oogen kwamen. 

Van de rij af las hij eiken brief nog eens door. Daarna bond hij ze tot 
een stevig pakje bijeen en slak het in zijn borstzak. 

Hij greep met de hand naar het hoofd. Er was een eigenaardig gevoel 
daarin, zijn slapen ijskoud en in het achterhoofd een gekriebel als van 
duizend mieren. 

Langzaam ging hij naar de deur. Een zonderling lachje zweefde op zijn 



gelaat. Hij wist nu op eens, wat hij reeds lang in stilte van plan was geweest 
en bij zich zelf had overlegd. Slechts één kans tot redding en tot het terug- 
winnen van Marie was er. De stalmeester van keizerin Eugenie, Philippe 
van Bourgoing, moest uit den weg geruimd. 

Hoofdstuk XVIII. 

Een zwak wierookwolkje kringelde over de zwart geverfde lijkkist, waarop 
slechts een dunne krans van papieren rozen en glazen kralen lag. De pries- 
ter zwaaide den wijwaterkwast en prevelde eenige Latijnsche woorden. De 
koorknapen herhaalden ze met hun hooge, schrille kinderstemmen — en de 
plechtigheid was ten einde. 

Terwijl deze treurige handeling in een hoek der oude kerk van den „Hei- 
ligen Jozef" plaats vond, werd in 't middenschip een mis gelezen. 

Slechts weinig personen wendden het hoofd om toen de smalle, geheel 
platte lijkkist, werd weggedragen en op een lage baar geplaatst. Vier dragers 
namen de baar op, vijf heeren in zwarte kleeding volgden — Orsini, Rudio, 
Pieri, Gomez en Galanti. 

Zwijgend liepen zij achter de zacht op en neer gaande lijkkist. De weg 
was niet ver. Daar kwam het zwarte hek van het kerkhof reeds in 
't gezicht. 

„Heeft hij nog veel geleden ?" vroeg Galanti zacht en keek Orsini's als 
door smart versteend gelaat, eerbiedig van ter zijde aan. 

„Als de held en martelaar, die hij was," antwoordde Orsini kortaf. 

Pieri veegde zich de oogen af. Ook Gomez borst werd door een zacht 
snikken bewogen, toen de dragers de kist langzaam aan de touwen in het 
pas gedolven graf lieten zakken. 

„Die was niet zwaar," zei een van hen bevredigd. 

„Neen, daar zullen de wormen niet veel pleizier van hebben," stemde 
Orsini met een akeligen lach toe. „Diens vleesch, beenderen en pezen hebben 
de beulen in Cayenne zoo lang verscheurd, gebroken en geschonden, dat 
zij voor de wormen in Parijs geen goed voedsel meer kunnen opleveren." 

De mannen, die nog bij het graf stonden, keken schuw naar hem op. 
De doodgraver schudde het hoofd over dergelijke woorden bij een open 
graf, terwijl hij de treurenden een schop aarde voorhield, opdat ieder een 
handvol op de kist kon werpen. 

Maar Orsini stiet de schop terug en greep in zijn zak. Een klein zakje 
kwam te voorschijn, welks inhoud hij over de zwartgeverfde kist strooide. 

„Vaderlandsche grond, zand van Italie's kust," zei hij met gedempte stem. 
„Hij wenschte in Italië begraven te worden. Dat kon ik niet gedaan krijgen. 
Maar een paar handen vol zand heeft het vaderland voor eén van zijn 
trouwste zonen over gehad. Rust zacht, brave!" 

Hij knielde voor het graf neer en kuste de opgeworpen aarde, die de 
doodgravers reeds in den kuil begonnen te schuiven. Daarna verliet hij het 
kerkhof, zonder nog eens om te zien en zoo snel, dat de anderen hem 
nauwelijks konden bijhouden. 

Eerst toen hij voor zijn huisdeur stond, bemerkte Orsini, dat Galanti met 
de anderen nog bij hem was. „Gij hebt u in langen tijd niet laten zien, 
Galanti," zei hij niet zonder scherpte. 

„Vandaag moet ik noodzakelijk met u spreken," antwoordde Galanti 
opgewonden. „Tot nu toe had ik niets te berichten. Mijn verloofde deelde 
mij niets meer mee." 

„Kom dan!" Orsini ging vooruit de kamer in. Het bed, waarin de zieke 
broer zoo lang gelegen had, stond dicht tegen den muur geschoven. Het 
was netjes opgemaakt, de ramen stonden open. Op de planken vloer glom 
nog het vochtige spoor van het dweilen. Van de plaats af drongen de gewone 
geluiden — tapijtkloppen, schuren, snorren van machineraderen, kijvende 
stemmen — tot hen door. 

Orsini deed de ramen dicht, liet de gordijnen zakken en grendelde de 
deur. „Hier in dit ellendige hok, waarin Filippo zijn ongelukkig leven 
geëindigd heeft, wil ik u mijn plan meedeelen," zei hij met onderdrukte stem. 
„Heden — heden als ter gedachtenis aan zijn begrafenis zal ik zijn beul 
terechtstellen." 

Pieri, Rudio en Gomez knikten onverschillig. Een rilling liep Galanti over 
het lichaam. 

„Vandaag om zeven uur," ging Orsini voort, „is er diner in het paleis. 
Om acht uur voorstelling in de groote opera. De familie woont haar bij. 

Zij rijden door de Rue Pelletier. Rudio, Pieri, Gomez en ik stellen ons 
daar op en werpen onze bommen onder het keizerlijk rijtuig. Ik zeg u, 
geen van de inzittenden zal ons ontgaan." 

Galanti's oogen gloeiden. „Laat mij ook een bom werpen, Orsini," verzocht 
hij. „Ik wil, ik moet den stalmeester der keizerin — " 

„Voor persoonlijke wraaknemingen heb ik mijn bommen niet gemaakt. Wij 
zijn geen moordenaars, doch rechters; — tenuitvoerleggers van een door 
Mazzini geveld vonnis," antwoordde Orsini beslist. 

„Ik wil Philippe Bougoing ook vonnissen." 

„Maak dat met hem alleen af. Dat gaat ons niet aan. Onze bommen 
zijn te kostbaar. Op 't laatste oogenblik zou u de moed weer kunnen 
ontzinken, als uw vroegere verloofde er toevallig bij was." 

„Marie mag vandaag de Tuileriën niet verlaten. Hem — hem alleen 
wil ik treffen." 

„Heb maar geen zorg. Daar de stalmeester naast het rijtuig van de keizerin 
pleegt te rijden, vliegt hij zeker mee de lucht in. Wij doen ons werk goed, 
daar kunt ge op aan. Ontkomt hij door een wonder aan den dood, dan 
staat het aan u op eigen risico met hem af te rekenen." 

„Hij ontkomt er niet aan," zei Pieri kalm. „De stalmeester, die vlak bij 
het portier rijdt, is er net zoo zeker bij, als de in het rijtuig zittenden." 

Galanti kromp ineen. „Zal het een vreeselijke, pijnlijke dood zijn ?" vroeg hij. 

„Dat kan men niet vooruit zeggen," antwoordde Rudio zoo kalm, alsof 
hij over een geheel onverschillige zaak sprak. 

„In Cayenne sterft men ook niet aangenaam aan de gele koorts in de 
besmette gevangenissen," zei Orsini met een bitteren lach. „Ga nu, Galanti. 
Wij knappen uw zaakje beter voor u op, dan gijzelf." 



DE PRINS. 



2 IQ 



„Ik zal in elk geval in de Rue Pelletier zijn," riep Galanti. „Ik wil zien, 
hoe hij sterft!" 

„Als gij het wilt wagen — mij goed. Maar ga nu en bid, dat uw meisje 
van avond de Tuileriën niet verlaat. Of wenscht u, dat ook zij sterft?" 

„Om Gods wil, welk een ontzettende gedachte," riep Galanti. 

Hij kon het in deze halfdonkere kamer niet langer uithouden onder deze 
samenzweerders, die zoo onbeweeglijk kalm hun verschrikkelijk plan in alle 
bijzonderheden bespraken. 

Toen hij buiten op straat stond, herademde hij. Ofschoon het al begin 
December was, was de lucht zacht als op een mooien herfstdag. De kale 
takken der boomen staken als fijne, grijs-bruine veeren tegen den doorschijnend 
blauwen hemel af. Voor de café's, waar hij langs ging, zaten de gasten op 
de smalle trottoirs hun krant te lezen, zonder te vermoeden, welk een 
vreeselijke gebeurtenis Parijs te wachten stond. 

Nu, wat gingen hem deze koffiehuis-politici aan, die ook dezen dag niets 

beters te doen hadden, dan 

elkaar hunne tegenovergestelde 
politieke meeningen in 't gezicht 
te schreeuwen. Wat konden hem 
die menschen schelen, die bij 
hem slechts in zooverre in aan- 
merking kwamen, als zij voor 
de bevrijding van Italië nuttig 
of schadelijk konden worden. 
Wat hinderde het, al vloog deze 
of gene mede de lucht in ! 
Slechts één persoon in deze 
gehate stad moest voor zulk een 
onheil bewaard blijven — Marie 
Boucher, de liefelijke, hartstoch- 
telijk beminde verraderes. 

Hij ging het naastbij zijnde 
postkantoor binnen en schreef 
een telegram. Een brief kon haar 
missen, een telegram moest in 
korten tijd in de Tuileriën zijn 
en haar persoonlijk worden ter 
hand gesteld. Zonder er aan te 
denken, dat hij zich door een 
waarschuwing verdacht kon ma- 
ken, telegrafeerde hij kort: „Ver- 
laat van avond het paleis niet. 
Karlos." 

Hij herinnerde zich wel, dat 
ze hem eens gezegd had, dat 
alleen de hofdames de keizerin 
naar den schouwburg begeleid- 
den, en dat zij de avonden 
steeds naar eigen verkiezing kon 
doorbrengen, maar misschien 
wilde zij van avond juist haar 
grootmoeder bezoeken en was 
het mogelijk, dat de niets ver- 
moedende koetsier juist den weg 
door de gevaarlijke straat nam. 

Hij besloot, voor het afrijden 
der keizerlijke familie, in de na- 
bijheid van de Tuileriën af te 
wachten, of ook Marie, ondanks 
zijn waarschuwing, het paleis 
verliet. Dan moest hij er op 
de een of andere manier nog 
in slagen, haar van dit plan af 
te brengen. 

De uren gingen vreeselijk lang- 
zaam en treurig voorbij. Hij 
keerde naar huis terug en vroeg 
wantrouwend of er ook iemand 
voor hem was geweest. Zichtbaar 
verlicht gevoelde hij zich, toen 
Madame Renard ontkennend het 
hoofd schudde. 

Zij haalde hem over, met haar 
te eten, en om geen verdenking 
op te wekken en haar gunstig 
te stemmen, deed hij haar het 
genoegen bij haar in de kleine 
achterkamer zonder ramen te 
gaan zitten, waarin een eeuwige 
roodachtige gasvlam brandde en 
het steeds naar opgewarmde 
kool rook. Maar hij kon niets over de lippen krijgen, ondanks de vriendelijke 
noodiging van Madame, doch zat met het hoofd in de hand gesteund en 
liet haar woordenstroom als een waterval over zich heen ruischen. 

„Mijnheer Galanti, u ziet er uit als een spook," verzekerde Madame Renard 
eindelijk geërgerd. „U deed het beste als u naar bed ging." 

„Ja, ik heb hoofdpijn en wil wat gaan rusten," antwoordde hij. 

Op zijn kamer wierp hij zich gekleed op het smalle bed en sloot de oogen. 

Ten slotte sliep hij ook in. Maar hij sliep niet rustig. Vreeselijke droomen 
kwelden hem. In 't zweet badende werd hij wakker en sprong met een 
schreeuw op. Om hem heen was diepe stilte. Een mat lantaarnlicht viel 
door de openingen tusschen de gordijnen in de donkere kamer. Hij moest 
vele uren geslapen hebben. 




Interieur van het „Pantheon" te Parijs. 
„Aux grands hommes la Patrie reconnaissante" is het opschrift op den prachtig gebeeldhouwden 
voorgevel, waarin prijkt een allegorische groep, voorstellende : ,, Frankrijk", gezeten tusschen de 
„Historie" en de „Vrijheid", palmen en kransen uitdeelend ; het 110 M. lange, 82 M. breedeen 83 M. 
hooge gebouw, een der beste architectonische nabootsingen van de St -Pieterskerk te Rome, in 
1764 als kerk gesticht, maakt een voornamen en ernstigen indruk. In 1791 bestemde men het ter 
verheerlijking van de nagedachtenis van beroemde mannen en kreeg het den naam van „Pantheon" 
met het bovenvermelde opschrift; merkwaardigerwijze werd het in 1822 weer kerk, in 1830 opnieuw 
Pantheon, onder Napoleon III weer bedehuis en sedert 1885 is de naam ,. Pantheon" in eere geble- 
ven — Van de groote mannen, wier stoffelijk overschot hier rust, noemen wij eerst Voltaire, 
Miradeau en Victor Huqo ; deze drie namen, omspannend ruim l'/« eeuw, roepen ons voor den 
geest een hoogst gewichtig tijdperk in de wereldgeschiedenis, vol lotswisselingen, evolutiën, stor- 
men en beroeringen. — Voorts vindt men er de tomben van Lagrange, Dougaurville, Lannes, Pre- 
sident Carnot (met een gouden krans van Czaar Nicolaas), Zola enz. — Vóór den ingang van het 
„Pantheon" zijn twee steengroepen : „De heilige Genoveva bidt Attila om meelijden voor de stad 
Parijs" en de „Doop van Clovis" ; rechts het standbeeld van den heiligen Dionysius, links van den 
heiligen Remigius ; inwendig is de nationale tempel versierd met prachtige bijbelsche en geschied- 
kundige schilderingen en tafreelen, die sinds 1848 achtereenvolgens door verschillende kunstenaars 
zijn uitgevoerd en bij de toeschouwers groote bewondering wekken. — Men bereikt in 231 treden 
den koepel en nog 84 stappen hooger heeft men een verrukkelijk panorama op Parijs ; vóór de 
stichting van de „Sacré Coeur" op Mont-Martre was dit het hoogste punt van de wereldstad. — 
Dijzondere vermelding verdient nog de zeer eigenaardige, maar heldere echo die op een bepaald 

punt te hooren is. 



„Hoe kan men toch zoo iets akeligs droomen !" mompelde hij. „Dat komt, 
omdat ik den geheelen dag nog niets gegeten heb." Hij probeerde op te 
staan, doch gevoelde zich zoo zwak, dat hij in de kussens terugviel. 

Dadelijk daarop echter sprong hij op. „Om 's hemels wil, vooral nu geen 
aanval van zwakte." Hij rukte aan de bel en beval het verbaasd binnen- 
tredende meisje, hem dadelijk een kop sterke koffie en een glas wijn te 
brengen. Toen het gewenschte kwam, goot hij het snel naar binnen. Ziezoo, 
nu kon hij zich toch weer op de been houden. Het suizen in zijn hoofd 
werd langzamerhand minder. Een klok in het huis begon te slaan. Hij telde 
zeven slagen. 

Binnen een uur was het lot van Frankrijk, van Italië en van hem 
zelf beslist. 

Hij sloeg zijn wijden, donkeren mantel om, trok den slappen, vilten hoed 
ver over het voorhoofd, verliet zonder gedruisch het huis en spoedde zich 
naar de Tuileriën. 

De breede voorgevel van het 
paleis straalde in hellen licht- 
glans. Schimmen zag men ach- 
ter de ramen heen en weer 
bewegen. Voor het paleis reden 
equipages af en aan. 

Galanti verborg zich in de 
schaduw van een huis. Vandaar 
kon hij het afrijden nauwkeurig 
gadeslaan. 

Hij moest tamelijk lang wach- 
ten — tenminste dit kwam hem 
in zijn ongeduld zoo voor. Ein- 
delijk reed het eerste rijtuig weg, 
nog zonder escorte. Slechts aan 
de twee lakeien in keizerlijk livrei 
merkte Galanti, dat een hoog 
personage in de equipage moest 
zitten. 

Nu echter dreunde het pla- 
veisel van den hoefslag van vele 
paarden. Het escorte van den 
keizer draafde weg. Vier dragon- 
ders reden vooruit, kort daar- 
achter kwam de gesloten calèche 
van den keizer met Hunne Ma- 
jesteiten voorin en den adjudant, 
generaal Rognes, op de achter- 
bank. 

Galanti kon het fijnbesneden 
gelaat van de keizerin, het geel- 
achtig gezicht met den lang af- 
hangenden, puntig gedraaiden 
knevel van den keizer herken- 
nen. En dicht bij het portier 
dwong de stalmeester Bourgoing 

den steigerenden schimmel- 
hengst tot een kalmen draf. 

Galanti's hart klopte hoorbaar. 
Die ontging dus zijn lot niet. 

Plotseling trok een tweede 
equipage zijn opmerkzaamheid, 
die op tamelijk grooten afstand 
de zware calèche van den keizer 
volgde. Galanti keek erin. Zijn 
oogen sperden zich open, zijn 
hart klopte sneller. Hij sprong 
naar voren. Het rijtuig moest 
een minuut stil houden, daar 
een der dragonderpaarden van 
het escorte schuw werd en den 
weg versperde. 

Neen — hij vergiste zich niet. 
Duidelijk zag hij Marie Boucher's 
lachend gezicht achter de portier- 
ramen. Zij boog juist naar voren 
en zei iets tot de tegenover haar 
zittende dame. Beiden lachten. 
Daarna zette de koetsier de paar- 
den weer aan, en Galanti stond 
weer in zijn donkeren schuilhoek 
en staarde het voortrollende rij- 
tuig met verbijsterden blik na. 

Maar slechts weinige seconden 
had de schrik hem overmand ; 
toen vloog hij snel beraden voor- 
sloeg hem in 't gezicht bij de 
De voorbijgangers draaiden 



uit. De wind rukte 
waanzinnige haast, 



aan zijn mantel en 
waarmee hij voortliep 
verbaasd het hoofd naar hem toe. Een paar spotachtige opmerkingen 
werden gemaakt. Hij lette er niet op, doch wenkte een naderende huurkoets. 

„Naar de opera," riep hij den koetsier toe. „Rijd zoo snel als je kunt — 
door de Rue Pelletier." 

De koetsier begon het paard te slaan. „Mijnheer wil nog in de opera 
komen, voor de keizerlijke familie binnenkomt. Dat zal moeilijk gaan. De 
keizer is juist afgereden." 

„Vooruit — vooruit!" riep Galanti. Hij beet zich de lippen stuk, het 
zweet stond hem op het voorhoofd, hij kneep de handen dicht, dat de 
nagels in het vleesch gedrukt werden. {Wordt vervolgd). 



220 



DE PRINS. 




Prof. Dr. H. Th. Obbink. 



De nieuwbenoemde hoogleeraar in de algemeene ge- 
schiedenis der godsdiensten en de geschiedenis van den 
Israëlietischen godsdienst, aan de Universiteit te Amster- 
dam, Prof. Dr. H. Th. Obbink, heeft kortelings zijn 
ambt aanvaard met eene belangwekkende rede in de 
aula van genoemde inrichting 
van Hooger Onderwijs. — 

De vorige week herdacht 
Prof. M. Noordtzij, sedert 1875 
hoogleeraar aan de Theologi- 
sche School te Kampen, ridder 
der orde vandenNed. Leeuw, 
onder veelvuldige blijken van 
hoogachting en waardeering, 
zijn 7o sten verjaardag. Gebo- 
ren te Rotterdam, aanvanke- 
lijk bestemd voor den scheeps- 
bouw, gevoelde hij echter de 
roeping tot het predikambt in 
zich ontwaken ; ter bereiking 
Tan zijn doel ging hij studeeren aan de Theologische School te Kam- 
pen, waar hij in 1867 tot can- 
didaat bevorderd werd; daarna 
vervulde hij gedurende eenige 
jaren het predikambt in ver- 
schillende gemeenten, tot 
1875. Korten tijd heeft de 
verdienstelijke hoogleeraar 
ook zitting gehad in de 
Tweede Kamer der Staten-Generaal. ■«■ 

Ds. W. van der Beke CallenfelS, sedert 1887 pre- 
dikant te Warnsveld, heeft de vorige week onder tal- 
rijke blijken van vereering en vriendschap zijn 25-jarige 
evangeliebediening herdacht. ™» 

Mr. 
N. J.E. 

de 
Voogt, 

sedert 
Ds. W. van der Beke Callenfels. 1888 

chef 
Tan de afdeelingen Burgerlijken Stand en 

Bevol- 
kingre- 
gister 
te 
Rotter- 
dam, 
viert 
1 Nov. 
zijn zil- 
veren 
jubi- 
leum ; 
gebo- 
ren in 

1855. 

stu- 
deerde 
hij te 
Leiden 
aan de 
880; hij 
heeft 
zich 
doen 
kennen 
als 
een 
ener- 





Prof. M. Noordtzij 




Mr. N. ]. E. de Voogt. 
Universiteit en promoveerde 




Blijkens ontvangen berichten is de luitenant ter 
zee iste klas J. G. W. J Eilerts de Haan, de ener- 
gieke en zeer kundige leider der Corantijn-expeditie, 
die in Juli van Paramaribo vertrok, tengevolge van 
koorts overleden; geboren in 1865, werd hij in 1886 
tot adelborst i s te klas be- 
noemd, in 1889 tot luitenant 
ter zee 2 d e klas en in 1900 
tot luitenant ter zee i ste 
klas bevorderd. Reeds vroe- 
ger heeft hij zich in het 
onbekende gebied van Suri- 
name, door zijne verkennings- 
tochten verdienstelijk ge- 
maakt. "■ 

Dr. Lützen H. Wagenaar, 

sedert 1898 predikant bij de 
Gereformeerde kerk te Mid- 
delburg, is aldaar op 5 5 -jarigen 
leeftijd overleden ; geboren 
te Heerenveen, studeerde hij 
promoveerde in 1881 tot 
doctor in de theologie, werd 
in 1882 predikant bij de 

Nederlandsche Hervormde 
kerk te Wons en Engwier, 
in 1889 bij de Gereformeerde 
kerk te Leeuwarden, in 1892 
te Arnhem. Hij gaf eene zeer 

belangrijke studie uit over het leven van Graaf Lode- 

wijk van Nassau, en bewoog zich ook met vrucht op 

letterkundig gebied. — 

Dr. A. van der Steen, oud-geneesheer en oud- 

burgemeester der gemeente Oss, is de vorige week op 

94- 
jarigen 
ouder- 
dom 
over- 
leden ; 
zijn 




]. G. W. J. Eilerts de Haan. f 
aan de Utrechtsche Universiteit, 



m 










■PHB BL 






K^uC >> 


kJyM 


m "f' 






- tmt '^^B 




1 ""- 










l^^^_ 




W-V' ■ 






mL 


n 


■ 




«.„;,, 


1 






**Su 




■HMBP 




Dr. Lützen H. Wagenaar. f 



borst was getooid met het ridderkruis van 
den 

Neder- 
land- 
sche n 

Leeuw, 
het 



Fraulein Tilly Artót als Resel (met haar ezel) in „Das Musikantenmadel", de kostelijke 
operette van Jarno, welke met steeds stijgend succes door het uitmuntend saamgestelde 
gezelschap van Hans Edmund (Grand Theatre en Stadsschouwburg) wordt opgevoerd. 
Deze leuke, kwieke, levenslustige artiste is een soubrette van grocte verdiensten, die 
haar even mooie als vroolijke rol volkomen tot haar recht brengt en dan ook storm- 
achtigen bijval oogst. G. B. 



J. W. de Bruijn. 
dienst trad als leerling-kierk 




G. J. Oldeman. 
belangstelling en waardeerinj 



giek, degelijk, ijverig hoofdambtenaar en in deskundige 
kringen, in 't bijzonder de aandacht op zich gevestigd 
door het uitvinden van een persoons-kaartenstelsel, dat 
thans in onderzoek is. Op zijn feestdag zal hij onge- 
twijfeld overeenkomstig zijne verdiensten gehuldigd 
worden. ■< 

17 Oct. was het 
40 jaar geleden, 
dat de heer J. W. 
de Bruijn, stations- 
chef i sle klasse 
te Zaandam, bij 
de H. IJ. S. M. in 

te Delft ; sedert 1898 be- 
kleedt hij zijne 
functie te Zaandam 
en wegens zijn 
vriendelijk, beleid- 
vol optreden, zoo- 
mede om zijne hu- 
maniteit is hij bij 
publiek en perso- 

t , neel geacht en be- 

mind. Het heeft 
hem op dien dag 
dan ook niet aan 
belangstelling ont- 
broken. ^ 
Onlangs herdacht 

de heer G J. Olde- 
man, onderwijzer, 
organist en zang- 
onderwijzer, onder 
vele blijken van 
zijn 40-jarig onderwijs-jubileum te Enschedé. 





ouder- 



Jhr. Van Nispen tot Sevenaer. f 
eeuw is hij met ijver en toe- 



Drie Duitsche luchtreizigers door Hollanders gered. 
Zaterdagnamiddag te Berlijn opgestegen met den ballon „Hilde- 
brand", Londen tot doel hebbende, geraakten ze boven de Hol- 
landsche kust bij IJmuiden in een mistwolk, vielen bij de ver- 
kenning in zee, maar werden gelukkig door de bemanning van de 
stoomloodsboot „Nummer VII" van een wissen dood gered. De 
ballon werd door de sleepboot „Cyclop" opgevischt. — De namen 
zijn: G. Gebauer (1), Berliner (2), de commandant, die voor eenigen 
tijd bij zijne luchtvaart over de Russische grenzen beschoten werd 
en A. Nicolaï (3). 



Nispen tot Sevenaer, ridder der orde van 
Nassau. ^ 

Op 73-jarigen onderdom is te 's-Gravenhage over- 
leden de heer J. B. Story van Blokland, oud- 
directeur der directe belastingen, accijnzen en invoer- 
rechten, ridder 
-\ der orde van den 

Nederlandschen 
Leeuw, lid van 
de commissie voor 
de statistiek van 
den in-, uit- en 
doorvoer. Gedu- 
rende bijna een halve 
wijding werkzaam 
geweest op be- 
lasting-gebied ; 
sedert 1 904 was 

hij gepension- 
neerd. — 

Een onderwijzer 
deed aan een 
leerling verschil- 
lende vragen, maar 
deze zweeg als een 
visch. 

„Nu," zei de 
onderwijzer einde- 
lijk, „hebt gij dan 
heel niets geleerd ? 
Kent gij dan geen 
enkele vraag?" 

„Ja," antwoord- 
de de leerling, „als 
't op vragen aankwam ! Vragen weet ik genoeg, maar 't antwoord er op weet ik niet." 




J. B. Story van Blokland, f 



November 5 



1910 




®ëlBW3BSïïï$ 



VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



, f 5.00 
, „ 6.— 
• .. 9-— 




I 



GEN ERAAL-M AJOOR A. HOOGEBOOM, 

Inspecteur van het Militair Onderwijs. 



bSF 



2 2 2 



DE PRINS. 




De Ballonvaart van kapitein Spelterini boven het Alpengebied Mürren— lurin. — (12 Augustus 1910). 
Met groote volharding en dapperheid volbrengt deze geroutineerde luchtreiziger telkens zijne tochten over de hooge bergreliefs in Zwitserland ; eenige maanden geleden wedar 
zweefde hij boven de overweldigende rotsgevaarten, de ontzettende sneeuw- en ijsmassa's, de angstwekkende afgronden van de Zuid-Zwitsersche Hoog-Alpen. — Op zijne hoogst 
interessante luchtreis heeft Spelterini wederom prachtige foto's genomen van het woeste, onherbergzame gebied, dat zich onder hem ontplooide; 7 November zal hij te Amster- 
dam in het Concertgebouw eene voordracht over die grootsche luchtreis houden en die verduidelijken door eene serie cynematografische foto's der bergpanorama's. — Wij ves- 
tigen de aandacht onzer lezers op het breede massief boven aan de foto, „de Mont-Rose" (hoogste spits 4638 M ) en op den kolossalen gletscher in het midden — Omtrent 
Spelterini zelf, wiens portret links onderaan, brengen wij in herinnering, dat hij reeds 550 wetenschappelijke tochten ondernam met 1300 passagiers, zonder ongevallen ; verder, 
dat Graaf Zeppelin ongeveer 18 jaar geleden met hem de éérste luchtreis ondernam, dat hij velen in de luchtvaartkunst heeft onderwezen en dat hij ook boven het Nïjlgebied in 

Egypte met groot succes tochten maakte. 




Generaal-Majoor fa Hoogeboom. 

{Bij de voorplaat). 

.oen een jaar geleden deze zeer kundige nieuw benoemde op- 
perofficier het commando over het 7 de Reg. Inf. verwisselde 
met de Inspectie over het Militair Onderwijs, werd op den 
dag van zijn vertrek in de hoofdbladen te Amsterdam een 
hoogst waardeerend artikel aan hem gewijd, waaruit ten dui- 
delijkste bleek, hoe noode men hem zag heengaan. 

Generaal-Majoor Hoogeboom, geb. in 1853, werd in 1874 tot 2 de luit. 
der Inf. benoemd, in 1879 tot lSte m ''- bevorderd, in 1893 tot kapitein, 
in 1902 tot majoor, in 1904 ,tot luit. -kolonel, in 1908 tot kolonel en met 
ingang van 1 November tot opperofficier. 

Reeds als jong luitenant, geplaatst als leeraar in de wiskunde aan den hoofd- 
cursus te Kampen, ter opleiding van onderofficieren voor den luitenanlsrang, 
legde hij daarna met goed gevolg het toelatings-examen voor de toenmalige 
2 de afdeelmg der Krijgsschool af, werd vervolgens leeraar aan de Kon. 
Mil. Academie, stafofficier, en gaf met den kapitein Pop, (thans directeur- 
generaal der Posterijen en Telegrafie) een leerboek over tactiek uit, dat als 
een standaardwerk beschouwd wordt en nog steeds een rijke studiebron 
is. — Generaal-Majoor Hoogeboom heeft vertrouwen en genegenheid ver- 
worven door zijn voorbeeldige leiding, door zijn rechtvaardige gestreng- 
heid, door zijn daadwerkelijke belangstelling in het lot van zijn onder- 
hoorigen. Met grooten tact heeft hij steeds de capaciteiten zijner officieren 
weten te peilen. ■ — Hij is thans voorzitter van de Staatscommissie tot 
re-organisatie van het Militair Onderwijs ; zijne verdiensten werden reeds 
van regeeringswege erkend door toekenning van het Officierskruis der orde 
van Oranje-Nassau, terwijl zijn borst bovendien versierd is met het Officiers- 
kruis van het Fransche Lesrioen van Eer. 



om ^r its. 



Oorspronkelijke Humoristische Schets van SINAPI. 

Ik heb gisteren mijn Silvester op alleraangenaamste wijze doorgebracht bij 
mijn vriend Van Damme, den jongen ingenieur der Tractie, 't Is nu de derde 
maal, dat ik er kom sinds mijn overplaatsing hierheen. Het moest ook toevallig 
zoo treffen, dat ik, bij de verwisseling van garnizoen, juist dat kleine pro- 
vinciestadje als standplaats aangewezen kreeg, waar Tom zijn werkkring heeft ! 



Onze vriendschap dagteekent van jaren her, van den tijd, dat we beiden, 
broekjes van achttien of minder, Delft's Alma Mater bezochten, hij, om er 
reeds na vier jaren zijn studies met glans te voltooien, ik, om er al spoedig 
een hekel te krijgen aan het vak en mijn oude liefde voor een militaire 
loopbaan te volgen. Destijds bewoonden we samen eenzelfde kosthuis. Twee 
dagen na de kennismaking waren we dikke vrienden. Tom had iets over 
zich, dat u dadelijk voor hem innam ; hij was een echt charmante jongen, 
een ronde borst, daarbij 'n leuke, jolige type. Och, arme prof, wat heeft 
hij u dikwijls guitig-naïef in het ootje genomen ! Och, arme groenen, hoe 
hebt ge voor hem vaak de onmogelijkste toeren moeten verrichten ! 

Tom is sedert enkele jaren getrouwd met een aardig, lief vrouwtje. In 
den kleinen familiekring heb ik ook gisteren weer heerlijke uurtjes gesleten. 
Alles ademt er bij die hartelijke luidjes intieme gezelligheid en stil huiselijk 
genot. Bij de dampende punch hebben we de oude herinneringen wakker 
geroepen, academie-vrienden herdacht en och, zoo -menig loos studenten- 
streekje na jaren weder opgehaald. Mevrouwtje zat er bij en luisterde, 
luisterde . . . . ; en ik zag haar oogjes glinsteren, als haar Tom weer 't een 
of ander heldenstuk op zijn conto geboekt kreeg, en ze lachte zoo gul en 
hartelijk, dat de twee kleine meisjes aan haar zij een oogenblik de zwarte 
kijkers van me afwendden en met moederke 't uitgierden van pret. 

Toen het vrouwtje op 't vastgestelde uur met de kleintjes naar boven 
toog, en zich voor enkele oogenblikken bij ons verontschuldigde, zaten we 
een poos zwijgend tegenover elkaar. Hoe benijdde ik in stilte het geluk 
van mijn vriend ! Hoe kwam het mij nu zoo kil en eenzaam voor in mijn 
kamer bij de oude hospita ! Hoe weinig bevredigend leek mij nu het 
bruyante leven der officiers-sociëteit ! Was het eigenlijk niet treurig, zoo 
lichtzinnig zijn mooiste jaren als jonggezel te verspillen ! 

„Tom," zei ik, „je hebt 'n ideaal van 'n vrouwtje!" 

„Dat heb ik," beaamde hij ten volle. 

„En twee allerliefste krullekopjes." 

„Lekkere dingen, hé ?" 

En dan me plotseling op de knie slaande : 

„Vent, je moet ook trouwen ! Och, je weet niet wat het is, zoo'n lieve 
meid en zulke snoezige schatjes ! . . . . En dan — je komt op regel. Geen 
touwtjes aan de bretels, geen touwtjes in de schoenen. Je weet, 'n beetje 
toezicht was er wel noodig bij me. Je herinnert je de loting . . . ." 

Ja, wel degelijk herinnerde ik ze mij, en in mijn verbeelding zag ik hem 
weer staan vóór den militie-commissaris, mijn Tom, slordig als steeds, 
terwijl zijn ééne groote teen driest door de sok naar buiten keek. 

De deftige oude heer zette een vies gezicht : „Wa's dat ?" 

En Tom, voor der drommel niet vervaard : 



DE PRINS. 



223 



„Da's m'n dikke teen, kolonel." 

„Wat donder, deugniet, dat zie ik ! Maar hoort dat zoo ? 

„Zeker niet, kolonel, eigenlijk moest 
ie d'rin." 

Zoo had Tom al dra de gelegenheid 
verpatst, zich bij de militaire autori- 
teiten een wit voetje te maken, wan- 
neer hij niet in het volgend oogenblik 
triomfantelijk, vóór de oogen van den 
teleurgestelden kolonel, een der hoogste 
nummers uit de bus getrokken had. 

„Warempel, Tom," zei ik, aan die 
vermakelijke scène terugdenkend, „je 
was niet van de propersten." 

„Wat wil je, jongen? .... 'n Familie- 
kwaal .... Herediteit . . . ." 

En toen ik lachte : 

„'t Is heusch waar, ik spreek in ernst. 
De Van Dammes waren allen viezerds." 

Ik moest nog luider lachen om zijn 
drastische woorden. Dat scheen hem 
eerst recht op dreef te helpen. 

„Hoor eens hier, Vic, je lacht daar 
nu mee, maar heb ik je dan nooit ver- 
téld van mijn oom Frits, den . . . ." 

„Den papierfabrikant van de Cijfer- 
straat?" 

„Van denzelfden. Je kent niet de 
geschiedenis van het vest ?" 

De geschiedenis van het vest ! Ik 
moest bekennen, dat die me ten eenen- 
male onbekend was. 

„Luister," zei hij, „en tracht iets te 
leeren." En hij begon: 

„Het was 'n eigenaardige snaak, weet 
je, de papierfabrikant van de Cijfer- 
straat ; 'n zeldzaam exemplaar, 'n zon- 
derling van het puurste ras. Ik mag acht 
a negen jaar oud geweest zijn, toen hij 
plotseling stierf, en toch staat hij mij zoo 
levendig voor den geest, met zijn vale, 
altoos dichtgeknoopte pandjas, de wa- 
terdichte, die hij voor geen prijs ter 
wereld had uitgelaten, en den slappen 
fenter, diep in het voorhoofd gedrukt. 
Hij was een zachtaardige oude man, 
die zijn klein personeel met vaderlijke 
zorg en goedheid behandelde, zijn ietwat 
romantisch vrouwtje — mijn tante 

Treeske zaliger — meestal zijn „Chou-ke" noemde, en niet in staat was, 
docht me, ooit een hard woord over de lippen te brengen. 

Ik geloof, dat hij veel van kinderen hield — altijd op zijn origineele, 
vreemde wijze. Nooit was hij spontaan in zijn uitingen, gekscheren kon 
hij beslist niet en lachen deed hij slechts zelden. Maar brak de maand 
Augustus aan, dan schreef oom Frits geregeld aan papa, dat hij hem zijn 
Tom voor een 

paar weken 
moest sturen — 
wat deze dan 
ook per om- 
gaande deed, 
want voor mij 
had dit verblijf 
bij de oudjes, 
zooals je dade- 
lijk zien zult, 
een heel aparte 
aantrekkelijk- 
heid. 

Oom Frits 
bezocht geen 
café, geen socië- 
teit, vermeed 
alle verkeer met 
andere families, 
wandelde nooit. 
Het kleine, on- 
oogelijke fa- 
briekje lag op 
een vijftig meter 
afstand van zijn 
donkere, zwart- 
gevoegde wo- 
ning. En was 
nu bij deze of 
gene gebeurte- 
nis het gansche 
stadje op de 
been — oom 

Fiits vondt ge wis en zeker in het kleine fabriekje aan de Cij ferstraat, in 
het donkere, zwartgevoegde huisje, op weg er heen of terug. 

Kwam hij 's avonds tegen acht uur thuis, dan liet hij zich onveranderlijk 




Buste van Johan van Oldenbarneveldt, bestemd om te Amersfoort op het 
voetstuk geplaatst te worden ; het kunstwerk, door den bekenden beeldhou- 
wer Aug. Falise vervaardigd, is uitstekend geslaagd en werd naar Brussel 
gezonden om afgegoten te worden. — Wij mogen onderstellen, dat de levens- 
geschiedenis en het tragisch einde van den grooten raadpensionnaris, ge- 
noegzaam bekend is bij onze lezers; hij werd geboren te Amersfoort in 1547 
en in 1619 onthoofd. — Van de onthullingsplechtigheid hopen wij opnieuw 
een afbeelding te plaatsen. 




De Kloostergang van den Dom te Utrecht (buitenzijde). — De afdeeling „Utrecht van de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst" 
heeft een blijk van groote diligentie en van zorg gegeven, door een verzoek tot den Minister van Binnenlandsche Zaken te richten, om 
de aangerichte schade te doen herstellen aan dit Rijksbouwwerk, zich bevindende aan de zuidzijde van het koor van de kerk, opge- 
trokken in Gotischen stijl en dagteekenend uit de 14de eeuw ; door Dr. Cuypers is de kloostergang met zijn publieken doorgang 

tusschen 1875 en 1890 gerestaureerd. 



neer in den zwaren, éénmaal met ttijp overtrokken leunstoel aan het raam, 
maakte den bovensten knoop van zijn slipjas los, haalde een opgebolde 

portefeuille uit zijn rechter borstzak te 
voorschijn en belegde de vensterbank 
tot in de uiterste hoekjes met papiertjes 
van verschillende grootte en vorm. Nu 
en dan knipte hij in dit of dat blaadje, 
en teekende iets op in een erg verscho- 
ten boekje — terwijl mijn tante Treeske 
aan het klavier iets klimperde uit den 
„Kalif" of de „Stumme" en ik gewoon- 
lijk het keukenleitje bekraste met den 
tand eener vork, dien de oude Floor, 
de dienstbare geest des huizes, me wel- 
willend had afgebroken. Later heb ik 
begrepen, wat oom daar knipte en wat 
hij krabbelde in zijn geel, versleten 
boekje, en we zijn ons lieve suikeroompje 
allen dankbaar gebleven voor zijn voor- 
deelige speculaties. 

Nu werd er in het kleine stadje, wan- 
neer er sprake was van oom, veel ge- 
mompeld van onzindelijkheid, en ja, lui 
die het weten konden, verklaarden bot- 
weg, dat 't er een „vuile boel" was, en 
dat mevrouw in het huishouden en Floor 
in de keuken een verregaande slordig- 
heid aan den dag legden. Maar het 
waren' klaarblijkelijk weer booze tongen, 
die dergelijke geruchten verspreidden. 
Het was immers bekend, dat oom Frits 
en zijn ega telken jare in de maand 
Augustus voor enkele dagen naar de 
badplaats reisden. Daar werd dan ge- 
plast en geploeterd raar hartelust. Zeg, 
was dat waterschuw ? 

Op een echt zomersenen avond, dat 
ik wederom het logétje der brave oudjes 
was, kwam oom als naar gewoonte bij 
't schemeruurtje thuis. Hij nam plaats in 
den fauteuil aan het venster, trok de 
portefeuille uit en begon te étaleeren. 
Niets opmerkelijks tot dusverre, 't Vreem- 
de echter was, dat hij na een minuut 
of vijf zijn paperassen weer zorgvuldig 
verzamelde en wegborg in zijn tasch. 

„Chou-ke," zei hij zacht, „morgen 
gaan we." 

Den volgenden morgen waren we met 
de kippen op. Ik herinner me zoo dui- 
delijk, dat ik mijn matrozenpakje sinds weken schoon gehouden had voor 
de groote reis. Tante verscheen in den wijden, lichten reismantel, die op 
het strand zoo lekker kon wapperen, als een vlag ; oom met de vaal- 
groene pandjas, de waterdichten tot aan de knieën en den flaphoed 
dieper dan ooit in de oogen. 

Oom nam drie kaartjes tot Groningen. Vandaar werd een tweede biljet 

genomen voor 
Borkum. 

Ik zal nooit 
de ontzettende 
hitte van dien 
dag vergelen. 
Als een deeg- 
achtige, lood- 
zware massa 
hing de zwoele 
lucht op je neer 
en dreigde je 
te verpletteren. 
Ik weet nog niet, 
hoe we den 
tamelijk langen 
weg van het sta- 
tion tot ons hotel 
zonder ongeluk- 
ken hebben af- 
gelegd; maar 
we zijn dan ook 
van elf tot zes 

onafgebroken 
in onze koele 
kamers geble- 
ven. 

Tegen den 
avond krioelde 
het op het strand 
van al de bad- 
gasten, welke 
de verzengende 
gloed van den 

dag het huisarrest had opgelegd. Oom Frits ging rechtstreeks op de 
badkoetsjes at. Tante Treeske had een strandstoel genomen en ik speelde 
aan haar voeten. 



224 



DE PRINS. 






Plotseling sloeg tante naar 
boek dicht en sprong met een 
schrik overeind. „ Groote hemel, 
waar blijft ie ?" Ze trok me mee. 
Oom Frits kwam ons achter ai 
te gemoet. Hij zag erg bedrukt. 



1 J'S," 





hield je opgesloten in de kluis. 
Weken achter elkaar zat ik 
vóór 't venster van oom Frits 
en tuurde verdrietig in de grijze 
lucht, die maar niet opklaren 
wilde. Eindelijk dan ■ — de baro- 



„Chou, 
ik vind 

m'n 
■ vest 
niet..." 
„Maar 
Frits.." 
„Ik 
kan het 

niet 
helpen, 
Trees- 

ke, 
maar ze 
hebben 
het me 
zeker 
gesto- 
len. Ik 

vind 
het zelf 
zoo 
jam- 
mer . . . 
't was 
zoo so 
lied . . . 
ik kon 
er nog 
jaren 
mee 
loo- 
pen. . . " 
„Maar 
heb je 
ook wel 

goed, nauwkeu- 
rig gezocht?" 
„Waarachtig, 
Chou ! Daarom 
ben ik er zoo lang gebleven, 't Is er heel zeker niet meer." 
„Je kondt het misschien aangeven bij den badman." 
„Dat heb ik gedaan, Chou." 

Tante zweeg. Ze hebben 'er beiden, geloof ik, wel niet meer over 
gesproken, 't Waren echt brave luidjes, die elkaar ook niet het 
geringste konden verwijten en onaangename herinneringen liefst maar 
heten rusten. 

Het volgend jaar was ik als immer de vacantie-gast van oom en 
tante. Dit keer verveelde ik mij gruwelijk, 't Aanhoudend natte weer 



Wijlen koning Chulalohgkqrn van Siam met zijne 11 zonen ; men lette op de 
kleeding van het vorstelijk dozijn : alleen de kroonprins mocht een gekleede 
jas met hoogen staanden boord dragen, zooals zijn vader ; voor de andere 
prinsen echter was het buisje en de liggende boord voorgeschreven. — 
In de heerlijkheid van den hoogen cylinderhoed deelden allen. 




Een zeer merkwaardige groei van dennenknoppen. 
Het exemplaar, hierboven in beeld gebracht, vertoo- 
nende 14 groote knoppen in stervorm en 4 kleine in 
den top, werd gevonden in de schilderachtige, dicht- 
begroeide bosschen van Oostrum bij Venray (prov. 
Limburg). — Oostrum was sinds 1350 een bedevaart- 
plaats, behoorde vroeger aan de adellijke heeren van 
Broeckhuysen, Oostrum, Geysteren en Spraeland. Van 
deze laatste plaats vindt men te Oostrum alleen nog de 
fundamenten van een eeuwenouden burcht en eenige 
plaatsnamen, op Spraeland betrekking hebbende. 



Kapitein Christoffel, Ridder der Mil. Willemsorde, 
Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, be- 
giftigd met de Eeresabel. — Deze voortreffelijke 
officier, wiens carrière en schitterende wapenfeiten 
herhaaldelijk in het licht gesteld zijn in „De Prins", 
heeft eervol ontslag uit den militairen dienst gevraagd 
met behoud van pensioenrecht. 



meter 
stijgt ; 

voor 't 

eerst 

sinds 

langen 

tijd 

blijft de 

dag 
zonder 
regen, 
en 't 
zonne- 
tje 
gluurt 

door de 

wolken. 
„Chou- 

ke," zei 
oom 
Frits, 
„mor- 
gen 
gaan 

we." 
't Was 

er dien 

dag 

druk 

op het 
strand 
als in 

de trei- 
nen, 

van de 

gasten, 




De kolossale breuk in het bij Vlaardingen geankerde 
Duitsche stoomschip ,,Pevuvia", veroorzaakt wegens 
aanvaring door de „Riol", eveneens een Duitsche 
stoomer. — De „Peruvia" is door sleepbooten naar 
Rotterdam gebracht, waar het op de werf van Wilton 
gerepareerd wordt. 




De geschiedenis geeft vele staaltjes van erfelijkheid in de kunst ; 
maar 't is een zeldzaamheid, dat vader en 7 zoons te zamen een 
orchest vormen, zooals aangeduid wordt door onze groep, be- 
staande uit de heer Stoppelman met zijne zeven zoons te 
Oude Pekela. 

Foto links : Mr. et Mme X, het apenpaar, dat door zijn verbluffend 

menschelijk doen de laatste weken zulk een furore in het Circus 

Carré heeft gemaakt. 

(Speciaal opname van A. J. W. de Veer.) 

die, als wij, verlangend hadden uitgezien naar het eerste zonnestraaltje. 
Weer zat ik bij taDte in den strandstoel. In de verte verdween 
oom's donkere figuur juist om den hoek van het badgebouw. 

„Hij moet ons maar niet weer zoo ongerust maken als verleden 
jaar," vond tante Treeske. 
Dat zou hij niet. 



DE PRINS. 



225 



Geen drie minuten waren 
voorbijgegaan, of hij verscheen 
weer. Hij zag zoo vergenoegd, 
zoo gansch voldaan door zijn 
grooten bril, dat we beiden, 
tante en ik, verwonderd naar 
hem opzagen. 

„Chou," zei ie, ,,'k heb me 
vest. " 

„Toch niet waar, man ?" 

„Stellig, Treeske," en dan 
schalksch : „En raad nu eens, 
waar 't was." 

„O, de conciërge heeft het 
je natuurlijk gegeven." 

„Mis." 

„Dan lag 't misschien — 
wie weet — nog in het cabi- 
netje ?" 

„Ook niet." 

„Ja maar, hadt je het vorig 
jaar, toen je gekomen bent, je 
vest wel aangedaan ?" 

„Zonder twijfel had ik het 
aangedaan, Treeske, daar ik 
het hier nu teruggevonden heb." 

„Dan weet ik het waarlijk 
niet. Zeg 't maar." 

„Ik had het, Chou — wel, 
onder mijn hemd had ik het 
aangetrokken . . . .* 

Hef ÜDuitsche 
Keizerpaar te Brussel. 

Het ofhcieele bezoek zal onge- 
twijfeld bevorderlijk zijn aan de 
goede betrekkingen tusschen de 
beide nabuur-staten ; overal waar 
de Hooge Gasten, Keizer, Kei- 
zerin en Prinses Victoria Louise, 




Koning Chulalong- 
korn I van Siam 

(rechts), zijn 46- 
jarige echtgenoote, 
Sowapa Pongsi 
(midden) en zijn 
oudste zoon (links) 
De pas overleden 
koning heeft gedu- 
rende zijne42-jarige 
regeering blijk ge- 
geven van eene hoogst ernstige opvatting van zijne verheven taak ; hij heeft belangrijke hervormingen ingevoerd en 
er steeds naar gestreefd zijn volk te beschaven en te ontwikkelen; de tegenstand, dien hij binnenslands ondervond in 
zijn arbeid en de moeielijke staatkundige positie, waarin Siam kwam ten opzichte van de omgelegen Fransche en 
Engelsche bezittingen, belemmerden diens arbeid in niet geringe mate. Hij bezocht op jeugdigen leeftijd Java en 
Singapore, in 1897 en 1907 Europa, o. a. ook Nederland; hij overleed te Bangkok en bereikte den leeftijd van 57 jaar; 
zijn oudste zoon, Maha Vajiravudh, geboren in 1881 en sedert 1895 Kroonprins, is tot Koning geproclameerd. 



zich vertoonden, werden zij met hartelijkheid begroet en 's 



Echtgenoote en hem bereid. 



keizers toespraken hebben door 
vorm en inhoud stellig bijgedra- 
gen om de vriendschappelijk--; 
gevoelens van de Belgische na- 
tie voor Duitschland te verster- 
ken. Van het feestprogramma 
brengen wij hiernevens in beeld 
de huldiging vóór het stadhuis. 
Grootsch en indrukwekkend 
was het schouwspel, dat het 
prachtige Marktplein met zijne 
monumentale gebouwen gedu- 
rende deze manifestatie aan- 
bood; talrijke deputaties van 
vereenigingen waren met hare 
kleurige en kostbare banieren 
opgesteld om de hooge Vorste- 
lijke Gasten hulde te brengen; 
de muziek weerklonk over het 
vermaarde historische plein, ver- 
hoogende de plechtigheid van 
het keizerlijk bezoek aan het be- 
roemde stadhuis, dat door eiken 
vreemdeling met bewondering 
in oogenschouw genomen wordt, 
om zijn wonderschoone archi- 
tectuur, zijn beeldhouwwerk en 
zijn schat van geschiedkundige 
herinneringen. — In de Goti- 
sche zaal hield de burgemeester 
van Belgie's hoofdstad een schit- 
terende toespraak tot het keizer- 
lijk Echtpaar, welke door keizer 
Wilhelm II beantwoord werd 
met een schoone redevoering, 
waarin hij lof bracht aan de 
energieke Belgische natie, zijn 
groote voldoening te kennen gaf 
over het bezoek aan Bru?sel en 
zijne erkentelijkheid betuigde 
voor de gastvrije ontvangst, zijne 




De huldiging van het Duitsche Keizerpaar vóór het Stadhuis te Brussel. — Links boven : Keizer Wilhelm met zijn gastheer Koning Albert. 



226 



DE PRINS. 




Na den oogst. — Onze foto — op zich zelf reeds een aardige afbeelding — is niet van belang ontbloot, omdat zij een indruk geeft van den uitgebreiden stroohandel, als gevolg 
van de ontwikkeling van den landbouw in den Anna Paulownapolder. — De volgeladen waggons van den orooten stroohandelaar G. Brands staan aan het station Anna Paulowna 

gereed voor verzending naar het buitenland. 




Wijs- en Onwijsgeerige Beschouwingen. 

van Prof. HANS NAR. 
Het duel. 

'k Heb mezelf wel eens de vraag gesteld . . . (tusschen 
twee haakjes: 'k doe dat nog al vaak, omdat vragen 
meestal gemakkelijker is dan antwoorden en je op de 
vragen, die je jezelf stelt, met goed fatsoen 't antwoord 
schuldig kunt blijven), 'k herzeg dan: 'k heb mezelf 
wel eens afgevraagd, waarom toch 't nieuwe altijd de 
vijand van 't oude moet zija? Er bestaan, immers heel 
wat oude gebruiken, die in discrediet zijn gekomen of 
afgeschaft werden en die heusch nog zoo slecht niet 
waren, ja, soms zelfs zeer gunstig afstaken bij wat wij, 
modernen, er voor in de plaats hebben gesteld. 
Tot deze oude gebruiken reken ik 't duel. Laat 'k er 
direct bijvoegen — persoonlijk ben 'k er niet zoo heel dol op! 'n Steek met 
'n scherp staal tusschen m'n ribben of 'n stuk lood in 't een of ander 
gevoelig deel van m'n welgemaakt corpus, heeft weinig of geen bekoorlijks 
voor me. Maar zonder nu zélf ergens bepaald verzot op te zijn kan men, 
wetende dat 't velen anderen lief en dierbaar is, er zeer goed krachig 
voor ijveren en 't dien anderen van harte gaarne gunnen. 

In den laatsten tijd heeft men 't weer eens erg druk gehad over het 
duel- vraagstuk. De kranten hebben er hevig op losgesputterd en verwoed 
uitgepakt over „barbaarsche zeden" enz. enz. Ik heb bij dat alles m'n 
schouders opgehaald en me er alleen over verbaasd, dat onze strafwet 't duel 
niet alleen verbiedt, maar er zelfs zware straffen tegen bedreigt. 

Want au fond is 't tweegevecht 'n uitermate schoone zaak. Je wordt 
doodelijk beleedigd. Eertijds greep je in zoo'n geval naar degen of pistool 
en zocht in 'n eerlijk duel je voldoening. Tegenwoordig echter gaat dat 
'n beetje anders! Je begeeft je flukskens naar den commissaris van politie, 
die je verwijst naar z'n collega van 'n andere sectie; die je dan naar den 
Officier van Justitie verwijst, welke hooge autoriteit je nog 'n paar malen 
van Pontius naar Pilatus zendt en eindelijk gaat dan misschien je aanklacht 
in zee. Daarna heb je weer geloop naar den rechter van instructie en naar 
de rechtzitting, waar je uren lang moet wachten eer je zaakje voorkomt en 
als je de heele beleediging al finaal vergeten hebt, wordt je beleediger ver- 
oordeeld tot 'n geldboete, die hem koud laat of hij wordt niet veroordeeld en 



je mag misschien zelf nog op den koop toe de kosten van 't geding betalen ! 

Wij, kwasi logische en practische moderne menschen, wij vinden 't absurd, 
dat 't domme staal of de onbewuste kogel beslissen moet in zaken van eer. 
Maar waarom eigenlijk? Is 't oordeel van 'n goedgeslepen degen niet 
't „scherpste" dat je kunt verlangen? u zegt: ons rechtvaardigheidsgevoel 
vraagt bij elk geschil steekhoudende argumenten. Accoord ! Nou, is 'n flinke 
por in je lenden met 'n puntige sabel dan misschien niet „steekhoudend?" 
Nog al, zou 'k denken ! En waar de gewone rechter met z'n omslag en 
formaliteiten slechts aan de oppervlakte blijft, kan je er zeker van zijn, dat 
'n behandeling met degenspits of pistoolkogel meer „indruk" maakt niet 
alleen, maar ook „dieper doordringt". 

De moderne rechter, die alles met wetsartikelen en acten-omhaal be- 
handelt, behoort feitelijk tot de reactie. De bliksemsnel voorwaartsvliegende 
kogel daarentegen is als de belichaming van de vooruitstrevende ideeën. 
In elk proces komt 't voornamelijk, zoo niet alleenlijk, aan op doorslaande 
bewijzen. Welnu, weet u iels meer-„doorslaands" dan 'n flinke cavalerie- 
sabel ? En vraagt u me, welke vorm van genoegdoening wegens een onder- 
vonden beleediging mij doeltreffender voorkomt, 'n aanklacht bij 't gerecht 
of 'n tweegevecht op pistolen, dan antwoord ik: 't laatste. Want als dit 
niet „doeltreffend" blijkt te zijn, heb je 't alleen aan je zelf, aan je niet- 
goed-mikken te wijten. 

O, zeker, onze huidige procedure levert soms ook mooie momenten op. 
Wie is wel niet eens onder de bekoring gekomen van 'n schitterende pleitrede 
eens welbespraakten advocaats? Maar wat kan er nog „schitterender" zijn dan 
'n paar in 't ochtendlicht glinsterende, gekruiste degens ? Kan één pleiter 
zoo „puntig", zoo „alles-doorborend", zoo „spitsvondig" zijn als 'n metalen 
kling? Kan één meester in de rechten zoo handig en tevens zoo sensatio- 
neel 'n aanval pareeren, als je 't zelf kunt doen met de sabel in de vuist ? 

Ja, men zou heel lang kunnen redeneeren over 't onverstandige, 't on- 
logische, 't bespottelijke en wreede van 't duel. 't Eenige wat 'k hierop 
wensch te antwoorden is, dat 't tweegevecht niets te maken heeft met 
verstand, logica, menschelijkheid, beschaving of wat dan ook, doch slechts 
'n kwestie van gevoel is — vooral wanneer je flink geraakt wordt ! 't Is waar, 
in 't zoo wisselvallige en onzekere verloop van die vechtpartijen wordt soms 
de beleedigde nog op den koop toe door den beleediger gekwetst, ja, zelfs 
wel eens gedood, en dat kwetst natuurlijk ons rechtvaardigheidsgevoel, maar 
dat is bij 'n duel heelemaal geen bezwaar, vermits 't juist om 't „kwetsen" 
wordt begonnen, niet waar ? Hoe meer en hoe vinniger je kwetst, des te 
mooier is immers je duel. 'n Oprecht Amsterdammer zegt dan ook, dat 
't duel de meest-kwetsende kwetsie van alle kwetsies is. 




De fabriek van ingemaakte groenten aan het station Bovenkarspel. — Aan de markt bij dit station heerschl in de bloemkool-campagne groote bedrijvigheid ; de kool wordt van de grootste 
bladeren ontdaan, in kisten geborgen en met groote ladingen verzonden, hoofdzakelijk naar het buitenland. Ook wordt ze gepeld, d. i. zelfs van het kleinste blaadje bevrijd, in pekel 
gelegd, in groote vaten gekuipt en verzonden; vooral in het buitenland is deze ingelegde kool een zeer begeerlijke groente. — Met het inleggen houden zich vooral vrouwen en meisjes bezig. 



DE PRINS. 



227 



Al het voorgaande is slechts de inleiding op de beantwoording van twee 
vragen, welke mij door eenige lezers zijn gesteld. 

i°. Behoort in onzen tijd van beschaving en vooruitgang 't duel nog 
wel met eenig recht tot de questions brulantes? 

Hierop antwoord 'k zeer beslist „ja!", met 
dit voorbehoud nochtans, dat 't ,,'n duel op 
pistolen" is. 

2 . Behoort 't duel in 't leger weer te 
worden toegestaan? 

Uit al 't bovenstaande blijkt reeds voldoende, 
dat 'k 'n voorstander ben van 't tweegevecht. 
Mits 'k er persoonlijk buiten blijven kan, vind 
ik 't duel uitstekend, te „uitstekender" naar- 
mate 't „instekender" is. Maar zeer bijzonderlijk 
ben ik er sterk voor, dat 't tweegevecht in 
't leger weer in eere worde hersteld. En wel, 
omdat ik, in flagranten strijd met de meening 
van de burgerlijke journalisten, vermeen, dat 
de militaire eer zonder eenigen twijfel een 
gansch andere is dan de burgerlijke eer en 
ook geheel andere eischen stelt, 'k Ga zelfs 
veel verder en beweer, dat elke klasse, elke 
stand er z'n afzonderlijke begrippen van eer 
op na behoort te houden. 

'n Kok b.v. zal zich diep in z'n eer ge- 
krenkt achten, wanneer men hem durft zeggen, 
dat hij niet goed vleesch kan braden, 'n Dich- 
ter echter zou zich van zulk 'n verwijt abso- 
luut niets aantrekken, maar zich daarentegen 
doodelijk beleedigd achten, indien men hem 
er van beschuldigde, slechte verzen te maken, 
welke beschuldiging de kok op zijn beurt weer 
heel kalm en onverschillig-schouderophalend 
zou opnemen. Zegt men verontwaardigd over 
'n onleesbaar boek, tot den schrijver: „ben 
jij 'n auteur? 'n koekenbakker ben je!", dan 
vliegt de man je, honderd tegen een, in 't 
haar; terwijl '11 koekenbakker, dien je toe- 
voegt, dat hij, geproefd z'n baksel, géén koe- 
kenbakker is, je óók, als 'n gruwelijke belager 
van z'n beroeps-eer, te lijf zal gaan. 

Zoo heeft elke categorie van menschen z'n 
eigen gevoelige plek, z'n eigen ideeën omtrent 
wat voor hem eer is en wat oneer. 

Voor den militair is de hoogste eer, dat hij 
goed kan vechten. De vechtwerktuigen, de wapens, behooren dus voor hem 
in elke eerezaak de hoogste rechters te zijn. En dan, er zijn nog andere 
argumenten voor deze bewering aan te voeren. De heeren militairen dragen 
nu eenmaal 'n sabel op zij en 't is toch niets onredelijks, dat zij die nu 
en dan ook eens willen gebruiken, niet waar ? Wat eenvoudiger en practi- 
scher dus, dan dat zij zich in 't gebruik van dit moordtuig te hooi en te 
gras eens op eikaars lichaam oefenen? Immers, op die wijze krijgen die 
wapens ook ereissies iets in de praktijk te doen, zonder dat de buitenwereld 
er last van heeft en er behoeven niet expres buitenlandsehe conflicten in 
't leven te worden geroepen, om den militairen moed en de wapenkundige 
handigheid door tijdelijke oefening tot periodieke uiting te laten komen. 

Heusch, 't duel in 
't leger behoort men 
in eere te herstel- 
len, al ware 't alleen 
maar, omdat 't zoo'n 
goede bliksemafleider 
tegen den oorlog is ! 




Tentoonstelling van teekeningen en beeldhouwwerken in „Arti" 
te Amsterdam. (October— November). — ~\. C. U. Legner. — „Ik 
zie een poesje". — In ons voorgaand nummer plaatsten wij drie 
afbeeldingen, die tot bovengenoemde interessante verzameling 
behooren ; de op deze pagina gereproduceerde stukken verdienen 
niet minder de aandacht. 




2)e Geheimzinnige 
Verdwijning 

DOOR 

MARION NORMAN. 

Op mijn reis van 
de westkust van Afrika 
naar Engeland, maak- 
te ik kennis met Sir 
Alfred en Lady Hazel- 
wood. Ik was op zoo 
intiemen voet met hen, 
dat ik gaarne hun in- 
vitatie aannam om een 
weekje op hun buiten- 
goed, Madely Court 
in Devonshire, te ko- 
men doorbrengen. 

Een paar maanden 
later werd ik allerhar- 
telijkst door hen ont- 
vangen. Den avond voor mijn vertrek kwam het gesprek aan tafel als van 
zelf op Afrika. 

„Vindt u het niet verschrikkelijk in zulk een klimaat te wonen?" vroeg 
mijn gastvrouw. 

„Het is verre van aangenaam, en toch ken ik iemand, die daar twintig 
jaar achtereen heeft gewoond. Onze kennismaking was eenigszins eigen- 



Tentoonstelling in „Arti" 



aardig. Op zekeren avond kwam hij eensklaps bij mij binnenvallen. Hij was 
ongeveer vijftig jaar oud en had regelmatige trekken, maar zijn eene wang 
was ontsierd door een driehoekig rood litteeken. 

„Ik heb gehoord dat er een nieuwe directeur is gekomen," begon hij, 

„en daar ik toch in de buurt moest zijn, 
wilde ik u eens een bezoek brengen. U bent 
de zesde vertegenwoordiger van de hout- 
concessie, die ik hier de laatste twintig jaren 
heb ontmoet," zei hij. 

„En bent u hier al dien tijd niet weg ge- 
weest ?" vroeg ik. 

„Waarom zou ik?" was het sombere ant- 
woord. 

Dit alles vertelde ik aan tafel en liet er een 
realistische beschrijving op volgen van het 
leven in de wildernis. Plotseling zag ik dat 
Lady Hazelwood doodsbleek werd, en eer ik 
haar kon tegenhouden viel ze bewusteloos 
voorover. Hazelwood was een en al bezorgd- 
heid, tot ze voldoende hersteld was om naar 
haar kamer te kunnen gaan. 

„Het spijt mij dat ons middagmaal zoo ge- 
stoord werd," sprak hij, „maar mijn vrouw is 
niet sterk en je verhaal van dien eenzamen 
zwerver is zeker te veel geweest voor haar 
zenuwgestel." 

Den volgenden morgen ging ik een wan- 
delingetje maken door den tuin. Even later 
zag ik Lady Hazelwood op mij toekomen. 
„Goeden morgen, Mr. Saunderson," riep ze 
mij toe. „Het spijt mij dat ik u gisteren zulk 
een schrik heb aangejaagd." 

„Pardon, Lady Hazelwood, het was mijn 
schuld ; ik had u zulke sombere verhalen niet 
moeten doen." 

„Neen, neen, dat was het niet. Ik stelde 
er het levendigst belang in ! Vertel mij nog 
meer van uw vriend. Hoe heet hij ?" 

„Maddison," antwoordde ik verbaasd. „Kent 
u hem misschien ?" 

„Neen, ik ken niemand van dien naam ; 
maar .... eens, vele jaren geleden, heb ik 
menig gelukkig uur hier in dezen tuin door- 
gebracht met . . . iemand, die spoorloos verdwe- 
nen is ... . doch zijn naam was Trevelyan." 
Blijkbaar was ze door aandoening overstelpt, die ze slechts met moeite 
kon bedwingen. 

„Ik geloof dat ik nu moet gaan," zei ik, „mijn trein vertrekt om 11.30." 
„Ja, dan wordt het tijd," en we namen afscheid van elkaar. Een paar 
maanden later op mijn terugreis naar Afrika een courant inkijkend, werd 
mijn aandacht getrokken door den naam van Sir Alfred, en ik las hoe hij 
op zekeren donkeren avond door een bende stroopers was aangevallen en 
gedood. — Dit bericht riep allerlei herinneringen bij mij wakker en onwil- 
lekeurig dacht ik weer aan den verdwenen man waarover Lady Hazelwood 
met mij had gesproken. Ik was dus hoogst verbaasd eenige weken daarna 
in mijn woning niemand anders op mij te zien wachten dan Maddison zelf. 

„Welkom thuis, 
zwerver!" riep hij mij 
vroolijk toe. „Is er 
ook iets bijzonders 
gebeurd in het vader- 
land ?" vroeg hij. 

„Ik zal je de laatste 
krant geven," ant- 
woordde ik, „dan 
kun je die, terwijl ik 
mijn boeltje uitpak, 
eens inkijken." 

„Heb je iets ge- 
vonden dat je inte- 
resseert?" vroeg ik 
eenige oogenblikken 
later. 

„Neen," zei hij, 
„alles komt mij even 
onbekend voor. Men 
vergeet gauw." 

„Sommigen niet," 
antwoordde ik, hem 
strak aanziende, „heb 
je dat ongeluk in 
Devonshire gelezen?" 
„Laat eens zien — 
ja, ik geloof het wel," 
zei hij onverschillig, 
„op Madely Court, be- 
doel je? Wat zou dat?" 
„Och niets — ik heb er juist gelogeerd, zie je, en toen je zei, dat de 
menschen zoo gauw iemand vergeten, dacht ik aan een gesprek dat ik met 
Lady Hazelwood had in den tuin. Ik had haar verteld van iemand, die 
twintig jaren in de wildernis had gewoond, zonder ooit in het vaderland 
terug te zijn geweest." 

„Je hebt haar van mij verteld! Wat duivel had zij met mij temaken?" 



G. L. Kiers. — „Zeegezicht". 



228 



DE PRINS. 




„Omdat ieder man in mijn plaats evenzoo gehandeld 
zou hebben en omdat ik de treurige oogen van Lady 
Hazelwood niet kan vergeten." 

„Ik zeg je," riep hij, „dat Trevelyan dood moet blijven." 
,,Dus je geeft toe, dat je Trevelyan bent?" 
„Wat geeft ontkennen? Mijn geheim is bij jou veilig." 
Toen ik na een week terugkwam, deelde de portier 
mij mee : „Mr. Maddison is drie dagen geleden vertrok- 
ken. Hij heeft dezen brief voor u achtergelaten." Haastig 
brak ik hem open en las : Waarde Saunderson. Plet is 
mij onmogelijk alle uitleggingen en verklaringen onder de 
oogen te zien. En bovendien begrijp je, dat ik geheel 
ongeschikt ben voor de samenleving. Ik zal een nog afge- 



Het verwoestingswerk aan een der kustplaatsen ; het reusachtige rotsstuk links aan 
den voet waarvan men een groep mannen ziet, is van het gebergte afgeslingerd en voor 
een gedeelte afgebrokkeld in duizenden kleine stukken, zooals onze foto duidelijk 
toont. — Rechts bevinden zich eenige huizen, die door het onheil zwaar geleden hebben. 

„Niets," antwoordde ik kalm en dat zag zij in ook, toen ze hoorde dat die man 
Maddison heette. „Ze dacht echter een oogenblik dat het Trevelyan kon zijn; twintig 
jaren geleden had ze iemand van dien naam gekend." 

Hij keek mij aan met van toorn fonkelende oogen, keerde zich eensklaps om en ging heen. 

Nu was ik zeker ! Maddison was Trevelyan, ik had het geheim opgelost. 

Na een poosje kwam hij terug, stak mij de hand toe en sprak : 

„Het spijt mij dat ik mij zooeven zoo onhebbelijk heb aangesteld. Om mijn onbe- 
leefd gedrag weer goed te maken, zal ik je mijn geschiedenis vertellen : Ik was 
luitenant te Sandhurst en maakte schulden. Op zekeren avond had ik champagne 
gedronken. Na tafel gingen we kaartspelen, en ik verloor voortdurend aan een officier, 





De verwoesting in de straat Parodi te Casamicciola, een 
der zwaarst geteisterde dorpen. 



legener plek zoeken dan de Westkust van Afrika. Het 
ga je goed ! t.t. Maddison. 



Panorama van het kustplaatsje Casamicciola, dat door 
den cycloon geheel werd verwoest. 

die mij niet genegen was : we hadden nl. beiden dezelfde 
vrouw lief en ik was de gelukkige uitverkorene. Toen ik 
opstond had ik een schuldbekentenis aan hem geteekend 
voor meer dan ik kon belalen. 

„Geheel nuchter, zocht ik hem den volgenden dag op 
en vroeg om uitstel. Dit weigerde hij. Om kort te gaan, hij 
maakte mij razend. Ik sloeg hem en — wel de West- 
kust van Afrika is beter dan terecht te staan voor den 
krijgsraad wegens vergrijp aan een superieur. Daarom ben 
ik hier — en nu weet je alles." 

Nog dienzelfden avond schreef ik een brief aan Lady 
Hazelwood om haar mijn behouden overkomst te mel- 
den en in een postscriptum voegde ik er bij : 

„Door een zonderling toeval was de eerste, die mij hier 
verwelkomde de man, in wiens verhaal u zoozeer be- 
langstelde. Ik geloof dat hij vroeger in het regiment van 
uw man heeft gediend." 

Zes weken later kwam er een inboorling bij mij. 

„Kom vlug!" riep hij. „Meester Maddison is stervend!" 

Ik riep snel mijn bedienden bijeen en tegen het vallen 
van den avond bereikten we zijn tent. 

„Ik dacht wel dat je komen zou, Saunderson," zei hij. „Drie 
dagen geleden ben ik over een boomstronk gevallenen heb 
mijn dijbeen gebroken. Ik vrees dat het met mij gedaan is." 

Haastig onderzocht ik de wonde en besloot hem onmid- 
dellijk naar het ziekenhuis in Sapele te laten brengen. 
Dagen lang zweefde hij tusschen leven en dood tot eindelijk zijn sterk gestel zegevierde. 

„Het is allemachtig vriendelijk van je, Saunderson, zoo goed voor mij gezorgd te 
hebben. Waarom heb je dit alles gedaan ?" vroeg hij mij. 




Panorama van het kuststadje Cetara, dat zocwel door den cycloon als door de overstrooming en de slijkmassa's 

vreeselijk getroffen is. 



De volgende zes maanden gingen eentonig voorbij tot de tijd kwam, dat ik repatrieerde. 
Een van mijn eerste bezoeken in Engeland gold Lady Hazelwood. 

„Het doet mij genoegen u te zien, Mr. Saunderson," zei ze rustig. „We gaan zóó aan 



DE PRINS. 



229 




Mme De Potter De Mev, de nieuw- 
geëngageerde 1ste dugazon van 
de Haagsche Fransche Operaals 
„de Page" in „De Mugenoten 1 '. 
Zij debuteerde bij dit gezelschap 
heel gelukkig als „Musette" in 
„La vie de Bohème". De Amster- 
dammers zullen zich harer nog 
wel herinneren van voor eenige 
jaren, toen zij bij Profals„De Belle 
van New-York opgang maakte." 



tafel. Blijft u eten? Mr. 
Maddison komt ook." 

„Wat zegt u ! Maddi- 
son hier! Ik kwam ujuist 
vertellen dat hij spoor- 
loos verdwenen was." 

„Dat weet ik, maar de 
voorzienigheid heeft hem 
hierheen gezonden. Ik 
heb onder de papieren 
van mijn man een be- 
kentenis gevonden, waar- 
in hij verklaarde de oor- 
zaak te zijn dat Mr. 
Trevelyan het land 
verliet. Toen ik dit 
las wilde ik het ge- 
pleegde onrecht 
herstellen en ik be- 
sloot onmiddellijk 
naar Afrika te gaan. 
„Ik landde in Sa- 
pele en terwijl ik 
daar stond te wach- 
ten, kwam er een 
klein stoombootje aan 
met slechts een passagier 
aan boord. Ik zag op zijn 
wang het mij zoo bekende 
iitteeken. Ik snelde op hem 
toe en noemde zijn naam 
en door een duizeling over- 
vallen, viel hij aan mijn 
voeten neer. Ik liet hem 
zorgvuldig verplegen en 
toen hij sterk genoeg was, 
ging ik met hem naar huis." 
Aan het dessert hief 
Trevelyan het glas in de 
hoogte en sprak : „Ik drink 
op Saunderson, den be- 
moeizieksten man van de 
wereld — God zegen hem ! " 

2)e ramp in Italië. 




Henri de Vries (Bioscooptheater) in „The Wild West of America". 



Wederom is het zuide- 
lijk deel van het schoone 
schiereiland, helaas, zwaar geteisterd geworden; geweldige 
onweders met verschrikkelijke slagregens en een cycloon hebben 
in verschillende kustplaatsen ontzettende verwoestingen aange- 
richt en vele slachtoffers gemaakt. Tal van huizen zijn inge- 
stort, geheele straten werden als bij tooverslag in stroomen 
veranderd, dikke slijkmassa's, in toomelooze vaart afglijdende, 
voerden lavablokken, gesteenten en geheele wijnstokken-velden 
mede ; groote hagelsteenen verbrijzelden de ruiten, uitgestrekte 
landerijen zijn onder den moddervloed bedolven en de ver- 
woede storm maakte den toestand nog vreeselijker 

en angstwekkender. Opnieuw heeft koning Emanuel 

blijk gegeven van zijne onbegrensde menschlievend- 
heid, door de geteisterde streek te bezoeken en 
mede te werken tot leniging van den nood en de 
smart; ook eenige ministers hebben zich erheen 
gespoed, teneinde ingrijpende maatregelen te nemen. 



Henri de Vries. 

De Amsterdammers mogen zich gelukkig prijzen, 
dat onze kranige landgenoot, de sympathieke en 
talentvolle tooneelspeler Henri de Vries, wiens 
succes in Engeland reusachtig groot is, wel weer 
eens naar hier wou overwippen om zijn landge- 
nooten de geheele maand November van zijn kunst 
te laten genieten. Wat ons betreft, wij spreken 




Mme O. Finzi — Magrini, een Italiaansche zangeres, wier 
stem en zangkunst haar in de grootste steden van Europa, 
dezen zomer nog in Ostende, de schitterendste successen 
heeft bezorgd, zal zich 8, 11 en 15 November respectievelijk 
te 's-Gravenhage, Amsterdam en Rotterdam doen hooren. 



er onze voldoening over 

uit, dat hij voor twee 

jaar, de hem, volgens zijn 

eigen mededeeling aan 

een onzer groote bladen, 

gedane offerte van de 

directie van het K. K. 

Hof burgtheater te Wee- 

nen, om de rollen van 

Kainz te spelen, heeft 

afgeslagen, want anders 

zoude hij thans, nu 

Kainz dood is, natuurlijk 

diens plaats innemen en 

was hij voor altijd voor 

Nederland verloren ge- 
weest. En zoo zal men 

dan den heer De Vries 

in het Bioscooptheater 

(Regulierbreestraat) kun- 
nen bewonderen in zijn 
sensatie-stukken „De 

hand van het Noodlot", 

„De Frans Hals" en 

„The Wild West of 

America". Datbeteekent 
dus ; een volle maand lang 
uitverkochte zalen. G. B. 

Mensen en 
Öppermensch. 

(Stadsschouwburg) . 

Dit heusch niet voor 
onmondigen geschreven 
„spel" in drie bedrijven, 
van George Bern. Shaw, 
den vermaarden Engel- 
schen auteur, is een in 
menig opzicht belangwek- 
kend stuk, dat den niet 
al te zeer in ouderwetsche 
begrippen en vooroordee- 
len vastgeroesten toeschou- 
wer door een pittigen, geestigen, vaak duizelingwekkend- 
paradoxalen en satyrieken dialoog ongemeen behaagt en hem 
graag de wel eens wat te lange vertoogen op den koop 
toe doet nemen. Van de wijze van vertoonen door het 
Nederlandsch Tooneel, met den immer-jeugdigen Chrispijn 
en Mej. Hopper in de hoofdrollen, en eveneens alleszins 
voor hun taak berekende artisten in de meer of minder 
belangrijke bijrollen, kan worden verklaard, dat de pre- 
mière-avond zeer goed en welverzorgd was en veel bijval 
vond. Ditzelfde valt ook van de latere opvoeringen hier en 
elders te constateeren. B. 




M. Perrens, de nieuwe tenor van 
de Haagsche Fransche Opera, als 
„Raoul" in „De Hugenoten". Deze 
verdienstelijke zanger, die 't laatst 
aan de opera te Dyon verbonden 
was, en daar veel succes had, 
valt ook hier erg in den smaak 
van het opera-lievend publiek. 




Twee groepen van de optredenden in 
Mensch en Öppermensch (Het Ned. 
Tooneel). — Foto boven (van links 
naar rechts) : Mevr. Lena Kley (Mej. 
Ramsden), Reule (Octavius Robinson), 
Mevr. Van Korlaar (Mevr. Whitefield), 
Mevr. Chrispijn— Van Meeteren. (Violet 
Robinson), Hein Harms (Roebuck 
Ramsden), Chrispijn (Joh. Tanner), 
Mej. Hopper (Ann Whitefield). — 
Foto onder (van links naar rechts) : 
Harms, Rika Hopper, Chrispijn, Reule, 
Mevr. Van Korlaar, Gimberg (Hector 
Malone), Rika Hopper, Schulze 
(papa Malone). 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 



SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBIIXE". 

( Vervolg). 

De Rue Peletier was helder als de dag verlicht door het geïllumineerde 
front van het operagebouw. Aan beide kanten van de straat stond het 
publiek dicht opeengepakt, om naar deze op zich zelf onbeduidende rijtoer, 
die toch niets ongewoons meer had, te zien. 

Ook het koffiehuis tegenover de Groote Opera was vol menschen. Velen 
zaten zelfs nog buiten, want de temperatuur bleef tot op dit late avonduur 
merkwaardig zacht. 

De rijweg bleef vrij. Politieagenten in uniform liepen daar op en neer. 
Bij hen voegden zich andere heeren in burgerkleeding, die tot de geheime 
politie behoorden en zich hier en daar een schuchter gefluit uit de menigte 
moesten laten welgevallen. Ook de Corsikaan Griscelli was met zijn manschap- 
pen verschenen, daaronder Allessandra, de lijlknecht van den keizer, die 
zich steeds, wanneer hij niet meereed, tenminste in de nabijheid van de 
plaats van aankomst zijns meesters moest ophouden. 

Alles ging zoo kalm en ordelijk mogelijk. Overal onschuldig babbelende 
groepen, rustig wachtende toeschouwers, dringen van de achterstaanden om 
zoo kort mogelijk bij den rand van de straat te komen. Bij geen enkele 
van deze argelooze menschen het geringste vermoeden van een naderende 
catastrophe. 

Niemand lette op de vier in hun mantel gehulde Italianen, die zich tusschen 
het dicht opeen gedrongen publiek, zoo kort mogelijk bij den rijweg hadden 
opgesteld. 

Daar rolde het eerste hofrijtuig aan, maar zonder escorte. 

Orsini schudde het hoofd, en de handen der naast hem staande samen- 
zweerders zakten dieper in de zakken. 

Acht uur! De eerste vier dragonders van het keizerlijke escorte sloegen 
in galop de Rue Peletier in, vlak achter hen de gesloten keizerlijke equipage. 
Een paar seconden en zij hield stil voor den ingang van het operagebouw. 

De samenzweerders hieven de handen op. Een vreeselijke knal, gelijk aan 
het gedonder van geschut, waarin zich het ontzettende geschreeuw van vele 
menschenstemmen mengde. Dadelijk daarop werd het pikdonkere nacht, 
daar alle gasvlammen door den sterken luchtdruk waren uitgegaan en in 
deze ontzettende duisternis klonk het geschreeuw en gekreun, het doffe gerol 
van de rondgeslingerde, losgerukte straatsteenen, gillend geroep om hulp, 
springen van glasruiten, welke op alles een hagel van glasscherven deden 
neerkomen. 

Toen na eenige minuten de gasvlammen weer brandden, verlichtten zij 
een vreeselijk tooneel, een bloedig slagveld. 

De koetsier en de beide lakeien van de keizerlijke equipage lagen zwaar 
gewond op de straat, een van de paarden wentelde zich in zijn bloed, het 
andere steigerde, eveneens uit vele wonden bloedend, als dol in de hoogte. 
Vijf dragonders lagen met bloed bedekt onder hun neergevallen paarden, 
en een oorverdoovend geschreeuw van ontelbare gewonden vervulde de 
lucht als een enkele afschuwelijke aanklacht. 

Ook het paard van den stalmeester Bourgoing was door een rondvliegend 
stuk ijzer zwaar verwond. Met een razenden sprong schoot het vooruit en 
viel toen neer. Het gelukte Bourgoing uit het zadel te springen. Hij viel, 
sprong echter dadelijk weer op en ijlde, ofschoon een steen hem den hoed 
van het hoofd had geworpen en het bloed uit een voorhoofdwonde hem 
over 't gelaat stroomde, naar het rijtuig van den keizer, dat met een vernield 
achterrad, ver opzij hing en rukte het portier open. 

De keizer, die tot nu toe yergeefsche pogingen had aangewend, om het 
portier te openen, sprong er het eerst uit. Ook over zijn gezicht liep bloed. 
Een ijzersplinter had zijn wang gekwetst. De keizerin lag als versteend van 
schrik in de kussens. Haar wit kleed was met bloed bevlekt, dat uit een 
diepe slaapwonde van den buiten kennis neergevallen generaal Rognes 
stroomde. 

„Naar het operagebouw, snel!" schreeuwde Bourgoing. 

Met behulp van den keizer en van den in waanzinnigen angst voor zijn 
meester naderbij geijlden Corsikaan Allessandra, haalden zij de keizerin uit 
het rijtuig, geleidden haar de trap naar het operagebouw op, waaruit verward 
schreeuwen en roepen klonk en naar haar loge. 

Bij den ingang kwam de hertog van Coburg zoo bleek als een doode, 
de keizerlijke familie tegemoet. De keizer hield een doek voor zijn gezicht, 
de keizerin zonk half bewusteloos in haar zetel. 

In het operagebouw zelf heerschte een onbeschrijfelijke verwarring. 

Men schreeuwde, raasde, sprong naar de uitgangen, en kalmeerde eerst, 
toen het keizerlijk paar zichtbaar werd. 

Nu veranderde het geschreeuw in hoerageroep voor de Majesteiten. 

Een half uur lang hoorde men niets dan „Vive 1'empereur — vive 
1'impératrice!" dat zich met het geschreeuw, hetwelk van de stiaat af nog 
naar binnen klonk, vermengde. 

De keizer boog, wenkte met de hand, de keizerin wuifde dankend met 
haar kanten zakdoek naar het publiek — tot meer was zij niet in staat. Een 
vreeselijke angst kwelde haar. 

Was een van de bedrijvers van den aanslag misschien in de Tuileriën 
gedrongen en vermoordde daar haar onschuldig kind, terwijl zij hier het 
juichen, de hoeraroepen mede moest aanhooren? 

„Louis !" Zij boog zich naar den keizer, die zijn door de rondvliegende 
ijzerdeeltjes zeer beschadigden hoed werktuigelijk in de handen draaide. 



„Louis ! Zend dadelijk een bode naar de Tuileriën. Ik moet weten, hoe 
het Lulu gaat, anders sterf ik van angst om ons kind." 

De keizer knikte en keek zoekend om. Op hetzelfde oogenblik bracht 
Bourgoing de dame du palais, die geheel van streek was en in tranen 
wegsmolt en Marie Boucher binnen. 

„Goddank! U is niets overkomen," fluisterde Eugenie. Zij kon nauwelijks 
spreken. „Maar baron Bourgoing, u is gewond?" 

„Slechts onbeduidend. Heeft Uwe Majesteit nog iets te bevelen?" 

„Ik had gaarne bericht omtrent mijn zoon," stamelde de keizerin. Met 
vast ineengevouwen handen bleef zij zitten en zag en hoorde niets van 
wat op het tooneel voorviel, terwijl Bourgoing snel het operagebouw verliet, 
op een der dragonderpaarden sprong en naar de Tuileriën draafde. 

Alle toeschouwers in de opera richtten hun blikken naar de keizerlijke 
loge. Blijkbaar voelden allen, dat zich op 't oogenblik in de keizerlijke loge 
een drama afspeelde, veel aangrijpender dan dat op het tooneel. Daarom 
verbrak telkens weer een stormachtig: „Vive 1'empereur!" den monoloog 
van de beroemde tooneelspeelster Ristori, die in haar glansrol, „Marie Tudor", 
anders alle toeschouwers placht mee te sleepen. 

„Hoort u eens dat hoerageroep, Sire !" wendde zich de hertog van Coburg 
tot den keizer. „De liefde en de vereering, die daarin ligt, zal de misdaad 
van eenige verblinden meer dan goedmaken." 

Napoleon richtte zijn doffe oogen met een neerslachtige uitdrukking op 
den spreker. „Wanneer ik nu vermoord op het plaveisel lag, zou men 
eenvoudig „Vive la République" schreeuwen — dat is het geheele verschil," 
antwoordde hij somber. 

Daarop wist de hertog niets te antwoorden. In zijn binnenste gaf hij den 
keizer waarschijnlijk gelijk. 

De deur van de keizerlijke loge klapte voortdurend open en dicht, en 
telkens keek de keizerin met een blik van angst en hoop om. De angst om 
haar kind kwelde haar. Zij telde de minuten tot aan Buurgoing's terugkeer, 
ofschoon zij wist, dat hij nu nog nauwelijks de Tuileriën kon bereikt hebben. 

Billont, de minister van Binnenlandsche Zaken, de chef der politie Pietri, 
en Lagrange, de directeur der geheime politie, meldden zich bij den keizer. 

De keizerin wierp de heeren een verwijtenden blik uit haar schoone, door 
tranen verduisterde oogen toe. „Nu is u er," zei zij bitter tot den chef der 
politie Pietri, „nadat de verschrikkelijke aanslag gebeurd is, welke den keizer 
het leven had kunnen kosten." 

Pietri schrok. Het verwijt was duidelijk en kon hem zijn betrekking kosten. 

„De politie," vervolgde Eugenie opgewonden, „lijkt mij traag en weinig 
waakzaam te zijn. De geheime politie alleen kost vele millioenen per jaar 
en is toch nog niet in staat, zulk een blijkbaar lang vooruit beraamden 
aanslag te verhinderen! Wij worden slecht bediend." 

Zij wierp haar kanten shawl over de groote bloedvlek op haar wit zijden 
japon en rilde, toen de nog vochtige plaatsen ook de teere kant roodachtig 
kleurden. 

De heeren trokken zich zeer ontsteld over de woorden van ongenade naar 
den achtergrond der loge terug. 

„Pietri, hoeveel menschen zijn er gewond?" vroeg de keizer op gedemp- 
ten toon. 

„Men sprak van vijf a zes dooden, Sire," antwoordde Pietri ontwijkend. 
Hij wachtte zich wel het ware getal te noemen. 

„Er is veel bloed gestort !" mompelde de keizer dof. „Ik weet, dat er 
veel meer zijn — en dat alles om een enkel mensch te treffen." 

„Wil Uwe Majesteit de wonde niet laten verbinden ?" waagde minister 
Billont voor te stellen. 

„Och, die schram!" zei Napoleon onverschillig. „Wat hindert me dat! 
Daar buiten liggen dooden en gewonden en . . . ." 

Hij brak af; kwam de 2 de December in zijn herinnering, toen ook de 
weerloos op straat loopende menschen ter wille van hem vermoord waren ? 
„Komt er aan dezen vreeselijken toestand dan geen eind ?" zuchtte de keizerin. 
„Wanneer zal Bourgoing toch eindelijk terugkomen ? Het is mij, alsof hij 
al uren lang weg is." Inderdaad waren nauwelijks twintig minuten verloopen, 
toen Bourgoing weer binnentrad. 

„Zijne keizerlijke Hoogheid is volkomen wel en slaapt heel rustig," meldde 
hij in diensthouding zijn gebiedster. 

„Dank, veel dank! God zij dank, dat hij deze vreeselijke uren vredig 
in slaap mocht doorbrengen," stamelde de keizerin. Zij knikte Bourgoing 
dankbaar toe. „Beste Bourgoing, ik heb nog een boodschap voor u. Ik 
bemerk, dat juffrouw Boucher zich slechts met moeite goed houdt en zou 
haar graag bij haar grootmoeder laten brengen, eer de arme, oude vrouw 
van den afschuwelijken aanslag hoort en zich over haar kleindochter bezorgd 
maakt. Geleidt Marie naar mevrouw Boucher!" Zij wenkte haar voorlezeres. 
„Marie, ik wensch, dat je eenige dagen bij je grootmoeder blijft, opdat je 
volkomen van de tooneelen van schrik van heden avond bekomt." 

„O, zend u mij niet weg!" smeekte Marie. 

„Wel zeker, kleine. Je hebt je dapper gehouden in 't gevaar. Voorloopig 
is er geen reden tot bezorgdheid meer." 

„Wat is er?" vroeg de keizerin verschrikt, toen twee politieagenten achter 
haar de loge betraden en hun chef Pietri iets mededeelden. 

„Twee van de schurken, die den afschuwelijken aanslag op het leven van 
Uwe Majesteiten pleegden, zijn reeds in onze handen," berichtte Pietri 
den keizer. 

„Wie zijn het?" vroeg Napoleon snel. 

„Beiden zijn Italianen, waarop wij reeds lang loeren. Ook hun handlangers 
zullen wij wel krijgen. Zij moeten onder valsche namen en passen Parijs 
binnengekomen zijn." 

„Italianen! Dat dacht ik wel!" antwoordde Napoleon bitter. 

Weer kwam een naam op zijn lippen, die zelden uit zijn gedachten kwam. 
Guiseppe Mazzini — hij en geen ander was het geweest, die heden de 
doodelijke bommen had laten werpen. Zou dit zwaard van Damocles boven 
zijn hoofd zweven, totdat hij zijn woord gestand deed en het verdrukte 
Italië te hulp kwam ? 

De keizerlijke loge geleek nu op een duiventil. Adjudanten, ordonnans- 



DE F R I N S, 



231 



officieren, politieagenten kwamen voortdurend met mededeelingen. Prins 
Napoleon, de hertog De Morny verschenen eveneens om hun gelukwenschen 
met de redding uit te spreken. 

Het was een druk gepraat, zoodat men geen woord van het op het tooneel 
gesprokene kon verstaan. 

Toen Hunne Majesteiten eindelijk opstonden, om den schouwburg te 
verlaten, zette de muziek de geliefde marsch „Partant pour la Syrië" in. 
Zij hoorden hem staande aan, terwijl alle toeschouwers vol geestdrift het 
lied aanhieven. 

Ondanks zijn ontroering, dwong de keizer zich tot een flinke houding 
en een kalme gelaatsuitdrukking. 

„Verschrikt mag ik me niet toon en," fluisterde hij de keizerin toe, 
„anders heb ik dadelijk bij de Franschen alles bedorven." De keizerin knikte 
hem goedkeurend toe en drukte krachtig zijn hand. 

Toen Bourgoing en Marie Boucher op bevel der keizerin den schouw- 
burg nog lang voor het einde der voorstelling verlieten en in de Rue Peletier 
kwamen, vertoonde zich een ontzettend tooneel aan hun oogen. 

In de huizen, die het dichtst bij de Groote Opera lagen, was geen enkele 
ruit heel gebleven. Aan het operagebouw zelf hingen de tot versiering 
gebruikte kostbare stoffen in duizend flarden naar beneden. Het plaveisel 
was op de plaatsen, waar men de bommen neergeworpen had, diep open- 
gewoeld, de steeren waren meters ver weggeslingerd. Midden in de straat 
lag de half verbrijzelde keizerlijke equipage, de beide doode paarden in 



wees maar kalm. Ik kom morgen bij u, dan zullen we met elkaar spreken, 
want ik heb u veel te zeggen en gij mij ook." 

Ondanks de duisternis zag hij haar hevig blozen en ging daarom snel 
voort : „Nu zijt ge te opgewonden door al de verschrikkelijke indrukken. 
Slaap rustig en vertrouw op mij." 

Zij keek hem met haar schoone oogen smeekend aan. Maar de beken- 
tenis, die al zoo dikwijls in zijn tegenwoordigheid op haar lippen had 
gelegen, wilde ook nu nog niet komen. Daar stond het rijtuig ook reeds stil. 

„In grootmama's kamer is nog licht. Vaarwel, baron Bourgoing, ik dank 
u zeer," fluisterde Marie in der haast bij het uitstappen. 

„Vaarwel, juffrouw Boucher," antwoordde hij in denzelfden vormelijken 
toon. „Morgen kom ik een warmer groet halen." Het rijtuig keerde. 

„Terug naar het operagebouw, koetsier, en wel zoo snel mogelijk!" 
riep Bourgoing. Het huurrijtuig ratelde weg, terwijl Marie langzaam de 
welbekende trap opging. Nu eerst bemerkte zij, hoe ontzettend de vreeselijke 
gebeurtenissen op haar hadden gewerkt. Haar knieën knikten, haar hart 
klopte zoo hevig, dat zij met moeite ademend, moest blijven staan, eer 
zij aan de bel trok. 

Het meisje dat open deed, gaf een schreeuw van schrik toen zij haar 
zag. „Om Gods wil, u is zoo bleek als de dood ! Is er iets gebeurd ? Wij 
hoorden zulk een verward geraas op de straten !" 

Marie wenkte haar te zwijgen en ging dadelijk naar de woonkamer van 
haar grootmoeder. 

De lamp stond op de tafel, onder de groene kap brandde het licht 




De grootsche waterwerken in het Park te Versailies. 
Een wonderschoon en fantastisch schouwspel bieden die in het zonlicht hoog-opspuitende, in een ijlen, zilver-glanzenden stofnevel gehulde fonteinen rondom het Neptunus- 
bassin ! Geen vreemdeling, die Parijs bezoekt, verzuimt Zondags naar dit oude lustoord een uitstapje te maken, om behalve van de merkwaardige, historische gebouwen, van het 
betooverende spel der waterwerken te genieten ! Versailies is door Lodewijk XIV groot gemaakt ; hij liet door Leveau het prachtige kasteel bouwen, dat tot 1789 tot residentie 
diende en door Le Nötre den uitgestrekten, weelderigen tuin aanleggen, die thans nog de bezoekers in verrukking brengt door zijn schoone perken, zijn heerlijke breede 
wandelpaden, zijn talrijke prachtige beelden, zijn sierlijke fonteinen enz — Op den achtergrond van onze foto ziet men het beroemde kasteel. 



een plas bloed. Politieagenten liepen heen en weer, gewonden en dooden 
werden op draagbaren weggebracht. Onbeschrijfelijke opwinding, koortsachtige 
drukte heerschte overal. 

Niet ver van de keizerlijke equipage lag ook de mooie schimmel van 
Bourgoing, de witte huid met bloed bevlekt — stijf en onbeweeglijk. Marie 
trapte met haar klein, zijden schoentje in een bloedplas en schreeuwde luid. 

„Kom vlug," verzocht Bourgoing, „sluit de oogen, opdat u niets van al 
het vreeselijke om u heen ziet. Ik geleid u." 

Hij sloeg zijn arm om haar bevende gestalte. 

„Froufrou is dood!" klaagde Marie smartelijk. „Froufrou, dien ik zoo 
graag reed." 

Een politieagent haalde op bevel van Bourgoing een huurrijtuig, want 
de keizerlijke rijtuigen uit de Tui.leriën waren er nog niet. 

Bourgoing hielp Marie erin en riep den koetsier straat en huisnummer toe. 
Een oogenblik scheen het hem toe, als herkende hij in een donkere gestalte, 
die in de schaduw van het rijtuig wegkroop, Galanti, maar eer hij zich 
nog ervan overtuigen kon, of hij goed gezien had, dreef de politie reeds 
alle menschen weg, om den rijweg voor het rijtuig, dat een dame van de 
hofhouding der keizerin gebruikte, vrij te maken. Bourgoing, die naast 
Marie ging zitten, verloor de donkere gestalte van zijn vijand uit het oog. 

„Ik breng u tot aan de huisdeur," zei Bourgoing onder het rijden, „en 
keer dadelijk terug om Hunne Majesteiten naar de Tuileriën te begeleiden." 

Marie greep hem bij den arm. „Verlaat mij niet! Er zal iets vreeselijks 
met u gebeuren, men zal u dooden, evenals den armen Froufrou. O, dat over- 
leefde ik niet, liever wil ik met u samen sterven! Blijf bij mij!" 

Hij trok haar dichter tot zich. „Geliefde, nu hebt ge u verraden !" 
fluisterde hij haar in 't oor. „Uw angst voor mijn leven is het zekerste 
bewijs van liefde." 

Zij boog het hoofd. Hij voelde het hevige kloppen van haar hart en 
drukte, haar bevende handen aan zijn lippen. „Niets zal ons scheiden — 



zacht getemperd. Een lichte kring danste boven trillend tegen het witte 
plafond. In den haard knetterde het vuur en wierp afwisselende schaduwen 
op het gebloemd behangsel. Mevrouw Boucher zat met haar breiwerk in 
den leunstoel. Hortense hield een boek op den schoot, waaruit zij waar- 
schijnlijk pas voorgelezen had. „Grootmama!" 

De oude dame schoof den bril op het voorhoofd terug en keek op. „Wat, 
ben jij het, Marie? Kom je zoo laat nog bij me?" 

Zij strekte in blijde verrassing de armen uit naar haar kleindochter, die 
aarzelend op den drempel bleef staan, terwijl Hortense met een uitroep 
van blijdschap het boek van haar schoot liet glijden. Marie kwam nader. 
Zij wankelde. Eer Hortense haar nog kon opvangen, gleed ze voor den 
stoel van haar grootmoeder neer en verborg snikkend het .hoofd in 
haar schoot. 

„Mijn God, wat is er met het kind gebeurd ? Marie, lieveling, spreek 
dan toch !" zei mevrouw Boucher, terwijl zij het blonde haar van. de voor 
haar knielende streelde. „Arme, kleine, wie heeft je iets gedaan ?" 

„Mij niets. Maar zooveel menschen zijn dood en Phiiipp Bourgoing's 
paard ook !" snikte Marie. „Ze hebben bommen onder het rijtuig van den 
keizer geworpen, die schandelijke menschen ! " 

„Heer in den hemel, dat was dus de oorzaak van het rumoer ! Weer 
een aanslag ! En jij, arm kind, was er bij ?" 

Marie knikte. 

Hortense zag met ontzetting, dat haar kleine zijden schoentjes geheel 
met bloed bevlekt waren. „Ben je gewond, Marie?" stamelde zij met 
bleeke lippen. 

„Ik niet — ik trapte slechts in het bloed." Marie rilde en sloeg de handen 
voor de oogen. „De heele straat was vol bloedplassen — en de menschen 
schreeuwden — " zij hield de handen voor de ooren. „Tot in mijn stervens- 
uur zal ik dat ontzettende, gillende, wanhopige geschreeuw hooren." 



( Wordt vervolgd). 



23^ 



DE PRINS. 




Ihr. A. R. P. V. de Girard de 
Mielet van Coehoorn. 



De nieuwben. kol.-comm. van het "<l e reg. inf. te Amsterdam, M. W. de Vries, trad in 1872 

bij het instr.-bat. te Kampen in dienst, werd in 1 8 7 7 tot 2de luit. 

der inf. ben., in 1882 tot iste l u ;t. bev., in 180.5 tot kapitein, in 

1903 tot majoor, in 1907 tot luit. -kol. en met ingang van I Nov. 

tot kolonel. In 1883 werd hij voor 5 jaar gedetacheerd bij de 

artillerie in Ned.-Indië, in welk tijdvak hij beleidvol en kloekmoedig 

deelnam aan de inspannende krijgsverrichtingen op Atjeh. Kolonel 

De Vries is officier der orde van Oranje-Nassau. •■ 9 Nov. hoopt 

Jhr. A. R. P. V. de Girard de Mielet van Coehoorn zijn zilveren 

ambtsfeest als burgemeester der gem. Made en Drimmelen te 

vieren ; aan blijken van waar- 
deering zal 't hem op zijn 
feestdag zeker niet ontbre- 



heer George Wilson, gasme- 
terfabrikant en aannemer voor 
het leggen van hoofdleidingen 
voor gas en water te 's-Gra- 
venhage, zijn 70 s 'e n geboorte- 
dag, bij welke gelegenheid 
hem door het personeel een 
bronzen buste aangeboden 
werd. — De heer D. Note- 
boom, dir. van het Post- 
en Telegraaf- 

kantoor te 
Nieuwesluis — 
Heenvliet, zal 
1 November 
a.s. 's Rijks- 
dienst met 
pensioen ver- 
laten ; gedu- 
rende zijn 52- 
jarigen dienst 
heeft hij door 
zijne trouwe 
plichtsbetrach- 
ting en zijn 
humaniteit de 

hoogachting 
verworven van 
allen, die met 
hem in aanra- 
king kwamen. 
■— De heer 

J. I. Janssen 
Schollmann, 

die i Juni 1.1. 
zijn 40-jarige 
ambtsvervulling bij 
het openbaar on- 
derwijs herdacht, 
heeft met ingang 
van I Nov. a.s. 
zijne betrekking als 
hoofdonderwij zer 
aan de strafgevan- 
genis te Rotterdam 
om gezondheidsre- 
denen neergelegd. 
— De heer C. B. 
Duyster te Lei- 
den vierde onder 
vele blijken van 
waardeering en 
vriendschap on- 
langs zijn zilveren 
jubileum als orga- 
nist van de Pie- 
terskerk aldaar ; 
vermelding ver- 
dient, dat de ta- 
lentvolle musicus 
ook ongeveer ge- 
durende 25 jaar 
leider van de Bur- 
gerzangschool is. 



Prof. 




Kolonel M. W. de Vries. 
(Distinctief van luitenant-kolonel). 






Prof. 1. D. van Bemmelen. 



Een Familiegroep in vijf geslachten, te Oosterend op Texel. 

De heer Jan Daalder (98 j.) ; zijn zoon ]acob (74 j); kleinzoon ,an(42j) 

achterkleinzoon acob (20 j.) en achter-achterkleinzoon (400 dagen). 



D. Noleboom. 





Ter gelegenheid van zijn 70sten geboortedag is den heer George Wilson (zie 
portret met bijschrift) te 's-Gravenhage, een door Ch. van Wijck vervaardigde 
buste aangeboden. — Onze foto werd genomen, tijdens de jubilaris, na de 
onthulling, de door den heer P. Nooy gehouden toespraak, beantwoordt. 



J. D. van Bemmelen, oud-hoogleeraar in de scheikunde aan de Rijks-universiteit te 
Leiden, herdacht 3 Nov. zijn 8o s 'en geboortedag; ais een bijzon- 
dere hulde is den verdienstelijken geleerde een boekwerk aangebo- 
den, waarin vele opstellen voorkomen over belangrijke onderwerpen, 
verband houdend met de speciale studiën van den jubilaris. — • 
Op 81 -jarigen ouderdom is te 's-Gravenhage overleden de sedert 
1885 gep. kapitein ter zee P. J. Buyskes, ridder der orde van 
den Ned. Leeuw, en meermalen eervol vermeld wegens zijn be- 
leidvol en moedig optreden bij militaire expeditiën in Indië. — 
Ds. 8. H. Buytendijk, emeritus-pred. te IJselstein, is kortelings op 
ruim 90-jangen ouderdom 
overleden; in 1858 als pred. 
bij de Ned. Herv. Gemeente 
te Veen bevestigd, was hij 
sedert 1881 werkzaam te IJsel- 
stein, zijne laatste standplaats, 
waar hij 17 jaar later zijn eme- 
ritaat nam. Van 1873 tot 1889 
was hij redacteur van het 
Wageningsch Weekblad. — 

Dr. H. J. Vinkhuijzen, oud- 

officier van gezondheid bij het 
corps Koninklijke Scherpschut- 
ters, oud-Iijfarts van wijlen 
Z. K. H. Prins 
Alexander, rid- 
der der orde 
van den Ned. 
Leeuw, is de 
vorige week op 
67-jarigen leef- 
tijd overleden ; 
hij maakte in 
den Fransch- 
Duitschen oor- 
log (1870— 
187 1) deel uit 
van een der 

ambulances, 
waarvoor hem 
door de Fran- 
sche regeering 
het Legioen van 
Eer geschon- 
ken werd. — 
Te Brussel is 
overleden de 
bekende beeld- 
houwer K. van 
der Stappen, 
oud-leeraar en 
bestuurder der 
Koninklijke Aca- 
demie van Schoo- 
ne Kunsten van 
België's hoofdstad ; 
onder de vele 
kunstwerken, door 
hem vervaardigd, 
verdienen vooral 
vermelding : T De 

Stedebouwers" , 
„ David" ', „Demati 
met het Zwaard", 
^De Legende van 
Orphce" . Van der 
Stappen's kunst- 
verdiensten werden 
door vorsten en 
staatshoofden zelfs 
gewaardeerd ; hij 
was officier van de 

Belgische Leo- 
poldsorde, ridder 
van het Fransche 
Legioen van Eer 
en van tal van an- 
dere hooge orden. 




P. ]. Buyskes. 




Ds. S. H. Buytendijk. f 




J. 1. Janssen Schollmann 



C. B. Duyster. 



Foto) 
tigenares 



Groep jonge boxers (7 weken) met moeder (18 maanden). {Pietevs. 

Mej. A. Schenkenberg, Den Haag. — Blijkens ons toegezonden brieven, wekken dergelijke 
hondengroepen levendige bel angstelling bij een groot deel van onze lezers. 



K. van der Stappen, t 



November 12 



1910 





ins 



©©DUiQfeirisIfois©© Bul^e» 







VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. t 5.00 

• .. 6.— 

• » 9.— 



I 




1 



Pfof. Dr. HUGO DE VRIES, 

Hoogleeraar in de botanie en de pharmacognosie aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. (Zie net artikel op bladz 235). 




„Ik wilde u over uw dochter spreken." 

Hargreave fronste de wenkbrauwen. „Over Violet?" 

De toon, waarop déze vraag gedaan werd, was niet aan- 
moedigend, maar Dick ging vastberaden voort: 

„Ik heb haar lief, kolonel — ze heeft beloofd mijn vrouw 
te worden en nu kom ik uw toestemming vragen." 

„Het spijt mij, maar die kan ik je niet geven," klonk het 
snel en beslist. 

Dick verbleekte; dit ziende voegde Hargreave er haastig 
aan toe: „Het is volstrekt niet mijn bedoeling je te grieven, 
mijn jongen, integendeel, ik heb groot respect voor je, maar 
om persoonlijke redenen is het mij onmogelijk je mijn toe- 
stemming te geven." 

Het bloed steeg den jongen man naar het hoofd. „Ik 
kan mij bij uw antwoord niet neerleggen," sprak hij eerbiedig, 
doch beslist. „Als u mij uw dochter weigert, heb ik althans 
het recht te weten waarom." 

„Dat kan ik je niet zeggen — en hiermee is mijn laatste 
woord gesproken." 

„Maar het betreft Violet's geluk," voerde Dick aan. „Ze 



Getemde Zebra in Zuid-Oost-Afrika. 

De zebra, ook wel tijgerpaard genoemd wegens zijn gestreepte huid, is uiterst schuw, nukkig, onhandelbaar 

en zeer moeielijk te temmen ; men vindt meestal groote kudden zebra's bijeen. 



Bij onze foto's uit 2)uifsch~0ost-#frika. 

it gebied, aan de zuidoostelijke 
kust van Afrika gelegen, oostelijk 
van den Congostaat, even onder 
den Evenaar, telt meer dan 7 
millioen zielen en vindt als Duit- 
sche kolonie zijn oorsprong in handelsonder- 




nemingen. 

Omstreeks 
Europeesche 



1880 begon de wedijver der 
Staten in het annexeeren van 
min of meer belangrijke stukken van het don- 
kere werelddeel ; met de verdeeling werd in 
1885 op de Afrikaansche Conferentie te Berlijn 
een aanvang gemaakt en telkens werden, als 
zulks noodig bleek, door conferentiën, verdra- 
gen of overeenkomsten de grenzen en de be- 
langen-sferen der mogendheden vastgesteld. 

Duitschland heeft voor de veiligheid van de 
wegen zorg gedragen, den slavenhandel onder- 
drukt, energieke pogingen aangewend den in- 
en uitvoerhandel te vermeerderen en de emi- 
gratie naar deze streek krachtig bevorderd. • — ■ 
Koloniseeren eischt buitengewoon veel beleid, 
doorzicht en tact; zoowel Duitschland als 
Nederland heeft reeds ondervonden met welke 
ontzettende moeielijkheden men te kampen 
heeft, alvorens het betreden gebied een 



eigenlijke kolonie kan worden genoemd; be- 
vordering van de beschaving en van den maat- 
schappelfjken welstand van het Inlandsche 
element moet even goed betracht worden als 
exploitatie uit zuiver eigenbelang. 

Duitsch- Oost- Afrika voert caoutchouc, ivoor, 
kopal en kopra uit, terwijl de aanplanting 
van koffie vorderingen schijnt te maken. 



£en Liefdesgeschiedenis 

door ALICE ALCOTT. 

De handen diep in zijn jaszakken, de kraag 
omhoog voor de kou, stapte Dick Marchmont 
haastig voort naar de woning van kolonel 
Hargreave. Nog een paar minuten en hij trok 
het gordijn van de veranda terzijde, waar de 
kolonel in een leunstoel gedoken bij het haard- 
vuur zat. 

„Zoo Dick, mijn jongen," riep hij hem 
toe. „Wat kom jij hier doen? Toch geen 
slechte lijding hoop ik?" 

„Neen kolonel, alles is rustig in het dorp 
en ik geloof niet dat de inboorlingen het ons 
weer lastig zullen maken. Ik kom hier voor 
een particuliere aangelegenheid." 

„Ga zitten, ga zitten. Wat is er?" 





Nesten van eene kolonie Wevervogels in Zuid-Oost-Afrika. 
Deze zangvogels, tot de kegelsnaveligen behoorend, onderscheiden zich onder meer van hunne natuurgenooten 
door de zeer kunstmatige manier, waarop ze hunne nesten bouwen ; deze zijn van bijzonder fraai en moeielijk 
te ontwarren vlechtwerk van boomvezels, grashalmen en andere plantendeelen. — De Zuid-Afrikaansche kolonie- 
weversoort is bijzonder merkwaardig, wijl 800 tot 1000 paren bijeen wonen en hunne nesten ophangen aan de 
takken van een mimosa-boom, waarboven ze een gemeenschappelijk dak bouwen. 



Een uitgehaald Krokodillennest in Zuid-Oost-Afrika. 
De krokodil, tot de klasse der reptilen behoorend, heeft een harde, 
lederachtige huid, op den rug uit platen bestaande, vier pooten en 
een lange van een huidkam voorziene staart, die bij het zwemmen 
uitstekende diensten bewijst en tevens verdedigingsmiddel is ; de 
kop is plat, in den spitsen bek zijn talrijke spitse tanden. De kro- 
kodil leeft uitsluitend in de heete luchtstreken aan de monding van 
groote rivieren of in waterrijke vlakten en is zeer vraatzuchtig ; 
men verdeelt de krokodillen in drie geslachten : de eigenlijke kro- 
kodil, de alligator en de gavialis. 

heeft mij lief — " 

„Och, dat is maar kinderspel, je zult elkaar gauw ge- 
noeg vergeten." 

„Daarin vergist ge u, kolonel — en ik kan, ik wil 
haar niet opgeven." 

Er kwam een weifelende uitdrukking in de oogen 
van den kolonel. Peinzend streek hij zich met de hand 
over de grijze snor, eindelijk vroeg hij : „Geloof je 
vast en zeker dat Violet's geluk van mijn beslissing af- 
hangt?" 

„Ja kolonel ; en ik geef u mijn woord als man en 
soldaat, dat ik alles zal doen om haar gelukkig te maken." 

„Dan heb je mijn toestemming, Dick — wat er ook 
van komen mag." Zwijgend drukte hij den jongen man 
de hand en verliet de kamer. Daar werd het gordijn op~ 
nieuw terzijde geschoven ; het was Violet. 

„Welnu, hoe is het afgeloopen?" vroeg ze snel. 

„Het is in orde," zei hij en haar opheffend in zijn 
sterke armen, kuste hij haar. 

Den volgenden avond op de club werd Dick aan alle 
kanten gefeliciteerd met zijn engagement. Slechts één der 
officieren — Ralph Villiers, van wien het bekend was dat 
hij Violet Hargreave wanhopig het hof had gemaakt ■ — 
deed er niet aan mee. 

„Mij komen al deze gelukwenschen wel wat voorbarig 
voor," sprak hij scherp. 

„Wat bedoel je?" vroeg Dick koel. 

„Dat je de visch nog niet op het droge hebt," ant- 
woordde hij, den ander met half gesloten oogen aanziend. 
„Ik feliciteer je niet, voordat je Miss Hargreave naar het 
altaar hebt geleid." 



DE PRINS 



-'35 




Foto) Rhinocerossen in het Dierenpark van Carl Hagcnbeck te Hamburg. (A. J. W. de Veer. 

Deze dikhuidige zoogdieren, die door hun wansmakelijken uitwas op den neusrug of op het voorhoofd, tot een zeer merkwaardige diersoort behooren, houden zich bij het water 
op, maar vooral des nachts gaan zij naar de steppen en bosschen en voeden zich met kruiden, bladeren enz. — Ze hebben een enkelen of dubbelen hoorn, zijn plomp van 
lichaamsbouw, maar bewegen zich vrij snel en zwemmen uitmuntend ; wegens hun groote prikkelbaarheid worden ze voor gevaarlijker gehouden dan olifanten. Het vleesch 
wordt veelvuldig gegeten, het vet is zeer gezocht en uit de dikke, ruwe huid vervaardigen de inboorlingen schilden. — De Indische neushoorn leeft in Vóór- en Achter-Indië, 

in Zuid-China, op Java en Sumatra ; de Afrikaansche bewoont Oost-Afrika. 



„Je woorden zijn beleedigend," viel Dick driftig uit, „en als je een sprankje 
eergevoel hebt, zul je ze intrekken." 

„Pardon, ik spreek uit ondervinding. Jij weet misschien niet datje ideaal zich 
de attenties van bijna alle officieren van het garnizoen heeft laten welgevallen." 

„Je liegt! En voordat je de zaal verlaat, zul je mij je verontschuldigingen 
aanbieden." 

„Ik denk er niet over," klonk het ter- 
gend kalm. 

„Dan zijn de gevolgen voor jouw reke- 
ning," en eer men tijd had het te verhin- 
deren, had Dick hem een vuistslag toege- 
diend, die hem deed duizelen." 

„Dat zal ik je betaald zetten, ellende- 
ling," schreeuwde Villicrs, zich het bloed 
van de lippen vegend. Geheel buiten zich- 
zelf van woede ging hij heen en smeet de 
deur met luiden slag achter zich dicht .... 

Den volgenden dag vond men het lijk 
van Ralph Villiers aan den rand van het 
naburige bosch. Hij had een kogelwonde 
in zijn linkerslaap en een revolver lag op 
korten afstand naast hem. 

Het nieuws van zijn dood ging als een loo- 
pend vuurtje door het garnizoen. Even later 
kwam Dick's vader, majoor Marchmont, 
doodsbleek en geheel buiten adem bij 
Hargreave en vroeg : 

„Heb je het al gehoord? Villiers is dood- 
geschoten — vermoord — en mijn jongen 
wordt er van verdacht." 

„Dat is onmogelijk ! Het moet een ver- 
gissing zijn," sprak Hargreave verbleekend. 

„Neen, neen. Gisteren avond schijnt Dick 
met Villiers getwist te hebben en" — hij 
zweeg even om zijn stem te beheerschcn — 
„hij heeft zijn schuld bewezen door spoor- 
loos te verdwijnen." 

„Wat bedoel je?" zei Hargreave huiverend. 

„Zijn bed is niet beslapen en hij is nergens te vinden. We moeten uw 
dochter, die een paar dagen geleden haar leven aan hem toevertrouwde, 
voorzichtig voorbereiden." 

„Ik ben heilig overtuigd dat Dick onschuldig is," sprak een zachte, jonge 
stem. Ongemerkt was Violet binnen gekomen en had de laatste woorden 
van den majoor gehoord. 

Bewogen nam Marchmont haar hand. „God geve datje gelijk hebt, kind," 
sprak hij ernstig. 




Drie patente jongens. — Palent, Omdat het trio, in tegenstelling van hier- 
boven, nu niet camera-schuw bleek te zijn en, door de „pose*', den indruk 
van logheid, die het neushoornras eigen is, schijnt te willen wegnemen. 



Plotseling werden ze gestoord door een officier in khaki, die geheel buiten 

adem sprak: „Uw tegenwoordigheid wordt onmiddellijk in het hoofdkwartier 

vereischt, de Sépavs zijn opgestaan en men verwacht een algemeen oproer." 

Een oogenblik stond de majoor roerloos, verbijsterd, toen sprak hij : 

„Kom Hargreave, laat ons dadelijk gaan." 

De kolonel aarzelde. „Ik — ik — heb 
eerst nog eenige zaken te regelen — die geen 
uitstel kunnen lijden." 

Marchmont lachte droevig. „Laat uw za- 
ken gerust op haar beloop ; tenzij we verster- 
king krijgen, vrees ik dat we geen van allen 
de zon meer zien opgaan." 

„Niet?" vroeg Hargreave met raadselach- 
tigen blik. „Dan ga ik met je mee." 

Het was een ondoordringbaar duistere 
nacht — nergens licht, noch spoor van leven. 
„Het is zooals ik verwacht heb," sprak 
majoor Marchmont tot Hargreave, „d'e zwarte 
duivels hebben de duisternis afgewacht en 
zullen nu spoedig den aanval beginnen," 

Nauwelijks had hij deze woorden gespro- 
ken of van alle kanten barstte er een hevig 
geweervuur los. Marchmont en Hargreave 
wierpen zich in het heetst van het gevecht 
en hun revolvers brachten dood aan alle 
kanten. Plotseling viel Hargreave diep zuch- 
tend neer. De majoor steeg af en vroeg be- 
zorgd: „Ben je erg bezeerd?" 
Geen antwoord. 

„Hargreave, mijn vriend! Hargreave!" 
„Het is met mij gedaan," steunde de ge- 
wonde. „Laat mij hier liggen — maar voor- 
dat ik sterf, luister — ik heb Villiers ge- 
dood — Dick weet het — om mij te redden 
is hij — Violet moet de waarheid verne- 
men. — " Een rochelend geluid en zijn 
hoofd zakte zwaar achterover. 
Suf, verwezen, stond de majoor op. Daar begroette een vreugdekreet zijn 
ooren — de hulptroepen waren aangekomen en — het garnizoen was gered ! 
Op het punt zijn huis weer binnen te gaan, zag de majoor een in het 
wit gehulde gedaante op hem toeijlen. Op eigen behoud bedacht, hief hij 
instinctmatig zijn pistool op — vuurde — en de gedaante viel aan zijn 
voeten neer. Plotseling deinsde hij achteruit van schrik — hij had zijn 
eigen zoon herkend. 



236 



DE PRINS. 



Het daglicht scheen door de 
ramen naar binnen toen Dick zijn 
oogen opende. Langzaam dwaalde 
zijn blik in het rond en hij zag 
zijn vader naast zijn bed staan. 

„Goddank!" riep deze uit. „Hoe 
voel je je?" 

„Alleen nog wat pijn in den 
schouder. Overigens goed. Maar 
waar is Violet?" 

„Ze wacht in de kamer hiernaast 
tot je wakker wordt. Zeg mij 
echter eerst wat er gebeurd is." 

„Nadat ik met Villiers getwist 
had," begon Dick vermoeid, „hoor- 
de ik, op weg naar huis, opeens 
een schot. Ik zag kolonel Har- 
greave over Villiers' lijk gebogen. 
Ik bracht hem naar zijn woning. 
Daar vertelde hij mij zijn geschie- 
denis. Als jonge man was hij zeer 
roekeloos geweest — had schulden 
gemaakt — en, om die te betalen, 
gestolen. Jaren later kwam Villiers 
hier, die het geheim van zijn ver- 
leden kende. Hij werd verliefd op 
Violet en om zich van zijn stil- 
zwijgen te verzekeren, beloofde 
Hargreave hem zijn dochter tot 
een huwelijk met hem te bewegen. 
Toen kwam ik tusschenbeiden. 
Dol van woede over de wijze 




stortte; de 19-jarige knecht was 
onmiddellijk dood, de zoon werd 
door de ijzeren molenroede weg- 
geslagen en stervende door zijn 
vader opgenomen. Het uitgelichte 
gevaarte weegt 13000 K.G. ; wel 
een bewijs, dat de kracht van 
den wind enorm was. 




Het nieuwe gebouw voor de Landsdrukkerij te 's-Gravenhage, onlangs geopend door den Minister van Binnen- 
landsche Zaken ; Z. Exc. deed in zijne rede uitkomen, dat hoofdzakelijk de eischen der hygiëne en de groote 
uitbreiding van de werkzaamheden de vernieuwing hadden noodzakelijk gemaakt. Het gebouw, welks voorgevel 60 M. 
lang is, heeft onderscheidene werkplaatsen, bureaux, magazijnen, een schaftlokaal voor 250 personen, een labora- 
torium, enz. — In de drukkerij zijn o. a. 25 snelpersen en 2 rotatiepersen ; in elk der beide zetterijen 75 letterzetters 
werkzaam. — Het gebouw heeft voorts electrische verlichting, 
electrische uurwerken met automatisch werkende schel-signa- 
len, eene stofzuig-installatie, goede ventilatie, waschgelegen- 
heden, liften enz., zoodat het een Paleis der Drukkunst 
genoemd mag worden. 

waarop ik hem op de club mishandeld had, ging Villiers naar 
Hargreave en dreigde hem aan te klagen. Ze kregen hevige 
ruzie en in een oogenblik van razernij, schoot de kolonel hem 
dood. Na veel redeneeren wist ik Hargreave over te halen 
zijn schuld op mij te nemen — uit liefde voor Violet — Ik 
ging naar het bosch terug, schoot mijn revolver af en legde 
die naast het lijk van Villiers neer." 

„Maar zag je dan niet in dat — ?" 

„Ja, maar ik meende later mijn onschuld gemakkelijk te 
kunnen bewijzen. Voorloopig verdween ik, vermomd als een 
inboorling. Op deze wijze vernam ik alles van den opstand en 
ging onmiddellijk hulptroepen halen." 

Vermoeid viel hij op het kussen terug. „En wilt u nu 
Violet roepen?" 

Onmiddellijk verscheen ze. Ze zag bleek met donkere 
kringen om haar oogen, maar met een blik vol liefde liet ze 
zich voor het rustbed op de knieën neer en kuste hem teeder. 



frof. 2)r. Kugo de Vries. 

Bij de voorplaat. 

De vele huldeblijken, dezen 
eminenten geleerde reeds aange- 
boden, onlangs zijne benoeming 
tot doctor honoris causa van de 
Universiteit te Berlijn, nu weer 
de Swammerdam-medaille, waar- 
mede het Genootschap ter bevor- 
dering van Natuur-, Genees- en 
Heelkunde hem de vorige week 
in de aula van de Universiteit 
der hoofdstad vereerde, zijn even 
zoovele bewijzen van zijne buiten- 
gewone verdiensten jegens de we- 
tenschap. Prof. Hugo de Vries, 
reeds meer dan 30 jaar als hoog- 
leeraar aan de Amsterdamsche 
Universiteit verbonden, behoort 
tot de groote tijdgenooten, op 
wien de hoofdstad, ja geheel 



De kracht van den storm. — Onze foto brengt in beeld 
een molen te Renkum, die in zijn passieven strijd tegen 
den woedenden storm de vorige week as en wieken 
verloor ; als gesneuvelden op het slagveld liggen ze aan 
den voet. 



Het vreeselijk ongeluk te Wijchen (frov. Selder!.). 

Tengevolge van een windkolk of zuiger, begonnen plotseling 
de wieken van den korenmolen van den heer P. J. de Kleijn 
geweldig te werken; de 1 6-jarige zoon van dezen schoot toe 
om den vang open te zetten, toen plotseling door het breken 
van een ketting de kap keerde, en deze met spil, wieken en 
kamrad door den wind opgelicht werd en naar beneden 




De ontredderde Korenmolen te Wijchen ; aan den voet 
ziet men de massief ijzeren spil, het kamrad en de 
wieken, die door den geweldigen winddruk werden afge- 
slagen ; foto boven rechts: het portret van den 16- jarigen 
zoon, die gedood werd (Zie tekst). 




Foto) Vissch en in de Vecht bij Nieuwersluis. (Eihïnkhofr. 

In deze fraaie foto weerspiegelt zich de landelijke rust en stilte, aan zoo menig hoekje van de Vechtoevers eigen. Men ziet de visschers in tevreden stemming met een gedeelte van 

hun buit in de hand en ook den beugel, waarmede het gevangen watervolkje uit het vischnet, tusschen de beide vaartuigen uitgespreid, geschept wordt. 



DE PRINS. 



237 




weest ; hij heeft verschillende buitenlandsche 
reizen gemaakt, o. a. in 1905 en 1907 naar 
Californië om colleges te geven aan de Univer- 
siteit; in 1904 hield hij een voordracht op het 
Wereldcongres te St. Louis, voorts hield hij 
een voordracht te Chicngo: een zijner leerlingen, 
Prof. Went uit Utrecht deed in zijne lofrede bij 
de plechtige uitreiking van de Swammerdam- 
medaille in de Amsterdamsche aula o. m. uit- 
komen, dat het werk van Prof. De Vries een 
tijdvak van 40 jaar omvat, dat in vele opzichten 
resultaten van groote blijvende waarde voor de 
natuur-wetenschappen heeft opgeleverd, verder 
dat hij eene geheele hervorming had teweeg- 
gebracht op het gebied der plantkunde en den 
stoot gegeven heeft tot hervormingen in de 
chemie en de medische wetenschappen. 

Van zijne werken verdienen vermelding „Bei- 
trage zur PhysioJogie landwirthschaftlicher 
KultHrpflanzen\ „Leerboek der Plantkunde" 
(deel I en III), „De Mutatieleer" ; vele leerrijke 
bijdragen verschenen bovendien van zijne hand 
in wetenschappelijke tijdschriften e. a. 





Aanblik op een hoekje van de Bloemententoonstelling in de serre 
van het hotel Krasnapolsky te Amsterdam, georganiseerd door de 
Bloemisten-patroonsvereeniging aldaar. — De 46 inzendingen, waar- 
van onderscheidene door sierlijkheid in kleur en vorm en door 
smaakvolle groepeering een heerlijk effect maakten, getuigen alle 
van den hoogen trap van ontwikkeling onzer bloemenkweek- en sier- 
kunst. — Er waren prachtexemplaren van chrysanthemums, van 

cacteeën.begonia's - statige palmen, keurige bloemstukken en minia- °e beroemde stichter van „Het Roode Kruis , 

tuur-tuintjes; verder trokken de bijzondere aandacht twee kronen Henri Dunant, is de vorige week te Heiden, 

met afhangende prachtige bloemen en een zeer fraai nagemaakt tapijt- in het kanton Appenzell (Zwitserland), op 

stuk in fijne kleuren (op onze foto zichtbaar) enz. 82-jarigen ouderdom overleden; wij plaatsen 

hierboven zijne beeltenis, welke ter gelegenheid 
xt j 1 j . 1 1. •■ •• 1. iv. • i 11 't- van zijn 80sten geboortedag in medaille-vorm 

Nederland trotsch zijn mag ; zijn naam heeft met alleen in Europa, te stuttsart geslagen werd. - Henri Dunant 
maar ook daarbuiten een uitmuntenden klank. verwierf m 1901 den Nobel-prijs voor den Vrede. 

Geb. te Haarlem in 1848, studeerde 
hij aan het gymnasium aldaar en te 's-Gra- 
venhage en zette zijn studiën voort aan 
de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij 
in 1870 tot doctor in de wis- en natuur- 
kunde promoveerde. In 1878 werd hij 
tot buitengewoon hoogleeraar en in 1880 
tot gewoon hoogleeraar in de botanie 
en de pharmacognosie aan die Hooger- 
Onderwijsstichting benoemd. Van zijn 
nationaliteits-gevoel gaf hij blijk door 
een hem te voren aangeboden profes- 
soraat aan de Landbouw-academie te 
Berlijn af te wijzen. 

Prof. De Vries, ridder der orde van 
den Ned. Leeuw, is lid van de Kon. 
Academie van Wetenschappen; eerelid 
van verschillende vereenigingen, lid van 
onderscheidene buitenlandsche genoot- 
schappen en van eenige andere buiten- 
landsche Universiteiten ; op zijn gebied 
heeft hij belangrijke onderzoekingen en 
ontdekkingen gedaan, nieuwe banen 
geopend voor de wetenschap ; zijn on- 
derwijs is hoogst vruchtdragend ge- 




Afbeelding (vóór- en achterzijde) van de Swammerdam-medaille, de vorige 
ter bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, als hu 
de Vries in de aula der. Universiteit aangeboden. 



De nieuwe R.-K. Kerk aan de Jacob Obrechtstraat te Amsterdam, 
welke, zooals onze foto doet zien, inderdaad een massaal stuk 
architectuur is en een sieraad voor de omgeving mag heeten. Het 
gebouw is met eenigemodernewijzigingenopgetrokkenin Romaansch- 
Byzantijnschen stijl, heeft ruimte voor 1400 menschen, is electrisch 
verlicht en centraal verwarmd. 



Nieuwe K. T- IrUcMbanden bij de HmsterrJamsche Brandweer. 

Deze banden bieden volgens ons gedane mededeelingen het vier- 
voudige voordeel, dat ze niet opgepompt behoeven te worden, dat 
ze vrachten tot 10 ton gewicht dra- 
gen kunnen, zelfs op de vuilste straten 
nooit slippen en eene besparing van 
20 ampères geven. 

3e Sroote Waalsche Kerk 
te Hmsferdam. 

Dit middeleeuwsche bouwwerk dag- 
teekent van het jaar 1409. Door bij- 
zondere bijdragen is het bestuur in 
staat gesteld, de afgekeurde gasleiding 
in eene electrische te veranderen en de 
oude kronen te vervangen door nieuwe 
gegoten koperen kronen, in den oud- 
Hollandschen stijl van het gebouw; 
spoedig hoopt men eveneens bij machte 
te zijn, de hoognoodige herstellingen 
aan het fraaie orgel te doen. — Het 
werk werd uitgevoerd onder leiding 
van den architect H. A. J. Baanders, 
naar de modellen van de oude kronen 
in de Nieuwe Kerk der Ned. Herv. 
gemeente te Haarlem. 



week door het Genootschap 
ldeblijk aan Prof. Dr. Hugo 




Motorwagen van de Amsterdamsche Brandweer met nieuwe K. T. luchtbanden; 
gewicht 7150 K.G. 



Interieur van de Groote Waalsche Kerk te Amsterdam; op een der zuilen ziel men 
een gedenkplaat van Swammerdam. 



DE PRINS. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROÜSSON. 

XVI. 

Waarin de bewerker 'n oogenblik zelf het 
woord neemt en een en ander meedeelt 
over de geschiedenis van „Voor Jan- 
maat en Soldaat". 

In den zomer van 1892, als jong be- 
noemd officier, zóó van de Militaire 
Academie, nog vóór dat ik bij mijn regi- 
ment, het zevende te Amsterdam, den 
eed van trouw had afgelegd, was ik 'n 
paar dagen in de Dnitsche garnizoens- 
plaats Wesel op bezoek, en werd daar 
allerhartelijkst door de kameraden van het 
Infanterie-regiment Vogel von Falcken- 
stein of wel het 7 de Westfaalsche Infan- 
terie-regiment No. 56 en die van het 
43 st0 Veldartillerie-regiment ontvangen. 

De kolonel van het 56 s,e had zélfs de 
beleefdheid mij uit te noodigen om 'n 
militairen marsen mee te maken en natuur- 
lijk nam ik die invitatie gretig aan. 

Ik zal dien marsch niet licht vergeten ! 
Wat ik te Wesel opmerkte, maakte 'n 
diepen indruk op me. — Op dien mili- 
tairen marsch met de twee bataljons van 
het 5Ó ste Infanterie-regiment, leerde ik de 
waarde van 't gemeenschappelijk gezon- 
gen soldatenlied kennen. Flink in den 
pas, de dubbelrotten behoorlijk links 
gericht, 'n iédei achter z'11 voorman, 
zónder dat er aan 't hoofd „getrok- 
k e n" werd en de achterste mannen 
telkens opgejaagd er 'n sukkeldrafje in 
moesten zetten, marcheerde iedere com- 
pagnie, gemakkelijk overzien door haar. 
Herr Hauptmann of kapitein, 
hóóg Ie paard. 

'n Mooiere marschdiscipline, zonder 
éénige moeite gehandhaafd, zag ik zélfs 
in ons zoo góédgeoefend, goédgeschoold 
Indisch vrijwilligersleger niet . . . 

Daar riep cle kolonel: „Singen!" 
en toen hóórde ik ze voor 't éérst de 
mooie Duitsche marschliederen, die den 
troep zoo gemakkelijk in den pas houden 
en die zoo opvoedend werken. 

Bedoelde liederen werden door kapitein Maschke verzameld tot een 
getal van twee honderd vijftig en uitgegeven bij Ad. Spaarmann te Mülheim. 

Ieder Regiment geeft de recruten bij aankomst zoo'n Liederbuch 
cadeau. Voor élk Regiment is 'n speciaal omslag, met den titel en de kleuren 
van het korps er buitenop gedrukt. 

Die liederen, die algemeen reeds door het zangonderricht op de scholen 
beiend zijn, worden nog eens speciaal goed door staftmuikanten aan de 
recruten onderwezen. Ze worden dan ook zuiver en meest meerstemmig 
gezongen, terwijl er ook véél van solo's, door de goeie stemmen te zingen, 
met 'n telkens invallend koor, gebruik gemaakt wordt. ') 

Dat 't zangonderwijs bij Leger en Vloot zulke prachtige resultaten oplevert, 
komt vooral, omdat 't zich gehéél aansluiten kan bij dat op de scholen, 
waardoor de volkszang in Duitschland tóch reeds op 'n zéér hoog peil 




De prachtige marmeren Graftombe van de 
Dalfsen ; onze foto geeft een indruk van 
king van dit gedenkteeken. — De kerk 
platteland van 



staat. Natuurlijk, dat de paar honderdduizend reservisten, die ieder jaar 
van de Regimenten naar „die 1 i e be II e i m a t" terugkeeren, niet 
wéinig er toe bijdragen om de kennis van goede nationale en militaire 
liederen bij de groote massa te verspreiden. 

En zoo rijpte dan in 1892, op dien marsch van het 5Ó ste Regiment 
te Wesel, bij mij 't vage plan, om óók eens zoo'n Liederenbundel samen 

te stellen, voor óns Leger en óns Volk! 
Ik bracht mijn plan ten uitvoer en gaf 
het boekje den titel van: „voor Janmaat 
en Soldaat". In 1903 zag 't éérste 
duizendtal het licht en onlangs 
kocht ik 'n exemplaar van 't honderd 
en tiende! 

Het Voorwoord bij het m de 
Duizendtal van den nieuwen bundel 
„'t Oranjeboekje" , luidt als volgt : 

Nu het verblijf onder de wapenen 
van zooveel korteren duur is dan vroe- 
ger, kan er onmogelijk nog tijd worden 
gevonden voor eenig zangonderricht. 
Alleen bij de Marine, de Koloniale 
Reserve en de Bereden Wapens zou 
men, evenals b.v. in het Duitsche 
Leger, de jonge manschappen geregeld 
eenmaal 's weeks kunnen verzamelen 
om verschillende marschliederen be- 
hoorlijk in koor te leeren zingen. Bij 
de Duitsche Keizermanoeuvres in 1909, 
zag ik afdeelingen Infanterie, die 75 K.M. 
hadden gemarcheerd en bij 't binnenruk- 
ken in de kantonnementen nog een frisch 
soldatenlied aanhieven ! Er wordt bij het 
Duitsche Leger op marsch dan ook stééds 
gezongen en behoorlijk in den pas 
gemarcheerd ! Wat de Duitschers nu 
kunnen, kunnen wij zéker, als we maar 
willen 1 Ons ras is flink en kloek genoeg 
en wordt in Duitschland als zoodanig 
dan ook zéér geroemd. We kunnen 
trotsch zijn op ons physiek van zoutwa- 
tervolk ! 'n Duitsch olficier, die Neder- 
land eenige weken bereisd had, maakte 
mij onlangs nog 'n compliment over onze 
flink gebouwde miliciens en stoere marine- 
matrozen. Hij zeide me jaloersch te zijn 
op ons menschenmateriaal, zoo kernge- 
zond en fórsch ! Intusschen kunnen de 
miliciens in ons Leger nu eenmaal geen 
zangonderricht meer krijgen en zingen 
is toch nóódig op marsch. Daarom heb 
ik er bij deze nieuwe uitgave rekening mee 
gehouden. --Ik heb verschillende liederen, die moeilijk te leeren waren, of 
waarvan de melodie te weinig algemeen bekend was, eenvoudig geschrapt en 
ik bracht het bundeltje op 'n formaat, dat juist in de tuniekzakken 
past, zoodat 't op de marschen naar en van het oefeningsterrein stééds 
gemakkelijk kan worden medegenomen. De druk is ook grooter en duide- 
lijker geworden, zoodat 't Oranjeboekje al marcheerende kan gebruikt 
worden. De witpapieren omslag ten slotte is in 'n stevigen oranjeomslag 
veranderd, opdat 't boekje niet onoogelijk en vuil worde en bij 't verlaten van 
den dienst nog ter herinnering aan 't militaire leven en ... . voor de nakome- 
lingschap kan bewaard blijven. — De oude uitgave zag er van buiten aan- 
trekkelijker uit . . . . zoolang ze nog ongebruikt was, doch helaas! 't düürde 
nooit lang ! Zóó is het dus beter ! De prijs moest daardoor wel iets worden 
verhoogd, doch men koopt nu ook 'n boekje van meer blijvende waarde. l ) 



Graven van Rechteren, in de kerk te 
de kostbare, hoogst artistieke bewer- 
is een der oudste en fraaiste van het 
Overijssel. 



') Bij e.e nieuwe uitgave van 't „Oranjeboekje" „voor Janmaat en Soldaat' 
heb ik dit nagevoigd, door vele liederen met Solo's en Kooren op te nemen. 



*) Wij besloten ook nog 
getallen van minstens ~ 



'n goedkoopere uitgave het 1 
vijftig ex, te bestellen door - 



icht te doen zien, bij groote 
cantin e-commissies en 




Gezicht op Dalfsen (Overijssel). 
Deze fraaie plaats ligt in een boomrijke streek aan de Vecht ; de lange houten brug drukt een bijzonder karakteristiek stempel op dit aardige panorama. 



DE PRINS. 



2 39 



Het zou zeker 't bè.ste wezen, als de jongelieden, reeds vóór hun komst 
onder de wapenen, dit bundeltje kochten en de verschillende liederen 
's avonds thuis met broers en zusjes instudeerden. Ik zal ieder jaar in 
„De Prins", ons meestgelezen weekblad, de lotelingen er bijtijds attent op 
maken en doe verder een beroep op de vele vaderlandslievende opvoeders 
onzer jeugd, om mij te steunen bij de vernationaliseering van den volkszang. 
Zij vormen 
gelukkig nog 
de meerder- 
heid en moe- 
ten dat too- 
ncn. Reeds 
op schooi en 
in huis zin- 
gen de aan- 
staande 
Duitsche 
krijgers hun 
mooie trot- 
sche solda- 
tenliederen 
en bij de in- 
deeling der 
recruten in 
October, ziet 
men dan ook 
de jongelui, 
met bloemen 
en nationale 
kleuren ge- 
tooid, onder 
het zingen 
van natio- 
nale en sol- 
datenliede- 
ren, naar de 
stations mar- 
cheeren. Wat 
als we maar 




De redding van den luchtreiziger Walter Wellman en zijne medepassagiers door het stoomschip ,,Tvent". 
In ons voorlaatste nummer komt eene afbeelding voor van den ondernemenden- 52-jarigen luchtschipper en zijn bestuurbaren ballon „America", 
met een kort bijschrift omtrent de mislukking van zijn tocht over den Oceaan naar Europa. — Bovenstaande foto's sluiten daarbij aan. — 
toto links: Het stoomschip „Trent" het luchtschip naderende, om de passagiers op te nemen. — Foto vechts : Drie der geredden aan boord van ge- 
noemd vaartuig : in het midden Wellman met de beroemd (?) geworden kat. 



de Duitschers nu kunnen, ik herhaal het, kunnen wij óók, 
willen! De Vereeniging „Volksweerbaarheid" zou 

ook in dié richting veel nuttig werk kunnen doen. 

Dit bundeltje is dus niet bestemd voor de vader'andslooze gezellen, voor 

de onverschilligen en futloozen, doch voor al de jongelui, binnen en buiten 

ons Leger en de Marine, die zich als échte flinke Hollanders „voelen" 

en van harte met ons instemmen, als we roepen : 

Oranje boven ! — Leve de Koningin ! Leve ook Prinses Juliana ! 

Mörchingen {Lotharingeii), 
Augustus 19 io. 

sc heepstoko's, door 
gemeentebesturen 
en feestcommissies 
op 30 April en 3 1 Augustus, 

door afdeelingen van 

„V olksweerb.aar- 
h e i d" en Weerbaar- 
heids korpsen, door 
colporteurs en andere 

wederrerkoopers. Deze 
boekjes moeten dan tijdig, 
minstens 14 dagen voor 
de verlangde aflevering, be- 
steld worden, direct bij 
den Uitgever N. J. Boon, 
Amsterdam, die nadere 
inlichtingen omtrent rabat 
enz. gaarne verstrekt. — 
Deze Luxe-Uitgave 
zal 25 cent, de G o e d- 
koope Uitgave 10 
cent in den handel kosten. 
Behalve 68 nationale en 
militaire liederen, bevat de 
nieuwe bundel ook nog tal 
van wenken en opmerkin- 
gen, bestemd voor allen, 
die belang stellen in de 

verdediging des 
1 a n d s. — Wij hopen 
daarom, dat ook tien- 
duizenden buiten de 
Weerraachl 't Oran- 
jeboekje zullen koopeu. 




Ket hart 
van Kermione 

DOOR 

Mks.HUNGERFORD. 



Wij ontvingen van den heer Johan Slebe te Amsterdam bovenstaande foto van een schilderij, dat door hem ontdekt zijnde, 
als een origineel stuk van den Italiaanschen schilder Paolo Veronese (1528—1588) wordt beschouwd, voorstellende „Het 
Martelaarschap van St. Ghistine" en dat hij kortelings aan een particulier te Hilversum verkocht heeft. — Het doek verkeert 
nog in uitstekenden staat, ontplooit de kleurenpracht, welke aan kunstwerken van de toenmalige Venetiaansche schilders 
eigen is en wordt geacht in de 17de eeuw in ons land te zijn gekomen, wijl in die dagen de Amsterdamsche patriciërs 
bijzondere voorliefde voor de Italiaansche kunst aan den dag legden. Op de achterzijde staat de titel ; een deskundige heeft 
verklaard, dat, als het Rijksmuseum Italiaansche kunst aankocht, het stuk er eene plaats zou moeten hebben, terwijl in 
correspondentiën met buitenlandsche deskundigen geregeld gesproken wordt van de Paolo Veronese. 



Op zekeren drukkend warmen zomeravond zaten, in een der zalen van 
een societeitsgebouw in Londen, twee mannen — Arthur Calhcart enHeriot 
Williams — te dobbelen. Geen wonder dat hun spel met gespannen aandacht 
werd gevolgd, want ze speelden om het hart van een vrouw, Hermione 
Hunstanton, die mooi, begaafd en edel als ze was, beider liefde had verworven. 

Reeds als schooljongens waren ze groote vrienden geweest en hadden tot 
stelregel gehad, altijd eerlijk en openhartig met elkaar om te gaan : zoodra 



dus Cathcart bemerkte dat Williams Hermione liefhad, had hij zijn hart 
voor zijn vriend blootgelegd. Daarna had Williams voorgesteld te spelen 
om het recht haar zijn liefde te verklaren ; hij, die het won zou haar ten 
huwelijk vragen, de andere zou haar in den vreemde trachten te vergeten. 
Wie zou de gelukkige zijn? Ze schudden de dobbelsteenen en keken met 
angstige blikken naar de tafel. Williams gooide het eerst. 

Zes — zes 
— vijf! Zijn 
oogen straal- 
den ; hij had 

haar zoo 
goed als ge- 
wonnen, 
maar eer hij 
tijd had tot 

nadenken, 

blonken hem 

drie zessen 

tegen en 

Arthur 

Cathcart viel 

in elkaar 
voorover op 
tafel. 

„Mijn he- 
mel ! " kreet 

Williams. 
„Ik heb het 
verloren!" 
Toen be- 
stelde hij 
haastig een 
glas bran- 
dewijn en 
goot zijn 
vriendeenige 
droppelen 

tusschen de lippen. Langzamerhand kwam de kleur in diens gezicht terug. 
„De opwinding was te veel voor mij," zei hij. 

„Je bent een geluksvogel, Arthur," stotterde Williams, „je hebt de beste 
vrouw ter wereld gewonnen, de vrouw mijner droomen, die ik liefheb met 
mijn geheele hart en ziel en die ik nooit weer zal zien." 

„Kom, kom, Heriot, zeg dat niet. Beloof mij echter dat je haar nooit 
zonder mijn toestemming zult trachten te spreken te krijgen." 

Met een stem bevend van aandoening antwoordde hij : „Dat beloof ik 
je. Ik zal een nieuw leven beginnen in een ander land om haar daar met 

Gods hulp door hard 
werken te vergeten. 
Vaarwel ! wees goed 
voor haar!" 

Hunstanton House 
was schitterend verlicht. 
In de vestibule brand- 
den overal roode licht- 
jes, dieeenfantastischen 
gloed wierpen op de 
trap, versierd met exoti- 
sche planten en won- 

derschoone bloemen. 
Van uit de balzaal dron- 
gen de verleidelijke to- 
nen van een wals door. 
Voor Hermione Hun- 
stanton was het de ge- 
wichtigste avond van 
haar leven, haar een- 
en-twintigste verjaardag 
werd met een bal ge- 
vierd. Naast haar, in de 
oranjerie zat Arthur 
Cathcart, in gepeins 
verdiept. 

„Waarom spreekt hij 
de woorden van liefde 
niet, waarnaar ik zoo 
vurig verlang?" dacht 
Hermione. Onwillekeu- 
rig keek ze hem aan. 
Cathcart beantwoordde 
haar blik. Al zijn ze- 
nuwen trilden. Hij greep 
haar hand, trok haar 
naar zich toe en kuste 
haar. Zonder woorden 
had hij haar gevraagd 
zijn vrouw te worden, zonder te antwoorden had zij hem aangenomen. 
Langen tijd bleven ze zoo zitten. Toen Hermione eindelijk naar de balzaal 
terugging sprak ze met stralenden blik tot Cathcart: „Wat is het leven schoon !" 

„Niet voor alle mensehen, er is tenminste één, die dit niet met ons eens 
zal zijn," antwoordde hij peinzend. 

„Bedoel je Williams?" 

„Ja." 



"40 



DE PRINS 



Keizer Wilhelm 
terrein. 



„Arme jongen," zei 
ze veelbeteekenend. 

Toen hunne ver- 
loving publiek was 
gemaakt, werd de 
jonge effecten-make- 
laar door een ieder 
benijd. Ook hij zou 
zich als de geluk- 
kigste sterveling ter 
wereld hebben be- 
schouwd, ware hij 
niet door geldzorgen 
gekweld geworden. 
Eiken morgen ging 
hij met looden schoe- 
nen naar het kantoor, 
tot eindelijk een week 
na zijn verloving de 
groote slag viel en 
hij totaal geruïneerd 
was. Met doffe oogen 
van wanhoop ging 
Cathcart naar Hun- 
stanton House. Her- 
mione deed hem zelt 
de deur open. 

„Wat zie je bleek! 
Er is toch niets gebeurd ?" vroeg ze bezorgd. 

Hij nam haar hoofd tusschen zijn handen. 
„Ik heb slecht nieuws voor je, lieveling. 
Ik ben failliet en aan een huwelijk tus- 
schen ons valt niet meer te denken." 

„Wat komt dat er op aan, Arthur," 
zei ze zacht. „We zullen alleen nog wat 
langer moeten wachten." 

Een half jaar lang deed hij moeite een 
betrekking te krijgen, maar al zijn pogingen 
liepen op niets uit. Moedeloos en wanhopig 
liep hij op een avond langs den oever 
van de Theems. „Hoe lang moet dit nog 
duren?" dacht hij. „Dit bestaan houd ik niet 
langer uit. Ik zal er 'n eind aan maken." 

Reeds boog hij zich voorover om den 
sprong te wagen, toen er eensklaps een 
auto voorbijvloog en vlak voor hem stil- 
hield. De eigenaar snelde op hem toe en 
trok hem met forschen ruk terug. 

„Wat! Heriot!" 

„Arthur! Jij!" klonkhet bijna gelijktijdig. 

„Ja, ik," antwoordde hij bitter, „een 
geruïneerd effecten-makelaar en zonder 
jouw tusschenkomst een zelfmoordenaar. 
Hoe is het jou gegaan in Canada?" 

„Uitstekend, ik ben bijna millionnair 
geworden. Maar voor alles — hoe is het 




met zijn Gast, Tzaar Nicolaas, van Potsdam naar Oraniënburg rijdende, ter deelneming aan de Hertenjacht op het nieuwe 
— De samenkomst van de beideïmachtige heerschers is ongetwijfeld bevorderlijk aan den Europeesenen vrede. 






%j|j 




Een onheilspellend zeetafreel. — De schokker H 633, kortelings tengevolge van het noodweer 

in de haven van Scheveningen gestrand ; van het vaartuig bleef slechts het gedeelte, op onze 

afbeelding zichtbaar, over ; de bemanning, uit vier personen bestaande, werd gelukkig gered. 



met Hermione?" 

„Ik heb haar in 
geen zes maanden 
gezien," antwoordde 
Cathcart kort, „we 
waren verloofd, maar 
ik heb onze verlo- 
ving verbroken." 

„Dan is eindelijk 
mijn kans gekomen," 
riep Williams ver- 
heugd uit. 

Het bloed vloog 
Cathcart naar het 
gezicht. „Denk er 
aan dat je mij je 
belofte hebt gege- 
ven, haar nooit weer 
te zien zonder mijn 
toestemming." 

„Maar die zul je 
mij toch zeker ge- 
ven; wat kan het je 
nu nog schelen ? " 

„Nu juist meer 

dan ooit, en ik weet 

dat je je woord zult 

houden." 

„Luister Arthur, ik bied je £ 5.000 

voor het recht haar ten huwelijk te 

mogen vragen." 

„Niet voor £ 50.000!" riep Cathcart uit. 
Williams verbleekte. Hij dacht even 
na. „Kom," zei hij plotseling, „rijd een 
eindje met mij mee in mijn auto." Eer hij 
recht wist waar ze waren, hielden ze voor 
Hunstanton House stil. Willoos liet Arthur 
zich meevoeren naar het salon, waar Her- 
mione verdiept was in de lectuur van 
een boek. 

„Mr. Williams! Wat beteekent dit al- 
les ?" riep ze ontsteld uit. 

„Het beteekent, Miss Hunstanton, dat 
deze man een held is. Ik kwam hier om 
een directeur te zoeken voor mijn zaak in 
Londen ; in Arthur Cathcart heb ik hem 
gevonden. Vaarwel! We zullen elkaar 
misschien nooit weer ontmoeten. Wordt 
gelukkig samen i " en voordat Arthur hem 
kon tegenhouden was hij heengegaan. 

Hermione trad diep bewogen op Cath- 
cart toe, kuste zijn bleek gelaat en fluis- 
terde : „Een vrouw heeft slechts een- 
maal lief! Goddank, dat je teruggekomen 
bent, Arthur, ik was zoo ongelukkig zon- 
der jou." 




Een sensationneel proces in Amsterdam. — In de rechtszaal van de Arrondissements-rechtbank tijdens de behandeling van de aanklacht tegen Imkje Beetsma en Pieter Ronner, 
beschuldigd van moord, door verbranding met kokend water, op Mevr. M. ]. Rameau Winia, wonende aan de Nicolaas Witsenkade te Amsterdam. — Achter de groene tafel de rechters ; 
in het miÓden : de President der Rechtbank, Mr. H. M. Witsen ; als getuige tegenover dezen, de Commissaris van Politie, de heer Kummer ; geheel ter linkerzijde : de Ambtenaar van het 
Openbaar Ministerie, Mr. Luyken Glashorst; ter rechterzijde: de verdedigers: Mrs. Th. Muller Massis en ]. H. G. Bekker ; op de beklaagdenbank: Imkje Beetsma; vóór haar staande 
Pieter Ronner, tot den President uitroepende: „Ja maar, als Inspecteur Bakker zegt " — {Portret links onder: Imkje Beetsma). 



DE PRINS. 



241 



2)ie keusche 
.Susanne. 

Nóg een operetten- 
gezelschap ! En óók al 
weer een dat er we- 
zen mag! „Das Neue 
Wiener Operetten-En- 
semble" heet het. Di- 
recteur is Georg Braun ; 
impresario de energieke 
heer M. J. de Haan 
te 's-Gravenhage, die 
maar telkens voor nieu- 
we attracties op kunst- 
gebied zorgt. Het ge- 
zelschap opende zijn 
Gastspiel met een hier 
nog onbekend werk : 
„Die keusche Susan- 
ne", van Jean Gilbert. 
De première te 's-Gra- 
venhage, Vrijdag j.1., 
was een schitterend 
succes ; een succes dat 





Frl. Frankenstein, de aanvaüige soubrette 
van „Das Neue Wiener Operetten-Ensem- 
ble", die zoo allerliefst de rol van Jaqueline 
zingt en speelt in „Die keusche Susanne". 



er bij de volgende opvoerin- 
gen daar en hier niet min- 
der op werd, integendeel ! 't 
Is dan ook een aardige ope- 
rette, vol lekkerdeunerige 
melodieën en leuke wijsjes, 
die je dadelijk in de ge- 





Herr Georg Braun, directeur van ...Das Neue 
Wiener Operetten-Ensemble", die zich doet 
kennen als een prima-operetten-artist, fijn- 
komisch van spel, elegant van beweging 
en met een aangenaam-klin- 
kende stem. 



ten uitstellen. Spoedig wordt 
hiermede echter weer begon- 
nen; het kindernummer 
„Het Prinsesje" geven wij 
de volgende week en ook 
weer in het Kerstnummer. 



dachten blijven en tot 
na-neurieën uitlokken 
en met een allerdolsten 
tekst, zonder aanstoot- 
gevende „schuinighe- 
den", die den lach 
er inhoudt. De wij- 
ze van vertoonen mag 
uitmuntend heeten. De 
hoofdpersonen zingen 
over 't algemeen heel 
verdienstelijk, hun spel 
is frisch-komisch, luch- 
tig en losjes en het 
ensembel sluit als een 

bus. Aankleeding, 
regie, mise-en-scène en 
muzikale leiding — 't 
is alles even welver- 
zorgd. G. B. 

BERICHT. 
Het groote aantal an- 
nonces is oorzaak, dat 
wij de Supplementen 
een paar malen moes- 



Frl. Anny Tharau in de titelrol van „Die keusche Susanne" (Neue Wiener Operetten-Ensemble), welke rol zij geestig 
en met veel élan speelt. Ook als zangeres beschikt zij over de noodige kwaliteiten, om het vocale gedeelte van 

deze rol ten volle tot zijn recht te brengen. 



Mlle Devilloy (Haagsche Fran- 
sche Opera) in „Le Barbier 
de Seville". Deze zeer ver- 
dienstelijke 1ste chanteuse 
légere debuteerde met succes 
als Marguerite (Faust) en 
oogstte daarna als Micaëla 
(Carmen), Manon, Philine 
(Mignon) en Marguerite de 
Valois (Hugenots) veel bijval. 
Zij was verleden jaar te Ant- 
werpen geëngageerd. 





Mlle Bourgeois, een goede 
bekende van de bezoe- 
kers der Haagsche Fran- 
sche Opera, die haar mooi 
zingen en dito spel op hoo- 
gen prijs stellen, in de rol 
van Amnéris (Aïda), welke 
zij in 't afgeloopen zomersei- 
zoen van Covent Garden, 
Londen, met veel succes in 
't Italiaansch zong. 



Foto's) Drie tooneeltjes uit „De Rivalen" van Sheridan, welk interessant 18de-eeuwsch blijspel, {Strüppsrt en Van Duijl, Leeuwarden. 

dank zij de in alle opzichten welverzorgde wijze van opvoeren door het gezelschap „De Hagespelers", ongemeen bekoort en overal waar het vertoond wordt veel bijval vindt. 
Den heer Verkade onzen gelukwensch met dit succes, het welverdiende loon voor al de zorgen en kosten, welke hij zich heeft getroost, om deze voorstelling tot een model- 
voorstelling in haar soort te maken. Onnoodig te zeggen, dat 's heeren Verkade's regie-talent hier opnieuw schitterend aan den dag is getreden. G. B. — Boven, van links naar 
rechts: „Enny Vreede" (Lydia), „Captain Absolute" (Eduard Verkade), ,.Mrs. iv.alaprop" (Betsy de Vries), „Sir Anthony Absolute" (Hermann Schwab). — Onderlinks: „Fag", (Leydus 
van Asten), „Lucy" (Hetty Beek), „Sir Lucius OTrigger" (Rienk Brouwer). — Onder rechts: „Faulkland" (Alex Frank), .,Sir Anthony" (Hermann Schwab), „Julia" (Sophie r. ermse). 



> 4 2 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

Het duurde geruimen lijd, eer de admiraalsweduwe en Hortense eindelijk 
de vreeselijke gebeurtenissen samenhangend hoorden. 

„Van nacht blijf je bij mij, lieveling," zei mevrouw Boucher. „Je slaapt 
vlak bij je oude grootmama en houdt haar hand vast, zooals je als klein 
meisje deed, wanneer je bang was — niet waar?" 

„Ja, grootmoedertje." Marie leunde uitgeput haar hoofd tegen de leuning 
van den stoel en probeerde tegen haar grootmoeder te glimlachen, terwijl 
Hortense haar vlug een kop thee bracht en dan de kamer uit ging om 
een bed in mevrouw Boucher's slaapkamer te laten opstellen. 

Marie's zenuwen begonnen in de gezellige stilte langzamerhand tot bedaren 
te komen. In de Tuileriën zou zij den geheelen nacht geen oog hebben 
dicht gedaan, maar hier in haar klein, wit meisjesledikant, aan de zijde van 
grootmoeder, hoopte zij spoedig in te slapen, de akelige indrukken te ver- 
geten en God te danken voor de gelukkige redding van Hunne Majesteiten 
en — Philippe Bourgoing! 

Mevrouw Boucher rolde haar breiwerk op en stelde voor, dadelijk naar 
bed te gaan, toen er op eens hevig gebeld werd en dadelijk daarop een 
luide woordenwisseling gehoord werd. 

Het meisje scheen iemand den toegang te willen beletten, dien de late 
gast zich met geweld wilde verschaffen. Mevrouw Boucher hief verbaasd het 
hoofd op. Met snelle schreden ging zij naar de deur, toen deze reeds open- 
geworpen werd en Galanti binnenstormde en aan Marie's voeten neerviel. 

„Marie — Marie, je leeft!" riep hij op zijn hartstochtelijke manier 
uit, zonder in het minste op de oude dame of Hortense te letten. „Je bent 
ongekwetst gebleven! Er is je niets overkomen?" 

Het jonge meisje beefde over haar geheele lichaam van schrik over dit 
onverwachte weerzien. Ook mevrouw Boucher verloor in 't eerste oogenblik 
van verbazing haar spraak. Hortense keek als verlamd het tooneel aan. 

Galanti bleef op de knieën liggen. Hij hield Marie's handen met geweld 
vast, drukte ze tegen zijn voorhoofd, zijn oogen en zijn lippen, bracht den 
zoom van haar japon aan zijn mond en stamelde verwarde klachten over 
haar trouweloosheid, beloften en uitroepen van vreugde over haar redding. 

„Laat mij los!" Het jonge meisje trachtte zich vrij te maken. In haar 
oogen lag een zoo duidelijken afkeer, dat Galanti van haar terugweek. „Hoe 
kom je hier? Hoe wist je, dat ik bij grootmama ben?" vroeg Marie snel. 

„Ik was in de Rue Peletier, nadat de aanslag gepleegd was," antwoordde 
Galanti, terwijl hij langzaam opstond. Hij scheen zijn gedachten met moeite 
bijeen te houden. „Ik zag je uitrijden en vermoedde, dat je naar je 
grootmoeder zou vluchten. Marie, zeg mij om Gods wil, waarom heb je 
mijn waarschuwing niet opgevolgd en toch de Tuileriën verlaten? Hoe licht 
had je gedood kunnen worden, jou ondeugend, lief kind!" 

Hij wilde haar weer naderen, maar zij maakte zulk een afwijzende beweging, 
dat hij een paar stappen van haar bleef staan. 

„En hoe wist jij, dat het gevaarlijk was, vandaag uit te rijden?" vroeg zij. 
Een plotseling wantrouwen overviel haar. „Hoe kwam je er toe, mij te 
waarschuwen? Ben je alwetend? Kun je vooruit zeggen, wanneer er gevaar 
dreigt?" 

Galanti boog het hoofd. „Ik had een droom gehad," stotterde hij. Marie 
sprong op en vatte hem bij den arm. „Zeg mij de waarheid! kijk mij in 
de oogen! — O, je kunt het niet, je durft mij niet aanzien?" 

„Wat wil je weten? Wat ben je zonderling." Hij week met een lach, die 
zoo vreemd en gedwongen klonk, dat het hem zelf in de ooren pijn deed 
als een valsche toon, van haar terug. 

„Ik wil hooren, dat je den aanslag vooruit wist. — Lieg niet — je hebt 
er van geweten!" ging zij; hartstochtelijk voort. 

„Nu goed — ik heb het geweten!" viel hij uit. 

„En niet getracht, het te verhinderen? Je bent dus een kameraad en 
medeplichtige van deze schandelijke moordenaars ! Daarom heb je me altijd 
willen uithooren en als spion willen gebruiken?" Haar wijd geopende oogen 
staarden hem met zulk een uitdrukking van afschuw aan, dat Galanti in 
wanhoop neerviel. 

„Marie, hoor mij aan!" smeekte hij. „Ik wil je alles bekennen. Ik behoor 
sedert vele jaren tot een geheimen bond. Mijn eed sloot mij den mond. 
Toch zou ik den aanslag van vandaag hebben trachten te verhinderen, maar 
de stalmeester Bourgoing zou er mede bij sterven — dat was mijn hoop. 
Hij is tusschen jou en mij getreden — daarom moest hij sterven!" 

„Jou laffe, erbarmelijke moordenaar!" 

„Wij zijn geen moordenaars. Wij willen Italië bevrijden. De keizer zelf 
was eens onze broeder. Maar hij heeft onze heilige zaak verraden en heeft 
zijn leven verbeurd." 

„Zwijg, met je ellendige phrasen — " 

„Marie, je moet mij aahhoorenTTêrwilIe van" jou,' wilde ik uit den Bond 
gaan, maar men liet mij niet los. Je wendde je van mij af. Je grootmoeder 
zond den stalmeester Bourgoing om je brieven terug te eisenen. Hij belee- 
digde mij daarbij — " 

„Deed hij dat? Dat had je verdiend. En je antwoord was een lage 
sluipmoord !" 

Galanti greep Marie bij den schouder en dwong haar, hem het gelaat 
toe te keeren. „Zie mij aan!" beval hij barsch. 

Zij weerde zich af. „Ga — ga, ik haat uw gezicht, ik verafschuw u!" 

„Sedert heden?" 



„Neen, reeds lang, als ge het wilt weten!" 

„Omdat ge Philippe Bourgoing lief hebt!" 

„Ja, ik heb hem even vurig lief, als ik u veracht." 

Galanti liet haar los. „Is dat de waarheid?" vroeg hij dof. 

„De volle waarheid. — Grootmama help mij ! hij is een moordenaar, 
hij moet heengaan !" Marie's stem was schril, zij stiet Galanti met de 
handen weg. 

Voor het eerst van haar leven wist mevrouw Boucher niet, hoe zij moest 
handelen ! Het liefst zou zij dadelijk naar de politie hebben gezonden om 
Galanti in hechtenis te laten nemen. — Maar de vreeselijke gevolgen 
welke dit voor Marie na zich kon slepen, doken voor haar op en verlamden 
haar tong. 

Met een paar passen was zij tusschen de twee, zij sloeg haar arm om 
Marie en trok haar vast naar zich toe, met de andere wees zij naar de 
deur. „Mijnheer Galanti, indien gij niet onmiddellijk mijn huis verlaat en 
zweert het niet meer te zullen betreden, dan laat ik u, als zeer verdacht 
den aanslag van heden hulp te hebben verleend, in hechtenis nemen." 

„Ik ga," antwoordde Galanti rustig. 

„En gij zult het niet meer wagen mijn kleindochter te naderen ?" 

„Neen." Galanti wendde zich af en wankelde naar de deur. Zijn voeten 
droegen hem ternauwernood. Hij tastte naar den knop als een blinde. 
„Marie — Marie, spreek een woord van vergiffenis!" snikte hij. 

Dat was een kreet van zulk een diepe zielesmart, dat zelfs mevrouw 
Boucher medelijden gevoelde. 

Maar Marie schudde het hoofd en leunde tegen den schouder harer 
grootmoeder. „Zeg hem, dat hij gaan moet !" smeekte zij. „Het zien van 
hem maakt mij gek !" 

Galanti kromp ineen, alsof hij door een slag werd getroffen. Een oogen- 
blik aarzelde hij nog, toen tastte hij in zijn zak en nam het pak brieven 
van Marie er uit. 

„Daar zijn de brieven — alle," zeide hij met doffe stem. Hij legde ze 
op de tafel, opende de deur en verdween. 

Hoofdstuk XIX. 

Mevrouw Renard rukte zonder aan te kloppen de kamerdeur van haar 
huurder open en riep opgewonden: „Hebt gij het al gehoord?" 

„Wat moet ik gehoord hebben?" Galanti hief loom het hoofd op van 
de harde sofa, waarop hij den ganschen nacht had gezeten. Ook nu kon hij 
er niet toe komen op te staan. Verlammende matheid drukte hem zwaar. 

De opgewonden vrouw trad de kamer geheel binnen. Haar scherpe 
oogen gingen wantrouwend het vertrek rond. Het onaangeroerde bed, de 
verkreukelde kleeren gaven haar te denken. 

„De politie heeft de daders ontdekt," zeide zij. „Heel Parijs is er vol van." 

„Misschien wilden zij zich in het geheel niet verbergen," wierp Galanti 
achteloos in het midden. 

„Het zijn Italianen. Drie Italianen en een Spanjaard. Hun naam is in 
aller mond." 

Galanti zweeg en keek voor zich. 

„Stelt gij er dan in 't geheel geen belang in, de namen van de moorde- 
naars te weten?" 

„Neen." 

„Merkwaardig! Het zijn toch uw landslieden! Ik zal ze u toch noemen, 
ze staan op alle aanplakzuilen, ik heb ze goed onthouden. Luister: Zij 
haalde een verkreukeld papier te voorschijn en las zonder het antwoord 
van Galanti af te wachten een bekendmaking der politie voor, aan wier 
ijverige nasporingen het gelukt was, de vier samenzweerders Orsini, Pieri, 
Rudio en Gomez in hechtenis te nemen, die gisteren den aanslag op den 
keizer in de Rue Peletier hadden bedreven. De misdadigers loochenden 
ook volstrekt niet, maar bekenden met cynische brutaliteit. Felix Orsini 
was de vervaardiger der ontzettende bommen. Onder den naam Thomas 
Alsopp had hij zich reeds geruimen tijd in Parijs opgehouden, en was hij 
door de politie nagegaan." 

Galanti lachte kort. „De Parijsche politie is zeer zeker gevaarlijk slim," 
spotte hij. „Ik zou haast gelooven, dat Orsini zich met opzet heeft laten 
vatten, anders had men hem zeker niet gekregen." 

„In ieder geval is hij onmiddellijk na den aanslag gegrepen. De schurken 
hadden nog bommen bij zich," vertelde mevrouw Renard. „De beide ande- 
ren zijn 's nachts van hun bed gelicht. Het is te hopen, dat zij spoedig 
worden opgehangen." 

„Het is te hopen !" stemde Galanti ironisch toe. „U zult de terechtstel- 
ling zeker willen bijwonen, mevrouw. Dat zal bepaald een mooi schouwspel 
worden, vier martelaars voor hun overtuiging te zien sterven. Dat moogt 
gij u niet laten ontgaan !" 

„Ik geloof haast, dat gij hen nog verdedigt." 

Galanti haalde de schouders op en liet het hoofd weer tegen de leuning 
rusten. „Heeft u mij nog meer mede te deelen ?" vroeg hij. 

Mevrouw Renard ging naar de deur en overtuigde zich, dat ze stevig 
was gesloten, daarna keerde ze naar de sofa terug en boog zich over Galanti. 

„Mijnheer, u deed beter een andere woning te zoeken," zeide zij zacht. 
„Neemt u het mij niet kwalijk, dat ik het zeg, ik wil geen onaangenaam- 
heden hebben en om niets ter wereld met deze vreeselijke geschiedenis te 
doen hebben. Gij zijt een Italiaan. De politie zal naar medeplichtigen 
zoeken; mijn huis zou daarbij genoemd kunnen worden. Gij hebt deze 
maand vooruit betaald, maar ik wil gaarne schade lijden en het u terug- 
betalen, want — " 

Galanti maakte een afwerende beweging. „Gij voorkomt mij mevrouw, 
ik zelf dacht er reeds aan te vertrekken." 

Mevrouw Renard herademde, zichtbaar verlicht. „Ik zal gaarne — " 

„Als u mij nu alleen zoudt willen laten," verzocht Galanti. „Ik zou 
graag pakken." 

„Kan ik u helpen ?" 

„Neen, dank u." 



DE PRINS. 



243 



„Dan zal ik een kruier zenden. En waarheen zal ik het verhuisbiljet 
voor de politie schrijven ?" vroeg mevrouw Renard. 

„Ik vertrek — doel onbepaald." Hij lachte. „Als ik dat zeker wist, dan 
wist ik meer dan alle menschen ter wereld." 

Mevrouw lette verder niet op de woorden. Maar Galanti's plotseling 
besluit, Parijs te verlaten, versterkte haar achterdocht. Aangeven zou zij hem 
niet, als hij Parijs maar verliet. 

Toen zij vertrokken was, grendelde Galanti de deur achter haar. Hij 
kleedde zich met zorg, alle brieven en papieren op zijn persoon betrekking 
hebbende, verbrandde hij. Zijn kleeren en boeken wierp hij in zijn koffer, 
en adresseerde die naar het Noorderstation. In twee uren was alles gereed. 
Eenige goudstukken stak hij in zijn vestjeszak. Een pistool had hij steeds 
bij zich. 

Nu kon hij voor goed afscheid nemen van zijn beminnelijke hospita. 

Mevrouw Renard beloofde alles door een kruier te zullen laten bezorgen. 

De klaarblijkelijke haast van hem vrij te komen, amuseerde Galanti bijna. 

„Wees er van overtuigd, mevrouw, dat ik alles gedaan heb, om u onaan- 
genaamheden te besparen als dank voor de verrukkelijke dagen, welke ik in 
uw geriefelijk huis heb mogen doorbrengen." 

Hij drukte daarbij zoo hartelijk een kus op haar hand, dat mevrouw 
Renard bijna berouw had over haar hardheid. 

Toen Galanti op straat stond, overviel hem een oogenblik het gevoel, uit- 
gestoolen en verdreven te zijn, zoo sterk, dat hij het liefst weer zou zijn 
teruggekeerd; ieder ging hem haastig voorbij, had zijn bezigheden, zijn 
tehuis, alleen hij wist niet, waarheen zich te wenden. 

Een grenzenlooze tegenzin tegen zijn huidig, doelloos leven overviel hem, 



bloeiende azalia's speelde een muziekkapel. — Galanti bestelde den toe- 
snellenden kellner een diner. Deze schoof dadelijk een sierlijk gedekt tafeltje 
bij het venster en bracht de soep. 

„Champagne !" beval Galanti en dadelijk stond een fiesch in ijs 
naast hem. 

Hij schonk zich haastig een glas in en dronk het snel leeg. Dat deed 
goed. Waarlijk, het leven zag er op eens heel anders uit. Waarom wanhopen ! 
Er waren nog andere schoone, blonde meisjes op de wereld, nog andere 
steden dan Parijs ! Hij moest slechts moed vatten en zijn leven weer in 
het goede spoor brengen. Als hij naar Engeland ging en zich in den dienst 
van Mazzini stelde ? Omdat deze laatste aanslag mislukte, was dat nog geen 
reden het bijltje er bij neer te leggen. Wie kon nu ook zeggen of Napoleon, 
uit vrees voor een herhaling, eindelijk zijn woord niet zou houden en Italië 
niet te hulp zou komen ? 

Het eten op zijn bord werd koud. De kellner nam het schouderophalend 
weer weg. Wat keek de man hem daarbij vreemd aan ! Ook van de nabij- 
staande tafels wierp men uitvorschende blikken op hem. Het gesprek liep 
in alle hoeken op den aanslag van gisteren en steeds keerden de blikken 
tot hem. Dat kon geen verbeelding zijn. Hij voelde zijn handen koud 
worden. Gedroeg hij zich dan opvallend ? Kon men zijn gedachten lezen ? 
Zag men in hem den Italiaan,' die nu in Parijs om zijn nationaliteit een 
verdacht individu was ? Voortdurend omgaven hem de namen Orsini — 
Rudio — Pieri — Gomez. 

Hij kon het niet meer uithouden. Snel ledigde hij zijn flesch en sloeg 
zijn jas om. 

„Mijnheer heeft nog niet betaald," hernam de kellner. 




De Champs tiysees te Parijs. 
Welke vreemdeling, die ooit de groote wereldstad bezocht, herinnert zich niet den grootschen indruk, dien hij ontving toen hij op de Place de la Concorde staande, den rug ge- 
keerd naar de Obelisk, zijn blikken richtte op de statige, breede avenue, aan het einde waarvan zich als op een verhevenheid de Are de Triomphe verheft. Met haar sierlijk ge- 
boomte, hare fraaie zijlanen, hare omlijsting van aanzienlijke huizen, haar onafgebroken files van allerlei voertuigen, biedt zij een prachtig perspectief, dat het oog te meer boeit, 
wijl de weg lang en zacht-stijgend is. De Champs Elysées is de gezochte middag-promenade van het weelderige, kokette en elegante deel van de Parijsche bevolking ; wat er 
doorheen rijdt of wandelt, begeeft zich voor een groot gedeelte naar het Bois de Boulogne, de smaragd van Frankrijks hoofdstad, het mondaine middag-rendez-vous. — Vooral 
des Zondags, als er courses op Long Champs zijn, biedt de Chaussée een zeldzaam geanimeerd schouwspel, met haar honderden rijtuigen en haar leger van wandelaars ; rechts 
en links vindt men allerlei kermis-attracties. De ijdele seigneur, die tuk is op een groet, kan er zeker van zijn, in de Champs Élysées zijn hart te kunnen ophalen. — De Parij- 
zenaar is trotsch op deze heerlijke avenue, die eigenlijk dateert van 1764, toen Morigny, onder-intendant van de Koninklijke Paleizen zijn nivelleeringswerk begon ; de Nationale 
Conventie liet aan den ingang twee monumentale groepen plaatsen. — Ofschoon de stad sedert de regeering van Karel X eigenaresse was van de avenue, heerschte er lang na 
1830 des avonds nog een angstwekkende duisternis, die de veiligheid bedreigde. — Thans is zij heerlijk verlicht en biedt zij ook des avonds, van beide eindpunten gezien, een 
rianten aanblik. — De Are de Triomphe, die men op onze foto heel in de verte waarneemt, dankt zijn ontstaan aan een illusie van Keizer Napoleon I, om door steen, marmer en 
brons de herinnering aan de veldslagen van zijn leger te vereeuwigen ; van de Madeleine wilde hij een glorietempel maken, verder wilde hij vier triomfbogen en een zuil doen 
oprichten ; hij had echter geen tijd zijn weidsche plannen te vereeuwigen. In 1814 werd de arbeid aan den Are gestaakt tot 1823 ; vijf architecten werden achtereenvolgens met de 
leiding belast. — Het monument is kolossaal van afmetingen; pi. m. 50 M. hoog, 45 M. breed en 23 M. dik; de eerste datum is 20 Sept. 1792, de laatste 16 Juni 1815; niet minder 
dan 158 veldslagen, belegeringen, veroveringen van steden, 30 behaalde overwinningen staan gegraveerd op de indrukwekkende poort, die volgens het opschrift aan de zijde van 
Neuilly begonnen werd in 1806 en voltooid in 1836; a la gloire des armées francaises. — Ten slotte zij nog meegedeeld, dat het woord Champs Elysées (Elyseesche velden) afkom- 
stig is uit de oudheid en de plaats in de onderwereld aanduidde, waar de uitverkorenen na hun dood verblijf zouden houden in tegenstelling van de verstootenen, die in den 
Tartarus, door de rivier den Styx van de Elyseesche velden gescheiden, hun slecht aardsch leven moesten boeten. 



wat deed hij nog hier in Parijs? Marie was voor hem verloren. Zijn droom, 
Italië te bevrijden, door den mislukten aanslag weer tot in de verre toekomst 
verschoven. Zou het doel ooit bereikt worden? In zijn gedrukte stemming 
twijfelde hij er zeer aan. 

Hij ging op een bank in den tuin der Tuileriën zitten, maar zijn lang 
oponthoud daar, scheen de opmerkzaamheid der politieagenten te wekken, 
want de Tuileriën werden heden zeer streng bewaakt. Galanti stond lang- 
zaam op en drentelde naar de Are de Triomphe. Ofschoon hij zeer vermoeid 
was, besloot hij toch die te beklimmen om nog eens het onvergelijkelijk 
schoone schouwspel te genieten. 

Met moeite beklom hij de twee-honderd- drie-en-zeventig treden. Boven 
woei een snijdende wind, zoodat hij huiverend zijn jas dichter om zich 
heen trok. 

Zijn oogen dronken de wonderbare schoonheid van het vergezicht in. 
Een rosé glans lag over de schoone stad, totdat een donkere wolk als een 
grijs doek over het kleurrijk beeld heen streek, en al de glanzende licht- 
effecten uitdoofde. 

„Ten einde !" zeide Galanti dof. Hij daalde langzaam de trappen weer 
af. Hij riep een rijtuig aan en liet zich naar het restaurant Métropole in 
de Champs-Elysées brengen. Ofschoon het nog klaarlichte dag was, brand- 
den daar reeds de gasvlammen. Een zwoele lucht van bloemen, parfum 
en eten benam hem het eerste oogenblik den adem. Achter een muur van 



„Ach zoo." Galanti lachte gedwongen, tastte in zijn zak en haalde een 
paar goudstukken te voorschijn. „Daar — houd het overige." 

Aan de tafels, die Galanti moest passeeren, wendden allen het hoofd om. 

Welk een prachtig blond haar had gindsche dame — wat geleek het 
veel op dat van Marie. Hij bleef een oogenblik achter den stoel staan en 
keek er betooverd op neer. Een goudglans lag over het haar. Hij kon zich 
ternauwernood beheerschen, toen hij bedacht, hoe menigmaal hij het 
blonde haar van Marie had gestreeld. „Voorbij — voorbij!" 

Philippe Bourgoing zal dit zachte haar nu door zijn vingers laten glijden. 

„Verlangt gij iets, mijnheer?" vroeg de heer, die bij de dame behoorde. 

„Niets, in het geheel niets. Ik vraag verschooning, * prevelde Galanti 
verward en haastte zich naar buiten. 

Achter hem jubelden en snikten de violen een Italiaansch minnelied. De 
melodie vervolgde hem tot in het bosch, waarheen hij zijn schreden 
richtte. Hij wilde nog eens op de bank zitten, waar hij zoo dikwijls met 
Marie had uitgerust. 

Het was intusschen bijna donker geworden. Voor hem spreidde zich de 
vijver metaalachtig schitterend uit. Alles vervaalde in de zacht neerdalende 
schemering, elke tint, elk geluid stierf weg. 

Deze diepe melancholie spreidde zich als een zachte, grauwe mantel 
over Galanti. 

( Wordt vervolgd). 



M4 



DE PRINS. 




Door de pensionneering (op verzoek) van den Vice-Admiraal 
I. V. d. Bosch te Nieuwediep, heeft de Kon. Ned. Marine een uit- 
stekend vlagofticier met een schitterend verleden, verloren. Geb. in 
1852, werd hij in 1871 tot adelborst i sto kl. ben. en verwierf hij, 
na de verschillende rangen doorloopen te hebben, in 1909 den rang 
van Vice-Admiraal. Zijn borst is getooid met het ridderkruis van 
de Mil. Willemsorde, van den Ned. Leeuw, met het ofhcierskruis 
der orde van Oranje-Nassau en met eene Eervolle Vermelding voor 
buitengewone wapenfeiten. ■■■ Tot burgem. van Veendam is ben. 
Jhr. Mr. Dr. E. A. vat! Beresteijn, sinds 1909 hoofdcommies ter 
provinciale griffie te Groningen; geb. in 1876 te Haarlem, stu- 
deerde hij aan de Utrechtsche Universiteit, verwierf den doc- 
toralen graad in de rechten 
B|^, in 1899 en den doctoralen 

graad cum laude in de 

staatswetenschappen in 
1903 ; in 1902 werd hij 
leeraar aan de H. B. S. te 

Amsterdam, daarna te 
Amersfoort en Utrecht en 
voorts privaat-docent aan de 
Universiteit in laatstgenoemde 
stad tot 1909. mm De heer 
L. Broekema, dir. der Rijks 
Hoogere Land-, Tuin- en 
Boschbouwschool te Wnge- 
ningen, 
is bij 
zijn 
zilv. ju- 
bileum 
als dir. 
gehul- 
digd 
over- 
een- 
komstig 
zijne 
ver- 
dien- 
sten. 



De heei 

D. de 
Bruin 
Jr. te 

Hattem 
hoopt 

15 No- 
vem- 
ber 

zijn zil- 
veren 
jubileum 

hoofd der 

bare 

daar 




Z. Exc. de Vice-Admiraal I. v. d. Bosch. 



Prof. Dr. J. Nouwens, de bekende geestelijke adviseur der Mid- 
denstandsvereeniging : ^De Hanze" in Noord-Brabant, is ben. bij 
het Vaticaan tot Procureur-Generaal van de Norbertijner-orde en 
tevens tot Rector aan de Hoogeschool dier orde te Rome ; de nog 
jeugdige geleerde laat bij zijn vertrek uit Nederland zeer vele vrien- 
den achter. ■■ Kort geleden herdacht Dr. J. Versteeg den dag, 
dat hij vóór 50 jaar tot doctor in de geneeskunde te Leiden, 
prom. ; van 1861 tot 1862 was hij te Vaassen gevestigd, van 
1862 tot 1879 te Scherpenzeel, en van laatstgenoemd jaar tot 
[906 te Barneveld; vandaar vertrok hij naar Huis ter Heide (prov. 
Utrecht), waar hij sedert rustend is. — De heer H. Kruiper, 
hoofd der R.-K. school te Wolvega, vierde onlangs zijn 40-jarig 
ambts-jubileum; hartelijke 
bewijzen van erkentelijk- 
heid vielen den kundigen 
paedagoog ten deel. — De 

heer F. J. Belinfante, hoofd 

van de bekende drukkers- 
zaak firma F. J. Belinfante 
te 's-Gravenhage, is op 
67-jarigen leeftijd overleden ; 
hij heeft zich op industrieel, 
philanthropisch en maatschap- 
pelijk gebied verdienstelijk 
gemaakt. —< De heer C. Kos- 
ter, president-brandmeester te 
Alk- 



Dr. E. A. van Beresteijn. 




L. Broekema. 





Hei huisje te Spaarndam, waarin de dubbele moord Zaterdag j.1 gepleegd is ; het ge- 
bouwtje rechts is de schuur, waarin het lijk. van den heer Melchior gevonden werd. 



ken ; 
zijn 



als 
open- 
school al- 
le herden- 
behalve in 
eigenlijken 
werkkring heeft 
hij verdiensten 
als schrijver van 
goede schoolboe- 
ken en kinderge- 
dichten. ■— In 
het Schelde-dorp 

Ellewoutsdijk 
(Zeeland) vierden 
twee geachte en 
verdienstelijke 
ingezetenen de 
vorige week op 
denzelfden dag 
een jubileum ; de 
75-jarige heer J. 
Van Lieve her- 
dacht zijn 40-jarig 
feest als raadslid 
(34 jaar wethou- 
der), terwijl het 
voor 
den 
heer 

P.Stou 

ten de 

herin- 

ne- 
rings- 

dag 

was 



zijne 

40- 
jarige 
onder- 
wijzers- 
loop- 
baan. 




Een merkwaardige familiegroep in drie geslachten, werkzaam bij een 
en dezelfde firma, nl. bij de bekende kaashandelaars Gebr. De Vreugt 
te Gouda. — Willem Fredrikze, geb. 1832 met 66 dienstjaren ; zijn zoon 
Hermanus, geb. 1855 met 43, en zijn kleinzoon Willem, geb. 1880, met 
16 dienstjaren. — De 78- arige patriarch is nog kras en volijverig ; 
zoon en kleinzoon volgen loffelijk zijn voorbeeld — Misschien komt 
de 6-jarige, op onze foto afgebeelde, achterkleinzoon Hermanus, ook 
bij de firma in dienst ; moge de oude Willem dat beleven ! 




kende 

bewezen 

dood zal te ster- 
ker gevoeld wor- 
den, nu men aan 

den vooravond 
staat van eene 
reorganisatie van 

de brandweer 
aldaar. — 

De dubbele 
moord te 
Spaarndam- 

Zaterdag j.1. zijn 
op deze plaats 
op afschuwelijke 
wijze vermoord 
de 67-jarige ge- 
meente-ontvan- 
ger de heer 

W. Melchior en 

zijn 65-jarige 
zuster, met wie 
hij vreedzaam 
samenwoonde ; 
het lijk van 
eerstge- 
noemde 
werd 
in het 
schuur- 
tje, dat 
van 
; , zijne 
zuster 
in de 
keuken, 
beiden 
met 
afge- 
sneden 
hals, 
gevon- 
den. 




> ■ 



P. Stouten. 



De Duitsche Kanonneerboot De Salamander, welke kort geleden afgekeurd en verkocht aan de firma 
Goedkoop te Dordrecht, door eene sleepboot van Wilhelmshaven naar laatstgenoemde stad vervoerd 
zou worden ; wegens het noodweer werd besloten de haven van IJmuiden binnen te loopen ; de tros, 
waarmede beide vaartuigen verbonden waren, brak echter af, zoodat de kanonneerboot, gedurende den 
nacht, aan de woedende elementen prijs gegeven, ten zuiden van Egmond aan Zee op het strand ge- 
slagen werd ; de drie opvarenden verkeerden den ganschen nacht in duizend angsten, maar werden 
gelukkig gered door de Egmondsche reddingbrigade van de Z. en N. Holl. reddingmaatschappij. — 
De gestrande kanonneerboot werd onder bewaking van de strandvonderij gesteld. 



H. Kruiper. 




C. Koster, t 












November 19 




1910 




ins 



VEREERD MET DE INTEEKENINQ VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland , 6.00 



K 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



Vi 



Sj 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
. „ 6.— 
■ „ 9.— 




I 



Prof. Dr. H. KAMERLINGH ONNES, 

Hoogleeraar in de Proefondervindelijke Natuurkunde en de Meteorologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. (Zie het artikel op bladz. 249). 

FOTO H. JONKER JR. 



24^ 



DE PRINS. 




De Koningin der Waterplanten, in den Botanischen Tuin te Dahlem bij Berlijn. 
Telkens staan we opnieuw verbluft voor deze hoogst merkwaardige plant met haar reusachtige, sierlijk gevormde bladeren, die eene doorsnede van 2 M. bereiken kunnen en 
een kind van een paar jaar oud, gemakkelijk dragen. Ongeveer in het midden tusschen die bladeren ziet men een knop, die zich tusschen vier en zes uur n.m., naar gelang van 
de lichtsterkte, opent, en een zuiver witte bloem vertoont; de knop sluit zich des morgens tusschen acht en negen uur.. . 's Anderendaags is alle pracht verdwenen en ligt ze 

half verfletst op het water symbool van de vergankelijkheid van het ondermaansche ! -- Het vaderland van deze wonderplant is Zuid-Amerika, waar zij veelvuldig voorkomt 

in de zijrivieren van den Amazonenstroom. 




Herinneringen van Zuster ftnna. 

EEN WEDERZIEN. 

1 ud en grijs ben ik. Zeventig jaar. Wel wil men het sparre- 
groen en de bloemen voor mij verborgen houden ! Omzichtig 
worden ze het huis binnen gedragen. Maar ik ruik het. Ik 
voel de frissche geur van de bloemen welke over enkele 
dagen mijn vijftigjarig jubileum, mede moeten helpen opluis- 
teren. Welk een tijd, vijftig jaar reeds ziekenzuster te zijn ! Voor tien 
jaren benoemde de directeur mij tot hoofdverpleegster, doch altijd noemt 
men mij nog zuster Anna ! Als meisje van twintig jaar kwam ik, mijn 
lichaam was sterk, doch mijn hart was gebroken. Zwijg, ach zwijg, her- 
inneringen, gij doet mij pijn ! Waarom oude wonden open te rijten ? 
Ik verliet mijn ouders en familie, .... ik zag ze nooit weer ! Zelf had ik 
mijn lot beslist. Moet ik u soms zeggen dat het mij menigmaal zwaar viel ? 
Aan mij, die in de wereld .... Ach hoe menig jonkman, door mijn oplet- 
tende zorgen genezen, smeekte mij op zijn knieën om het jawoord ! Ik 
wees hen allen af. Niet bits, o, neen ! Weemoedig schudde ik 't hoofd, 
zoodat mijn blonde lokken op mijn oogen vielen, en mijn tranen verborgen. 
Reeds twintig jaar sta ik alleen op de wereld. Neen, neen toch niet 
alleen. Heb ik niet vrienden om mij? Aanbidden de zusters mij niet? 
Ach waarom moet ik, terwijl allen zich in het feest verblijden, zoo treurig 
zijn? Nietwaar lezers(essen), ik verveel u, is 't met ? Doch vergeef mij, ik 
ben een oud mensch. Als men zeventig jaar is, houdt men veel van praten. 
Ik zal het kort maken. Mijn doel is, terwijl ik nu zoo oud en eenzaam in 
mijn kamer terneer zit, terwijl de dood reeds op mij loert, eenige van 
mijn ondervindingen neer te schrijven. Gij peisonen, wier feiten ik verhaal, 
zult haar alleen aan de feiten herkennen, daar ik de namen fingeer. En 
liggen de meeste niet in het stille graf? Ach ik moet dan toch wel bemind 
zijn in en buiten het huis, dat reeds van gisteren een stroom van geluk- 
wenschen en bloemen mij bereikte ! Dat doet mij goed, mijn hart klopt 
weer met jeugdige slagen, als wilde het lang vervlogen tijden in mijn geest 
terugroejien. Nu, op het einde van mijn loojibaan, komt mij het begin 
weer helder voor den geest. 
Luister ! 

't Was gebeurd voor het huis van den apotheker. Toen ze op de tram 
die naar het slation reed, wilde stappen, had ze geen erg op de van den 
tegenovergestelden kant aankomende. Opeens was het gebeurd, als een don- 
derslag welke bij helderen hemel valt. Van alle zijden kwam het volk aan- 
rennen. Wat is er gebeurd ? Wiens schuld is het ? Och arme ! 't Stond 
zwart van menschen. En allen stonden om de tram, waar onder het voorwiel, 
zoo, dat de tram schuin stond, een gedaante lag. De menschen wurmden 
om de tram op te lichten. Vergeefsche moeite, hecht en sterk weerstond 
het monster de aanvallen. 



De bestuurder werd bewusteloos de apotheek binnengedragen, vanwaar 
de man met een zenuwtoeval naar het ziekenhuis werd gereden. En nog 
steeds stonden de menschen om de tram, waar stuiptrekkend het lichaam 
van een jonge vrouw, onder lag. 

Politieagenten kwamen aandraven, te voet en te paard, en dreven het 
volk terug. De menschen stonden handenwringend het ijselijke geval te 
bepraten. Er moest raad geschaft worden. Daar kwamen eenige sjouwer- 
lieden met groote rollen hout aanloopen, welke zij als hefboomen hand- 
teerden. Ademloos keek het volk toe. De conducteur stond gereed. Piepend 
ging de wagen schuiner, zoodat aan den anderen kant de politie ruim baan 
maakte voor het mogelijke omvallen. Met één greep haalde de man de 
vrouw er onder uit. Een huilend geroep ging op. Wie was het ? Was ze 
dood ? De ongelukkige gaf geen teeken van leven. Ijlings werd ze op 
de gereedstaande baar gelegd, en voort ging het onder begeleiding van 
een massa volk naar het ziekenhuis. 

Ik was er toen drie weken en was op de zaal bezig medicijn te mengen. 
De hoofdverpleegster riep me zacht bij zich. „Zuster, zuster Anna," sprak 
ze zacht, „ga naar beneden en geleid een vrouw, die onder de tram lag 
naar de operatiekamer." De baar welke door twee politieagenten begeleid 
werd, stond in de wachtkamer. De ongelukkige was in witte lakens ge- 
wikkeld. Zacht nam ik de baar over en duwde haar de lift in. De jongen 
drukte op een knopje, en brommend schoot de kooi de hoogte in. De vrouw 
verroerde zich niet. Medelijdend boog ik mij over haar heen. Doch door de 
lakens was er niets van haar te zien. Nieuwsgierig opende ik ze. Groote 
hemel! Ach, in al die jat en ben ik, zuster Anna, er in verhard. Doch 
toen, het was het eerste wat ik van menschelijke ellende aanschouwde. 

Gij weet mijn loopbaan was lang. Maar dat tooneel, aan het begin er 
van heeft zich voor eeuwig in mijn hart geprent. De hersens waren ver- 
brijzeld. De grijswitte massa puilde door het gebroken been. En overal 
bloed. Bloed, dat vloeide uit neus, mond en ooren. Dat er nog eenig 
leven in de ongelukkige was, mocht een wonder heeten. Boven reed ik de 
baar voorzichtig de operatiezaal in, en wilde mij zachtjes verwijderen. 

„Blijf, zuster, blijf," sprak onze operateur. Ach, ook dat zal ik nimmer 
vergelen. Die doordringende ethergeur, die bloedige watten en het ernstige 
gezicht van den dokter, scherp belijnd door het electrische licht. Ruim twee 
en een half uur bleef de dokter met haar bezig, alhoewel hij haar geval 
als hopeloos beschouwde. Met zilveren tangetjes werden de hersens terug- 
gedrukt, gipsverbanden aangelegd. Ze kreunde, bloed kwam over haar 
lippen. Als dat bloeden maar ophield, fluisterde de dokter. Doch als om 
met hem te spotten, stroomde het vlugger, donkerrooder. Mijn schort, mijn 
japon, alles zat vol. Groote bloedvlekken, in allerlei vreemde figuren. De 
geur walgde, en verlamde mij. De dokter zag het. Zuster Anna, ga naar 
beneden en maak een bed in orde, klonk zijn ernstige stem. Opgelucht 
verliet ik het vertrek, en ging naar de ziekenzaal, waar ik het bed in de 
vereischte houding bracht, en er een schut omheen zette. Terwijl ik daar 
mee bezig was vernam ik de geschiedenis van de verongelukte. Een mede- 



DE PRINS. 



247 




De Cotyledon orbiculata In den Kon. Botanischen 
Tuin te Dahlem bij Berlijn — Dit exemplaar behoort 
zeker tot de merkwaardigste natuurproducten, wijl 
het groeiende in een Kafierschedel gevonden werd 
in Duitsch-Zuid-West- Afrika ; de persoon, wien deze 
schedel beho rde, heeft vermoedelijk niet gedroomd 
van de beslemming daarvan tot bloempot. 



zuster vertelde mij haar. Ze had haar gehoord van de moeder, die 
krankzinnig van smart in de wachtkamer zat, om toegelaten te worden 
bij haar eenig kind. Het was ontzettend ! 

De jonge vrouw had op 
de tram willen stappen 
welke naar het station reed, 
om aldaar na een afwezi<r- 
heid van twee jaren .... 
haar man af te halen ! Ze 
waren een jaar gelukkig ge- 
trouwd geweest. De man 
hield een modemagazijn. 
Doch de zaken gingen ach- 
teruit, zoodat ze in armoede 
vervielen. 

Toen ging hij met een 
vriend, die eenig kapitaal 
bezat naar Amerika, om 
aldaar zijn geluk te be- 
proeven. Het was hem ge- 
lukt, rijk was hij in dat 
vreemde land geworden. 
Hij kwam terug. Ze zou 
hem tegemoet komen. Over 
een uur zou hij hier zijn. 
En dan dat te vernemen ! 
In plaats van zijn jonge 
vrouw bloeiend en schoo- 
ner terug te zien, terwijl 
ze hem blijde lachend met 
open armen tegemoet trad, 
zou hij slechts een ruïne 
vinden waar de dood zijn 
stempel reeds had opge- 
drukt ! Vreeselijk ! Ach, 
't meest had ik toen me- 
delijden met de ongeluk- 
kige. Drie en twintig jaar te zijn, zoo jong, terwijl het leven nog zooveel 
beloofde, en dan te moeten sterven. Geen redding mogelijk ! 
Wat een ellende ! De zaaldeur ging open. De baar kwam naar 
binnen. De overige zieken richtten zich op, schudden medelij- 
dend het hoofd. Zuster wat is dat ? Wat scheeld haar ? Moet 
ze sterven ? Zooveel mogelijk ontweek ik die pijnlijke vragen. 
Zacht werd ze in bed geschoven. Ze kreunde onmerkbaar. De 
dokter kwam naast me staan. „Zuster Anna, ge moet haar ver- 
plegen. Ik geloof niet, dat ze het leven behoudt. Doch het is 
zaak het zoolang mogelijk te rekken. Geef haar om de \'jftien 
minuten een kamfer-ether." Zacht mompelde hij nog wat en 
ging toen heen. Ü, wat duurde de tijd mij toen lang. hoe kropen 
de minuten rond. Was het mijn verhitte verbeelding ? Of was 
het werkelijkheid dat met iedere seconde het leven minder werd, 
de dood nader kwam ? Het was doodstil in de zaal. Het was 
alsof de menschen begrepen dat hier een strijd werd gestreden ! 
Ik volgde de gegeven bevelen nauwkeurig op, en zoodra de 
wijzer der klok een kwartier aan- 
wees, diende ik ether toe. Achter- 
eenvolgens kwamen verschillende 
dokters. Ook de directeur kwam 
kijken. Ze schudden allen het 
hoofd. De moeder kwam. Wezen- 
loos zat ze voor zich uit te staren, 
af en toe mompelde ze, wat zal 
Karel zeggen, wat zal Karel zeg- 
gen ? Toen eensklaps uitbarstend 
in zenuwachtig snikken, „zuster, 
zuster ze wordt toch weer beter 
hé, toe zuster, maak haar weer 
beter," en dof, „wat zal Karel zeg- 
gen ?" Harder, heftiger gilde ze. 
De dokter gelastte, wegbrengen. 
Een zuster geleidde haar naar de 
wachtkamer. Beneden gilde de 
wagenbestuurder die zijn zenuw- . 
toeval nog niet te boven was, dat 
het zijn schuld was, dat ze hem 
moesten ophangen ! Zoo oud als 
ik ben, herinner ik me echter 
dien avond in de couranten ge- 
lezen te hebben, dat het ongeluk 
geheel buiten zijn schuld gebeurd 
was. — Viermaal had ik haar reeds 
de levenopwekkende medicijn in- 
geprikt. Toen scheen het niet meer 
te helpen. Het bloed dat opge- 
houden had te vloeien, begon 
weer rijkelijk te stroomen. Dat 
was het leven dat wegvlood ! Bij 
ieder straaltje, vielen de wangen 
dieper in, werd het voorhoofd 

bleeker, totdat het de kleur van was aannam. Groote droppels vertoonde 
er zich op. Dat was het doodszweet, dat mij, als ik mij over haar heen- 
boog met zijn vochtige klamheid beroerde. Het steunen ging over in 
rochelen. Als haar echtgenoot nog een kwartier wegbleef, zou hij slechts 





een lijk vinden. Haastig kwam een broeder naar me toe en sprak zacht : 
„Hij is er, hij wil bij haar!" Het reglement stond dat toe. Toch rilde ik 
voor de scène welke noodwendig zou volgen. Zij behoort ook onder de 
beelden welke nooit 
uit mijn veelbewo- 
gen leven verdwe- 
nen ! Ik maakte er 
den geneesheer op- 
merkzaam op er bij- 
voegende, dat het 
ook voor de andere 
zieken verkeerd was. 
Hij stond in twee- 
strijd. Opeens stem- 
de hij toe, dat de 
man kwam. „Ik kan 
hem onmogelijk wei- 
geren bij zijn ster- 
vende vrouw te ko- 
men," zei hij ver- 
ontschuldigend tot 
mij. Een zuster ge- 
leidde hem naar het 
doodsbed. Toen hij 
binnen kwam, stond 
ik op. Hij droeg een 
reisjas, het stof lag 
nog op zijn schoe- 
nen, zijn gelaat was 
marmerbleek, alleen 

aan zijn trillende neusvleugels kon men zijn opgewondenheid bemerken ! 
Wankelend trad hij nader en bleef vlak voor het bed staan. Ik schoof 
hem een stoel toe, doch hij sloeg er geen acht op. 

Aandachtig tuurde hij op de stervende, alsof hij haar met zijn blikken 
nieuw leven wilde ingieten. En nog altijd zweeg hij. Het liep op het einde. 
Krampachtig grepen haar handen naar een steunpunt. Heftige schokken 
richtten haar op. Haar oogen verglaasden, bleven op één punt staren. Zag 
ze iets ? Zag ze het geluk, hetwelk haar op aarde ontnomen werd ? En 
terwijl het bloed bleef vloeien, viel ze stuiptrekkend terug. De dood 
had zijn prooi bemachtigd ! Toen besefte hij het, wat hij nog steeds 
niet gelooven kon. „Zuster, zuster is ze dood, is ze dood? Zeg, dat 
het niet waar is, zuster !" Ik durfde niet antwoorden. Dwars viel hij 
over het lijk. „Line, Line, Pauline, hoor je me niet, ik ben het, je 
Karel! Ik ben terug, ha, ha! Ik ben rijk, rijk, ha wat geeft me nu 
mijn geld! Hoor je mij niet, lieve Pauline, Pauline hoor dan toch !! !" 
Bloedig schuim stond hem op de lippen. Woester werden zijn bewe- 
gingen. Hij krijschte in waanzinnige smart, dat het onrecht was hem 
alleen te laten, alleen, geheel alleen ! Woest schudde hij aan de kribbe. 
Noodbellen luidden, heftig klingelend. Broeders schoten toe. Vier 
van hen konden hem nauwelijks meester worden. Gebonden werd 
hij weggedragen. Krankzinnig, luidde weemoedig de uitspraak van 
den dokter. Buiten scheen de zon, krachtig met haar stralen alles 
nieuw leven in blazend ! 



Blauwbloeiende Lotusbloem in den Kon. Botanischen Tuin 
te Dahlem bij Berlijn; het is bekend met welk een geheim- 
zinnigen sluier door de fantasie en het bijgeloof der inlan- 
ders, in 't bijzonder der Hindoes in Engelsch-Indië, deze 
plant omhuld wordt. 




2)e ware Ezel. 



In den Kon. Botanischen Tuin te Dahlem bij Berlijn. 

Agave Coccinea, met 7 M. langen bloemstengel en gele b.oemen ; deze fraaie plant heeft Mexico 

tot bakermat : in de landen aan de Miüdellandsche Zee kan ze buiten overwinteren. 



Toen koning George III van 
Engeland op een van zijne toch- 
ten op het einde der achttiende 
eeuw naar Weymouth ging, hield 
hij in een dorpje stil en liet zich 
eenige ververschingen voorzetten 
in de herberg „De Ezel". De 
koningsgezinde waard was daar- 
mede zoo in zijn schik, dat hij 
in de plaats van zijn uithang- 
bord, waarop een ezeïskop stond, 
de beeltenis des konings liet op- 
hangen en zijn herberg voortaan 
noemde : 

„Koning George". 

De eigenaar van een andere 
herberg in hetzelfde dorp kocht 
dat uithangbord en hing het aan 
zijn deur uit. 

Nu wilde het toeval, dat de 
postwagen van Weymouth op 
Londen een nieuwen postiljon 
en conducteur had. Hunne voor- 
schriften luidden, dat zij bij de 
herberg „De Ezel" moesten pleis- 
teren. Zij hielden derhalve niet 
stil voor de „Koning George", 
maar voor de herberg, waar grauw- 
tje uithing. 

De eigenaar van de „Koning 
George", bemerkende welke schade 
hij zich had berokkend door de 
verandering van uithangbord, liet nu zoo spoedig mogelijk onder zijn 
schild met het beeld van koning George erop, een bordje vastmaken, 
met het opschrift : 

„Dit is de ware ezel !" 



> 4 S 






DE PRINS. 




Interieurs van het 

Zander-Instituut 
te Amsterdam. 
Foto boven, links : 
Zaal met appara- 
ten voor actieve 

armbewegingen, 
onder leiding van 
Dr. B M.D.Essers 
{tweede persoon 
van links). — Foto 
boven y rechts: Zaal 

met toestellen 
voor passieve be- 

HetHrasferdamsche 

Zander-ïnsfifuut. 

Deze inrichting lier- 
denkt thans zijn 15-ja- 
rig bestaan. In 1895 
opgericht, was het de 
eerste twee jaren op 
de Heerengracht 448 
gevestigd en werd 
daarna overgebracht 
naar een, door den 
architect Eduard Cuy- 
pers, naar de eischen des tijds 
ingericht gebouw aan de Prin- 
sengracht 711— 713. Met het 
oog op de gunstige geneeskun- 
dige resultaten, in al die jaren 
met een groot aantal patiënten 
verkregen, mogen de geneeshee- 
ren, aan het Instituut verbonden, 
t.w. Dr. B. M. D. Essers en 
Dr. B. S. de Smitt, met voldoe- 
ning op dit tijdperk terugzien. 
liet Instituut, dat als geheel 
onbekende, zijn intrede in Am- 
sterdam deed, mag zich thans 
gelukkig in een zekere popu- 
lariteit verheugen. Het is hier 
niet de plaats, uitvoerig te be- 
schrijven welke ziekelijke aan- 
doeningen door deze heilmethode 
kunnen genezen of verbeteren. 
In 't kort kunnen wij zeggen, 
dat het zijn ziekten van de 
ademhalingsorganen, circulatie- 
stoornissen, stofwisselingsziek- 
ten, afwijkingen van 't beenig 
skelet (vooral ruggegraatsver- 
krommingen), rheumatische aan- 
doeningen enz., waaruit het 
Zander-Instituut zijn patiënten 
recruteert. — Waar wij echter 
bij deze gelegenheid speciaal de 
aandacht op willen vestigen, is 




De overstrooming in den Venserpolder bij Amsterdam, veroorzaakt door het wegspoelen van een gedeelte van den 

dij'k. Het vee werd ijlings in veiligheid gebracht en spoedig kwam het herstellingswerk — versterking van de beschce'.ïng 

met steenen, zakken zand en puin — tot stand, zoodat onheilen voorkomen werden. 



wegingen; rechts: 
de heer j. Nieu- 
wenhuis, tech- 
nisch- en admini- 
stratief directeur. 
— Foto onder: 
Zaal met appara- 
ten, toegepast o.a. 
bij behandeling 
van ruggegraats- 
verkrommingen ; 
staande in het 
midden : Dr. B. S. 
de Smitt. 



het heilzame effect 
eener Zanderkuur voor 
den gezonden volwas- 
sene, (zie Dr. B. S. 
de Smitt : „Het Zan- 
deren voor den gezon- 
den volwassene", uit- 
gave v. Holkema en 
Warendorf 1 909), voor 
hem, die 't grootste 
gedeelte van den dag 
doorbrengt met inge- 
spannen beroepsbezig- 
heden, zonder zijn 
lichaam hiervoor een aequivalent 
terug te geven in den vorm van 
alzijdige lichaams-oefening, waar- 
door de circulatie bevorderd en 
zijn energie opgewekt wordt. 

Dat deze inrichting werkelijk 
aan een groote behoefte voldoet, 
moge blijken uit het feit, dat 
thans 130 patiënten van ver- 
schillenden rang en stand in 
behandeling zijn. — Een vol- 
ledig Zander-Instituut bestaat 
uit een 70-tal apparaten, uit 
welke combinatie door den ge- 
neesheer alle oefeningen wor- 
den voorgeschreven. Bovendien 
wordt, indien noodig of ge- 
wenscht, van andere hulpmidde- 
len der Physiscjie geneeswijze 
(massage, vibratie, heete lucht, 
lichtbestraling, etc.) gebruik ge- 
maakt. Wij zouden onze illustra- 
ties nog kunnen uitbreiden met 
een kijkje in de zaal, waar 
ook bejaarde dames haar dosis 
^beweging" komen halenen een 
in de massage-kamer; de ruimte 
in „De Prins" ontbreekt daartoe 
echter. — Moge het Zander- 
Instituut zich nog lange jaren 
verheugen in de algemeene 
belangstelling. 




De St.-Hubertusjacht van de Kon. Veluwsche lachtvereeniging, in de Omstreken van Arnhem. 
De meet van deze interessante sport-reünie was bij de kerk te Schaarsbergen ; van daar ging de tocht over de Deelensche heide tot Terlet. 









DE PRINS. 



249 





{ m*yi 



Mej. Anneke Steensma, oud-leerlinge van Meui. 
Zweers, is een zeer verdienstelijke zangeres, die 
haar hooge, licht-aansprekende, aangenaam klin- 
kende sopraanstem, goed weet te gebruiken en 
wier wijze van voordragen, vrij van coquetterie of 
effectbejag, den toehoorder sterk boeit. Het mooie 
Friesche costuum, waarin zij optreedt, verhoogt 
nog de charme, welke er van haar kunst-praestatie 
uitgaat. Weldra zal zij zich voor eenige maanden 
naar Amerika begeven, om zich daar in Neder - 
landsche en Friesche vereenigingen te doen hooren. 




De oude Korenmolen 

De oude Korenmolen te Zuidhorn, die gevaar oplevert fg 7uidh0m 

voor de omringende huizen en vermoedelijk spoedig WB ** 

gesloopt zal moeten worden. 

Geboren omstreeks 1490, 

geheel van hout opgetrokken, 
reeft hij de stormen des tijds glansrijk doorstaan; hij rust op 4 steenen fundeeringen 
mn I M. hoog en van ± 1 M s . oppervlakte, op een heuvel van 10-12 voet. Wordt 
Ie molen naar den wind gezet, dan draait hij in zijn geheel rond; de kast, waaraan de 
•oeden bevestigd zijn, draait op een spil en heeft 2 étages en de kap, waaraan de kam- 
•aderen en de as zich bevinden; in de onderste verdieping wordt het gemalen koren opge- 
.•angen en bewaard. Een balk bevat de volgende ingesneden jaartallen : 1492, 1500, 1522, 
'555 1571 l6o2 > l6 3 6 e - a - De storra heett dezen veteraan deerll J k toegetakeld; de 
is is' gebroken en de roeden zijn gehavend. Zou de zieke man niet evenals zoovele 
3ude bouwwerken en monumenten op de been gehouden en gespaard kunnen worden > 



Bovenstaand portret werd ons toegezonden als beelfenis van 
de veelbesproken „Belle Elmore", echtgenoote van Dr. Crippen. — 
Op grond van de overtuiging, dat het verminkte lijk, in den 
kelder van diens huis gevonden, dat van „Belle Elmore" \s, werd 
Crippen voor den moordenaar gehouden en ter dood veroordeeld. 



frof. Sr. X- Kamerlingh Onnes, 

Bij de voorplaat. 

De hooge onderscheiding dezen verdienstelijken geleerde onlangs 
door de Berlijnsche Universiteit verleend, in den vorm van het 
doctoraat honoris causa, brengt hem opnieuw op den voorgrond. 
Prof. Kamerlingh Onnes was echter reeds vóór dit huldeblijk 
een persoon, wiens naam in de wetenschappelijke wereld een 
schoonen klank had. Geb. in 1853 te Groningen, studeerde hij 
aan de Universiteit aldaar en aan de Universiteit te Heidelberg ; 
in 1878 werd hij assistent bij de Natuurkunde aan de toenmalige 
Polytechnische school te Delft en in 1879 promoveerde hij tot 
doctor in de wis- en natuurkunde aan de Groningsche Universiteit, 
op een proefschrift : „Nieuwe bewijzen voor de aswenteling dei- 
aarde." In 1882 volgde zijne benoeming tot hoogleeraar in de 



Proefondervindelijke 
Natuurkunde en me- 
teorologie aan de 
Rijksuniversiteit te 
Leiden, waar hij zijn 
ambt aanvaardde met 
eene rede ; ,, Over de 

beteekenis van het quantitatief onderzoek in de natuurkunde" . — Prof. Kamerlingh 
Onnes wijdt zich met hart en ziel aan de wetenschap en heeft door de belangwekkende 
resultaten zijner ijverige onderzoekingen bijzondere verdiensten. In de studenten-almanak 
van 1910 lezen wij met betrekking tot het laboratorium van genoemden professor: 
,,Het groote lapwerk van uitbouwtjes, dat bovendien nog het physisch laboratorium met 
het anorganische te deelen heeft, roept door zijn uiterlijk alleen reeds om een diep 
ingrijpende verandering in het gebouw, waarin nu zoovele verschillende laboratoria gehuis- 
vest zijn. Zou het niet het karakter der Leidsche Universiteit waardig zijn, wanneer 
althans één daarvan naar een nieuwe en beter ingerichte woning kon verhuizen?" 

Wel een bewijs welke groote beteekenis men hecht aan de onderzoekingen van 
Prof. Kamerlingh Onnes. 





Het 250-jarig bestaan van het „Gioene Weeshuis" 
te Groningen. (1660—1910). 

Gesticht op de overblijfselen van een ]acobijner- 
klooster, dat in den aanvang van de 14de eeuw was 
verrezen, diende het gebouw eerst tot tucht- of werk- 
huis voor misdadigers en stoute bedelaars, vervolgens 
tot kanongieterij. Maar in 1621 en 1659 werd een ge- 
deelte bestemd voor kinderen, wier ouders geen burgers 
waren. Een subsidie van de Staten, van de stad en 
een collecte bij de inwoners, maakten de stichting 
mogelijk en was te meer noodzakelijk geworden, wijl 
de opvoeding van de ouderlooze en verlaten kinderen 
hoogst gebrekkig was ; men stelde daarbij het Burger- 
weeshuis van Amsterdam ten voorbeeld. — Den 15den 
November 1660 had de feestelijke inwijding plaats en 
werden 92 jongens en 68 meisjes in de eetzaal ont- 
haald. In 1675 op den stichtingsdag gingen 75 kinderen 
uit het „Blauwe Weeshuis" over in het Groene, waarna 
het vereenigde huis den naam kreeg van „Groene-en- 
Blauwe-Gecombineerde-Dlaconie-Kinderhuis , \ — Het 
Blauwe Weeshuis dankte zijn ontstaan aan de armbe- 
zoekers, die in 1638 een School- en Breihuis in het 
voormalig lesuitenhuis hadden opgericht. — Dinsdag 
15 November is het feit dier stichting feestelijk her- 
dacht : Vlaggentooi, groenversiering, aanbieding van 
een vaandel en van geschenken, muziekuitvoering, 
optocht enz. — Foto boven : Weeskinderen met den 
Vader en de Moeder. 
Foto onder: Het Groene Weeshuis. 



250 



DE PRINS, 




eerste maa 



S ij de fapoea's. 

e welwillende afzender van onderstaande foto deelt ons bijzon- 
derheden over de eerste ontmoeting met de Papoea's mede, 
welke ons interessant genoeg voorkomen, om hier eene plaats 
te krijgen. 

Op 115 K. M. van de riviermonding lag „De Valk" voor de 
ten anker voor een kampong, waarvan de bewoners blijkbaar 
zelden met Europeanen in aanraking geweest en welks taal en naam onbe- 
kend waren; de verschijning van het schip bracht groote opschudding te 
weeg; uit alle huizen werd kalk gestrooid en zoowel aan de oevers als in 
de prauwen stonden de inboorlingen allerlei grimassen te maken en te 
dansen, en trachtten zij door handgebaren den vreemden bezoekers te 
beduiden verder te gaan, terwijl zij daarbij afwisselend zongen, schreeuwden 
en blaften. Niemand durfde aanvankelijk naderen, maar spoedig maakte de 
agitatie plaats voor kalmte en werd het volkje zelfs een weinig gemeenzaam ; 
de prauwen kwamen om het schip heen en in ruil voor de snuisterijen, 
die de onzen hun aanboden, kregen dezen eigenaardige voorwerpen terug 
als een halsketting van vruchtenpitten of een ruw bewerkte lans, welke op 
de punt van hunne pagaaien aangereikt werden, omdat ze uit de hand 
niets aannemen durfden. Zoo moesten onze snuisterijen en flesschcn, waarop 
ze erg tuk bleken te zijn, in het water geworpen worden, waaruit ze dan 
opgepikt wer- 
den. Enkelen 

toonden zich 

spoedig wat 

meer vertrou- 
welijk; maar in 

't algemeen 
scheen hunne 

nieuwsgierig- 
heid met angst 
gepaard te gaan. 
Aan toilet 
doen deze pri- 
mitieve luidjes 
weinig of niets; 
sommigen droe- 
gen een hals- 
ketting, of gras- 
vlechten in het 

haar .... Ze 
roeien staande 
met hun zessen 
of achten in 
één prauw, wer- 
ken met hunne 
lange pagaaien 
mooi gelijk in 
het water, en- 
kele zelfs zóo 
snel, dat ze „De 

Valk" , rnet volle 
kracht stoomen- 
de, een eind 
weegs vrij goed 
konden bijhou- 
den. 

De woningen 
der Papoea's in 
deze streek zijn 
ter beveiliging 
tegen overstroo- 
ming gebouwd 
op palen; som- 
mige zijn in hooge boomen 25 of'30 M. boven den grond en gelijken op , 
groote duiventillen ; voor den bouw wordt het dunne hout van de kroon 
uitgehakt, zoodat de woning op de dikke takken rust. 

Het „Papoea-eere-escorte" zakte geleidelijk af en na een half uur stoomde 
op de Eilandenrivier weder alleen „De Valk", die de verbinding onderhield 
tusschen Merauke en het „Zwaluw-bivak" , op 207 K.M. gelegen van de 
monding van genoemde rivier. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XVII. 

Bijna iedere post brengt brieven en briefkaarten, waarin verzocht wordt, 
dat onze Jan, de oud- Koloniaal, toch wat spoediger van schoon Zonneland 
zal gaan vertellen ! 

„Wanneer hooren we nu ei n cl el ij k weer eens iets 
van onze Oost?" zoo schreef me gisteren nog 'n jonge dame uit 
Utrecht en wérkelijk, die algemeene zucht, die drang naar meerdere kennis 
omtrent land en volk ginds, ze verrassen me, en strekken onze natie tot éére ! 

Men zal in Indië niét meer klagen mogen over „Hollandsche 
onverschilligheid"! Er wordt hier wel degelijk belang gesteld in 
Insulinde ! 

Ik wil me dan ook nu niet langer meer verzetten en ga 'n paar honderd 




Papoea's in hunne prauwen van uitgeholde boomstammen, op de Lorentz- of Eilandenrivier in Zuid-Nieuw-Guinea ; deze zeer merkwaardige 
foto werd genomen door een stuurman bij de Gouv. Marine aan boord van het stoomschip „De Valk", op 115 K. M. afstand van de monding der 

rivier, welke een operatiebasis van het exploratie-detachement vormt. 



bladzijden van Jan 's „Gedenkschriften" overslaan, om hem, als 
achttienjarig fuselier, bij 'n transport suppletielroepen aan boord van 'n 
stoomschip der Maatschappij „Nederland", op den dag van zijn 
blijde aankomst in Indië, het woord te hergeven : 

Nóóit zal ik dien laatsten dag aan boord vergeten ! 

De passagiers der i ste en 2 do klas waren vróég reeds bij ons „voor- 
uit op de bak" en tuurden maar stééds door hun kijkers, hoewel er 
niets van de kust te zien was. 

's Middags om i uur werden ze plotseling érg zenuwachtig, want toen 
kwam Straat Soenda, de vaargeul tusschen Java en S u m a t r a , in 
't zicht en de dames en heeren lieten er hun fijne tafel voor in den steek 
om toch maar niets, niemendal te missen. 

Nu, ze stonden ons „vooruit" Iéélijk in den weg, want we moesten 
juist aantreden voor de laatste inspectie van den detachements-commandant 
en 't voorlezen der krijgsartikelen. 

Gelukkig liep alles erg gauw van stapel, denkelijk omdat de heeren 
officieren óók liever van 't mooie gezicht profiteerden, dat het binnenstoo- 
men in de straat ons aanbood. 

Die vele groene eilandjes als reuzenbouquetten in 't water geplant, de 
zwaar begroeide kusten, den beruchten kalen Krakatau-vulkaan, 
midden in de straat en dan plotseling rechts, aan Java's strand, het liefelijk 
gelegen. Anjer, waar vlagsignalen met ons schip gewisseld werden, wié 

zal dat alles 
naar waarde 
beschrijven? ! 
Ik voor mij, 
voel er me ab- 
soluut niet toe 
in staat. De pen 
van 'n ongelet- 
terd oud-Kolo- 
niaal is veel te 
grof versneden 
om u zelfs maar 
'n flauw idee te 
geven van die 
zoo rijke over- 
weldigend 
mooie natuur, 
hier in Zonne- 
land ! 

Daar moetje 
'n dichterziel 
voor hebben en 
die bezit ik nu 
eenmaal niet ! 

Ik kan dan 
ook onmogelijk 
weergeven, wat 
ik vóélde, toen 
ik daar einde- 
lijk dan dat 

schóóne land 
mijner droomen 
en verlangens 
vóór me zag, 
het land, waar 

m'n vriend 
Abdoellah was 

geboren en 

waarvan Gerrit, 

bootsman Krul 

en ook majoor 

Bootsma me 

zooveel reeds 

verteld hadden. — 'n Gróót geluk jubelde nu in mijn borst en, vreemd 
niet waar ? ik moest toen plotseling denken aan m'n moedertje op Zorgvlied 
en ook aan Córrie, die zoo gehuild had bij ons vertrek. 

„Kijk 'r is, hij grient!" hoorde ik 'n ruwe spotstem vlak naast me 
roepen en ik, ik schaamde me toen om die eerlijke tranen en haastte me 
te liegen, dat er zeker 'n sintelsteenkool in m'n oog gewaaid was .... 

'n Paar maal passeerde ons nu 'n Inlandsche prauw, en in de verte 
zagen wij 'n stoomboot van de Koninklijke Paketvaartmaat- 
s c h a p p ij , die zeker op reis was naar Riouw of Singapore. Aan 
slapen dacht er dien middag geen één ! 

Toen het avond geworden was, steeg de opgewondenheid ten top, vooral 
„achteruit", in de i sle en 2 de klasse. 

Je hoorde er telkens hoeratjes en ze zongen 'r ook van „lang zal ie 
leven!" daarmee zeker den braven scheepskaptein bedankende voor de 
behouden aankomst. 

Om 8 uur kwam de maan op, volle maan op zee en dat onder den 
equator ! Iets mooiers beslaat er niet ! 

Ik ergerde me, dat zoo weinig van de kameraden 't schenen te beseffen, 
hoe zij, door dit nu te mogen zien, zéér bevoorrecht waren boven duizenden, 
ginds bij moeders pappot in Holland ! 

Daar werden vóór ons de lichten van Priok zichtbaar. 
„Ik ruik 't land al!" beweerde 'n matroos van de bemanning, die 
voor de twaalfde maal deze reis maakte. 

In 'n oogwenk verdrongen zich nu weer de passagiers „van ach- 
teruit" bij ons op 't voorschip. 

Met vuurpijlen was er om 'n loods geseind en toen dié dan eindelijk aan 
boord kwam, ja, tóén had je 't gevoel reeds, dat je er nu eigenlijk al was. 



DE PRINS. 



251 



De loods, een bruine Indische meneer, stond naast onzen grijzen gezag- 
voerder op de brug en met volle vaart ging 't nu récht op 't einddoel los. 
Héérlijk toch zoo'n schip! 

Daar zagen we aan stuurboord plotseling 'n paar booten van onze 
Marine liggen en de Jantjes riepen ons 'n echt vaderlandsch hoezee als 
welkom toe, wat wij natuurlijk uit volle borst teruggaven. 

Eenmaal tusschen de pieren, gleed ons schip ineens véél langzamer, en 
zagen we de kade, die electrisch verlicht, met haar goederenloodsen enz., 
ons eerst érg gewoontjes, 
ja Europeesch leek. 

Toen we echter dich- 
terbij kwamen, merkten 
we tusschen de ons toe- 
wuivende Europeanen in 
hun typische witte klee- 
ding, zooveel brume In- 
landers en gele Chineezen 
op, dat we 't dadelijk 
weer héél goed wisten. 
We waren in Indië, in 
Tropisch Nederland ! 




Een paar maal passeerde ons nu 'n Inlandsche prau>v. — (Zie Gedenkschriften van een Oud- Koloniaal). 



£en avontuurlijke Tocht 



WILLIAM LE QTJEUX. 

Toen ik de zitkamer 
van mijn meester, Sir 
William Douglas, in het 
hotel Danieli te Venetië 
betrad, zag ik dadelijk 
aan zijn gezicht, dat er 
iets bijzonders gebeurd 
was. 

„Bennett," zei hij, „ik 
ga vanavond naar Lon- 
den terug, Vrijdag moet 

ik een Parlementszitting bijwonen ; jij moet dus alleen de auto naar huis 
brengen. Hier is 1 soo francs voor de te maken onkosten. Doch haast je 
niet en spaar de banden." 

„Heel goed, Sir William," zei ik. 

„En hoor eens Bennett, als ik jou was zou ik via Brescia en Milaan, over 
de Mont Cenis en Grenoble naar Parijs gaan. Ik ga vanavond met den trein 
van zes uur; jij doet dunkt mij het beste morgenochtend te vertrekken 
bij het aanbreken van den dag." 

„Heel goed, Sir William." 

Ik nam afscheid en ging de breede trap af. In de vestibule ontmoette 
ik een Engelschman, Mr. Morris genaamd — een lange, magere man, die 
in het hotel gelogeerd was. Ik had hem dikwijls met Sir William zien praten. 

„Wel, Bennett," zei hij, „is je werk in Mestre naar wensch afgeloopen?" 

„Ja mijnheer," antwoordde ik, „en ik ga morgenochtend alleen naar huis 
terug. Sir William vertrekt met den trein van zessen naar Londen." 

„Een eenzame reis voor je, hè?" 

„Ja wel een beetje, mijnheer, maar daar zijn wij chauffeurs aan gewend." 

Na voor mijn meesters bagage gezorgd te hebben, bracht ik hem om vijf 
uur naar het slation en ging daarna met een motorbootje naar Mestre. 
Toen ik bezig was het avondmaal te gebruiken, kreeg ik bericht dat een 
zekere Mr. Morris per telefoon had gevraagd of ik in Mestre op hem wilde 
wachten, hij moest mij noodzakelijk spreken. 

Weldra verscheen hij. „Bennett," sprak hij, „kort na je vertrek kreeg ik 



een telegram dat ik onmiddellijk in Gardone moest komen, wegens een 
dringende familieaangelegeuheid. Zou je daarom zoo goed willen zijn mij 
een plaatsje in je auto af te staan? Je moet er toch voorbij." 

Mijn aarzeling bemerkend vervolgde hij snel: „Als ik per trein ga, zou 
ik voor morgenavond niet in Gardone kunnen zijn, zie je." 

„Heel goed mijnheer," zei ik, bedenkend dat er geen gevaar in kon 
steken, Mr. Morris, die zoo bevriend scheen met mijn meester, een paar 
honderd mijlen als passagier mee te nemen. 

Hij bedankte mij uit- 
bundig voor de welwil- 
lendheid, waarmee ik hem 
uit de moeilijkheid had 
geholpen. We stegen 
spoedig in en zoodra we 
gezeten waren viel het 
mij op dat hij de grootst 
mogelijke haast had om 
vooruit te komen. Nu en 
dan vroeg hij mij iets om- 
trent de wegen, maakte 
mij een compliment over 
mijn sturen en presen- 
teerde mij een sigarette. 
Na veertig minuten re- 
den we door het kleine, 
slecht verlichte Padua en 
vandaar over den bree- 
den straatweg naar Mi- 
laan. 

„Je weet niet welk een 
dienst je mij bewijst, 
Bennett," zei hij. „De 
geringste vertraging zou 
mij schatten geld kunnen 
kosten." 

„Het doet mij altijd 
genoegen iels voor mijn 
meesters viienden te kun- 
nen doen," zei ik. 
Mr. Morris antwoordde niet, zwijgend gingen we verder en kwamen 
's morgens om half vier aan de landingsbrug van het meer van Garda. 
„Hoe ver is het nu nog naar Gardone?" vroeg Mr. Morris. 
„Nog ongeveer achttien mijlen. Ziet u," legde ik hem uit, een kaart te 
voorschijn halend, „de weg eindigt op drie mijlen afstands van Gardone, 
want daar loopen de rotsen steil naar het water af." 

„De bergweg naar Oostenrijk splitst zich dus in Salo, zooals ik zie, en 
loopt langs het meer Idro naar de grens." 

„Daar ben ik nooit geweest, mijnheer," lachte ik, „en ik wensch er nooit 
te komen ook. De hellingen zijn er gevaarlijk steil." 

Zoo gingen we langs het meer tot we bij het aanbreken van den dag 
het Grand Hotel bereikten, waar ik een bleek nieuwsgierig gezicht aan een 
der bovenramen meende te zien. En dat men op ons gerekend had blee k 
uit het feit dat er een paar kamers voor ons gereserveerd waren. Mr. Morris 
had er dus reeds om moeten seinen, vóór hij mij vroeg hem er heen te brengen. 
Nadat ik den wagen in de garage had gebracht, wees men mij een mooie 
kamer aan den voorkant. Ik sliep tot den middag, toen uit het raam ziende, 
zag ik Mr. Morris op het terras heen en weer wandelen met een oud- 
achtigen grijzen heer en een jonge dame, in een lila-costuum en een grooten, 
zwarten hoed op. Mijn vriend was van kleeren verwisseld en droeg een 
donkergrijs pak, hoewel hij, vreemd genoeg, geen kleeren bij zich had gehad. 
Snel kleedde ik mij aan en ging naar het terras. Elke trek van Mr. Morris' 
gelaat kwam mij zoo veranderd voor, dat ik hem ternauwernood herkende. 





Twee oude Stichtingen. — Foto links: Het Luthersche Vrouwenhofje aan de Witte Heerensteeg te Haarlem, dat onlangs vergroot is door den aanbouw van eene consistorie- 
kamer met kostbaar meubilair — Vooral de schoorsteenmantel, afkomstig uit het huis dat tot dusverre als pastorie gediend heeft, da^teekenend uit het begin der 16do eeuw, is der 
bezichtiging waard — Foto rechts: Het voormalige Tuchthuis te Utrecht. — Dit gebouw, gesticht tusschen de 15de en 16de eeuw, behoorde voorheen als klooster bij de Nicolaï- 
kerk en verkreeg later eene veranderde bestemming ; een gevelsteen met opschrift in Duitsche letters vermeldt den naam van den eersten-f teenlegger. — In 1899 werd het oude 
gebouw zooveel mogelijk in zijn oorspronkelijken toestand teruggebracht en na vergrooting als armenhuis in gebruik genomen; er is plaats voor pi. m 180 mannen, vrouwen en kinderen. 



252 



DE PRINS. 




„Nu zijn we gauw aan de grens," merkte de Italiaan op. 

Wij begaven ons naar het douanen-bureau, en informeerden 
of er ook een groote, groene auto was voorbijgegaan. 

„Neen," zei de beambte, het register naziend. 

Ik stak mijn hand in den zak om den man een fooi te 
geven, en haalde er tot mijn verbazing een in vieren gevouwen 
enveloppe uit te voorschijn. Snel maakte ik haar open en 
vond er een bankbiljet van £ 25 in en een briefje met de 
volgende regelen: „We hopen dat ge ons onze kleine list zult 
vergeven. Ge zult de kar vinden in een schuurtje op een 
weiland een weinig ten westen van Vestone." 

We keerden naar Vestone terug en vonden de kar veilig 
en wel in het aangeduide schuurtje. 

Den dag na mijn thuiskomst, toen ik bij Sir William kwam 
om orders, zei hij : „Bennett, herinner je je dien Morris nog." 

„Ja, Sir William." 

„Welnu, den avond na mijn vertrek miste de hertogin de 
Castelfranco haar juweelen, waaronder een paarlsnoer. Den 
volgenden dag zagen twee Oostemïjksche grenswachters, vroeg 
's morgens, een paar slecht gekleede, verdacht uitziende man- 
nen en een vrouw. Op hun bevel stil te staan, haalden ze 
hun revolvers te voorschijn en begonnen een gevecht, waarin 
één der mannen en de vrouw gewond, de andere doodgescho- 
ten werd, die niemand anders bleek te zijn dan onze vriend 
Morris. Op hem werd het halssnoer gevonden, terwijl de 
twee gewonden de overige juweelen bij zich hadden. 

Ik was geheel verbijsterd, doch ik wachtte mij wel 
Sir William mee te deelen, welk een aandeel ik in hun 
vlucht had gehad ! 



„De Brandaris". — Deze buitengewoon groote reddingboot, gedreven 
door een Kromhout-motor van 100 P.K., is gebouwd op de werf 
„'t Kromhout" van de firma D. Goedkoop jr. te Amsterdam en werd 
de vorige week naar Terschelling gebracht ; het vaartuig, ter be- 
schikking gesteld van de Noord- en Zuid-riollandsche Redding- 
maatschappij, heeft reservoirs voor golfstillende olie, een ruim 
verblijf voor geredden, waterdichte schotten en een snelheid 
van 16 K.M. De proeftocht bij Terschelling is uitstekend ge- 
slaagd. — Wij wenschen van harte, dat de Brandaris, mocht haar 
hulp eventueel noodig zijn, steeds alle in gevaar verkeerende 
menschenlevens zal kunnen redjen. 



„Dit is Mr. Bennett, de chauffeur, die zoo vriendelijk was mij 
hier te brengen, Mr. Grünhold," legde hij uit. 

„Wees zoo goed even met mij mee te gaan, Mr. Bennett," vervolgde 
Mr. Morris, „ik moet je onder vier oogen spreken." 

Zoodra we alleen waren drukte hij mij een bankbiljet van £ 5 
in de hand. Daarna vroeg hij mij of ik zoo vriendelijk zou willen zijn, 
zijn vrienden en hem mee te nemen naar Milaan. „Het nichtje van 
Mr. Grünhold is dol op rijden in een auto," eindigde hij. 

„Met genoegen," antwoordde ik. „Maar weet u wel dat het een 
rit is van zeventig mijlen? We zullen niet voor vannacht in Milaan zijn." 

„Dat komt er niet op aan ; het is heel vriendelijk van je, Ben- 
nett," verklaarde Mr. Morris. 

Op den bepaalden tijd reed ik de kar voor en Mr. Morris nam naast 
mij plaats, de Duitscher en zijn nichtje achter ons en zoo ging het 
naar Milaan. Eensklaps knapte er een band, we stegen uit en togen 
gezamenlijk aan het werk. Zoodra we weer ingestegen waren sprak 
Mr. Morris tot mij : „Steek een cigarette op en rust eerst een 
weinig uit na je inspannenden arbeid." 

Ik nam er een uit zijn koker, doch nauwelijks had ik haar half 
opgerookt of ik voelde een vreemd gevoel in het hoofd en mijn 
keel werd als toegeschroefd. Ik stak mijn hand uit om het stuur te 
grijpen en — wat er daarna gebeurde weet ik niet meer .... Toen 
ik mijn oogen weer opende, lag ik op mijn rug aan den kant van 
den weg en mijn vrienden waren met de auto verdwenen. Ik keek 
op mijn horloge en zag dat het twee uur 's namiddags was ; ik had 
daar dus ongeveer twaalf uren gelegen. Duizelig en flauw liep ik den 
kant van Brescia uit en bracht de politie met het voorgevallene op 
de hoogte. Ik huurde 'n auto en volgde, vergezeld door 'n Italiaanschen 
chauffeur, de sporen van de kar, tot we aan een bergstreek kwamen. 




WM1 



Overstrooming te Parij». — Wederom wordt de wereldstad bedreigd door hoog water; de crooie belemmerin' 
in het verkeer, in de verlichting, de buitengewone schade door het water, de stoornis in het geheele bedrijfs- 
leven, veroorzaakt door den ongekend hoogen waters and van de Seine in den aanvang dezes jaars ; dat 

alles stemt beangstigend, nu het niveau van deze rivier opnieuw aanmerkelijk is gerezen. — Het is te hopen, 

dat de genomen maatregelen het gevaar vermogen te bezweren. — Onze foto Iaat zien, hoe men zich aan de 

kade de la Tournelle haast, om voertuigen, materialen enz. te verwijderen en in veiligheid te brengen. 




Vliegkamp te Ede. 



. Overzicht van een gedeelte van het terrein met de hangars en daarboven Wijnmalen, in zijn Farman-tweedekker. — 2. Henri Wijnmalen met Mevrouw Koolhoven 
in de vliegmachine, even vóór de opstijging. — 3. Kuiler in zijn Antoinette-machine. — 4. Frits Koolhoven met zijn kloeke echtgenoote. 



DE PRINS. 



253 




Louis Bouwmeester als Shylock 
Louis Bouwmeester is weer in het land. Een hartelijk welkom 
roepen wij hem toe ! Woensdag a.s. hoopt hij zijn 50-jarig Tooneel- 
Jubiïeum te vieren. Hij treedt op als Shylock, een der vele rollen, 
waarin zijn machtig talent schitterend uitkomt. In den Stads- 
schouwburg zal hij jubileeren ; bijgestaan door de artisten van 
de Koninklijke Vereeniging „Met Ncderlandsch TooneeV\ zal hij 
zijn ongeëvenaarde creatie doen bewonderen. Deze beide omstan- 
digheden geven reden tot groote verheugenis en wekken de hoop 
op, dat onze eerste tooneelkunstenaar nog eens zijn oude plaats 
bij ons eerste tooneelgezelschap zal hernemen. Moge die hoop 
niet ijdel blijken! Men maakt allerlei toebereidselen om Bouw- 
meester te huldigen Het belooft een grootsche ovatie te worden. 
Dat ook de andere plannen, van meer materieelen aard, glansrijk 
mogen slagen ! Nederland heeft veel goed te maken tegenover 
dezen genialen kunstenaar. De gelegenheid daartoe is er nu ! 
Men grijpe haar aan!!! G. B. 

3e eerste Vliegkampen in Nederland. 

De heeren Verwey en Lugard verdienen lof voor hun met succes 



Mlle Masure, van de Opera te Antwerpen, thans 
lste danseres aan de Haagsche Fransche Opera, 
is een kunstenares in haar vak, wier beenvaardig- 
heid, natuurlijke bevalligheid en smaakvolle cos- 
tumes, ten zeerste worden gewaardeerd. 



Het uit eerste-klas kunstenaars saamgestelde Rheinische Trio, 
dat in Duitschland zulk een grooten opgang maakt, wordt hier 
te lande door den impresario, den heer Cav. M. de Hondt, 
geïntroduceerd. De data der concerten zijn : 22, 23, 24, 25 en 
26 November (respect, 's Hage, Utrecht, Amsterdam, Groningen 
en Rotterdam). De namen der artisten zijn : Guillaume Köniff, 
oud-leerling van Arthur de Greef, piano, joseph Klein, leeraar 
aan het Conservatoire te Düsseldorf, viool, en Karl Klein, solo- 
cellist aan de opera aldaar. 

en durf toonden boven de heidevelden van Ede en Soesterberg, 
wint de gedachte meer en meer veld, dat de luchtvaart in Neder- 
land tot krachtige organisatie moet komen. 

Schakels. 

Dit, in alle opzichten interessante stuk van Heijermans, met zijn 
pittigen, raken dialoog, hebben we nog nooit beter bezet zien opvoe- 
ren en nog nooit ook heeft het meer succes behaald dan thans door 




N. V. Het Tooneel, Dir. 
(Chrispijn), Coba (Mevr. 



W. Royaards. — Foto links: Schakels (3de bedrijf). Van links naar rechts: Gerritje (Mevr. Spoor-Carelsen), ]an Duiï (Spoor), Elsje (Annie van Ees), Toon 
Erfman), Dirk (De Blauw), Henk (Bertus Smith), Margriet (Mevr. Kleij), Hein Duif (Musch). — Foto rechts: Schakels (4de bedrijf). Van links naar rechts: 
Marianne (Mevr. Sofie de Vries), Hein Duif (Musch), Pancras Duif (Louis de Vries). 



bekroond streven 

tot bevordering 
van de Nederland- 
sche luchtvaart ; de 
terreinen bij Ede 
en Soesterberg 
leenen zich bij uit- 
stek tot dergelijke 
grootsche demon- 
straties en zijn dan 
ook prachtig in 

gereedheid ge- 
bracht. Het Neder- 
landsch publiek is 
sedert de verrassen- 
de vluchten van Jan 
Olieslagers, om 
zoo te zeggen, 
warm geworden 
voor de aviatiek, 
en nu onze land- 
genooten, het trio 
„ Wijnmalen — 
Koolhoven — 
Kiiller". hunne 
proeven van tech- 
nische vaardigheid 




Een ernstig Tramongeluk nabij de Hollandsche grens. — Vermoedelijk tengevolge van de weigering van de rem is de electrische tram 

Herzogenrath— Aken, in een bocht nabij laatstgenoemde plaats in volle vaart omgeslagen, waardoor een persoon onmiddellijk gedood werd ; 

van de 25 passagiers, waaronder eenige Limburgers, werden een 8-tal zwaar gewond, o. a. de trambestuurder. 



het gezelschap van 
Willem Royaards. 

Louis de Vries 
als Fancras Duif, 
Mevr. Sofie de 
Vries als Marian- 
ne, Jan Musch a\s 
Hein Duif, Chris- 
pijn als Toon — 
hun aller spel doet 
niet onder voor 
dat van de vroeger 

optredenden in 
deze rollen. En ook 
de verdere bezet- 
ting is uitmuntend. 
Men kan gerust 
zeggen, dat elke 
rol, van de grootste 
tot de kleinste, 
kranig getypeerd 
en gespeeld wordt 
en dat, dank zij 
de voortreffelijke 
regie, een prachtig 
geheel is verkre- 
gen. 



-54 



DE PRINS. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEIM 

SCHRIJFSTER VAN : „TIET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

( Vervolg). 

De ziekelijke, overprikkelde gevoelens, de hartstochtelijke haat, de zucht 
naar wraak, die hem doorwoelde, vielen langzaam van hem af. Hij had 
geen wensch, geen hoop, geen eerzucht, geen doel meer, — slechts ver- 
langen naar rust, naar slapen. 

Wat moest hij nog op de wereld doen? 

Zijn bruid was hem ontrouw geworden; zij verafschuwde hem. Men bande 
hem Frankrijk uit, zoodra zijn vriendschap met Orsini bekend zou worden, 
en in zijn vaderland was voor zijn plannen noch plaats, noch begrip. Ner- 
gens een plaats van rust, nergens een doel. Niels dan rusteloos zwerven, 
vergeefsch hopen. 

Zijn hand tastte in den zak. Met schuwen blik keek hij rond. Op dezen 
somberen avond was het leeg in liet bosch. Maar ginds — doken daar 
niet een paar gedaanten op ? Het glinsteren van metalen knoopen trof zijn 
oogen. Kon men deze speurhonden in Parijs nooit ontgaan? Hij hief zijn 
wapen haastig op, zette het tegen zijn slapen en haalde den haan over. 

Hij voelde een lichte pijn en dadelijk daarop het druppelen van bloed 
langs zijn gelaat. Verwarde beelden uit zijn kindsheid trokken blik- 
semsnel aan hem voorbij. Hij zag zichzelf als klein jongetje, als engel 
verkleed in de processie. In zijn hand droeg hij een uit papier geknipte 
lelie, met een brandend lichtje er in. O, als de wind, weike zoo koud 
langs zijn gelaat streek, het flikkerend lichtje maar niet uitblies! 

Dat bracht ongeluk, had zijn moeder gezegd. Zijn moeder! In hoe lang 
had hij niet aan haar gedacht! Nu stord zij eensklaps weer voor hem. 
Haar groote, bruine oogen zagen hem met liefde en diep medelijden aan. 

„Mijn lief, verdoold kind, kom weer thuis, kom weer tot mij," fluisterden 
de dorre bladeren boven hem. 

Hij beproefde de handen te vouwen. Het ging niet meer. In zijn ooren 
bruiste het als het ruischen van een geweldigen stroom. Nader, steeds 
nader. De zee, welke de kusten van Italië omspoelt, golfde en droeg hem 
op zachte, groene armen ver weg naar een verwijderd zonnerijk. 

„Daar ligt er weer een zijn roes uit te slapen. Hoor eens, mijnheer, hier 
is geen plaats om te slapen!" 

Een der politieagenten schudde aan het onbeweeglijk lichaam, dat op de 
bank ineengezonken was. De hand, welke hij had gegrepen, hing slap neer. 

De politieagent boog zjih dieper voorover. „Ach zoo — die is dood! 
Daar ligt zijn pistool," zei hij onverschillig. „Wij zijn dus te laat gekomen. 
Deze bank schijnt door de zelfmoordenaars zeer geliefd te zijn. Ga gauw 
hulp halen," zeide hij tot zijn makker, die een lucifer aanstak en daarmede 
het gelaat van Galanti belichtte. 

„Een knap jong mensch ! Wat zou hem hiertoe hebben gebracht?" 

„Weet ik het. Misschien heeft hij zijn geld verspild, of was zijn meisje 
hem ontrouw. Nu, wij hebben er verder niets mede te maken, dan hem 
naar de Morgue te brengen. Vandaar mogen zijn vrienden hem afhalen, 
als hen nog iets aan hem gelegen is. 

Hoofdstuk XX. 

„Lieve grootmama, Hortense en ik zouden graag uitgaan — wij beiden 
alleen. Sta het ons toe. Ik ben weer heel gezond," vleide Marie. 

Mevrouw Boucher keek glimlachend in het blozend gelaat harer klein- 
dochter. De jeugd overwint snel. Van de vreeselijke schrik, de aandoeningen 
van den vorigen dag was ternauwernood meer iets aan haar te bespeuren. 
„Is het niet gevaarlijk?" vroeg zij bedenkelijk. „En nog wel, gij beide 
jonge meisjes, alleen." 

„Ach, grootmama, wij zullen voorzichtig zijn. Ik zou Hortense zoo graag 
in de rue Peleüer de plaats wijzen, waar het rijtuig stond bij de ontzettende 
ontploffing. Hoe wij er zoo snel uit zijn gekomen, weet ik heden 
nog niet." 

„Nu ga dan. Maar blijft niet lang weg. Gij weet, dat baron Bourgoing 
heden zal komen of wil ik hem wegzenden?" 

„Neen, neen, houdt hem vast, totdat ik terug ben, en vertel hem de 
geschiedenis met Galanti." 

„Die kent hij al, Marie." 

„Des te beter. Dan behoef ik er niet meer over te spreken. Nu die dwaze 
brieven verbrand zijn, gevoel ik mij verlicht. Ik zou alles willen vergeten 
en gelukkig zijn. Als hij maar eerst uit Parijs is!" 

„Wie?" 

„Galanti. Hij is zoo wraakzuchtig." 

„Och kom. Vcor hem zal de grond hier spoedig te warm worden. Ik wed, 
dat hij reeds heden over de bergen is." 

„Het is te hopen. Nu, vaarwel grootmama. Hortense haast u, grootmama 
vindt goed, dat wij alleen uitgaan." 

Hortense was spoedig gereed en de beide meisjes ondernamen haar 
wandeling met de vroolijkheid van schoolkinderen. 

In de rue Peletier was niet veel meer te zien, ofschoon velen door dezelfde 
nieuwsgierigheid bezield, er zich hadden verzameld en het gebeurde van 
den vorigen dag levendig bespraken. Het opgebroken plaveisel was reeds 
weer hersteld, elk spoor van den afschuwelij ken aanslag weggevaagd. Toch 
liet Hortense zich nog elke bijzonderheid beschrijven. 

„Het is een wonder, dat je niets is overkomen," herhaalde zij telkens 



weer, terwijl zij den arm harer vriendin hartelijk drukte. Kom laten wij in 
de Notie Dame God gaan danken voor je redding." 

„Ja, dat zal grootmama goed vinden," zei Marie. 

De weg was tamelijk lang. 

„Als men steeds in een rijtuig door Parijs gaat, weet men in het geheel 
niet, hoe amusant het straatleven is," zei Hortense vroolijk. „De lucht 
piikkelt als champagne. De boomen, met rijp bedekt, zijn schoon als een 
kerstsprookje. Menigmaal vind ik het heel niet erg, niet rijk meer te zijn. Zelf 
de inkoopen te doen is bijvoorbeeld veel aardiger dan het aan bedienden 
op te dragen." 

„Ziet gij wel," zei Marie zegevierend. „Blijf nog maar een paar maanden 
bij grootmama, dan zijt ge genezen en kunt getroost een armen kapitein 
trouwen." 

Daar verhieven de stompe torens van de Notre Dame zich voor haar. 
Zij traden het noordelijk portaal, hetwelk aan de heilige jonkvrouw gewijd 
is, binnen. Er heerschte een zachte schemering, het geprevel van eenige 
vrouwen, die haar rozenkrans baden, drong tot haar door. 

Marie en Hortense knielden voor een der zijbanken neer. 

Toen de priester, die in een zijkapel de mis las, had geëindigd, stonden 
zij op, verlieten de kerk door een ander portaal en kwamen op een plein. 

In de tegenovergestelde straat, slechts door den zijweg gescheiden, viel 
haar een smakeloos wit huisje op, waarvan de deuren openstonden. Vele 
menschen gingen uit en in. 

„Dat zal een tentoonstelling zijn, laten wij er in gaan," zei Hortense. 

Marie vond het goed. Arm in arm gingen zij binnen. Een oude vrouw 
keek haar verbaasd aan, zij wilde haar met de hand tegenhouden, maar liet 
haar arm weer zakken. Wat gingen haar die onbezonnen meisjes aan. 

Hortense en Marie hielden elkaar onwillekeurig stevig vast. Een zeldzaam 
gevoel bekroop haar. 

Arbeiders in blauwe kielen, vrouwen in havelooze ldeeren, en ook enkele 
beter gekleede heeren, drongen zich rondom een ijzeren stang, welke de 
smalle gang verdeelde. Voortgedreven door de achter haar komende menschen, 
keken de meisjes onwillekeurig daarheen, waar aller blikken zich op richtten. 

Achter dof beslagen ruiten waren zwarte baren zoo opgesteld, dat de 
daarvoor staanden juist in het gelaat van hen konden zien, die er op lagen. 

Marie drukte Hortense's hand krampachtig. „Wie zijn deze ongelukkigen 
toch?" fluisterde zij met bleeke lippen. „Liggen hier wassenbeelden?" 

„Neen — het zijn dooden, kom gauw mee ! Om Godswil, waar zijn wij 
toch gekomen?" 

Marie wierp een ontstelden blik op de zwarte baar, welke het dichtst 
bij haar was. Een grove zak was over het lichaam geworpen, het hoofd 
bleef alleen vrij. De trekken schenen__uit geelachtig was gebeiteld. Er ging 
een eigenaardige hoogheid uit van de rustende gestalte. Om de halfgeopende 
lippen lag een geheimzinnig lachje. Marie keerde het hoofd om. „Het is 
Karlos Galanti!" Haar gelaat zag kiijtwit en verwrongen van ontzetting. 

„Waarom ligt hij zoo stil — wat doet hij hier?" Zij sloeg met de vuist 
tegen de ruiten, „Karlos !" 

De omstanders keken verschrikt in het bekoorlijke meisjesgezicht, dat met 
wijd opengesperde oogen den doode aanstaarde. 

„Kent gij dien man?" vroeg een der lieden. 

„Stil — schreeuw toch zoo niet!" zei een oude vrouw. „Dit is de Morgue — 
hier spreekt men niet luid tot de dooden. Indien gij den naam van den 
man weet, dan moet gij het aangeven." 

Marie opende den mond, maar voordat zij nog goed kon antwoorden, 
trok Hortense haar met geweld terug van het glas. 

„Wij kennen hem niet," verzekerde zij snel. „Wij zijn hier toevallig 
gekomen. Laat ons als het u blieft door. Mijn vriei.din valt flauw." 

Eindelijk kwamen zij buiten. 

Marie sprak geen woord. Pas toen zij in een rijtuig zaten, leunde zij, het 
hoofd snikkend, tegen den schouder van Hortense. 

„Toen hij leefde was ik hem ontrouw en in den dood heb ik hem nog 
verloochend!" klaagde zij. 

„Wij konden niet anders handelen," zei Hortense. 

„Hij moet uit dat verschrikkelijke huis," jammerde Marie. „Ieder staart 
nieuwsgierig in zijn stil, ernstig gelaat. Nooit, nooit zal ik dat gezicht 
vergeten! Hebt gij ook naar de andere dooden gezien, Hortense?" 

„Ik heb er mij wel voor gehoed ! Er stonden nog meer baren. Misschien 
lagen er enkelen, die bij den aanslag omgekomen zijn. En als Galanti van 
de misdaad heeft geweten en die niet heeft verhinderd, dan kan ik zijn 
dood niet betreuren, dan is hem recht geschied." 

„Hortense, wees niet zoo hard. Had ik hem eergisterenavond nog maar 
een vriendelijk woord gegeven — hij verzocht er om. Nu is hij dood en ik 
kan het niet meer goed maken!" 

Hortense antwoordde niet. Met gefronst voorhoofd keek zij het raampje 
uit. De woorden van Marie troffen haar dieper dan zij wilde toonen. Een 
geheime hartewond bloedde. Ook zij was zich van een liefdelooze hardheid 
bewust, welke zij in ieder geval goed moest maken, voordat het te laat 
was — hoe moeilijk het haar ook viel. 

Niet lang, nadat de meisjes vertrokken waren, lieten baron Bourgoing en 
graaf Saint-Arnaud zich aandienen. Aan stof tot gesprek ontbrak het niet. 
Bovendien merkte de weduwe van den admiraal spoedig, dat Saint-Arnaud 
niets liever had, dan dat hem van Hortense werd verteld. Dat deed zij 
dan ook. Zij kon de huiselijke deugden van haar pleegdochtertje niet 
genoeg roemen. 

„Mevrouw, weest u mijn voorspraak bij Hortense, ik lijd zeer onder de 
scheiding." 

„Nu, dat is heel goed voor u, waarom hebt gij haar zoo spoedig opgegeven? 
En wat moet ik beginnen, als mijn beide meisjes trouwen? Maar allereerst 
moet het proces van baron Merrier zijn afgeloopen." 

Saint-Arnaud zuchtte. „Daar staat het slecht mede. Ik kom juist van 
mevrouw Dubois en vond haar in tranen." 

„Natuurlijk, zij moet altijd huilen," viel mevrouw Boucher ongeduldig 



D E 



'OD 



in. „Men heeft geen begrip van zulk een gehuil. Den levenden moet men 
liefde bewijzen, de dooden laten rusten. Wie helpen de tranen nu nog?" 

„Dit keer golden de tranen niet haar gestorven echtgenoot maar haar 
vader. Baron Merrier is tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld." 

„Ik hoopte terwille van Hortense, dat men hem vrij zou laten," zei 
mevrouw Boucher. 

„Zoodra ik van zijn veroordeeling hoorde, heb ik hem geschreven," zei 
Saint-Arnaud met een eenigszins verlegen uitdrukking. 

„Hem geschreven?" herhaalde Bourgoing verbaasd. Hij kende de strenge 
beginselen van zijn vriend. 

„Ja — en hem nogmaals om de hand van Hortense verzocht. Hij moet 
niet denken, dat zij onbeschermd staat en dat zijn veroordeeling aan mijn 
gevoelens voor zijn dochter iets heeft veranderd." 

Mevrouw Boucher stak hem hartelijk de hand toe. 

„Het vonnis zal wel niet voltrokken worden," zei Bourgoing. „Het is 
slechts geveld om het publiek van de onomkoopbaarheid van het gerechtshof 
te overtuigen. Nu gaat het proces in honger beroep en de vrijspraak volgt. 
Daar zorgt hertog De Morny wel voor. Verlaat u daarop." 

„Voor de arme dochters, die alles hebben gegeven om hun vader te 
redden ware het te wenschen," zei Saint-Arnaud ernstig, terwijl mevrouw 
Boucher met toenemende onrust naar de klok keek en eindelijk herademde 
op het geluid van het stilhouden van een rijtuig voor de deur en de meisjes 
dadelijk daarop binnentraden. 

„Eindelijk! Waar zijt gij zoolang gebleven?" Zij verschrok, toen zij het 
ontstelde gelaat van Marie zag. „Is er wat gebeurd?" 

Marie ging zonder op iemand anders acht te geven naar haar groot- 
moeder. „Wij zijn bij vergissing in de Morgue gekomen. Galanti ligt daar 
dood, bedekt met een ouden zak." 



los en ging naar de deur. „Ik heb nog geen recht gelukkig te zijn, zoolang 
hij in dat vreest-lijke huis ligt," zeide zij. 

Bourgoing wilde haar volgen, maar de oude dame wenkte hem terug. 
„Gun haar een paar dagen rust om van den schrik te bekomen. Het is 
hard, dat het arme ding dit juist moest zien. Ik vind, dat deze Galanti 
hoogstens nog een schot hagel waard was. Ik kan niet alles verontschul- 
digen, als iemand dood is. Een misdadiger blijft een misdadiger of hij 
zichzelf of anderen hem hebben geoordeeld." 

Bourgoing sprak haar niet tegen. „Gaat gij mee, Saint-Arnaud. Wij 
moeten den naam van Galanti noemen. Ik zou graag de brieven van 
Marie zien te krijgen, voordat zijn nalatenschap door de politie wordt 
onderzocht." 

„De brieven van Marie zijn verbrand," zeide haar grootmoeder. „Hij 
gaf ze kort na den aanslag terug, toen hij hier als een krankzinnige 
binnenkwam." 

„Dan hebben wij verder niets te doen, dan hem fatsoenlijk te doen 
begraven." 

Saint-Arnaud stond naast Hortense en sprak levendig met haar. Het jonge 
meisje behield haar kalme en koele zelf beheersching. 

„Hortense, kwel uzelf en mij niet langer. Ik heb u meer lief dan ooit, 
mijn grootste wensch is u aan mijn zijde te hebben." 

„Hoe kan ik aan zoo iets denken, zoolang de zaken mijns vaders nog 
niet zijn geregeld. Terwijl ik in de Morgue voor den doode stond, trof mij 
eensklaps, hoe hard ik tegenover mijn eigen vader was. Ik wil tot hem in 
de gevangenis gaan." 

„Hortense, doe wat uw goed hart u ingeeft, dat zal steeds de rechte 
weg zijn. Ook ik ben in veel dingen veranderd. Slechts op een punt niet." 

„Waarin niet?" vroeg zij zacht. 




Het wereldberoemde Paleis en Museum het „Louvre" te Parijs. 
Dit imposante gebouwen-complex bevat een aanschouwelijk grootsch beeld van de kunst door alle eeuwen heen; 't is een reusachtige doolhof, welks tallooze kunstschatten den 
bezoeker als 't ware overweldigen. Van de vermaardste meesiers der wereld vindt men hier kunstgewrochten bijeen en de Hollandsche school is er glansrijk vertegenwoordigd: 
Rembrandt, Van Ostade, Albert Cuyp, Jan Steen, Ter Borch enz Haar behalve schilderstukken bewondert men er de rijke colleclie gobelins, kunstvoorwerpen uit de oudheid, 
aardewerk, vazen, sarcophagen, marmergroepen en beelden, monumenten, mummies, skeletten, muziek nstrumenten, meubelen, c^stuums, edelgesteenten wapenen, beeldhouw- 
werken enz. uit de verschillende tijdperken Het „Louvre" was sedert zijne stichting onder het Capetmgische Huis bij afwisseling koninklijk slot jachthuis en hofburcht ; Karel V 
herschiep den burcht in eene Gotische residentie, welke in de 16de eeuw in een renaissance-paleis werd i eranderd ; Catharina de Medicis vereenigde dezen nieuwen bouw (het 
oude-Louvre) met de overblijfselen van het oude kasieel en nam er haar intrek. Hendrik IV verbond het gebouw met de Tuileriën; op last van kardinaal De Richelieu bracht 
de architect Lemercier weder wijzigingen aan. — Lcdewijk XIV stichtte het z g. ,. Nieuwe Lcuvre" en liet Claude T-errault de beroemde colonnade bouwen; maar de stichting werd 
niet voltooid, wijl de Zonnekoning en de daarop volcende vorsten gewcorlijk verblijf hielden te Versailles. - Het Louvre werd toen bewoond door hofbedienden en ambtenaren, 
later door kunstenaars en geleerden ; de beroemdste schilders, beeldhouwers en g aveurs hadden er hunne ateliers ; verder hielden de verschillende academiën er zitting en 
waren er ook gehoorzalen. — De convent e plaaiste er gcduiende de omwenteling het nationaal museum; de herstelling geschiedde eerst onder Napoleon I; met de restauratie 
werd de arbeid geslaakt, maar hervat onder Napoleon III, de Louvre en Tuileriën liet vcreenigen tot een reusachtig paleis. In 1871 werden de Tuileriën door de commune 
verwoest, maar de triomfpoort en het grootste gedeelte van het „Louvie" bleven gelukkig gespaard — Op het ruime en schoone voorplein geniet men van een prachtig panorama 

op de tuinen van de Tuileriën, de omringende gebouwen enz. 



De oude vrouw hief de handen op, terwijl Bourgoing en Saint-Arnaud 
een kreet van pijnlijke verrassing niet konden onderdrukken. „Hoekwaamt 
ge daar? Ik heb steeds voor u verborgen gehouden, dat er zulke afgrijselijke 
plaatsen in Parijs zijn?" 

Marie lette niet op die woorden. „Wat moet hij geleden hebben, 
voordat hij daar kwam," vervolgde zij zacht als tot zichzelf. „Om mij is hij 
gestorven en ik was wreed en stiet hem van mij." 

„Marie, kwel u niet met zulke nuttelooze verwijten," zei Bourgoing. „Gij 
waart met recht vertoornd op Galanti — • hij zou u slechts in het ongeluk 
hebben gestort. Niet gij, maar zijn slecht geweten heeft hem in den dood 
gedreven." 

„Wat hij ook moge gedaan hebben, zorg er voor, dat hij niet langer 
tentoongesteld in de Morgue blijft liggen." 

Bourgoing stond dadelijk op. „Ik zal voor al het noodige zorgen. De 
doode zal dadelijk in een kapel worden gebracht, en met eere begraven 
worden. En dan vergeet gij deze geheele ongelukkige episode uit uw 
leven. De keizerin zendt u haar gelukwensch — ik heb haar ons geheim 
toeve t'ouwd." 

„Wat heeft zij gezegd?" vroeg mevrouw Boucher levendig. 

„Zij zeide, dat als haar jonge voorlezeres haar werd ontnomen, zij barones 
Bourgoing tot hofdame moest benoemen om haar dikwijls bij zich te 
hebben." 

„Hoort ge het, Marie ?" De zwarte oogen der oude dame straalden. 

Philippe Bourgoing legde zijn arm om Marie en trok haar blonde hoofd op 
zijn schouder. 

Zij lag een oogenblik stil in zijn arm. Daarna maakte zij zich zacht 



„In mijn liefde voor u," antwoordde hij eenvoudig. 

Reeds den volgenden morgen volvoerde Hortense haar plan en bezocht 
haar vader. De cel verried in het minst de schandelijke bestemming niet; 
ze was wel eenvoudig maar heel gewoon en doelmatig ingericht. Baron 
Meirier zat aan een tafel met zijn advocaat. De beide heeren zaten met 
den rug naar haar toe, en keken ook niet op, daar zij den gevangenbe- 
waarder meenden te hooren. 

„Vader," zei Hortense zacht. 

Merrier keerde zich verschrikt om. Een donkere blos gleed over zijn 
verbleekt gelaat. Zij las geen vreugde, maar een onvriendelijke verrassing 
in zijn oog. 

„Hebt ge werkelijk den weg naar hier gevonden?" zei Merrier eindelijk. 
De tegenwoordigheid van zijn advocaat hinderde hem. Hij wilde noch het 
gesprek afbreken, noch Hortense wegzenden, naar wier gezelschap hij had 
verlangd. „Ga ginds even zitten, mijn kind, ik heb nog iets met dezen heer 
te bespreken, eer ik mij aan u kan wijden." 

Hortense deed werktuigelijk wat haar vader haar zeide. De koude ont- 
vangst sneed haar door de ziel, ofschoon zij moest bekennen, niets beteis 
te kunnen verwachten. 

„Zooals ik reeds zeide, baron Merrier, uw veroordeeling is slechts een 
spiegelge vecht." 

Hortense sprong op. „Is mijn vader veroordeeld?" 

„Tot vijf jaar gevangenisstraf," riep Merrier, schijnbaar in de beste 
stemming. 

„Vader!" (Slot volgt). 



=56 



DE PRINS. 



10 November herdacht, onder talrijke blijken van waardeering en vriendschap, de heer 
P. J. de Sonnaville te 's-Gravenhage zijn 8o st en geboortedag; deze bekende figuur heeft 
zich in het belang van de ontwikkeling, den bloei en den vooruitgang der residentie, 

ten zeerste onderscheiden, in het bijzonder ook door 
zijn vol- 
hardend 
streven 
Daar doel- 
treffenden 
uitleg dei- 
stad. 



De heer 
W. F. 
Borghardt 

te Gronin- 
gen, sedert 
1872 aan 
het onder- 
wijs ver- 
bonden en 
in de on- 
derwijswe- 
reld als een 
man van 
verdienste 
gewaar- 
deerd, is 
op zijn 
verzoek 
met ingang 
van 1 No- 
vember ge- 
pensionneerd 
geworden. 




P. J. de Sonnaville. 





Burgemeester E. C. Baron Sweerts de Landas Wyborgh, op het Tournooiveld in 
gesprek. (Vermoedelijk zijn eerste wandeling in Den Haag, na zijn herstel). 



W. F. Borghardt. 



Kortelings 
vierde de 
heer J. L. H 

Roebroek 

hoofd der 
school te 
Beek (L.), ' 
onder talrijke 
bewijzen van 
belangstelling 
en erkente- 
lijkheid, zijn 
40-jarig on 
derwijs-jubi- 
leum ; niet 
alleen om 
zijn paedago- 
gische kwa- 
liteiten, maar 
ook wegens 
zijne karak- 
tereigen- 
schappen, 
heeft hij achting en genegenheid verworven. — 





J. L. H. Roebroek. 



De Kazerne Oranje-Nassau in haar oorspronkelijke omgeving (voorzijde). 
17 November was het 100 jaren geleden, dat de eerste-steenlegging plaats 
had ; aanvankelijk St. Charles gedoopt, naar den beroemden maarschalk 
Charles Oudinot, die de plechtigheid op last van Keizer Napoleon leidde, 
kwam het gebouw na drie jaren gereed; het is nooit door Fransche troepen 
bewoond geweest. Het 100-jarig bestaan werd op militair-feestelijke wijze gevierd. 



Te Delft is in den ouderdom van 69 jaar overleden, Prof. P 
leeraar aan de Technische Hoogeschool aldaar ; als kanonnier in I 
werd hij in 1861 benoemd tot 2de luitenant der artillerie; in 
sionneerd en benoemd tot hoogleeraar in de mechani- 
sche tech- 
nologie aan 
bovenge- 
noemde 
instelling, 
in welk 
ambt hij 
groote be- 
kwaamheid 
en buiten - 

gewone 
werkkracht 

toonde. 
Prof. v. d. 
Burg was 
ridder der 
orde van 
den Ned. 

Leeuw, 
officier in 
de orde van 
de Eike- 
kroon, 
officier der 
orde van 

Oranje- 
Nassau en 
ridder van 
het Fransche 
Legioen van 
Eer. 



Met groot 

leedwezen is 

de tijding 

vernomen, 

dat Mr. J. H. 

van den 

Kieboom, 

sedert 1909 
geplaatst als 

substituut- 
griffier bij den 
Raad van 
Justitie te 
Batavia, plot- 
seling aan de 
cholera is 
overleden. 
Hij studeer- 
de aan de 
universiteit te 
Utrecht en 
verwierf den 
doctoralen 
graad in 190S. 



. van der Burg, hoog- 

857 in dienst getreden, 
1883 werd hij gepen- 




J,t||| 'iii! ii-;^ è 

|Uiii:i:ilftMH| 






Mr. ]. H. van den Kieboom. f 




NAAR DE LETTER. 

Onderwijzer, ter 
gelegenheid van den 

plechtigen intocht 
van een vorst : 

„Luistert, kinde- 
ren, ik zal je zeg- 
gen wat je doen 
moet. Wanneer Zijne 
Majesteit nadert, zal 
ik een teeken geven 
en dan schreeuwen 
jelui allemaal zoo hard 
als je kunt ; „Leve 
de Keizer !" totdat 
hij voorbij is. Roept 
nu eens, allen tege- 
lijk, zooals ik je ge- 
zegd heb !" 

De kinderen : „Leve 
de keizer totdat hij 
voorbij is!" 




Het 50-jarig Jubileum van de firma H. ten Cate Hzn. & Co. te Almelo ; de drie stoomweverijen tellen samen 2800 weefgetouwen ; het 
aantal arbeiders ruim 1600. — Onze foto stelt voor de aanbieding van een ontwerp voor een toren-uurwerk met oorkonde door 't 
hoofd (2) van het personeel ; staande in het midden : de heer B. ten Cate (f), 50 jaar lid der firma ; daarnaast de heer E. ten Cate, 25 
jaar firmant, die pas benoemd werd tot ridder der Oranje-Nassau-orde. — Het personeel verkreeg loonsverhooging en instelling van 

een pensioenfonds ; een uitstekende daad van de firma 1 



Reinder Schulh. 

De 24-jarige Reinder Schuth te 

Sappemeer,die een paar 
jaar geleden drie jonge 
meisjes uit het ijs red- 
de, is helaas kortelings 
het offer geworden van 

zijn menschlievend 
werk ; na de gelukkige 
redding van den 12- 

jarigen Gerhardus 
Pattje, die bij Wes- 
terbroek te water ge- 
vallen was, verdween 
hij zelf in de diepte 
en werd hij levenloos 
opgehaald. De ter- 

aardebestelling van 
dezen edelen zelfop- 
offerenden redder was 
eene indrukwekkende 

plechtigheid. Eene 
commissie heeft zich 
gevormd om op zijn 
graf een gedenkteeken 
te plaatsen. 




Hollands weelde op de Landbouw-tentoonstelling te Hoorn. — De Vereeniging tot veredeling van Rundvee te Hoogkarspel, heeft op bovengenoemde expositie een gouden medaille, 
benevens de groote zilveren medaille van H. M. de Koningin verworven, in de afdeeling Rundvee met melkstaten. 



November 26 



1910 






VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post ,, 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



K 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



tf 



LUXE-UITGAVE: 

Per jaar van 52 Nummers f 5.00 

Franco per Post „ 6.— 

Voor het Buitenland , 9.— 



m 



I 







Speciaal-opname) »■ M. KONINGIN WILHELMINA DER NEDERLANDEN. (A, J. W. de Veer. 

Dit grootsche doek, waarvan de vervaardiging door H. M. de Koningin aan Mevrouw Thérèse Schwartze— Van Duyl was opgedragen en dat bestemd is als huwelijks- 
geschenk voor lohan Albrecht, Hertog van Mecklenburg, Groothertog-Regent van Brunswijk, werd gedurende de expositie-dagen in „Arti" te Amsterdam, door zeer 
velen bewonderd. H. M. is gekleed in wit-satijnen avondtoilet met een om de schouders hangenden witten mantel, lichtblauw gevoerd; op het hoofd een diadeem 
met parelen ; om den hals een lang parelsnoer ; op de borst een pendeloque met groote parelen. — Statig en in majestueuse houding is onze geliefde Vorstinne 
gezeten op een rooden stoel met hooge, rechte leuning. Haar frissche gelaatskleur, Hare helder-blauwe oogen, Haar jeugdige, vriendelijke blik verhoogen den luister 
en de bekoring van het prachtige portret, dat onze geniale kunstenaresse alle eer aandoet. De achtergrond wordt gevormd door een rood gordijn, rechts opgenomen, 
waar men een gedeelte van den hofvijver te 's-Gravenhage ziet afgebeeld, met de woorden „Wilhetmina Regina" boven een lage balustrade. 



253 



DE PRIN S. 



Onze 17^ e-Keu wsche Schilders. 

JACOB VAN KUISDAEL 1628(1629)-1681. 

Weemoedig stemt de gedachte, dat deze landschapschilder, wellicht de 
grootste kunste- 
naar Op dit g(*- MMM Mg- - ' " ' 

bied, in het ar- 
menhuis te Haar- 
lem overleed. 

Waarom stelde 
zijn rijk talent, 
zijn productief ver- 
mogen hem niet 
in staat in welstand 
te leven ? Hoogst- 
waarschijnlijk, Jg 
omdat in dien 
tijd de landschap- 
pen weinig in trek 
waren ; zij wer- 
den slecht betaald 
en zelfs voor spot- 
prijzen van de 

hand gedaan ; 

daarbij kwam, dat 

hij deels ook zijn 

ziekelijken vader, 

die met het fabri- 




Jacob van Ruisdael. — „Strandgezicht" 



heeft zich verder zelfstandig ontwikkeld, met de natuur als leidsvrouw en 
leermeesteres. — Ofschoon hij vermoedelijk wel vroeger in Amsterdam 
gewoond zal hebben, werd hij in 1659 als burger der hoofdstad ingeschre- 
ven ; het kwam meer voor, dat deze formaliteit lang na de vestiging plaats 
had. Dat een artist van genialen aanleg als Jacob Ruisdael naar Amsterdam 
trok, evenals verscheidene anderen, vindt zijn oorzaak hoofdzakelijk in het 

feit, dat men daar 

■ - : ' sedert 1640 een 

brandpunt van het 
. * -• kunstenaarsleven 

vond. 

Hij heeft op 
meesterlijke wijze 

het Hollandsche 
landschap op doek 
gebracht ; geenszins 
eentonig of mat ; 
néén in een rijkdom 
van vorm, kleur en 
belichting : duin en 
bosch, winterland- 
schappen, vervallen 
bouwwerken, rots- 
streken met berg- 
stroomen en wa- 
tervallen, woelige 
zeeën, binnenwate- 
ren, strandgezich- 
ten, ontwortelde 
boomstammen en 




Mauritshuis, Den Haag. 





Jacob van Ruisdael. — „Rotsachtig landschap". — Rijksmuseum. 



Jacob van Ruisdael. — „De molen bij Wijk-bij-Duu'. stede". — Rijksmuseum. 



ceeren van ebben- 
houten lijsten blijk- 
baar niet ver ge- 
komen was, moest 
onderhouden. 

Men moet zich 
over den bed roe- 
venden maatschap- 
pelijken welstand 

van Jacob van 
Ruisdael des te 
meer verwonderen, 
wijl hij een man 
was, die nog andere 
koorden op zijn 
boog had ; immers 
volgens Houbraken 
heeft hij in zijne 
jeugd de Latijnsche 
school bezocht, is 
hij arts geworden 
en heeft hij chirur- 
gische operaties 
gedaan. — Als be- 
wijs daarvoor dien e, 
dat in 17 20 op een 
schilderijen verkoo- 
ping te Dordrecht, 
de catalogus mel- 
ding maakt van een stuk, getiteld : „Een zeer kunstige waterval en 
landschap van Doctor Jacob Ruisdael". — Hoe 't zij, reeds op jeug- 
digen leeftijd legde hij zich op de kunst toe in zijne geboorteplaats Haar- 
lem, waar hij in 1647 a ' s "d van net gilde toegelaten werd. — Ongetwij- 
feld l.ccft hij een open oog gehad voor de kunstwerken van zijn groote 
lijdgenootcn, als van Berghem e. a., maar hij is zijn eigen weg gegaan, 




Jacob van K 



andere natuuita- 
freelen ; over ver- 
scheidene hangt 
een waas van som- 
berheid, waardoor 
degevoelstoeschou- 
wer in zijne stem- 
ming onwillekeurig 
beïnvloed wordt ; 
de donkere wolken 
op verschillende 
stukken, waarin hij 
een angstwekkende 
werk ing heeft weten 
te leggen, en die 
zoo prachtig zijn 
uitgevoerd, verster- 
ken dien invloed. 
Of zijne kunste- 
naarsfantasie ver- 
ruimd is door bui- 
tenlandsche reizen, 
valt niet met ze- 
kerheid te zeggen ; 
sommige werken 
doen het vermoe- 
den ; wc! is hij te 
Bentheim geweest 
en misschien maak- 
te hij ook eene Rijn-reis. 

Zijn kunst staat in elk geval zeer hoog en onbetwistbaar behoort hij in 
zijn genre tot de grootmeesters der i7 de -eeuwsche schildersschool; in de 
musea te Parijs, Dresden, Weenen, Petersburg, in Nederland en in particuliere 
verzamelingen vindt men zijne scheppingen. 



Ruisdael. — „Gezicht van den Tam op het Damrak" te Amsterdam. — Museum Boijmans, Rotterdam. 



DETRINS, 



259 



Uitvaart 

door SALPHA. 

Luitenant Baltus was met den handschoen getrouwd ! Niemand van zijn 
kennissen wilde het gelooven van de courtisan, den schrik van moeders, 
rijker gezegend met mooie dochters, dan met aardsche goederen; want 
Baltus kuste alles wat hem voor den knevel kwam : blond, geel, bruin .... 
onverschillig, als het maar een lief snoetje had. — Hij zocht echter zijn 
dulcinea's in een stadsgedeelte, waar men de aanstaande officiersvrou- 
wen gewoonlijk niet zoekt. De meisjes waren terstond dol verliefd op hem, 
en hij wist door de charme, die van hem uitging, die lieve, onschuldige 
wezentjes zoodanig te omstrikken, dat zij geen oogenblik vermoedden, welke 
gevoelens zijn hart beheerschten. Het was een passie van hem gewor- 
den de hoofden van de meisjes op hol te brengen. Zoo had Baltus, in 
Indië, eenige jaren om de kaars gefladderd, tot hij in Holland moest ko- 
men, om er in te vliegen. 

De laatste drie maanden van zijn verlof in Holland, bracht hij door in 
een havenstadje, waar hij en pension kwam, bij zekere familie Brom — 
een net burger gezin, bestaande uit: man, vrouw en dochter; de vader 
was loods en moeder en dochter bestierden het huishouden. Daar de 
moeder moeilijk trappen kon klimmen, was de drie-en-twintig-jarige dochter, 
Jansje genaamd, aangewezen, om „meneer" te bedienen en diens kamers 
schoon te houden. 

Jansje was van een donker type en zag er kern gezond uit ; uit hare 
donkere, lachende oogen straalde een groote dosis levenslust, en als zij 
den mond opende schitterden mooie gelijke tanden tusschen rosé lippen .... 

Baltus had, met kennersblik, al 
heel gauw opgemerkt welken in- p-aBap 

druk hij op het meisje gemaakt had. 

Als Jansje 's morgens vroeg bo- 
ven kwam, om de zitkamer te doen, 
was Baltus reeds uit de veeren en 
zat hij, bij het venster, rustig te 
lezen. Met den stofdoek in de hand, 
stond ze, roerloos, in gedachten 
verdiept, in den spiegel te kijken, 
in de richting waar Baltus zat ; 
hunne oogen ontmoetten elkaar 
in den spiegel : de eerste keeren 
sloeg zij de hare verlegen neer, 
maar daarna legde zij hare be- 
deesdheid af en lachte vriendelijk 
tegen hem. 

Hij lachte terug en gaf knip- 
oogjes. 

Jansje's harte begon nu blijk- 
baar in stilte te kloppen voor den 
knappen luitenant. Terwijl zij- op 
een goeden morgen over den grond 
kroop en zich op het tapijt duchtig 
weerde, kon Baltus der verleiding 



een bovenhuisjuffrouw 
Schot, eene lange, 
schrale dame ; zij had 
een bleek gelaat en 
fletsblauwe oogen. 

Reeds een heel eind 
in de veertig, was juf- 
frouw Schot — naar 
zij meende — nog niet 
te oud om alle hoop 
op een huwelijk op te 
geven — en dat deed 
zij ook geenszins, want 
hare kleeding was om- 
gekeerd evenredig aan 
haar leeftijd en uiter- 
lijk. In haar gezicht zag 
zij er uit als eene vrouw 
van dicht bij de zestig, 
in hare kleeding als 
een meisje van acht- 
tien. De oude jonge 
juffrouw had aan 
Jansje den duivel ge- 
zien; waarom? De 
vrouwen hadden nooit 
iets met elkaar ge- 
had ; wellicht was het, 





i 





• Koningsvreugd. 

Koning Alphonsus XIII op het bordes van zijne villa te 
St Sebastiaan, met twee reusachtige maïs-takken in de 
hand, als tastbare blijken van de v. uchtbaarheid van den 
Spaanschen bodem, waarover hij zich bijzonder verheugt. 



Gelukkige ontknooping van een 
Prinsen-roman. 
Prins Victor Napoleon, neef van de 
ex-keizerin Eugenie, met de 38-jarige 
prinses Clementine, dochter van wij- 
len koning Lecpold II, in den erh* 
vereenigd. 



omdat Jansje haar altijd spot- 
tend aankeek en van top tot 
teen opnam. Als Jansje 's morgens 
de kamer luchtte en schoon maak- 
te, werd er onder de hand een 
deuntje gevrijd en gezoend ; zij 
dacht niet van de overzijde bespied 
te kunnen worden, daar bij juf- 
frouw Schot de gordijnen dan nog 
waren neergelaten ; doch deze be- 
gluurde door een gaatje in 't gor- 
dijn de jonge menschen, als een 
loerende kat op haar prooi. 

„'t Is voor een eerbaar meisje 
shocking om aan te zien hoe 
Jansje Brom zich tegenover den 
commensaal gedraagt," vertelde ze 
aan haar kennissen. Uit dat ver- 
haal, flink aangedikt, werd het 
lasterpraatje geboren, dat de doch- 
ter van Brom betrekkingen on- 
derhield met den bij hem inwo- 
nenden Indischen officier, wat ten 
gevolge had, dat het meisje door iedereen met den vinger werd nagewezen. 
Brom raasde en tierde en gooide zijne dochter — in bloemrijke zee- 
manstaai — de vreeselijkste scheldwoorden naar het hoofd. 

Jansje begon te schreien en verdedigde zich, dat het „een eerlijke ver- 
keering" was ; en toen zij op de vraag van haren vader „of zij van den 
landkrab hield" een bevestigend antwoord had gegeven, bezwoer Brom 
den „dauwtrapper" — een naam dien hij Baltus gegeven had, wijl deze 
wel eens 's morgens vroeg ging wandelen — den nek te zullen breken, 
als hij Jansje niet trouwde. 

Vreemd keek Baltus, toen de athleet, met breed gebaar, onverwacht voor 
hem stond — zelf voor geen klein geruchtje vervaard, zou hij met zijn 
hospes liever een whisky-soda drinken, dan met hem bakkeleien ; maar 
Brom was heel wat kalmer, toen hij zich tegenover den officier bevond. 

Baltus erkende met Jansje te hebben gevrijd, maar verzekerde op zijn 
eerewoord, dat zij even kuisch was als een Vestaalsche maagd. Trouw- 
plannen waren nog nooit bij hem opgekomen, maar nu hij het meisje 
onwillekeurig in opspraak had gebracht, aarzelde hij niet haar tot zijn 
vrouw te maken, overtuigd in haar te zullen vinden een lieve gade, een 
flinke vrouw, blakende van ijver voor de taak die haar als huisvrouw 
wachtte. De lasterpraatjes konden niet beter wedeilegd worden, dan door 
hunne verloving in alle plaatselijke bladen bekend te maken. Eerst over 
een jaar zou hij uit zijn beren kunnen zijn en dan zou Jansje met den 
handschoen trouwen. 

Thans was hij getrouwd — ■ zelf zou hij er nog aan getwijfeld hebben, 
als zijne vrouw het hem niet geseind had. 

Zijn leven en g a r c o n, met zijn bekoring, maar ook met een beetje 
tragiek, wilde hij begraven, om een nieuw leven te beginnen, als een 
trouw echtgenoot, als een model huisvader. 



De eerste Kunstveiling (29 Nov.) in het aanzienlijke, nieuwe gebouw van de firma 
C F. Roos & Co., Rokin 5 — 15 Amsterdam. — ]oseph Israëls. — .,De éérste schrede". 
Dit stuk van den genialen, door de geheele wereld bewonderden Hollandschen 
grootmeester, kenmerkt zich door levenswaarheid en poëzie en bewijst, hoezeer 
Israëls geïnspireerd werd door de kinderen der zee ! Hoe jammer, dat onze 
fotografische reproductie de schoonheid van het doek niet voldoende kan weer- 
geven ; men lette eens op de teedere, bezorgde blikken van den ouden visscher 
en de angstvallige beweging van de kleine ! 



niet langer weerstand 
bieden : hij kneep mooi 
Jansje in het harde 
vleesch van haar bloo- 
ten arm, en toen zij 
dat toeliet en geen 
scène maakte, was 
het ijs gebroken. Op 
een anderen morgen 
sloeg hij zijn arm om 
haar leest, trok haar 
naar zich toe en kuste 
haar met zwellenden 
hartstocht ; en toen zij 
ook dat liet begaan, 
duurde het niet lang 
meer of zij zat op zijn 
knie. 

Voor haar warme 
natuur waren dat 
oogenblikken van za- 
ligheid ; zij sloeg dan 
haar armen om zijn 
hals en kuste hem, 
niet denkende, dat zij 
in het vroege morgen- 
uur bespied werd. 

Tegenover de fami- 
lie-Brom woonde, op 



2ÓO 



DE PRINS. 



De plechtige „uitvaart" zou plaats hebben in den vorm van 
een diner, waarop zijn beste vrienden genoodigd werden — 
zij werden verzocht in het rouwkleed te willen verschijnen. 

Op den aangewezen avond waren de genoodigden ver- 
eenigd in de voorgalerij van een der paviljoenwoningen, 
in het militair hospitaal, waarvan Bakus administrateur 
was — allen waren gekomen in zwart geldeede jas, witte 
das en rouwband om den linkerarm; allen waren onge- 
huwd, met uitzondering van den apotheker Boelman en 
den gastheer. 




Een driewerf: „Leve de Koningin" ter bezegeling 
van de plechtige uitreiking van het ridderkruis 
der Militaire Willemsorde aan den gep. kapitein 
der Infanterie van het O.-I. Leger C. H. Hoedt 
op het Malieveld te 's-Gravenhage. — (Zie het 
portret van den geridderden officier met vermel- 
ding van het wapenfeit, op de laatste bladzijde). 

Foto links : Het Engelsche bergingstoomschip 
„Lvons" van De National Salvage Association, dat 
uit Glasgow aangekomen, naar Vlieland vertrok- 
ken is, om te pogen de schatten van de „Lutrne" 
boven water te halen. — Het schip is met 45 
koppen bemand en kan 2200 ton zand per uur 
verwerken. — Wij brengen in herinnering, dat de 
„Lutine ' met een waarde van millioenen aan 
boord, bestaande uit gouden en zilveren staven en 
uit specie, in 1799, op een reis van Engeland 
naar Hamburg, bij een zwaren storm op debui- 
tenbank van Vlieland liep en alle opvarenden 
op één na, omkwamen. — Tusschen 1800 en 1801 
is voor een waarde van f 669000 en tusschen 1857 
en 1861 voor een bedrag van f529000 opgehaald 
uit het vergane schip. 




16 Amerikaansche Pantserschepen. 

Wie eens zulk een reusachtigen oorlogsbodem zag, kan zich den indruk voorstellen van een geheéle serie in ééne linie, gereed voor eene revue; 16 van die kolossale zeekasteelen 

welk een schouwspel ! Admiraal Von Schroeder is met deze vloot in de haven van Cherbourg aangekomen, als eerste aanlegplaats voor zijn Europeesche reis. 



Mevrouw Boelman was er tegen geweest, dat haar man de 
invitatie aannam. Bij een heeren-diner wordt flink gedronken — 
dat hoort er zoo bij. Boelman gebruikte nooit iets . . . hij kon 
er niet tegen .... hij zou er ziek van worden ; doch Raltus verze- 
kerde haar, dat niemand meer behoi fde te drinken dan hij zelf" wilde. 

Groewiiz — kunstenaar in de edele kookkunst — had voor 
een uitmuntend maal gezorgd. De versierirg van de tafel stond in 
het teeken van rouw, de m e n u 's met rouwranden, zelfs de 
inlandsche bedienden waren geheel in 't zwart gekleed. 

Die sombere omgeving maakte de stemming aanvankelijk droevig, 
doch zij kreeg een anderen toon, toen Baltus na de soep, zijn 
gasten welkom heette en een heildronk insielde op alle schoone 
vrouwen, met wie hij voortaan — op ééne na — had afgerekend. 
„Ik verzoek den heeren het edele druivennat ruim te laten vloeien 




De Ambachtsschool te 's-Gravenhage. 
Dit gebouw voor vakopleiding, de grootste onderwijs-inrichting in ons 
land op dit gebied, telt ruim 500 leerlingen. — Op de tentoonstelling, 
onlangs georganiseerd door Nederlandsche schilderspatroons, behaalden 
de jongens den lsten prijs; op de tentoonstelling te Brussel den „Ovand 
Prix" ; de interieurs der school zijn, zooals een onzer foto's duidelijk 
doet zien, tot practische vorming uitstekend ingericht. — Foto boven : 
Het gebouw van buiten. — Foto onder: De smidswerkplaats. 

— de uitvaart moet een echte o rg i e wezen; evenwel, zonder luidruch- 
tigheid, want denk er aan, de dokter van de wacht logeert hier naast. 
Ieder drinke niet meer, dan hem dienstig is, daar de eerste, die buiten 
westen raakt wordt thuis gebracht .... met de lijkkoets. * 

De mannen hadden den dood meermalen moedig onder de oogen 
gezien ; doch allen vonden het griezelig in een lijkkoets te worden 



DE PRINS, 



:6i 



weggereden ; zij 
zouden den wijn 
alle eer aandoen, 
maar er toch voor 
waken „lijk" te 
worden. 

Toosten werden 
uitgebracht op het 
jonge paar .... het 
bruidje .... het 
handschoentje .... 
een aardig glaasje 
wijn werd ver- 
schalkt, doch de 
meesten konden 

een behoorlijk 
quantum ' verdra- 




„ Dronken ! 
Dronken is mijn 
man nog nooit ge- 
weest ; 't is jullie 
schuld, dat hij in 
dien toestand ge- 
komen is." 

„Pardon, me- 
vrouw," zegt Bal- 
tus, „'t is de schuld 
van de weduwe." 

„Weduwe, 
welke weduwe ?" 

„ La veuve 
Clicot." 




Het vertrek van den gep. Vice-Admiraal I. van den Bosch (x) uit Den Helder ; 
van de hoogachting en genegenheid, die deze uitstekende vlagofficier ver- 
worven heeft, getuigt de massa, die hem uitgeleide deed. 



gen. Bij 
het des- 
sert ont- 
knalde de 
champagne 
en stelde 
Boel man 
een gevoel- 
vollen toost 
in op het 
huwelijk ; 
maar toen 
hij zijn glas 
tot den bo- 
dem gele- 
digd had, 
kreeg hij 
het te 
kwaad ; hij 
was inder- 
daad heel 
maiig ge- 
weest, doch 
de verschil- 
lende wijn- 




Oraaf Leo Tolstoï t 1828-1910 (laatste portret). 



De op- 
voeringen 
door het 
Neue Wie- 
ner Operet- 
ten-Ensem- 
ble (zake- 
lijke leider: 

de gere- 
nommeerde 
Haagsche 
impresario 
De Haan), 
van ^Die 
kensche 
Susanne" 

blijven 
volle zalen 

trekken, 
zoowel in 
Amster- 
dam en 
Den Haag 
als in Rot- 
terdam. 




De burge- 
meestervan 
Rotterdam, 
Mr. A. R. 
Zimmer- 
man, in 
zijne werk- 
kamer. 

soorten, die 
bij de ge- 
rechten werden 

geschonken, 
hadden hem 
gefopt ; want 
kort na het 
afsteken van 
zijn toost gleed 
hij van zijn 
stoel en rolde 
onder de tafel 
■ — hij was een 
lijk. 

Arme Gift- 
menger ! 



Het midder- 
nachtelijk uur 
is lang voor- 
bij, als de lijk- 
stoet zich in 
beweging stelt. 
Langzaam trekt 
de stoet over 

den grooten 
weg, slaat een 
zijlaan in en 
komt voor de 

woning van 
Botlman. 

Op een zacht tikken wordt de deur 
geopend door mevrouw ; zij heeft op 
de thuiskomst van haar man gewacht. 

Zij kan hare woede niet imoomen, 
als zij den toestand ziet, waarin haar 
echtvriend verkeert. 




Eenige scènes uit „Die 
keusene Susanne": Foto 
boven (van links naar 
rechts-. Scène Ie bedr. 
Frl. Frankenstein (fa- 
queline), Willy Schüller 
(René Boislurette), ie 
bedr. Opkomst van Su- 
sanne en haar echtge- 
noot Pomarel (Frl. Anny 
Tharau en Fritz Lan- 
gendorf,, 3e bedr. het 



De ex-Sultan 
van Marok- 
ko, Abd-el- 
Aziz, voor 
onzen foto- 
graaf posee- 
rende in het 
Doelen-Ho- 
tel te Am- 
sterdam ; hij 
werd in 1908 
opgevolgd 
door zijn 
broeder 
Moulaï Abd- 
el-Hafid. 



Geen wonder 

ook ! Wan t 
stuk, muziek, 
spel en zang — 
't is alles van 
de bovenste 
operetten- 
plank ! Nu gaat 
de tournee door 
Nederland be- 
ginnen. De 
voornaamste 
provincieste- 
den worden 
bezocht. En 
ook daar zal 
natuurlijk het 
succes van deze 

amusante, 
leuke vertoo- 
ning groot zijn. 
Vermoedelijk 
zal op den 
avond van de 
25 ste opvoe- 
ring en eenige 
volgende avon- 
den de com- 
ponist zelf komen dirigeeren. Als weinig 
bekende bijzonderheid kunnen wij rnede- 
deelen, dat hij, al houdt men hem, 
afgaande op het luchtige van zijn muziek 
en op zijn pseudoniem: Jean Gilbert, 
voor een Frai schman, een geboren Duit- 
scher is en Winterfeld heet. G. B. 



echtpaar Clarency (Frl. 
Elly Kurz en Robert 
Berger). Foto onder: 3e 
bedr. Schüller (René), 

Hubert (Director 
Braun), Baron des 

Aubrais (Edmund 
Loewe) en Oberkellner 
Alexis(Hermann Benke, 
die z'n typische bakke- 
baarden hier mist). 



2Ö2 



DE PRINS. 




Het Rotterdamsche Politie-corps. 
Portret: De Hoofdcommissaris Th. M. Roest van Limburg. — Foto boven rechts: Schermles en ]a- 
pansch worstelen tot toepassing voor eventueele zelfverdediging.— Foto onder links : Regeling van 
het verkeer door de politie in een der drukke straten van Feyenoord. — Foto onder rechts : Hoe de 
rivierpolitie een gewonde van een op stroom liggend stoomschip haait, met behulp van de bran- 
card, systeem kolonel De Mooy. 




2)e Rotterdamsche politie. 

i ank zij de goede organisatie en de voorbeeldige leiding van. 
den vorigen Hoofdcommissaris en van den tegenwoordige, den 
heer Th. M. Roest van Limburg, is het corps uitstekend voor 
zijne zoo moeielijke en inspannende taak geschikt geworden ; 
vooral laatstgenoemde titularis heeft terecht veel zorg besteed 
aan de opleiding en vorming van de nieuw aangestelde agenten ; het cursus- 
onderricht loopt over de voornaamste zaken, waarvoor eventueel hunne 
hulp of hunne diensten zouden kunnen gevorderd worden, terwijl zij ook 
ter dege geoefend worden om met goed gevolg zelfverdedigend te kunnen 
optreden als schieten, schermen, worstelen enz. 

Het corps telt thans pl.m. 850 man, 80 hoofdinspecteurs en inspecteurs, 
verder eene brigade te paard en eene wielrijders-afdeeling voor de surveil- 
lance op de buitenwegen en in parken, voorts eene rivier-politie met 2 
snelvarende booten, welke gewichtige diensten bewijzen bij ongelukken aan 
boord van op stroom liggende schepen en ook ter voorkoming van dief- 
stallen op de Rotterdamsche wateren. 



Gedenkschriften van een Öud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 



XVIII. 

„Jongens! 't O u w e Wilhelmus!" riep onze voorzanger, korpo- 
raal Van Straaten, nu plotseling, en toen vlogen ze af, de kwartiermutsen, 
en klonk 't plechtig mooi, als 'n heilige gelofte: 

„Den Vaderlant ghetrouwe 
Blijf ick lot ia den doedt !" 

Ook de passagiers van „achteruit" zongen mede en op de helver- 
lichte kade zagen we de Europeanen eerbiedig het hoofd ontblooten. Toen 
we uitgezongen waren, gaven we drie hoeratje's, één voor Hare Majesteit, 
één voor het Indische Leger en één voor onzen braven detachements- 
commandant, om hem te bedanken voor de zoo aangename reis. 

Daarop kwam luitenant Huberts ons zeggen, dat we nu verder héél stil 
moesten zijn, omdat de gezagvoerder z'n bevelen had te geven en we 



konden toen weer, voor de zóóveelste maal opmerken, dat 't „mééren 
aan den wal" nog 'n hééle karwei was. 

Als we dan eindelijk góéd stil lagen, vlak tegen de kade aan, en de 
loopbruggen waren neergelaten, ontstond er 'n verschrikkelijk gedrang. De 
passagiers toch wilden zoo spoedig mogelijk van en de heeren en dames op 
de kade, zoo snel als 't maar kon, aan boord komen en van rechts houden 
was geen sprake natuurlijk ! 

W ij hadden daarbij 't toekijken, wij zouden eerst den volgenden morgen 
„débarkeeren", zooals de officieele militaire term luidt. Slechts drie 
heeren, van de tweede klas, hadden de vriendelijke attentie om ons de 
hand te komen drukken en 'n góéd verblijf verder toe te wenschen. De 
anderen waren zeker te blij om nog aan óns, hun militaire medepassagiers, 
te denken en tóch hadden wij ze, de gehééle reis door, èrg opgevroo- 
lijkt en ze ménigen langen avond op den Indischen Oceaan geboeid met 
onze liedjes uit „voor Janmaat en Soldaat" 1 ), zooals we dié móói 
vierstemmig bij onzen zangmeester te Nijmegen hadden leeren zingen. 

De arme Koloniaaltjes mochten dus aan boord blijven, dien éérsten 
nacht in Indië en dat was nu juist niet zoo bijzonder aangenaam, want 
éérstens snoof je er de onbehagelijke moerasdamp met volle teugen op en 
verder kwamen de Prioksche muskieten vróólijk gonzend op ons jonge 
vèisch geïmporteerde Hollandsche bloed af en zórgden er wel voor, dat 
van slapen niet veel kwam ! 

Ik stak m'n pijp op en dampte als 'n ouwe Turk. Op diè manier 
had ik minder last van die venijnig stekende beesten, waarvan ik er dien 
éérsten avond al dadelijk wel 'n paar dozijn naar de andere wereld hielp. 

Tot laat in den nacht bleef ik zoo met 'n paar van de matrozen en 
manschappen gezellig naboomen over al 't niéuwe dat ons nu morgen wachtte. 

We waren al vróég weer bij de hand en na véél gescharrel stonden wij 
eindelijk op het perron te Tandjong Priok, te wachten op den trein 
naar Weltevreden. 

Het was 'n bont mengelmoesje van Europeanen, Inlanders en Chineezen, 
daar op dat perron van het lage witte station en wij keken onze oogen 
uit naar de menschen, die voorloopig stééds om ons héén zouden krioelen. 

Eindelijk kwam de trein aan ! Hij maakte niet bepaald 'n gróótschen in- 
druk ! Alles leek me in den beginne hier èrg klein en piéterig en zoo gehéél 
anders dan ik 't bij óns, in Holland, gewend was. 



') Zie de „Gedenkschriften" in „De Prins" van 29 Octob. en 1 2 Nov. C. B. 



D E P R I N S. 






263 




1 . . 




■■'■''• ' ■'■ 



s #ii 



«-.' . .*">'' 




Het Paleis van Zijne Excellentie den Commandant van het Leger en Chef van het De Willemskcrk aan het Koningsplein te Weltevreden, dicht tij het 

Departement van Oorlog in Neêrlandsch Indië, gelegen in het fraaie Hertogspark. station van aankomst. 

(Zie Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal). 



We stegen nu vlug in en weldra ging 't, niet al te snel, langs 't Indische 
landschap. De allereerste indruk hiervan was bepaald teleurstellend ! Opdat 
reisje van P r i o k naar Weltevreden zagen we niét veel moois ! 

Aan eenige kleine tusschenstationnetjes werd gestopt en wij merkten dan 
weer 't zelfde Prioksche gekriewel op der bontgekleede bevolking, die 'n 
ruim gebruik van 't stoomvervoermiddel scheen te maken .... 

Daar hoorden wij plotseling 'n vróólijke marsch en waarachtig ! aan het 
station Weltevreden stond 'n muziekkorps opgesteld, ter verwelko- 
ming van ons transport! 

De trein stopte en wij zagen nu den plaatselijken adjudant van Batavia, 
druk in gesprek met onzen detachements-commandant, die den avond te 
voren reeds van boord gegaan was. 

Luitenant Huberts liet ons fluks op twéé gelederen aantreden en we hoorden 
'n mooie jonge dame zeggen : „Wat 'n lekkere kleur hebben 
die soldaten!" Toen ineens merkte ik 't op, dat de Europeanen hier 
in Indië er allen bleekjes uitzagen, dat je onder de oüd-gasten niet één 
er zag met 'n paar frissche rooie wangen. Later hoorde ik, dat 't géén 
teeken van 'n slechte gezondheid is, doch dat 't van de warmte komt '). 
Maar toen, op 't perron te Weltevreden, gaf 't me 'n onaangename gewaar- 
wording. Veel tijd tot pikeren had ik niet, want 'n paar commando's en 
langs de ons aangapende heeren Europeanen met hun dames, langs 
Inlanders, Chineezen en Arabieren, 
ging 't, met de muziek voorop, flink 
in den pas, het station uit. 

Reeds bij 't éérste gezicht vond 
ik Weltevreden aangrijpend 
mooi! We marcheerden van het reus- 
achtige Koningsplein, langs 
de typisch gebouwde Protestant- 
sche Willemskerk, door het 
H ertogspark, waar de Leger- 
commandant woont, naar de 
militaire wijk van Batavia. 

De breede grintwegen, of liever 
lanen, de mooie witte villahuizen 
in het groen, de typisch gekleede 
bevolking, ze maakten dadelijk op 
ons 'n héél prettigen indruk en de 
teleurstelling, die ik op de reis van 
P r i o k naar hier had voelen op- 
komen, veranderde nu even spoedig 
weer in 'n blijde verrassing! 

Ja, ik zag 't nu zélf, Indië was 
me heusch niet te móói afgeschil- 
derd! Ik was nu dankbaar weer, 
dat ik dat héérlijke wonderland met 
m'n eigen oogen mocht aanschouwen ! 

Alleen 't zonnetje scheen al vróég 
hier ferm te kunnen steken en lastig 
te worden, want van onze hóóg- 
roode gezichten druppelde hèt éérste 




Zeebaars, in Duitsch-Oost-Afrika. — In vergelijking met de baarsjes, die in onze wateren 
gevangen worden, mag dit exemplaar, ter lengte van 1.7 M., een reus genoemd worden. 



luie Hollandsche zweet op den Indischen bodem! 






! ) Volkomen juist! 't Is slechts een gevolg van de vermindering der bloedlichaampjes 
onder de huidoppervlakte. C. B. 



2) e bedrieger. 

Schets van MAX PEMBERTON. 

„Tiet is toch een griezelig idee dat we slechts door een paar planken van 
den bodem van den Atlantischen Oceaan zijn gescheiden, vindt u niet?" 



sprak Cynthia Mortimer tot een jongen man, die met den rug naar haar 
gekeerd een cigarette stond te rooken op dek. „Pardon, ik zag u voor iemand 
anders aan," vervolgde ze toen hij haar aankeek. Hij haalde de schouders 
op, zonder te antwoorden. 

„Heeft u gisterenavond niet kaartgespeeld in het salon?" vroeg ze even later. 
„Ik heb toegekeken," antwoordde hij stroef. 
„Dat doet u dikwijls, Mr — Mr — " 

De man vulde zijn naam niet aan, maar bleef zwijgend doorrooken. 
„U kunt mij gerust uw naam zeggen," lachte de jonge Amerikaansche, 
„want als ik wil kan ik dien dadelijk vinden op de passagierslijst." 

„Mijn naam is West," zei hij met een eigenaardige uitdrukking op zijn 
gladgeschoren gezicht. 

„Ik vind u niet erg slim," zei Cynthia. „Dadelijk toen ik u bij de landingsbrug 
zag staan kijken naar de passagiers, die aan boord gingen, wist ik dat u 
een detective waart en ik kon wel dansen van pret dat u den man, dien 
u zocht niet kondt vinden. Denkt u dat u hem op het spoor is?" 
„Ik denk niet," klonk het koel, „ik weet het." 

„Weet u waar Nat Verney is?" vroeg ze fluisterend. „En denkt u 
heusch dat u hem zult pakken?" 
„Bent u daar bang voor?" 

„Ja — ik hoop dat hij ontsnapt. Ik weet wel dat hij een oplichter is, 

mij zelf o. a. heeft hij voor 5CO 
dollars opgelicht, maar ik heb altijd 
medelijden met menschen, die door 
de politie achtervolgd worden. En 
buitendien kan ik niet nalaten hem 
te bewonderen. Hij heeft bepaald 
genie om te bedriegen, die man." 
West lachte ironisch. 
„Het doet mij genoegen met u 
gesproken te hebben," babbelde ze 
voort. „Ik wilde u vragen mij een 
dienst te bewijzen." 
„Wat is het?" 

„Mijn neef Archie Bathurst, dien 
u gisterenavond in het salon heeft 
gezien is een roekeloos kaartspeler, 
maar heeft ongelukkig niet veel geld 
te verliezen. Nu zag ik u toekijken 
als iemand die veel verstand van 
het spel heeft. Zoudt u dus niet 
een oogje op hem kunnen houden, 
tot we — aan de overzijde van 
den Oceaan zijn?" 

Hij zweeg geruimen tijd, toen 
vroeg hij : „Waarom vraagt u niet 
iemand anders?" 

„Och, dat weet ik zelf niet . . . 
omdat u mij zulk een vertrouwen 
inboezemt, denk ik." 

„U schijnt een scherpen blik 
op de menschen te hebben," merkte hij droogjes aan. 

„Dat is het eerste compliment dat u mij gemaakt heeft, Mr. West. Laat 
ik dien indruk niet bederven. Adieu, nu moet ik gaan," zei ze lachend. 

Toen de kaartspelers dien avond in het salon bijeenkwamen, was hun 
aantal vermeerderd met een langen breed-geschouderden jongen man met 
gladgeschoren gezicht. Hoewel hij slechts weinig belang in het spel scheen 
te stellen, won hij voortdurend, terwijl Archie Bathurst telkens verloor. 
Tegen het einde van den avond eischte deze hooger inzet om zijn geluk 
te doen keereri, zooals hij het noemde. 

„Je moogt dien verdriedubbelen als ge wilt," zei West. Nog een oogenblik 
verloor Archie, toen begon hij plotseling te winnen. 



>6 4 



DE PRINS. 



„Nu zou ik maar eindigen," waar- 
schuwde West hem, maar Bathurst 
scheen niets te hooren, de harts- 
tocht van den speler was over hem 
gekomen. 

Opeens kwam er een eind aan 
het spel — men hoorde iets vallen 
en met een gesmoorden uitroep boog 
Atchie zich voorover om het op te 
rapen. Een Engelschman, Norton 
geheeten, was hem echter voor en 
richtte zich snel weer op met een 
schitterend voorwerp in de hand — 
een klein vouwspiegelije met een 
speld aan den achterkant — dat 
hij aan het gezelschap liet zien. 
Daarna wieip hij het ding minach- 
tend op tafel neer. 

„Het geheim van het succes," 
merkte hij aan. 

„Juist Mr. Norton," zei West, 
zich kalm vooroverbuigend. „En, 
het is mijn eigendom, waarmee ik 
u allen vanavond bij wijze van 
proefneming heb beet gehad. In 
den loop van zeker onderzoek, dat 
met deze zaak niets te maken heeft, 
vond ik het en besloot het nut 
ervan eens op de proef te stellen. 
U heeft gezien, heeren, hoe gemak- 
kelijk het mij viel u te bedriegen. 
Ik behoef u den kunstgreep niet 
nader uit te leggen, het is enkel een 
quaestie van handigheid." 

Bedaard hechtte hij het spiegeltje 
aan zijn jas vast, raapte de gewon- 
nen banknoten onverschillig bijeen, 
wierp ze midden op tafel neer, en 
keerde zich met een buiging om, 
om heen te gaan. 

„Wacht even!" riep Rudd, een 
jonge Amerikaan, driftig opsprin- 
gend, uit. „Ik vind uw wijze van 
optreden hoogst onbeschaamd, en 
als ge een man van eer zijt zult 
ge ons uw excuses aanbieden!" 

„Het spijt mij," sprak West be- 
daard, „dat ik u met mijn proef- 
neming gegriefd heb, en zoo u dit 
noodig oordeelt ben ik gaarne bereid 
u allen mijn verontschuldigingen aan 
te bieden, in het bijzonder aan Mr. 
Bathurst, aan wiens winst ik zoo 
onverwacht een einde heb gemaakt." 




Het Stadhuis te Rotterdam. 
Dit aanzienlijke Gemeentehuis, welks laatste verbouwing van 1823 dagteekent, doet, wat zijn 
hoofdgevel met trappen en zuikn aan de aasmarkt betreft, vermoeden, dat het „Mansion Mouse" 
te Londen, het verblijf v-an den Lord-Mayor, tot voorbeeld heeft gediend Het eigenlijke gebouw 
werd waarschijnlijk in de 1 de eeuw gesticht ; in het bekende werk van G. van Reyn wordt het 
voor ontwijfelbaar gehouden, dat het stadhuis in 1558 reeds aan de Hoogstraat was, blijkens 
een oud verhaal wegens de vlucht der ambtenaren van de justitie op den stadhuistoren, van 
waar zij het oproer, dat wegens de terechtstelling van eenige herdoopers uitbrak, op het plein 
van het gebouw aanschouwden. 



Hij wachtte nog even om Bathurst 



„Nat Verney hier aan boord?" vroeg ze verbaasd. 



de gelegenheid te geven om te ant- 
woorden, doch toen deze zweeg, 
verliet West onder een doodelijke 
stille het salon. 

Nauwelijks had hij het dek be- 
reikt of hij hoorde haastige voet- 
stappen de trap opkomen en Archie 
Bathurst legde hem de hand op 
den schouder. 

„O, ik kan u niet genoeg dan- 
ken voor de nobele wijze, waarop 
u mij vanavond uit den nood gered 
heeft," stamelde hij, „het was — " 

„Ik heb niets voor u gedaan," 
viel West hem ongeduldig in de 
rede. „Ge vergist u." 

„Ik weet dat ik mij soms als een 
ploert gedraag," antwoordde Archie 
met trillende stem, „maar sommige 
dingen mogen niet verzwegen wor- 
den, en ik ga dadelijk naar beneden 
om te vertellen dat ik de schul- 
dige was." 

„Dat zou dwaasheid zijn. Laat de 
zaak rusten en neem één raad van 
mij aan: Geef het spel op, je zult 
het er nooit ver in brengen, en voor 
een valschen speler heb je hoege- 
naamd geen aanleg." 

Aangedaan greep Archie West's 
hand: „Ik zal uw raad nooit ver- 
geten, dat beloof ik u," zei hij ernstig. 

Den volgenden morgen sprak 
Cynthia tot West: „Zoudt u mij eens 
precies willen verteller, wat er gis- 
teren is voorgevallen in het salon?" 

„Waarom zou ik?" vroeg West, 
onverschillig de schouders ophalend. 
Toen zich bedenkend: „Als u mij 
belooft het geheim te houden, zal 
ik u de ware toedracht der zaak 
vertellen." 

„Ja, natuurlijk beloof ik u 
dat." 

„Kijk eens hier: de man, dien 
ik zoek bevindt zich hier aan boord, 
maar als particulier detective heb 
ik geen volmacht om hem te arres- 
teeren. Daarom kan ik hem alleen 
in het oog houden en hem zooveel 
mogelijk om den tuin leiden. Als 
hij mij voor een valschen speler 
houdt, zooveel te beter." 




Gemeenteraadszitting te Rotterdam. In het midden, achter de groene bestuurstafel met den ambtsketen om, Burgemeester A. R. Zimmerman. 



DE I R. i N" S, 



265 



„Ja, en ik geloof zeker dat hij ditmaal gesnapt zal 
worden, waarschijnlijk onmiddellijk bij aankomst in 
New- York." 

„Zeg mij, Mr. West, wie is Nat Verney?" 
Hij keek haar weifelend aan en sprak eindelijk: 
„Rudd." 
„Rudd? Hoe knap van u dit uit te vinden." 
Ze lachte, gevleid dat deze stille teruggetrokken man 
zulk een vertrouwen in haar stelde. 

Gedurende de verdere reis sprak Cynthia den 
detective slechts weinig; doch op den avond voor 
hun aankomst in New- York, toen ze over de ver- 
schansing leunde, kwam hij op haar toe met een 








De stranding van den 5-master „Preussen" op de 200 voet hooge rotsen bij Dover. 
Na zware schade te hebben bekomen door de aanvaring, aan bakboordzijde, met het Engelsche stoomschip „Brighton", tengevolge van 
den dichten nevel, trachtte de kapitein van het trotsche zeilschip — het tweede in grootte van de geheele Duitsche koopvaardijvloot — 
Dover te bereiken ; maar door een zwaren storm verloor het ankers en kettingen en werd het tegen de klippen geslagen. Het kostte 
ontzettende moeite in de hevige branding, met de reddingapparaten en andere middelen succes te bereiken De 50 opvarenden door- 
leefden angstige uren, maar werden gelukkig gered. — Hunne houding was, evenals die der moedige Engelsche redding-nanschappan, 
bewonderenswaardig. — De scheepsbodem is op twee plaatsen gebroken. — Keizer Wilhelm zond een telegram van deelneming. 



De brandende Gasbron in Neuengamme, bij Ham- 
burg— Bergedorf. — Tijdens de jongste grond- 
waterboringen in deze plaats, werden, terwijl 
men op eene diepte van 245 M. gekomen was, 
plotseling vreemde, onderaardsche geluiden ge- 
hoord, die de arbeiders met schrik vervulden en 
kort daarna stegen reuzenvlammen op, welke 
den geheelen boortoren ineen deden storten, 
gepaard met vreeselijk gerommel en geknetter. 
Honderden uit den omtrek zijn toegestroomd 
om het zeldzame, geheimzinnige en fantastische 
natuurtafereel in oogenschouw te nemen. Het 
spreekt van zelf, dat de blussching van eene 
dergelijke aardgasbron, welker capaciteit men 
niet kent, hoogst bezwaarlijk is. 



baande door de vertrekkende passagiers 
hoorde ze Rudd tegen een zijner ken- 
nissen zeggen: 

„Ik had vanaf het begin reeds gedacht 
dat die West niet deugde en na dat kunstje 
met de kaarten begreep ik dat we met 



klein pakje in de hand. 

„Wees zoo goed dit van mij aan te nemen," sprak hij 
zacht, „maar maak het niet voor morgen open." 

„Wat is het?" vroeg Cynthia nieuwsgierig. 

„Dat zeg ik u niet. En voor het geval dat we elkaar 
niet weer mochten zien, zal ik nu maar afscheid van u 
nemen." 

„Kunnen we elkaar in New- York dan niet weer eens 
ontmoeten? Mijn vader zal u steeds met genoegen ont- 
vangen." 

Er kwam een oogenblik een hartstochtelijk vuur in zijn 
oogen en hij boog zich voorover als om haar iets te zeggen, 
doch opeens bedwong hij zich en sprak koel : 

„Wie weet? In elk geval voorloopig adieu, de reis is mij 
zeer aangenaam geweest." 

Vroeg den volgenden ochtend kwam de boot in New-York 
aan. Cynthia had dien nacht slecht geslapen. Ze kon de 
herinnering aan het laatste gesprek met West en diens 
onuitgesproken woorden niet van zich zetten. Wat zou hij 
haar hebben willen zeggen ? En wat zou er in het pakje 
zitten? Ze was niet van plan geweest het te openen voor 
ze in New-York was, maar ze kon zoolang niet wachten. 

Snel stond ze van de ontbijttafel op om naar haar hut 
te gaan. Toen ze zich, aan dek gekomen, een weg 





De brug ,.Konmgm Emma" te Curacao, na de aanvaring door de Engelsche boot „Cubm" ; genoemde brug verbindt de twaestads- 

gedeelten Willemstad en Overzijde, is zeer f aai op pontons aangelegd, en wordt door draaiing, op een vasten g-netselden pilaar 

opengemaakt voor in- en uit,aande schepen; het Engalsche stoomschip is tegen de brug aingestoomd, waarschijnlijk tengevolge' 

van een defect aan het stuur. - Het verkeer ondervond aanmerkelijke belemmering door het ongeval 



Graaf Leo Tolstoï (1) aan den familiedisch. — De beroemde schrijver werd geboren in 1823, maakte den Krim- 
oorlog mede in 1855 en vesligde zich in 1851 op zijn landgoed Jasnaja Poljana, waar hij, uit het openbare 
leven teruggetrokken, zich aan de studie van sociale vraagstukken en theologische bespiegelingen overgaf. 

Groot opzien baarden zijn eerste romans „Oorlog 
en Vrede" en Anna Karenina (behandeling van 
de Russische samenleving); later publiceerde hij 
volksvertellingen, novellen, theologisch-philo- 
sophische en sociologische verhandelingen, den 
roman „Opstanding" enz. In 1901 werd hij door de 
H. Synode der Grieksch-Orthodoxe Kerk inden 
ban gedaan ; vergeefsche pogingen zijn aange- 
wend om hem met de Kerk te verzoenen. 



geen beginneling te doen hadden. Ik ging 
dus al zijn gangen eens goed na en zag 
verscheidene dingen, die mij niet bevielen. 
Eindelijk zond ik een draadloos telegram 
naar mijn compagnon in New-York met 
het gevolg dat hij vanmorgen door de politie 
opgewacht en ingepikt werd." 

„Over wien spreekt u?" vroeg Cynthia 
ademloos. 

„Over Nat Verney — alias West." 

Zonder een woord te zeggen vloog ze 
naar haar kajuit en rukte het pakje open 
dat hij haar gegeven had. Het bevatte een 
rolletje bankbiljetten en de woorden: „met 
de verontschuldigingen van den man die u 
oplichtte." 

Langen tijd zat Cynthia sprakeloos en 
toen zij eindelijk de kajuit verliet, waren 
haar oogen rood beschreid. 



>66 



DE PRIN S. 



De Voorlezeres van Hare Majesteit 

Roman tijdens het Tweede Keizerrijk 

DOOR 

SOPHIE MEERHEI M 

SCHRIJFSTER VAN : „HET HUWELIJK VAN GRAVIN SYBILLE". 

{Slot). 

„Stil maar — stil!" zei de advocaat. „De inhechtenisneming uws vaders 
heeft reeds groot opzien gewekt in Parijs, want men wist maar al te goed, 
dat hij de beste vrienden aan het keizerlijk hof bezat, die misschien zeer 
gecompromitteerd zouden worden. Toch was de gevangenneming niet te 
vermijden, want de openbare meening was wakker en de tijden zijn voorbij, 
waarop van boven af een domper gezet kan worden op dergelijke gebeur- 
tenissen." 

Merrier schudde het hoofd. „Ik zal u de ware reden zeggen. Ik was voor 
den keizer en zijn omgeving te machtig geworden, ofschoon de regeering 
buitengewoon van mijn rijkdom heeft geprofiteerd. Men wilde mij kwijt." 

„Misschien legde ook dat gewicht in de schaal," gaf de advocaat toe. „De 
minister sprak echter veel van onpartijdige rechters en de keizer gaf bevel, 
dat in deze bedroevende omstandigheden door de justitie onpartijdig moet 
gehandeld worden, vooral daar veel onschuldigen er onder lijden." 

„Onschuldig!" De bankier lachte luid. „Natuurlijk, nu zijn allen onschuldig 
als lammeien! De hertog De Morny is zoo blank als een engel!" 

De rechtsgeleerde wenkte zijn cliënt levendig, te zwijgen. „Wij zijn in 
hooger beroep gegaan. Het proces zal nu voor het gerechtshof te Douai 
gevoerd worden; daar krijgen we zeker vrijspraak." Hij zocht zijn papieren 
bij elkaar en stond op. „Mejuffrouw, gij en uw zuster Mevrouw Dubois hebben 
een geheel overbodige edelmoedigheid betoond. Men heeft, wel is waar, den 
beklaagde in de kosten veroordeeld en verantwoordelijk gesteld voor de 
verliezen der aandeelhouders, maar ook met het eigen vermogen van baron 
Merrier zouden de schuldeischers tevreden moeten zijn." 

Hortense antwoordde niet. Zij boog slechts zwijgend het hoofd, toen de 
advocaat vertrok. 

Vader en dochter bleven alleen; een onbehaaglijk zwijgen heerschte tus- 
schen hen. 

Merrier wist niet goed, waarmede hij het gesprek moest beginnen. Elk 
onderwerp had een wondeplek. 

„Gij voelt u thuis bij de weduwe van den admiraal," vroeg hij eindelijk. 

„Ja, geheel," antwoordde zij zacht. Zij gevoelde een ontzaglijke 
teleurstelling. Zij had zich voorgesteld, haar vader bedroefd en geschokt te 
ontmoeten en wilde hem met haar kinderlijke liefde troosten. Maar de baron 
scheen in het minst niet beschaamd te zijn. 

„Wat zult u beginnen, als u weer vrij zijt, papa?" vroeg zij eindelijk. 

„Ik? Maak u daarover geen zorg. Ik heb niets anders gedaan, dan wat 
voortdurend door speculanten geschiedt, mijn en uw vermogen zal er aan 
gaan, maar mijn vijanden zullen niet triomfeeren. Ik zal in Engeland een 
bank trachten over te nemen." 

„En wat zal er van ons worden?" 

„Amely leeft voorloopig van het pensioen van Dubois; zoodra ik vasten 
voet in Engeland heb, volgt zij mij." 

„En ik ?" 

Merrier wierp een langen, smartelijken blik op het gelaat zijner lievelings- 
dochter. Als zij hem eens aanbood, dadelijk met hem mede te gaan, wat 
zou hij dan voor haar neerknielen, haar kleine handen met kussen bedekken. 
Maar daar dacht Hortense blijkbaar niet aan. In haar oogen lag een 
onbestemde angst, een duidelijke, innerlijke afkeer. Slechts plichtsgevoel dreef 
haar heden naar haren vader, niet haar hart, evenmin het geloof aan zijn 
onschuld. 

„Daar," zei hij norsch, terwijl hij een brief uit zijn zak haalde en haar 
dien toestak. „Uw vroegere bruidegom heeft mij geschreven." 

Het bloed steeg Hortense naar de wangen. 

„Hij wil u trouwen, zoodra ge toestemt zijn vrouw te worden. Dat wilde 
hij mij zeggen, opdat ik mij geen zorgen maak over uw lot." 

„Hij schijnt er wel heel zeker van te zijn, dat ik hem aanneem," zei 
Hortense. 

„Wat mij betreft, neem hem. De edele heer heeft nu zijn zin, hij krijgt 
u zonder de millioenen. Daarvoor wil ik hem als schadeloosstelling éen 
ding beloven." 

„Wat vader?" 

„Dat ik het hem nooit lastig zal maken ; zijn huis nooit zal betreden." 

„Vader, als u vrijgesproken wordt," begon Hortense aarzelend. 

Maar Merrier viel haar barsch in de rede. „Ach wat, deze komedie van 
veroordeeling en vrijspraak verandert aan de zaak niets. Zulk een groot- 
vader houdt graaf Saint-Arnaud liefst zoo ver als het kan van zijn mogelijke 
kinderen verwijderd. Dus kleine, ga naar hem toe en wordt gelukkig op 
uwe of liever gezegd op zijne wijze. Schrijf aan Saint-Arnaud, dat hij uw ver- 
loving bekend mag maken." 

„Nu, zoo gauw gaat dat nog niet," zei Hortense ernstig; „ik heb nog 
veel te leeren. Later misschien . . ." 

„Later, als uw vader ver weg is en dit schandaal vergeten, zult gij 
hem trouwen, is het niet?" Hij ging in zijn schommelstoel zitten en floot 
een deuntje. 

Hortense wendde zich naar de deur, daar bleef zij aarzelend staan. 
„Vaarwel, papa." 

Na een poosje wendde de baron pas zijn hoofd naar haar om. 
„Ah — zijt gij daar nog?" zei hij met gemaakte verrassing. „Wat wilt gij 
dan nog?" 

Hortense wilde den knop omdraaien. Die gaf echter niet mede. 



„Ja, mijn liefste," spotte Merrier. „Hier kan men niet in en uit, zoo 
als men wil." 

Hortense liet den knop los. Een oogenblik bleef zij nog staan, daarna 
liep zij plotseling op haar vader toe, sloeg haar arm om zijn hals en 
drukte zijn grijze hoofd tegen haar borst. „Vader!" riep zij. 

Merrier wist niet wat hem gebeurde, hij knipoogde, kuchte eens en 
streelde Hortense's schokkende schouders. 

„Vader!" riep Hortense hartelijk, „of men u vrijspreekt of veroordeelt 
is voor mij hetzelfde. Gij zijt toch mijn vader, die steeds goed voor 
mij waart — veel te goed. Ik blijf u liefhebben en trouw Saint-Arnaud 
alleen, als hij mij toestaat u dikwijls te zien." 

„Goed, goed kleine, dat zullen we wel eens zien," troostte Merrier. 
„Dat komt alles terecht." 

Een plotselinge angst overviel Hortense. „Vader, u zult u-zelf toch het 
leven niet benemen, zooals de arme Galanti deed?" 

„Zou ik zoo'n ezel zijn ! Mij doodschieten, ik denk er niet aan ! Werken 
wil ik, voorzichtiger speculeeren en mijn kleine meisjes haar geld terug 
geven. Gij zult zien . . ." 

Hij brak af. Neen, het was beter, dat Hortense niet wist, welk mooi 
vermogen hij in de Engelsche Bank bewaard had, waarvan zijn schuld- 
eischers niets wisten. 

„U bent onverbeterlijk papa," knorde Hortense, „nu alweer aan geldza- 
ken te denken." 

Het knarsen van den sleutel in het slot en het norsche gelaat van den 
cipier brak het gesprek af. 

Hij keek haar na, terwijl zij over het gevangenisplein ging, en heete 
tranen vloeiden over zijn gerimpelde wangen, toen hij bedacht, dat hij 
de groote liefde voor dit kind slechts kon toonen door ver van haar 
te blijven. Die straf viel hem duizendmaal zwaarder dan het verlies zijner 
millioenen, van zijn goeden naam, zijn vrienden, zijn titels en waardigheden. 

Hoofdstuk XXI. 

Met spanning volgde gansch Parijs het proces der vier gevangen genomen 
samenzweerders, Orsini, Rudro, Pieri en Gomez. 

Niemand twijfelde aan hun veroordeeling ; zij bekenden openhartig dat 
zij keizer Napoleon hadden willen dooden voor zijn woordbreuk jegens 
Italië en in de hoop, dat de na zijn dood gevestigde republiek, Italië zou 
bijstaan. 

Deze bekentenis stelde het gansche feit in een bijzonder belangwekkend 
licht. Het republikeinsch verleden van Napoleon werd daardoor weer op 
den voorgrond gebracht, en ondanks de afschuw voor de misdaad, verhief 
zich bij velen een zekere s) T mpathie voor de fanatieke vrijheidsdwepers. 

Jules Favre nam de verdediging van Orsini op zich. Met wegsleepende 
welsprekendheid schilderde hij het avontuurlijk leven van den ongelukkigen 
man, die een beklagenswaardig offer was van een noodlottige politiek, welke 
elk weldenkend mensch moet vervloeken. Toen hij ook zeer duidelijk sprak 
over het voormalig lidmaatschap van Napoleon van den nu verachten 
geheimen bond „Marianne", waartoe vroeger zooveel hooggeplaatste personen 
behoorden, wilde de president hem het woord ontnemen, maar de storm 
van geestdriftige toejuiching liet zulk een ingrijpen niet toe. 

De Fransche regeering was zeer voorzichtig geworden. Zijn inwendige 
politiek bestond in een voortdurend laveeren en tot zwijgen brengen der 
ontevreden elementen. Toch kon niets anders gebeuren dan dat de vier misdadi- 
gers ter dood werden veroordeeld. Het vonnis moest den keizer ter bekrach- 
tiging worden voorgelegd. Napoleon streed een harden strijd. Hij onder- 
teekende altijd slechts noode een doodvonnis en voor deze viervoudige 
terechtstelling gruwde hij. Het liefst zou hij allen het leven hebben geschonken. 
Maar het bloed der zes-en-twintig, die bij den aanslag om het leven waren 
gekomen, schreeuwde naar wraak. Alleen Rudro en Gomez werden tot 
levenslange verbanning veroordeeld, hetgeen, wetende welke toestanden 
er in de koloniën heerschte, als een wreede ironie klonk. Orsini en Pieri 
werden ter dood veroordeeld. 

De verdediger ried Orsini aan, genade te vragen, maar deze sloeg den 
raad hardnekkig af, en bood alleen een verzoekschrift aan voor Pieri, die 
slechts volgens zijn opdracht had gehandeld. 

Maar ook dit verzoekschrift werd afgewezen, ofschoon zijn eigen revolu- 
tionnair verleden en zijn latere dubbelzinnige politiek met betrekking tot 
Italië den keizer zeer drukte. 



Zachte voorjaarskoelten woeien reeds over Parijs. Zelfs de schrale vlier- 
struiken op het gevangenisplein vertoonden een groenen glans. 

Orsini stond voor het getralied venster zijner cel. Morgen vroeg zou hij 
hier niet meer staan. De hamerslagen der timmerlieden, die het schavot 
oprichtten, drongen tot hem door. Maar dat deerde hem niet. Den ganschen 
dag had hij geschreven; nu was alles in orde. Hij moest nu nog slechts 
iemand vinden, die zijn laatsten wil ten uitvoer zou brengen. 

Hij verzocht daarom zijn papieien eigenhandig aan Jules Favre te mogen 
geven. Deze bede werd hem geweigerd, evenals zijn verzoek den laatsten 
nacht met Pieri te mogen doorbrengen. 

Zware schreden naderden de cel van Orsini. Het slot knarste. De gevan- 
gene wendde zich om en zag in het koude, strenge gelaat van den chef 
der politie, Claude. 

„Ik kom u vragen, of ge nog een laatsten wensch hebt, welken wij kunnen 
vervullen," zei Claude. 

Orsini richtte zich op. „O ja, een wensch zou ik nog hebben, maar die 
zult ge wel niet vervullen." 

„Welke is dat?" 

„Nog eens te Mendola in het strandzand te liggen, den geur der zee 
van het vaderland in te ademen, mijn kleine Filippo om mij heen te zien 
spelen. Maar ik weet, dat kunt gij niet voor mij naar hier tooveren. Italië 
is ver weg en de kleine broer Filippo verrot in Fransche aarde." 



DE P R I N S. 



267 



„Ik vroeg naar wenschen, welke vervuld kunnen worden," herhaalde 
Claude, zijn stem wat verheffende. 

„Wenschen, welke gij vervullen kunt, heb ik niet, maar ik heb een 
opdracht aan Frankrijk," antwoordde Orsini trotsch. Hij reikte den chef 
twee papieren toe. „Dit eene bevat bepalingen omtrent mijn nalatenschap. 
Het betreft slechts famiiie-aangeiegenheden, en het verzoek, aan mijn ver- 
dediger mijn horloge als aandenken te geven." 

Claude nam het geschrift zwijgend in ontvangst. 

„Dit tweede geschrift is gewichtiger," vervolgde Orsini met stralende oogen. 
„Dit is mijn politiek testament, tot welks uitvoerder ik Louis Napoleon, 
den tegenwoordigen keizer der Franschen benoem." 

„Dien gij hebt willen dooden? Wonderlijke logica van een konings- 
moordenaar!" 

„In het gezicht van den dood worden ook de gewone wetten der logica 
zwak. Nu wij den dood van Napoleon, naar het schijnt, niet kunnen bereiken, 
moeten wij trachten den levende te benutten. Wij hebben twee machtige 
bondgenooten voor ons." 

„Nog meer samenzweerders?" voer Claude uit. „Mazzini betwist heftig 
elk aandeel aan deze misdaad." 

„Twee machtige bondgenooten moeten ons helpen, eindelijk ons doel te 
bereiken," herhaalde Orsini zonder op de woorden te letten. „De schaduw 
van het verleden in het leven van den keizer en de angst voor nieuwe aan- 
slagen, zullen hem dwingen eindelijk zijn woord te houden. De zekerste 
weg tot een revolutie in Italië, was een revolutie in Frankrijk in het leven 
te roepen, en de beste weg hiertoe was, Napoleon te vermoorden. Dat 
is ons niet gelukt, en daarom moeten wij den anderen weg inslaan. Weet 



De weg naar het schavot was niet lang. Zij gingen naast elkaar. 
Met vasten tred besteeg Orsini de treden van het schavot. 
Een seconde richtten zich zijn groote, donkere oogen omhoog. 
„Italië," zei hij zacht. „Mijn geliefd vaderland!" 

Enkele minuten later lagen twee met bloed overstroomde lijken op het 
houten gevaarte. De beulen wierpen er haastig een paar kleeden overheen. 

Hoofdstuk XXII. 

„Sire, op de treden van het schavot bezweer ik u, Italië vrij te maken 
van de onwaardige banden, waarin het geslagen is. Ik verlang niet eens, 
dat daarvoor Fransch bloed wordt vergoten, maar gij kunt door uw macht 
verhinderen, dat andere machten ingrijpen, als Italië zich tegen zijn onder- 
drukkers verheft. Door de Franschen heeft mijn vaderland in 1849 zijn 
ternauwernood verkregen onafhankelijkheid verloren, laten de Franschen 
die haar weer teruggeven. De rust van Europa en van uzelf is slechts door 
dien prijs te bekomen. Vijf-en-twintig millioen menschen zullen er u om 
zegenen, onder hen Felici Orsini." 

Napoleon liet het schrijven vallen. Die hem deze woorden had geschreven, 
was heden morgen vroeg op het schavot terechtgesteld. Deze brief van den 
doode trof hem diep. 

Hij reikte het de keizerin toe, die het ook doorlas. 

„Slechts voor dien prijs is de rust te verkrijgen," zeide zij zacht. „O, Louis, 
als het mogelijk ware, verschaf ze ons. Slechts met bevenden angst zie ik u 
en ons kind de Tuileriën verlaten." 

„Voor alles, wat Orsini schrijft, is de tijd nog niet lijp," zei Napoleon. 




Blik op het Kasteel te Versailles. 
Dit wereldvermaarde paleis is ontstaan uit een door Lodewijk XIII gebouwd jachtslot, dat door Lodewijk XIV in een vorstelijk verblijf ward veranderd; in 1654 waren de beidi 
zijvleugels voltooid, spoedig daarna verhieven zich de drie hoofdgebouwen, die het front vormen en vervolgens kwamen de prachtige tuinen en parken door Le Nötre ontworpen, 
in gereedheid; Lodewijk XIV nam er in 1672 zijn intrek en in dien tijd heerschte aan het hof een luister en schittering, waarvan men zich bezwaarlijk een denkbeeld kan vormen. 
Na den dood van den Zonnekoning verplaatste de Regent, de Hertog van Orleans, zijne residentie naar de Tuileriën te Parijs; Lodewijk XV vestigde zich weer te Versailles, waar 
het hof bleef tot het groote omwentelingsjaar 1789; onder het Directoire diende het kasteel tot verblijf der Invaliden; Keizer Napoleon en ook Lodewijk XVIII en Karel X zorgden 
voor het onderhoud. — Eerst Lodewijk Philips liet het inrichten tot Nationaal Museum, bevattend een aanschouwelijk beeld van Frankrijks geschiedenis. — Het paleis b.edt reeds 
uitwending een grootschen aanblik en het interieur brengt den bezoeker onder den indruk van de weelde en den rijkdom dien hij te aanschouwen krijgt: architectorale versie- 
ringen, prachtvolle plafondschilderingen en spiegels, zuilen, pilasters, marmerbeelden en andere kunstwerken. — Van de zalen noemen wij de Galerie des Glaces, die door zijn 
betooverende inrichting haast een wonderschepping genoemd mag worden. Verder de prachtige kapel, de operazaal, de Herculeszaal, de Marszaal, het t7fi/ de Bceuf. — De schil- 
deringen zijn van Lebrun, Jouvenel, Lafosse, Mignord e. a. ; de beeldhouwwerken van Girardon, de gebroeders Couston, Legros e. a., de bronzen beelden in den tuin van de 
Gebr. Keiler, van Aubry en Roger. — Dat het paleis herhaaldelijk tot model van vorstelijke kasteelen gediend heeft, kan men zich na een bezoek helder voorstellen. — Luister 
en praal, schoonheid en smaak vindt men in het monumentale bouwwerk, dat de glorie van een der schoonste tijdperken van Frankrijk verheerlijkt, vereeuwigd. 



gij waarom deze, zoo goed voorbereide aanslag mislukt is?" 

„Neen, waardoor ?" vroeg Claude levendig. 

„Door mijn schuld. Mijn willen was niet volkomen rein. In mijn plan, de 
keizer voor ons politiek doel te dooden, mengde zich een persoonlijke haat 
tegen Napoleon over mijn onschuldig vermoorden broer. Mijn haat, mijn 
begeerte den keizer te dooden, werd te heftiger en dreef er mij toe de 
bom van te verren afstand te werpen. Dat heeft hem gered. Als ik koeler 
was geweest, met minder hartstocht, dan zou hij dood zijn geweest." 

„Hebt gij in het aangezicht van den dood nog geen berouw?" 

Orsini schudde het hoofd. „Ik ga in een glorierijken dood. Reeds de 
naaste toekomst zal mij recht doen weervaren en mij den titel van martelaar 
niet onthouden." 

„Nu, dan hebben wij elkaar niets meer te zeggen." 

„Neen, want gij belichaamt de macht, welke wij met alle middelen willen 
omverwerpen. Zult gij zorgen, dat mijn geschrift in handen des keizers komt ?" 

„Morgen, dadelijk na uw terechtstelling, zal hij het krijgen." 

„Dan ben ik tevreden. De stem eens dooden maakt dikwijls meer indruk 
dan die eens levenden." 

Orsini wendde zich om en Claude verliet de cel. 

De morgen van 13 Maart 1858 schemerde. Een heldere voorjaarsdag was 
het, vol glans en geur. De ruime plaats voor de gevangenis was met troepen 
bezet, zoodat de in de zijstraten teruggedrongen menigte bijna niets van 
de guillotine zagen. 

Pas kort voor den dood zagen de twee veroordeelden elkaar weer. Hun 
blikken ontmoetten elkaar diep. Zij wisselden een korten, krachtigen handdruk. 



„Maar ik ben niet ongenegen Italië te helpen, het juk der vreemde over- 
heersching af te werpen. Het huwelijk van Pionpion met prinses Clothilde, 
de dochter van Victor Emanuel, is vast besloten." 

„Bewilligt hij er werkelijk in?" vroeg Eugenie levendig. 

„Hij moet. Het is waar, zijn neigingen gaan niet naar een huwelijk. De 
minister des konings, graaf Cavour, komt eerstdaags naar Parijs om over 
de huwelijksplannen te spreken. In werkelijkheid willen we nog andere 
dingen bespreken. Ja, ik zou den droom mijner avontuurlijke jeugd willen 
verwezenlijken en Italië bevrijden. Maar tot een republiek niet, zooals deze 
fanatieke samenzweerders het willen, doch tot een vereenigd koninkrijk, 
onder Victor Emanuel." 

De keizerin herademde. „Zouden we dan eindelijk veilig zijn?" 

„Veilig — op den troon van Frankrijk?" antwoordde Napoleon bitter 
lachend. „Neen, veiligheid bestaat er voor ons niet, Eugenie. Maar het 
beste middel om ontevreden elementen onder het juk te brengen en af te 
leiden was steeds, ze in een oorlog te wikkelen en hun onverzadelijke 
ijdelheid en zucht naar roem door nieuwe overwinningen te bevredigen." 

De keizerin boog treurig het hoofd. Ging er een voorgevoel door haar 
ziel, hoeveel onheil zulk een politiek kon brengen, hoeveel moeders haar 
zoons moesten offeren, opdat voor haar zoon de troon behouden bleef? 

Zij huiverde, ofschoon de zon warm door het geopende venster scheen 
en een zacht koeltje het papier deed ritselen, hetwelk de keizer nog steeds 
in de hand had, — Orsmi's testament, tot welks uitvoerder Napoleon zich 
reeds in het voorjaar van 1859 maakte, door het binnentrekken zijner 
troepen in Lombardije. 

Einde. ju , 



^«^•^^ 



2 6* 



DE PRINS. 




Mr. }. A. Loeft. 



C. de Witte. 



Mr. L. G. Verwer. f 



R. van Dalen. 






Mr. J, A. Loeff, oud-minister van Justitie, is onlangs 

van zijne reis uit Oost-Indië teruggekeerd. •« 

Hartelijke blijken van waardeering en vriendschap heeft 

de heer C. de Witte, sedert 1908 dir. van het rijks- 

telegraafkantoor te Rotterdam, onlangs ondervonden bij 

zijn 40-jarig dienstjubüeum ; in een sierlijke toespraak 

herdacht de heer 
J. D. Kelder Azn., 
commies der tele- 
grafie I st <> kl., de 
bijzondere verdien- 
sten van den geach- 
ten directeur, dien 
hij tevens beschouw- 
de als een streng, 
maar rechtvaardig 
chef. » 

Mr. L. G. Verwer, 

die zich verdienste- 
lijk gemaakt heeft 
door de bevor- 
dering van 
Drente's welvaart 
en steeds met 
ijver de belangen 

der bevolking 
behartigde, is de 
vorige week te 

Zorgvlied op 
64-jarigen leef- 
tijd overleden.^ 

Met ingang 
van I November 
is de heer R. van 
Dalen, na 53 ja- 
ren met ijver en 
toewijding het 
onderwijs te heb- 
ben gediend, op 
zijn verzoek eer- 
vol ontslagen uit 
zijne betrekking 
als onderwijzer 
in de gemeente 
Zuidwolde (Dr.); 
in het genot van 

zijn pensioen 
hoopt hij van 

zijn 

wel- 
ver- 
diende 
rust te 
Zwolle 

te 
genie- 
ten. —■ 
26 No- 
vember 
hoopt 
de heer 

C. L. 

Leer- 
snijder, 

sedert 
1894 
Sluis- 
meester 
aan de 
Wil- 
lems- 
sluizen 
te 
Am- 
ster- 
dam zijn 
50 jarig 
Rijks- 
dienst- 
jubileum te 
vieren ; van 
1860 tot 

1874 
diende hij 
bij de Kon. 
Marechaus- 
see en 
daarna ach- 
tereenvol- 
gens als 
Siuismees- 

ter te 
Werken- 
dam, op het 
eiland Ro- 
zenburg, te 
Vreeswijk 
en te 
Amster- 
dam. H. M. 
de Konin- 
gin schonk hem in 1907 de zilveren medaille 
der orde van Oranje-Nassau. — 

De ideeën van rechtvaardigheid en menschelijkheid zijn als de bloem 
van de aloë; zij hebben honderd jaar noodig om tot bloei te komen. 



Vijf-en-zestig- jarige Echtvereeniging van den heer Bernard Os (86 jaar), 
den nestor der Israëlietische Gemeente te Zwolle en Marianne Lamélo 
(84 jaar). — Zij verkeeren in goeden welstand en zijn in hun kring 
zeer geacht; 26 November is de herinneringsdag, die ongetwijfeld een 
feestdag voor hen zal zijn. 






Op het Vliegkamp te Soesterberg. — Groep, Zaterdag j.1. genomen, onmid- 
dellijk na Wijnmalen's schitterende vlucht van 30 minuten ; in het midden, 
naast de beide dames: Z. Exc. Generaal Van Heutsz, naast dezen: de 
heer Verwey (organisator der vlieg-demonstraties) ; geheel links : de heer 
Henri Wijnmalen. 





André Broedelet — „Bellenblazen". — Dit fraaie stuk behoort tot het 40-tal schilderijen en 
aquarellen, welke van bovengenoemden kunstenaar en van diens echtqenoote, door den „Laren- 
schen Kunsthandel", in de kunstzaal „Kleykamp" te 's Hage, zijn samengebracht en geëxposeerd. 




Mr. E. Coremans. f 



C. L. Leersnijder. 



Engelsche Windhond met jongen (5 weken oud), eigendom van den heer De Greeve te Am- 
sterdam. — Wij geven eventueele inzenders van dergelijke interessante foto's m over- 
weging, eens een andere groepeering te maken en dus bovenstaande afbeelding niet als 
standmodel te beschouwen 



Op het Malieveld te 's-Gravenhage is de vorige week 
op plechtige wijze het ridderkruis der Militaire Willems- 
orde uitgereikt aan den gep. kapitein van het O.-I. leger 
C H. Hoedt; de waarnemend gouverneur der Residentie, 
generaal-majoor Neeteson, bracht in een gloedvolle rede 
in herinnering, dat de gedecoreerde het eermetaal ver- 
diend had door zijn 
dapper en beleidvol 
optreden als com- 
mandant van een 
klein detachement,bij 
de verovering van de 
versterkte kampong 
Loemoe op Celebes. 

— Mr. E Caremans, 

Antwerpenaar van 

geboorte, oud-kamer- 

lid, gemeenteraadslid 

is de vorige week. 

overleden; hij heeft 
zich hoogst ver- 
dienstelijk ge- 
maakt als kam- 
pioen voor de 
Vlaamsche taai- 
rechten en 
Vlaamsche wet- 
ten, waarbij hij 

bewonderens- 
waardigen moed, 

buitengewone 
energie en on- 
wrikbare over- 
tuiging toonde. 
«■ Bij afzonder- 
lijke dagorder is 
ter zake van zijn 
kranige krijgs- 
verrichtingen op 
Aljeh, gedurende 
de tweede helft 
van 1909, eervol 
vermeld de 2&°- 
luitenant der in- 
fanterie van het 
O.-I. leger, H. H. 
van Pesch, thans 

gedetacheerd bij 
het 
corps 
Mare- 
chaus- 
see te 
voet. 
Gebo- 
ren in 
1880, 
opge- 
leid aan 

de 
K. M. 
A. te 
Breda, 
werd 
hij in 
1907 
tot 2de 
luit. be- 
noemd 
en ver- 
trok hij 
in 1908 
naar 
O.-I., 
waar 
hij, zooals 
gebleken is, 
spoedig ge- 
legenheid 
had zich te 
onderschei- 
den. -— 

Op 26- 
jarigen leef- 
tijd is t:e 
Driebergen 
overleden, 
de heer 

Alex Gut 
teling, ta- 
lentvol 
dichter, 
sinds de op- 
richting 
vaste me- 
dewerker 
van het 
tijdschrift: 
„De Be- 
weging"."— 
De heer 
A. C. Zoethout, voorzitter van de vereeniging 
„Vak en Kunst", te Dordrecht, ridder der 
orde van Oranje-Nassau, is de vorige week tijdens eene vergadering, plotseling onwel ge- 
worden en spoedig daarna overleden. Zijn verscheiden wordt in breeden kring betreurd. 




H. H van Pesch. 




A. C. Zoethout. 



December 3 



1910 



pePRIIlS 

VEREERD MET DE INTEEKENINQ VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
, „ 6- 
■ ,, 9.- 







De Minister van Binnenlandsche Zaken, Mr. TH. HEEMSKERK; de Minister van Marine, Vice-Admiraal J. WENTHOLT 

en de Minister van Oorlog, Generaal-Majoor W. COOL. 

Deze drie Excellentiën zijn nauw betrokken bij het ontwerp kustverdediging, dat spoedig in het Parlement in behandeling 
zal komen en waarvoor zes-en-veertig en een half millioen gulden gevraagd wordt. 



& 












270 



DE PRINS. 



5 t-ft icolaasavond 

door P. A. DE GENESTET (1829— 1861). 

Uit deze geestige, dichterlijke vertelling van den beroemden schrijver 
nemen wij de volgende beide strophen over; zij passen wel in het kader 
van onzen tijd en zijn der overdenking waard. 

Sint-Nicolaas, niet waar ? O, wèl hem, die dat feest 
Nog altijd meeviert met een kinderlijken geest ! 
Wiens hoofd niet al te zeer vervuld is van die schatten 
Der wijsheid, die helaas mijn brein niet kan bevatten, 
'k Meen beursnieuws, politiek en soortgelijke meer, 
Om, met zijn kinderen meê, te leven in 't weleer, 
Om dagen lang vooruit de winkels rond te dwalen 
Of aan een „vrijster" nog zijn hart eens op te halen ! 

Ik min dien winterdag vol bloemen, lied en geur, 
Ik min dat zoete feest van suiker en likeur, 
Het zielverkwikkend ijs, de schuim der limonade, 
'k Zie, liever dan in druk, mijn naam in chocolade! 
En, Epikurus, zeg, is niet de lekkre tand 
De trouwste paranimf der kies van 't waar verstand ? 
Vindt me in de Republiek der stille lekkerbekken, 
Niet meestal wijze liën of ... . schadelooze gekken ? 



Een Surprise. 




De heer Christiaan 
Graanberg was zeer uit 
zijn humeur, en hij had 
er reden toe. Als men 
toch, gelijk de heer Graan- 
berg, bij wijze van mor- 
gengroet, op zijn ontbijt- 
tafel een schrijven van een 
dierbaren neef vindt, die 
nederig, doch zeer drin- 
gend verzoekt om spoe- 
dige toezending van het 
bagatel van honderd gul- 
den, dan kan men toch 
immers bezwaarlijk een 
vroolijk gezicht zetten ! 

De oude heer, die het 
eerzaam beroep van ren- 
tenier uitoefende, was in 
zulk een genoeglijke stem- 
ming beneden gekomen 
en juist wilde hij zijn on- 
verdeelde aandacht aan 
het gereedstaande ontbijt 
gaan wijden, toen neef 
Karel door dat briefje die 
stemming geheel deed ver- 
dwijnen. 

„Vraagt ons Kareltje 
weer geld, manlief?" infor- 
meerde mevrouw Graan- 
berg, die al spoedig het 
verband begreep tusschen 
het knorrige gezicht van 
haren echtgenoot en den 
zooeven ontvangen brief. 

„Daar breng je nu een 
anderman's kind voor 
groot !" bromde de heer 
des huizes. En toornig 
vervolgde hij : „Is het geen 
schandaal, dat zoo'n kwa- 
jongen, dien ik iedere 
maand zijn geregelde ruime 
toelage geef, dat zoon 
kwajongen, zeg ik, mij nog 
elk oogenblik aan boord 
durft komen met dergelijke 
mooie praatjes ! Waar heeft 
hij al dat geld voor noodig ! Dat durft me nu weer honderd gulden vragen !" 

Mevrouw wist op dit alles niet veel te antwoorden; ook zij vond dat 
Karel wel wat erg roekeloos met geld was. 

Karel Halman, die reeds op jeugdigen leeftijd, na den dood zijner ouders, 
door oom en tante Graanberg als kind was aangenomen, had zich steeds 
mogen verheugen in de bijzondere genegenheid zijner tante, die, zelf kin- 
derloos, hem aardig verwend had, en zelfs nu nog gedurig er op uit was, 
hem zooveel mogelijk zijn zin te geven. De jonge man was sinds eenigen 
tijd in het naburig O. ter secretarie werkzaam voor practische studie en 
bij die „practische studie" scheen hij nogal geld te kunnen gebruiken. Oom 
zorgde geregeld voor de „ruime maandelijksche toelage", daarbij steeds de 
vermaning voegende om toch vooral zuinig te zijn, een vermaning welke 
door neef steeds met gepaste eerbied werd aangehoord, doch die toch niet 
de uitwerking had welke oom er van verwachtte. Karel had doorloopend 
geldgebrek ! 

Mevrouw achtte het gewenscht, met het oog op de knorrige bui van den 



Jan Steen (1626-1679) — „Het Sinterklaasfeest in Jan 
Een uitmuntende proeve van zijne kunst 



heer des huizes, voorloopig niet verder op de zaak in te gaan, doch in 
stilte besloot zij, later op den dag, er nog eens op terug te komen. Zij 
kon haar Karel toch niet zoo in den steek laten ! 

Aan de koffietafel was manlief opvallend stil ; de ontevreden stemming 
scheen nog niet geheel verdwenen. Toen zou mevrouw het maar eens 
wagen .... 

„Zeg man, zouden wij Karel zijn zin maar niet geven ? Hij zal het toch 
niet zonder noodzaak vragen, denk ik." 

„Jij trekt ons dierbaar neefje altijd voor, maar ik blijf er bij, als wij den 
jongen niet krap houden, komt er niets van hem terecht." 

„Het is morgen St. Nicolaas," vervolgde mevrouw, die deed alsof zij de 
opmerking van haar man niet hoorde, „laten wij hem het geld voor zijn 
St. Nicolaas geven. Kom, ik laat bij den koekbakker een hart bakken en 
daarin een bankbiljet van honderd gulden stoppen. Hoe vindt je dat idee ? 
Dat wordt dan een ware surprise, hé ! Algesproken ?" Mevrouw had het 
pleit gewonnen. Mijnheer gaf aan den wensch zijner vrouw gehoor, hoewel 
onder protest. „Het is voor jouw verantwoording als het nog eens verkeerd 
met den jongen afloopt." 

Mevrouw was in den Iaatsten tijd aan dat dreigement wel gewoon geraakt, 
's Middags stelde de oude dame aan koekbakker Jansen een klein doosje, 
waarin een bankbiljet van honderd gulden, ter hand, met opdracht er een 
hart van banket om te bakken. De koekbakker had dergelijke zaakjes wel 
meer bij de hand gehad en den volgenden dag werd het kostbaar gebak 
bij de familie Graanberg bezorgd. 

Terwijl mijnheer het 
cadeau netjes en zorgvul- 
dig inpakte, kon hij toch 
niet nalaten nog eens zijn 
ongenoegen uit te spreken 
over de zorgeloosheid en 
verkwisting van de jeugd 
in den tegenwoordigen tijd. 
„Ik heb in het doosje, 
behalve het bankbiljet nog 
een papiertje gevoegd, met 
een enkel woord van waar- 
schuwing. Ik heb er op 
geschreven : 

„Betaal je schulden, 
wees zuinig, dan alleen 
kun je vooruit komen." 

„Ik hoop dat Karel dat 
nu eens ter harte zal ne- 
men." 

Dat hoopte mevrouw 
eveneens. 

Mijnheer stelde het 
pakje aan Jaap, den vracht- 
rijder op 0. ter hand. 
„Jaap, je moet dit bij mijn 
neef, mijnheer Halman, 
bezorgen ; maar pas er goed 
op, hoor, er zit waarde in !" 
„Weest u maar niet be- 
vreesd, ik behandel het 
alsof het van mijn eigen 
is," was het antwoord. 

Jaap had veel verplich- 
ting aan den ouden heer 
Graanberg, daar deze, op 
voorspraak van neef Karel, 
eenige maanden geleden, 

den ouden vrachtrijder 
honderd gulden had ge- 
leend, teneinde den man 
in staat te stellen, de koop- 
som van een nieuw paard 
geheel te kunnen voldoen. 
Zoo terloops informeerde 
mijnheer Graanberg even 
hoe het met de afbeta- 
ling stond. 

„Nu, mijnheer, ik en 
mijn vrouw, we zijn zuinig, 
en ik hoop in den loop 
van het volgende jaar u 
het geld te kunnen terug 
geven. Honderd gulden is een groot bedrag en dat heeft een arm man 
als ik niet zoo dadelijk bij elkaar." 
Ja, dat kon de rentenier zich wel voorstellen en ging huiswaarts. 
Op den langen weg naar O. bepeinsde Jaap, dat het toch een verdraaid 
moeilijk werk was, om zoo'n honderd gulden te besparen. Hij werkte den 
gansenen dag haast even hard als het paard, dat thans den zwaren vracht- 
wagen trok; zijn vrouw was zuinig als de beste, maar honderd gulden krijgt 
men toch niet in een vloek en een zucht bijeen. Het was nóg mooi ge- 
weest, dat mijnheer Karel Halman een goed woordje bij diens oom had 
gedaan. Een bovenste beste mensen toch, die mijnheer Halman, vond Jaap. 
Die „bovenste beste mensch" liep eenigszins ongeduldig zijn kamer op 
en neer. Het valt dan ook moeilijk om kalm te blijven, als je hospita 
dringend vraagt om betaling van het pensiongeld, dat je toevallig moest 
gebruiken om de rekening van een paar gehouden fuifjes te voldoen ! Als het 
verzoek aan oom Graanberg nu maar een gunstig onthaal had gevonden! 
Daar werd gebeld. Een oogenblik later ontving de jonge man het pakje 



Steen's gezin". — Museum Boiimans, Rotterdam, 
als karakterschilder en humorfst ! 



DE PRINS. 



«7» 




Hoe lang zal het nog duren, dat deze dameskleederdracht 
mode wordt ? Is de nauwe rok, die den damesgang tot 
een soort zakloopen maakt en die eigenlijk een eenpijpige 
broek is ; niet de overgang tot de pantalon met twee 
wijde pijpen, waarmede bovenstaande schoone afgebeeld 
is en op een mode-tentoonstelling in Amerika prijkte? 



van zijn oom en tante. 
„Jaap vraagt of er nog 
wat te zeggen is, mijn- 
heer," vroeg de hospita 
beleefd. 

„Laat hem maar even 
wachten, juffrouw." 
Mijnheer Halman gunde 
zich haast geen tijd om 
het pakje te openen. 
Zou oom er het gevraag- 
de geld bijgevoegd heb- 
ben ? . . . . Hé, een hart 
van banket ? ! Anders 
niet ? Geen geld ? Waar- 
om stuurden ze nu zoo'n 
kinderachtig stuk taart 
en repten ze met geen 
woord van de honderd 
gulden! 

Daar kwam de juf- 
frouw weder binnen : 
„Mijnheer, Jaap wacht 
nog steeds." 

Nu moest die vracht- 
rijder, voor de bezor- 
ging van zoo'n stuk taart 
nog een fooi op den 
koop toe hebben ! Wat 
kon mijnheer Halman 

dat koekbakkerswerk 
schelen ! Wacht, fluks 
het hart in een papier 
gewikkeld. 

„Hier Jaap, voor jou 
en je vrouw, voor jelui 
St. Nicolaas ! Goeien 
avond !" 

Neen maar, dat vond 
Jaap toch aardig. Jam- 
mer dat mijnheer zoo vlug weder naar binnen was gegaan, zoodat Jaap 
niet eens gelegenheid had om te bedanken. Maar dat kwam wel terecht. 
Spoedig naar huis en de vrouw blij 
gemaakt ! 

Welk een verrassing voor de oude 
luidjes, toen het gebak te voorschijn 
kwam. Er werd een lekker bakje 
koffie gezet en Jaap's vrouw begon 
het hart aan te snijden. Maar welk 
een ontsteltenis toen daar een doosje 
te voorschijn kwam, dat, na opening, 
een bankbiljet van honderd gulden 
bleek te bevatten. Eerst langzamer- 
hand drong het tot de brave oudjes 
door, dat mijnheer Halman hun op 
zulk een milde wijze had bedacht, 
om hen in staat te stellen de schuld 
van honderd gulden aan den heer 
Graanberg af te doen. Het stond 
immers zoo duidelijk op het bijge- 
voegde briefje : „Betaal je schulden, 
wees zuinig, dan alleen kun je voor- 
uit komen." 

Jaap en zijn vrouw waren de ge- 
lukkigste menschen ter wereld en, 
vervuld van dankbaarheid jegens 
hun weldoener, duurde het geruimen 
tijd, voor zij dien nacht den slaap 
konden vatten. 

Als gewoonlijk was de vrachtrij- 
der den volgenden dag reeds vroeg 
uit de veeren om zijn dagelijkschen 
tocht te ondernemen. Toen hij het 
huis waar mijnheer Halman zijn 
kamers had, passeerde, lag „zijn 
weldoener" nog in zoete rust, doch 
de hospita stond blijkbaar reeds op 
Jaap te wachten. Zij overhandigde 
hem een brief van mijnheer Hal- 
man, geadresseerd aan den heer 
Graanberg, en droeg den vrachtrij- 
der op dien brief ten spoedigste te 
bezorgen. 

„Dat komt in orde, juffrouw," ver- 
zekerde Jaap. 

Eenige uren later ontvingen mijn- 
heer en mevrouw Graanberg het 
schrijven van Karel. Hun dierbare 
neef schreef hun : 

Beste Oom en Tante! 

Vriendelijk dank voor het heerlijk 
St.-Nicolaasgeschenk, dat mij uit- 




Fransche Buldoggen als modehonden. 
Hier valt een vrij scherp contrast te constateeren ; de 
Parisienne, toonbeeld van gratie, smaak en bevalligheid, 
in gezelschap van een familie viervoeters, welker aan- 
schijn alles behalve prikkelend is voor het schoonheids- 
gevoel ! Men zal waarschijnlijk eerder aan een caprice, 
die als een lichte bries overwaait, moeten denken, dan 
aan de spreuk : Soort zoekt soort. 




Koningin Ena van Spanje (Victoria Eugenia Christina) als amazone; deze vorstin, geb. 
prinses van Dattenberg, werd geboren 24 October 1887 en huwde 31 Mei 1906 met 

Koning Alphons XIII. 



muntend smaakt. Ik heb 
er reeds een flink stukje 
van gegeten. Mag ik u 
nog eens vriendelijk her- 
inneren aan mijn ver- 
zoek om de toezending 
van de honderd gulden ? 
Wellicht wilt u het geld 
van middag wel aan den 
vrachtrijder mede geven. 

Na hartelijke groeten, 

Uw dankbare neef Karel. 

Toen de oude lui dit 
hadden gelezen, lachten 
zij smakelijk om het ge- 
lukken van hun list. 
Mijnheer meende, dat 
Karel inmiddels de 
duiten wel zou hebben 
gevonden en mevrouw 
hoopte dit ook maar, 
want neef moest niet 
zoo lang in het onze- 
kere blijven. 

Iets later op den dag 
werd Jaap de vrachtrij- 
der bij den heer Graan- 
berg aangediend. Jaap 
zou mijnheer gaarne 
even particulier, „over 
zaken", willen spreken. 
Eenigszins verwon- 
derd over dit bezoek, 
begaf de rentenier zich 
naar het zijkamertj e 
dat, als herinnering aan 
vroeger dagen, het kan- 
toortje werd genoemd. 
„Wel Jaap, wat is er 
van je verlangen?" klonk het den vrachtrijder tegen, toen deze het kan- 
toortje binnentrad. 

„Goemorgen, mijnheer, ja ziet u, 
ik wilde zooveel als afbetalen." 
..Afbetalen, Jaap!" 
„Precies, mijn schuld aan u af- 
doen." En glunder lachend vervolgde 
de oude: „Dat hadt u zeker niet 
kunnen denken." 

Nu, na het gesprek van gisteren 
avond had mijnheer dat stellig niet 
vermoed. 

„Dan heb je zeker al een heel 
goeden St. Nicolaas gehad, man." 

„Dat zou ik denken." Langzaam, 
met bevende hand haalde de oude 
vrachtrijder uit zijn portefeuille een 
wel wat verfrommeld bankbiljet van 
honderd gulden te voorschijn, over- 
handigde dit den rentenier en vroeg 
beleefd: „Zou mijnheer me nu mis- 
schien mijn schuldbekentenis zoo- 
veel als terug willen geven?" 

De rentenier kwam altijd in vroo- 
lijke stemming wanneer hij geld ont- 
ving en toen hij Jaap de schuldbe- 
kentenis toereikte, voelde deze twee 
rijksdaalders in zijn hand glijden. 

„Voor je prompte betaling Jaap. 
Flink van je, hoor, om zoo vlug je 
schuld te voldoen; doe je best maar, 
en wees zuinig." 

„Daar zal het niet aan mankeeren 
en ik dank u nog wel hartelijk voor 
uw goedheid mijnheer. Nog iets te 
bezorgen bij uw neef? Neen? Och, 
och, wat een bovenste beste mensch 
is die mijnheer Karel toch!" 

„Zoo, ben je zoo over mijn neef 
tevreden ?" 

„Of ik. Ja, ik weet eigenlijk niet 
of hij het wel wil weten, maar u kan 
ik het toch in vertrouwen wel zeg- 
gen. U zult er immers niet verder 
over spreken ? Ik en mijn vrouw we 
hebben die honderd gulden van 
mijnheer uw neef gekregen voor 
onzen St. Nicolaas. Nu wat zegt u 
daarvan?" 

Het werd mijnheer Graanberg 
plotseling te moede alsof hem iets 
zeer onaangenaams wachtte. Daar 



21 2 



DE PRINS. 




Een nieuw-model Vliegmachine (meerdekker). 
Deze Fransche toestel met méér dan twee vlakken, heeft een 
motor van 80 PK. en het kolossale gewicht van 850 K. G. ; het 
stuur is aan de voorzijde ; de aviateur zelf is beschermd tegen 
regen en wind door een soort kap van mica. — De tijd zal 
leeren, of dit gecompliceerde gevaarte practisch bruikbaar is 

en beter voldoet dan de bestaande modellen. 



Nu had hij alle gelegenheid om zijn „weldoener" te 
spreken en te bedanken. Zijn eerste werk was dan ook 
zich naar de woning van den heer Halman te begeven. 

„Zijn weldoener" was gelukkig thuis. Hij wachtte 
zeker belangrijk nieuws, want hij nam het briefje gretig 
in ontvangst en het had weinig gescheeld of hij had de 
enveloppe reeds in de gang geopend. Maar eerst moest 
Jaap toch een woordje in het midden brengen. 

„Mijnheer, ik mag u zeker wel vriendelijk bedanken 
voor uw prachtig St. Nicolaasgesckenk. Ik en mijn vrouw, 
we waren er beiden geheel door in de war." 

„Komaan, Jaap, is het zoo naar je zin geweest? Nu 
het is tot je dienst, hoor! En nu geen bedankjes meer, 
je moet van zoö'n kleinigheid niet zulk een drukte 
maken! Goeienavond, Jaap!" 

„Dat noemt hij een kleinigheid, honderd gulden," over- 
dacht Jaap, toen hij buiten stond. „Wat moet zulk volk 
toch rijk zijn !" 

Verlangend opende mijnheer Karel Halman, op zijn 
kamer, de enveloppe. Geen geld .... Zijn gelaat betrok, 
toen hij slechts een briefje vond door oom geschreven. 



: 



4nP 





mijnheer geen antwoord gaf, 
vervolgde Jaap vertrouwe- 
lijk: „En zoo aardig als hij 
het deed, hè. Hij gaf mij 
gisteren avond een fijn gebak 
en daar had hij zoowaar de 
honderd gulden ingestopt. 
Wat schreef hij er ook weer 
bij. Wacht ik heb het pa- 
piertje in mijn zak." 

Een oogenblik later zag 
mijnheer, tot zijn niet ge- 
ringe ontsteltenis en ver- 
ontwaardiging zijn eigen 
schrift: „de waarschuwing 
aan Karel". 

De vrachtrijder vond, dat 
mijnheer plotseling erg raar 
deed. Deelnemend vroeg 
Jaap of mijnheer soms wat 
mankeerde, maar deze be- 
duidde hem, dat het gesprek 
was afgeloopen. Beleefd 
groetend verliet Jaap dan 
ook het vertrek. 

Toen de vrachtrijder zijn 
zaken geregeld had en hij 
zich gereed maakte om de 
terugreis te ondernemen, 
werd hem op het laatste 
oogenblik van wege den 
heer Graanberg een brietje 
ter hand gesteld ter bezor- 
ging bij mijnheer Halman. 



Troebelen in Mexico. — Uit de mededeelingen van den te Parijs vertoevenden 
Mexicaanschen Minister van Financiën zou men mogen afleiden, dat men 
eerder te doen heeft met een anarchistische propaganda, gemaakt door 
Madero, een overspannen eerzuchtig man, dan met een werkelijke revolutie, 
die het land in gevaar brengt. — Toch schijnen in de Republiek redenen 
tot ontevredenheid te bestaan : absolute heerschappij der ambtenaren, ge- 
dwongen arbeid, lage loonen enz. ; een agitator zooals Madero, mislukt 
candidaat voor den presidentszetel, tracht daaruit munt te slaan. De onlus- 
ten hebben reeds bloed doen vloeien, maar de 80-jarige President Porfirio 
Diaz, een man met een stormachtig leven achter den rug en die reeds 
tijdens de onttroning en de terechtstelling van Keizer Maximiliaan (1867) een 
rol speelde, neemt krachtige maatregelen ter onderdrukking van de revolutie. 
Foto links : Opmarsen van de regeeringstroepen ter beteugeling der revolution- 
nairen te Puebla. — Foto boven: President Porfirio Diaz met zijn getrouwen. 

Het is moeilijk den gemoedstoestand te beschrijven, waarin neef Karel 
verkeerde, toen hij las en herlas : 

Beste Karel! Het deed mij genoegen te bemerken, dat het geschenk 

zoo door je werd gewaar- 

deerd! Wat de honderd 

gulden betreft, ik wil je 
niet langer in het onzekere 
laten : als je het gebak wat 
verder aansnijdt, zul je een 
doosje met een bankbiljet 
van honderd gulden vinden. 
Het was een surprise van 
tante. 

Na groeten, 

Je Oom. 




De twee-daagsche Vliegwedstrijden op de heide bij Soesterberg. — Een groote toeloop van belangstellenden, waaronder ver- 
scheidene autoriteiten, schitterende vluchten ; 't was een tot nu toe ongekend schouwspel, waarvan men te genieten kreeg : 
de drie kranige aviators Wijnmalen (boven), Koolhoven (links) en Kuiler (rechts) tegelijk in de lucht ! Het resultaat van den 
snelheidswedstrijd, over 10 K.M. (4 ronden) was : 1. Kuiler in 7 min. 43'/s sec. ; vanden wedstrijd, langsten tijdsduur: 1. Wijnmalen 
met 30 min. 43 sec; 2. Kuiler met 20 min. 41 sec. Van den kamp voor de hoogste vlucht: 1. Wijnmalen met 800 M. in 30 min. 
43 sec. — De schitterend geslaagde vl egmeeting is hiermede geëindigd. 



Jaap had zijn paard op 
stal gebracht en wilde juist 
zijn huisje binnentreden, 
toen hij tot zijn niet ge- 
ringe verwondering plotse- 
ling mijnheer Halman voor 
zich zag staan. 

„Jaap," luister eens, „het 
hart van banket, het cadeau, 
bedoel ik, waar is dat?" 

Jaap schrok van het bleek 
gelaat van mijnheer. De 
vraag was ook zoo vreemd ! 

„Wat zal ik u zeggen, het 
smaakte best, en om u de 
waarheid te vertellen, er is 
niets meer van over." 

„Ja maar Jaap, je hebt er 
toch wel wat in gevonden ?" 

„Natuurlijk, mijnheer, 
neen, maakt u zich maar 
niet ongerust. De honderd 
gulden heb ik gevonden, 



n E PRINS. 



273 



hoor, en ik heb reeds vandaag er eerlijk mijn 
schuld aan mijnheer uw oom mee afbetaald. Ik 
heb het hem maar in vertrouwen verteld, dat 
ik het geld van u op zoo'n aardige manier had 
gelregen. Dat mocht zeker wel, hè? Uw oom 
schijnt een weinig ongesteld te zijn, mijnheer, 
hij deed tenminste zoo vreemd, toen ik het 
hem vertelde." 

Tot Jaap's verwondering gaf „zijn weldoener" 
geen antwoord, wendde zich om en vertrok, zonder 
zelfs „goeienavond" te wenschen. Vreemd toch! 




Hst ^embrandt-Theater, 

De première van Jan Nougués' opera Quo 
Vadis?, welke Zaterdag j.1. in dezen schouw- 
burg werd gegeven, is een groot, welverdiend 
en onverdeeld succes geweest. De vaak 
mooie, doorloopend melodieuze en expres- 
sieve muziek en de kleurrijke orchestratie 
spraken krachtig aan bij het talrijk publiek. 
Ook de handeling, welke veel pakkende mo- 
menten bevat, maakte indruk. De zangers — 
niet alleen de solisten, maar ook het koor — 
hadden niet zelden een zware taak, maar zij 
allen kweten er zich uitmuntend van, evenals 
het orkest van de zijne. De heer_/n« Kwast, 
rustig en kalm maar krachtig en energiek in 
zijn leiding, kon hier weer eens zijn superiori- 
teit als dirigent bewijzen. De mise-en-scène, 
regie enz. waren tot in de puntjes verzorgd. 
Voor de decors is slechts één woord : prach- 




Foto) Theo Frenkel Louis Louis Mevr. Mann- (A. J. W. de Veer. 

(kleinzoon van Mevr. Bouwmeester ]r. Bouwmeester. Bouwmeester. 

Mann- Bouwmeester). 
Louis Bouwmeester bij de opening van de — dank zij vooral de onvermoeide zorgen van den heer Teune — uitmuntend geslaagde en zeer interessante Louis- Bouwmeester- 
tentoonstelling, in het Vereenigingslokaal van „De KunstenaarsUring" (Leidscheplein Amsterdam), in den middag van Woensdag 23 November 1910. Den avond van dien dag had 
de juöel-voorstelling in den Stadsschouwburg plaats, na afloop waarvan den grooten kunstenaar een even schitterende als indrukwekkende hulde werd gebracht. 



274 



DE PRINS 




Drukte op de Groote Markt te Groningen. 
Van oudsher was Groningen het middelpunt van de omgeving en de openbare stapelplaats van de vruchtbare Ommelanden, terwijl door verlegging van de Hunze en de Drent- 
sche AA., de stad in het vereenigingspunt van beide stroompjes kwam te 1'ggen Door verbetering van het verkeer, door de slooping der wallen, door verfraaiing en moderniseering 
is Groningen in aanzien toegenomen en een centrum van bedrijfs- en handelsleven in het Noorden des lands geworden. — In het drukke marktleven, hierboven in beeld ge- 
bracht, weerspiegelt zich ten deele de bloei en de welvaart der schoone stad met haar 74000 inwoners. — Het groote gebouw is het stadhuis. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt dook CLOCKENER BROUSSON. 

XIX. 

Tóen kwamen we voorbij de kampementen, zooals ze hier in Indië 
de kazernes noemen, en overal stonden er bij de hekken Europeesche en 
Inlandsche militairen, die ons blijkbaar met groote nieuwsgierigheid mon- 
sterden. Nu je begrijpt, hoe de knietjes gestrekt werden en de voetjes 
neergeplakt, al kostte 't ons ook nog zooveel zweetdroppels ! We wilden al 
dadelijk de eer van ons Nijmeegsche Korps ophouden en waren er niet 
weinig trots op, toen we twee officieren ons goedkeurend zagen toeknikken. 

„Met rotten links!" en we marcheerden voorbij 'n Hollandschen 
schildwacht, die in plaats van 'n geweer of sabel 'n lange piek als wapen 
had, het groote plein van het subsistentenkader op. 

Een subsistentenkader in Indië is een korps, alléén bestaande 
uit officieren en kader en bestemd om doortrekkende troepen 'n tijdelijk 
onderkomen te verschaffen. 

Zóó'n doortrekkende troep vormde nu ook ons transport Koloniale 
Reserve en toen de luitenant halt had laten houden en front maken en we 
nèljes gericht stonden, meldde hij zich bij onzen transport-commandant, 
die met den kapitein van dat subsistentenkader 'n boom stond 
op te zetten. 

Deze, een groot kranig officier, met vele kruizen op de borst, inspecteerde 
ons, liet onze namen met de monsterrol vergelijken om te zien of allen 
present waren en hield toen 'n korte toespraak, waarin hij ons 'n hartelijk 
welkom in Indië toeriep, ons op onze plichten wees, en ons vooral ook 
voor de jenever en te veel vruchten eten waarschuwde. 

Daarna werden we naar ons logies gebracht en al dadelijk viel 't me op, 
hoe kraak zindelijk alles was, vergeleken met de gelukkig nu eindelijk 
eens afgekeurde Waalkazerne te Nijmegen. 

Een grappig gezicht was 't, dat er hier in de kampementen vrouwen er. 
kinderen huisden. Ik vertel daar later wel eens méér over. 

Nadat we ons nu lekker gemandied (gebaad) hadden, moesten we 
weer aantreden om 't éten uit de keuken te halen en maakten we voor 't 
éérst nu kennis met de rijst met sambal. 

Dat „mandië n" geschiedt in zoo'n kampement op de volgende wijze. 
Er is voor de Europeanen 'n groote gemeenschappelijke badkamer, waarin 
'n gemetselde bak met koel water gevuld. Je gaat er in slaapbroek 
en iabaja ('n soort kort wit hemd) met je stukje zeep en 'n handdoek 
heen, en gauw ontkleed als je nu bent, begin je éérst met 'n soort 
emmertje water te scheppen en over je lichaam te s i r a m m e n, daarna 



zeep je je van top tot teen in en smijt ten slotte weer 'n twaalf emmertjes 
over je korpus delicti. Met 'n badhanddoek wrijf je je daarna góéd droog 
en klaar is Kees! Zóó'n inzeeping en afspoeling neem je nu meestal drie 
maal daags: 's morgens dadelijk na de reveille, zoo om en bij ir uur, na 
den mórgendienst, en 's middags om 3 uur, na je slaapje en vóór het 
middagappèl. De badkamer is verder in de dienstvrije uren stééds ter 
beschikking. 

Men zal nu wel begrijpen, hoe 't komt, dat de oud-ko!onialen in Holland 
altijd zoo angstvallig proper op lichaam en ondergoed zijn. Al heel gauw 
raak je aan die zindelijkheidsgewoonte verslaafd en kan je er beslist niet 
meer buiten. 

Het eten smaakte ons uitstekend. Je krijgt in Indië twéé maal daags 
warm te bikken en het menu zoo tusschen 11 en 12 uur bestaat uit 'n 
lekkere soep met rijst en sambal 1 ) met vleesch. Ik herinner me nóg, hoe 
Overdijk, 'n jongen uit Friesland, meende, dat die rooie sambal dóór 
de soep moest worden gemengd, met 't gevolg, dat hij z'n keteltje gerust 
kon leeg gooien. De natgeworden spaansche peper brandde 'm z'n mond 
bijna stuk! Gelukkig was er nog genoeg soep in de keuken en we wisten 
toen ééns en voor al, dat de sambal samen met de rijst en 't soep- 
vleesch gegeten moet worden. 

De kapitein van het subsistentenkader kwam met onze transport-officieren 
nog héél beleefd eens informeeren of 't wel goed smaakte en zag aan de 
glundere gezichten, dat we best tevreden waren met de vriendelijke ontvangst. 

Er was anders 'n héél vervelende kerel bij dat subsistentenkader, 'n adju- 
dant-onderofficier, en zooals ik dadelijk aan 's mans uitspraak hoorde, 'n Duit- 
scher van geboorte. Die meneer liep maar stééds te schreeuwen en te schetteren, 
en dat op zóó'n onaangenamen toon, dat we ons allen er verschrikkelijk 
aan ergerden. Ik heb gehoord, dat die man later schout is geworden of 
zoo iets, bij de politie te Batavia, nu daar is hij misschien als boeman 
voor de boeaja 's (slechte elementen onder de bevolking) góéd op z'n 
plaats, maar voor onder-adjudant bij Hollandsche jongens, deugde die man 
heelemaal niet. 

Hij bedierf als 't ware den goeden indruk van de woorden door zijn 
kapitein en chef tot ons gesproken. 

Nadat we 's middags nog wat op onze bedden gerust hadden, mochten 
we na 't middagappèl en 't eten (boerenkool met worst uit blik en wat 
pisangs als dessert toe) tot half negen uit 2 ). 



') Fijngestampte toebereide spaansche peper of lombok. 

2 ) Vroeger was 't avondappèl in Indië om half negen, tegenwoordig, naar ik van 
gerepatrieerde militairen vernam, net als in Holland, om 10 uur. 



DE PRINS. 



275 



£ene dubbele Surprise. 

Oorspronkelijke Novelle van 

ELIZE KLOPPENBURG. 

Beste Karel en Mathilde ! 

Wijl ik om verschillende redenen mijn jaarlijksch 
bezoek nog niet aan jelui heb kunnen brengen, ben 
ik besloten dit met St. Nicolaas te doen en de 
feestelijkheden van dien dag en avond met mijne 
tegenwoordigheid te vereeren. Zonder twijfel zal jelui 
dit aangenaam wezen en ik zie je reeds menige 
aardige surprise bedenken, waarmede je tantelief wilt 
verrassen. Datum en trein van aankomst zal ik nog 
nader berichten. Evenals altijd breng ik mijne kame- 
nier mede. Gegroet van 

Tante Meta. 

„Hemel, dat is ook pech!" Met dezen uitroep over- 
handigde Karel van Burg den brief van tante Meta 
aan zijn vrouw. „Hoe krijgt ze het in haar hoofd 
ons dit prettig dagje te vergallen!" 

„Nu, man," suste zijne ega, „wij moeten toch elk 
jaar door den zuren appel heenbijten en haarscherpe 
tong een week lang genieten, misschien dat het 
oude, vroolijke feest ook op haar zijn invloed niet 
mist en tante wat minder hekelend en babbelachtig 
doet zijn." 

„'t Mocht wat," bromde Karel, „ik had er een 
riks voor over als haar oude kat de rheumatiek 
kreeg, in dat geval durfde ze stellig niet van huis." 

Tante Meta, die zoo triomfantelijk haar bezoek 
bij de familie Van Burg had aangekondigd en met 

zoo weinig ingenomenheid verwacht werd, was de jongste zuster van Mathildes 
overleden moeder. 

Uithoofde van dien familieband werd de ongehuwde, vier-en-vijftigjarige 
dame bij de Van Burg's geduld. Haar familieleden noemden haar onder 
elkander „tante venijn", daar zij met haar scherpe tong alles en iedereen 
over den hekel haalde; niets was voor haar mond veilig. Haar leegen tijd 
besteedde zij aan het verzorgen van een groot aantal katten en hare familie 
in dien zin, dat zij zich zelve bij hare bloedverwanten noodigde en deze 
durfden haar, uit vrees voor haar tong, geen belet geven. Haar vroegere 
kinderjuffrouw, Henriette Boele, was, toen tante op zichzelve ging wonen, 
na den dood van hare ouders, bij haar teruggekeerd en vervulde sedert 
dien tijd de belrekking van kamenier en gezelschapsjuffrouw. Tusschen beide 
vrouwen was, trots hare karakters enorm verschilden, een groote vertrouwe- 
lijkheid ontstaan, hoewel Jetje, zoo noemde tante Meta haar factotum 
steeds, de boosaardige uitvallen van haar gebiedster bestreed. 

Volgens tantes schrijven waren de Van Burg's heden de uitverkorenen, haar 
en Jetje eenigen tijd in hun midden te hebben. 

Karel en Mathilde maakten altijd veel werk van den Sinterklaas, vooral 
ook om wille van hunne kinderen, twee flinke jongens en drie aardige meisjes. 
Voor Karel het epistel van zijn tante ontving, had hij zijn hersens al 
gemarteld, hoe hij dit jaar zijn vrouwtje ook eens een bijzondere verrassing 
kon bereiden en eindelijk was hij op het lumineuse denkbeeld gekomen 
van een grammophoon. Ja, dat moest het wezen; ze hield dolveel van muziek ! 














l/SÊS^^&iïSfc' dÊht 




M\ 








l^jpjjsKO 
















«'jjHB^J^H 
















tfbk E £Ï Lt.~3^^E 










■ , ■' ■ i 
















■'■ 


''.'■■ ' ■ . 






W .t ^HNHH 








XmÊf' 




■ ' J * 


«S^j^Jly 


■ ' it. 


Iggr ^ 


ïgL 11 


Wf ■ 




— - v 




' ■- < 


: ' **' 


■: : ~? ■'.""..' ' ; 








-- 




i WÊ^^' m ^ mm ^3SS^ 




^H^BëJ» 




w 



Het Subsistentenkader-getouw te Weltevreden. — (Zie Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal). 



Een prachtstuk zou hij koopen met platen van beroemde zangers en zan- 
geressen. Ook moppige stukjes ! Wat zouden ze dien avond een pret hebben 
en dan Thil haar gezicht te zien, daarvan genoot hij reeds bij voorbaat. 
Ze moest zelve ook opnamen kunnen doen, natuurlijk, dat was nog aardiger. 
Halt ! Een inval ! Als dat eens gelukte ! Wat zou tante een dankbaar 
'proefkonijn wezen! Kostelijk was zijn idee, hij moest het zelve bekennen. 

„Sinterklaas, goed heilig man, 
Maak, dat tante praten kan," 

neuriede hij, schoot zijn jas aan en was spoedig op weg naar de firma 
Meelink, leverancier van iste-klas grammophoons. Hij liet zich het opname- 
en reproductie-apparaat uitleggen en kocht een toestel met beide apparaten 
en verschillende platen. 

Tante Meta met hare kamenier arriveerden den 3<J«i December en 
werden met gewilde hartelijkheid ontvangen. Vooral neef Karel speelde den 
galanten gastheer en ging zelfs zoover, dat hij tante voor een vertrouwelijk 
gesprek een apartje onder vier oogen verzocht. 

„Lieve tante," begon hij, na op hare kamer te zijn toegelaten, „ik 
wenschte u gaarne in vertrouwen te nemen over eene surprise, welke ik 
mijn dierbare vrouw wilde bereiden. Het betreft een grammophoon, die ik 
voor haar gekocht heb en nergens zoo veilig in huis weet als bij u. Hier 
in deze kamer komt niemand dan u en uwe kamenier. Indien u dus wilde 

toestaan, dat het instrument 
hier werd bewaard, zoudt u mij 
een grooten dienst bewijzen." 
„Zoo, zoo, lijkt alleen mijne 
kamer je veilig voor het snuf- 
felen van je vrouw." 
„Maar, tante ..." 
„Nu, ja, je vrouw steekt toch 
dikwijls genoeg haar neus in 
zaken, waar zij zich buiten 
moest houden en dat je hier- 
van overtuigd bent, blijkt reeds 
uit je verzoek. Denk je dus, 
dat Mathilde dit vertrek zal 
eerbiedigen, ga dan je gang, 
als je mij maar de verzekering 
geeft, dat het ding niet zal 
ontploffen." 

„Neen, tante, het is vol- 
strekt onschadelijk. : 



De Oostenrijksche Hofstoeterij te Lip zza bij Triest in het prachtige Karstgebergte. 
De paarden uit Lipizza behooren tot de edelste in Europa, worden door het Keizerlijk Hof en door alle aartshertogen voor hunne equipages 
gespannen en door keizer Frans Jozeph vaak aan bevriende souvereinen ten geschenke geboden. De meeste zijn schimmels, fier van bouw en 

postuur ; ze worden ter plaatse gedresseerd. 



Den middag van den 4<len 
December werd de voor Thil 
bestemde surprise in een groote 
kist thuisgebracht, in tantes 
kamer uitgepakt en daar op 
een tafeltje geplaatst. Was tante 
er mede bekend geweest, hoe 
de verschillende apparaten er 
uitzien en werken, voorzeker 
zou het haar verwonderd heb- 
ben, dat het toestel, zooals 
het nu daar stond, voor op- 
name geschikt was. Doch nu 
verkeerde zij in heilige onwe- 
tendheid. 



276 



DE PRINS. 



Aan liet diner 's avonds had Karel ter eere van tante 
eenige intieme kennissen genoodigd, waaronder zijn beste 
vriend, voorgesteld aan tante als Mr. Ransink, de pseudo- 
Sinterklaas van morgen. Jaren reeds had bedoelde heer, die 
vrijgezel was. de rol van den tradilioneelen Sint bij de Van 
Bnrgs vervuld. 

Het diner verliep onder gezelligen kout en tante begon 
waarlijk met Ransink te coquetteeren. Toen de gasten ver- 
trokken waren en tante zich ter ruste wilde begeven, vroeg 
neef verlof om nog even naar het instrument te gaan kijken. 
Het was wel niet gevaarlijk, maar hij wilde zich eerst over- 
tuigen of zich alles nog in denzelfden toestand bevond. 

Den volgenden morgen maakte Karel van de gelegenheid, 
dat tante eene visite maakte, gebruik, om de zinkplaat van 
het opname-apparaat in het bad van chroomzuur te dompe- 
len, de waslaag te verwijderen en zich te overtuigen, wat de 
zoo verkregen reproductieplaat vertelde. Het resultaat scheen 
hem te bevredigen. 

Tegen zeven uur werd de goede Sint aangediend. Na de 
gebruikelijke begroetingen en het zingen van de welbekende 
liedjes door de kinderen, ging hij over tot het uitdeelen van 
zijn gaven. Met stralende oogen namen de kleine Van Burgs 
de poppen, een keuken, een hobbelpaard, prentenboeken, cho- 



De ruïne van den brand in de woning van de 81-jarige 
mevrouw Viertelhausen te Hillegersberg, bij welk onheil 
helaas de 22-jarige dienstbode is omgekomen en wier lijk 
na de blussching bij de keuken gevonden werd. — De 
vlammen woedden hevig en breidden zich snel uit ; de 
weinige spuiten werden kranig bediend, zoodat men het 
vuur betrekkelijk spoedig meester was. — De tragische 
dood van de trouwe dienstbode, wier portret rechts boven 
is geplaatst, heeft groote verslagenheid teweeg gebracht. 





Helene Geisler, de 13-jarige amateur-kunstrijderes in het circus 
Busch, die bij de onlangs te Weenen gehouden liefdadigheids- 
feesten niet alleen door hare prestatiën in de hooge school 
uitblonk, maar door haar gemakkelijk en vlot uitgevoerde hoog- 
sprongen, de talrijke toeschouwers verbaasde en in geestdrift 
bracht; van alle zijden wierp men de koene jeugdige rijderes bloe- 
men toe, terwijl de directie haar een grooten lauwerkrans schonk. 

colade, marsepijn, enz. in ontvangst. Iedereen werd bedacht, ook 
tante kreeg een aardig wit poesje van zuiver ras; de gastvrouw 
alleen zat nog met leege handen. Daar kwam Zwarte Piet met een 
snoezig tafeltje aandragen, waarop een keurige grammophoon prijkte, 
welke voorwerpen door den Sint aan de vrouw des huizes werden 
overhandigd. Dat was een gejube' ! 

„Hè, maatje, wat mooi, laat u eens gauw een stukje spelen," 
Het de zesjarige Frits zich hooren. 

„Toe, ja," was aller uitroep en de gastheer bevestigde het 
pennetje. 

Wat was dat! Hoorde men daar niet tantes schelle stem en 
nu die van hare kamenier ook? Verbaasde onderzoekende gezichten 
naar den kant, waar juffrouw Meta van Bemmelen zat die erg 
bleek, met stijf op elkaar genepen lippen in haar stoel leunde. 
De verbazing der toehoorders ging allengs over in heimelijke 
verkneukeling. 't Was ook al te koddig, wat men hoorde : 

„Wat een kwast van een vent zulk een duur ding aan zijn vrouw 
te geven, alsof er niet veel nuttiger en tevens meer goedkooper zaken 
zijn. Maar dat moet natuurlijk iets aparts hebben, terwijl tante met 
een kleinigheid afgescheept zal worden. Ik ben ten minste benieuwd, 
wat ik nu weer uit de zestig-cents-bazar zal krijgen." — „Gut, 
juffrouw, verleden jaar heeft u toch een keurig werktafeltje gekre- 
gen." — „Ja, zoo iets kan men nog wel eens voordeelig op eene 
verkooping opdoen en dan dient het als geschenk voor de eene of 
andere tante .... Jetje, je moet er voor zorgen, dat mijn gebit beter 
schoon is." — „Ja, juffrouw." — „Vandaag had ik bepaald mijn 
beau jour ; die vriend van mijnheer was verrukt, hij maakte mij 
menig complimentje en als ik wilde zou hij weldra aan mijn 
voeten liggen. Zijn eetlust schijnt buitengewoon te zijn en aan zijn 




De Palestina-tentoonstelling in het gebouw „Eensgezindheid" te Amsterdam. — Ze bevat een zeer bezienswaardige verzameling van kunstnijverheidsproducten : prachtigen filigrain-arbeid, 

Damascus-koperwerk als schotels, kannen met motieven en spreuken uit de gewijde boeken, tapijten, kleedjes, artistiek bewerkt en versierd met gewijde emblemen en voorstellingen, keurig 

houtsnijwerk ten gebruike voor godsdienstige ceremoniën, fijn kantwerk, geweven stoffen, joodsch-literaire werken enz. Kortom een geheel, gemakkelijk te overzien en onze belangstelling 

ten volle waard. — Foto links: Gedreven koperwerk. —Foto rechts: Zeer kunstig vervaardigde proeven van zilver-filigrain-arbeid van de Kunstnijverheidschool Bezalel (Jeruzalem). 



DE PRINS 



277 



gezicht kan men wel zien, dat hij 
van een glaasje houdt. Twee rede- 
nen dus, waarom Meta van Bem- 
melen wel oppassen zal zich en 
haar dubbeltjes aan zoo'n sinjeur 
te geven, 't Is anders jammer, 
want hij voelde veel voor de oprich- 
ting van een asyl voor moeder- 
looze katten, hij vond mijn idee 
eenig. Jetje, morgen moet je mijne 
beste coiffure opzetten, deze moet 
noodzakelijk naar den kapper 
au! ... . au! let toch op je werk, 
je staat zeker weer te slapen .... 
Zeg aan de keukenmeid, dat ik 
morgen krachtiger bouillon wil heb- 
ben en niel zulke, die van enkel 
beentjes gelrokken schijnt te zijn . . . 
Denk er ook om die mof uit mijn 
koffer te halen, het zal een mooi 
sinterklaasgeschenk voor mijn nicht 
wezen." — „Maar juffrouw, daarin 
zit toch de mot?!" — „Stil, Jetje, 
dat denk je maar. Trek nu gauw 
mijne kousen uit en wikkel mijne 
beenen in de rheumatiekwatten. 
Vlug toch, je schijnt dezer dagen 
geheel te vergeten, bij wie je in 
betrekking bent. Je behoeft vol- 





Vaandel, vervaardigd 
door Gebr. Van Oven. 

borduurwerkers te 
's-Gravenhage en 
door de Kamper da- 
mes ten geschenke 
aangeboden aan het 

Instructie- Bataillon, 
ter eere van het 60- 
jarig bestaan dezer 
militaire-opleidings- 
inrichting ; de feeste- 
lijkheden ter herden- 
king van dit feit zijn 
schitterend geslaagd. 

strekt niet zoo voorko- 
mend tegen mevrouw te 
wezen. Waarom boodt je 
aan, die kant op haar 
japon te naaien. Of die 
kleur haar toch niet reeds 
te jong maakt. En dan die 
roos in het haar. Belache- 
lijk, hoe cöquet dat malle 

schepsel zich aanstelt 

Brrr, wat is dat bed slecht 
verwarmd, zeker je tijd 
ook nog verbeuzeld bij die 
lompe, onopgevoede kin- 
deren beneden, in plaats 
de belangen van je mees- 
teres te behartigen." 

De grammophcon ein- 
digde hier met zijn relaas 
en er heerschte een be- 
nauwd zwijgen. 



Bovenstaande foto werd ons welwillend 
door den heer H. Prakke, kunsthan- 
delaar te Nijmegen, gezonden als repro- 
ductie van eene schilderij, voorstel- 
lende „De profeet Elia, gespijzigd door 
de Engel'*; de mogelijkheid is niet 
uitgesloten, dat het doek, gedateerd 
1635, van de naamteekening voorzien, 
groot 155 bij 137 c.M. en meesterlijk 
van schildering, door Rembrandt werd 
vervaardigd. Althans geven het onder- 
werp, de belichting, de compositie, de 
gelijkenis van den engel met Saskia, 
die in 1635 Rembrandt's vrouw werd, 
wel aanleiding tot die onderstelling. 

„Lieve nicht en neef," verbrak tante 
met haar krakende stem de stilte, „je 
zult mij moeten toestaan, dat ik mij op 
mijne kamer terugtrek. Mijn oude mi- 
graine heeft me plotseling overvallen. 
Goedennacht." 

Den volgenden dag, liet tante door 
bare kamenier aan de familie zeggen, dat 
zij wegens haar hoofdpijn, die wel van 
langen duur kon wezen, naarhuiswenschte 
terug te keeren. Daar zij door een per- 
soonlijk afscheid de prettige stemming niet 
wilde verbreken, zei ze reeds nu de 
familie vaarwel. 

En Thil? Zij pakte haar mannetje, 
nadat hij alles opgebiecht had, hartelijk 
voor de dubbele surprise, want tante zou 
wel geen lust gevoelen in de eerste 
jaren terug te keeren. 




BB 




f rijskamp in de .Schilderkunst 
om den f rix de Rome 

aan de Rijksacademie van 

Beeldende Kunsten te 

Amsterdam. 

Het onderwerp, door de jury aan 
de 4 deelnemers opgegeven, was 
het verhaal uit Exodus, vermeldende 
hoe Mozes, zittende op een steen, 
door zijn zwaar geworden opge- 
heven handen door Hur en Aaron 
gestut, aan het volk Jsraëls de 
overwinning op de Amelekieten 
bereidde. — De composities, nog 
al verschillend in opvatting en uit- 
voering, in het bijzonder ook wat 
de kleuren betreft, getuigen van 
ernstige studie en doen van de 
jonge mededingers zeer veel 
verwachten. . — De woordelijke 
vertaling van den Hebreeuwschen 
tekst in Exodus XVII : 8 — 13 
luidt: Amalek kwam en streed 
tegen Israël in Rephidim. Mozes 
zeide tot Josua : Kies ons mannen 





«11 




De twee bekroonde schilderijen in de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam (zie tekst). 
Foto links: van F. Hogerwaard (gouden medaille). — Foto rechts: van A. J. J. Verschuuren (zilveren medaille). 



Dit kunstwerkje van 
suiker, een naboot- 
sing van het prachtige 
Stadhuis te Middel- 
burg, doet den ver- 
vaardiger, den heer 
R. Oosterhuis aldaar, 
alle eer aan. 

uit en trek uit, strijd 
tegen Amalek ; morgen 
zal ik op den top des 
heuvels staan, met den staf 
Gods in mijne hand. Josua 
deed gelijk Mozes hem ge- 
zegd had om tegen Amalek 
te strijden. Mozes, Aaron 
en Hur echter klommen 
op den top des heuvels. 
Wanneer nu Mozes zijne 
hand in de hoogte hield, 
dan was Israël machtiger; 
maar wanneer hij zijne hand 
liet zakken, was Amalek 
machtiger. Als de handen 
van Mozes zwaar werden, 
namen zij een steen, legden 
dien onder hem en hij zat 
er op ; Aaron en Hur on- 
dersteunden zijne handen, 
op deze zijde één, op gene 
zijde één ; zoo bleven zijne 
handen opgeheven, totdat 
de zon onderging. Josua 
versloeg Amalek en zijn 
volk, door de scherpte des 
zvvaards. 



=78 



DE PRINS. 



2) i e n 's Verras 

door NORMA. 



sin g 




. ." dreunde een paar 

warme huiskamer, de 

waar Dien met een 



ie de maan schijnt door de boomen . . 
jongensstemmen van uit de dichte, 
gang door naar de koude keuken, 

lauw, schraal zeepsopje de borden stond te wasschen. Ze 
huiverschokte van de kou nu en dan en haar neus gloeide 
als een kooltje. „Ja, da's waar ook, over een week is J t al Sinterklaas," en 
even doortintelde haar iets als blijdschap, maar dadelijk zakte ze weer in 
haar huiverig, melancholische stemming terug. 

„'t Geeft je ook wat, Sinterklaas ! Je krijgt alles bij elkaar, je D. van banket 
en je gulden. Hoeveel jaren is dat al zoo en wat profiteeren de anderen 
niet van mij? Ik stop 't met geen tientje. Pa een fijn kistje sigaren, Ma 
een zijden das of zoo, de kinderen allemaal wat moois, ja, dan is Dien 
goed ! Dan vindt Ma 't best, als ze eens over dag uit wil naar 't post- 
kantoor om geld te halen. Dan mag ze ook 's avonds daarop haar inkoopen 
doen en wordt zelfs vriendelijk verwelkomd. Ze is dan immers belast en 
beladen met cadeautjes ? Dan is Dien de 
eerste dagen „nog zoo kwaad niet", volgens 
Ma en vitten de zusjes niet op haar bruin 
gezicht en dik figuurtje. Net of zij 't kan hel- 
pen, dat haar goede moeder een halve Indische 
was en dat zij nu op haar dertigste jaar wat 
corpulent wordt .... Die Pa ook om daar in 
Indië zoo te gaan sukkelen met zijn lever! 
Wat heb je nu hier? Gepensionneerd kaptein 
van 't Indisch leger, wonend in Den Haag, na- 
tuurlijk koude aardappelbuurt en door zijn 
tweede huwelijk dik in de kinderen en zorgen 
gekomen. Nu nog zoo stiekum er wat bij ver- 
dienen, die arme man. Verbeeld je, Pa, die 
kranige officier van vroeger en nu boeken bij- 
houden voor een paar slagertjes. Natuurlijk 
stand ophouden he ? ; de kinderen goede scho- 
len en de meisjes fijn gekleed, voor 't oog 
zoo'n deftige Haagsche familie, maar in huis .... 
geen meid en zij, Dien, sjouwen als een post- 
paard, want de jongedames doen vanzelf niets. 
En dan nog den heelen dag gescheld van luie 
dit en beroerde dat .... Och ja," zuchtte ons 
dikkertje, „als ik Pa niet had, bleef 'k geen 
dag, maar Pa kan me niet missen — en dat 
weet zij ook wel. Als Pa en ik over ons heerlijk 
land beginnen, zie je, da's voor ons, daar staan 
ze buiten, die bleeke, magere witkoppen ! " 

Dien wordt zoo gaandeweg woedend, 
't Gebeurt haar niet veel, maar nu al- 
leen, in die trieste keuken, terwijl allen 
daarbinnen zijn, hoor! daar moet de 
piano 't weer ontgelden, een walsje 
en alsof die arme pan het kan helpen, 
boent Dien haar zoo geducht, dat de 
stukken email er afvliegen. 

„Ze krijgen ook geen stuk van me 
van 't jaar," mokt ze verder, maar ze 
weet intusschen wel, dat ze veel te graag 
geeft en zich wel gewoonweg weer uit 
zal sloven. „Wat zullen ze kijken, als 
Dien niet naar 't postkantoor moet. 

„En dan de Sinterklaasavond — krijg 
ik ooit een pakje, een aardigheid? Kon- 
den de meisjes niet eens wat voor mij 
doen, net als voor d'r vriendinnen ? 
Moet Dien altijd maar geven, geven? 
Ja, die dames krijgen genoeg. De bel 
staat gewoonweg niet stil ! Prullen na- 
tuurlijk, van kale hooger burgers of vriendinnen; prulletjes van een kwartje, 
lorrige dingen, maar 't is goed, ze krijgen pakjes en hebben plezier, maar 
ik, wie denkt om Dien ? 

„He, wat zou 't leuk wezen als er voor mij ook eens wat prettigs gebeurde ! 
Maar van wie? Van wie? De eenige zou zijn.... Gerard van Houten, 
maar die schijnt ons den laatstcn tijd te vergeten. Zeker een andere vlucht- 
haven. Toch een lieve jongen ! 

„Wie dan? 't Zal wel weer nul op 't request wezen!" 

Hoe meer ze erover piekerde, hoe meer ze zich opwond. In haar kamertje, 
waar ze zich opknapte voor de thee, sufte ze er verder over. Ze wou toch 
zoo graag eens iets krijgen, iets goeds, dat ze de oogen uit kon steken, 
he, ja zoo'n pracht van een fluweelen blouse als in de Piet Heinstraat. 
Zelf koopen? O jé, wat zou ze een herrie krijgen als ze dat deed. .. . 
Maar .... en als een lichtstraal schoot het plots door Dientjes brein, „als 
ik me die zelf eens gaf voor me Sint? Net of 't van een ander kwam, 
mijn adres er op, een versje er in. Mijn spaarbankboekje krijgen ze toch 
niet in handen, dat gaat veilig achter slot. Wie ziet het dan, of er 10 gulden 
minder op is? 't Slinkt toch al genoeg!" 

„Ik doe 't, ik doe het," juichte het in haar, „een echt fijn ding, 't zal 
me flatteeren," en even keek ze in den spiegel naar haar bruin snoetje en 
zwarte oogen. „'t Zal me flatteeren!" 

Dadelijk gevoelde ze zich veel gelukkiger. Ze zou dan de anderen ook 
maar weer wat geven, 't stond anders te gek en Pa moest zijn sigaartje 
toch hebben ! 



In de huiskamer, waar ter verwelkoming een mandje hulpbehoevende 
kousen wachtte, viel ze dadelijk met de deur in huis. Of Ma haar morgen- 
middag ook kon missen, ze moest beslist even uit. Allen begrepen 't wel, 
hielden zich onnoozel en Pa vroeg ooiijk of Dien een afspraakje had? Ma 
zei genadig, dat ze 't maar moesten schikken, dan zou zij, Ma, naar 't eten 
zien. Wat stapte Dientje den volgenden middag met een gewichtig gezicht 
de deur uit, wat borg ze thuisgekomen, haastig haar boekje en taschje 
achter slot. Een dag daarna, na 't eten (Dien mocht de vaten laten staan), 
stapte ze wederom alleen de straat op. Nel bood wel aan om mee te gaan, 
die wist ook wel, Dien was royaal als ze geld had en draaide 't wel op 
taartjes eten uit, maar zus Dien was ditmaal niet van haar gediend. 

,,'k Heb het je wel gezegd, Dien heeft een afspraakje," plaagde Pa, om 
welke geestigheid allen lachten, zelfs Ma. Eenmaal buiten, kwam Dien plots 
tot bezinning. „Piet Heinstraat, jawel, maar daar kenden de lui haar, hoe 
kon ze nu aan zoo'n winkelier haar eigen adres opgeven voor een verrassing? 
Dat ging niet. En dan dat versje er bij! In de oude stad eens zien? 
Spuistraat, Vlamingstraat? Ja maar, is dat wel comme il faut om dezen 
tijd daar te loopen? Ajo, ze weten het thuis toch niet en bovendien, 't 
wordt Sinterklaas!" 

Ze pakte een trammetje en eer ze 't wist, was ze al midden in de drukte. 
Tegenover Pander, in dien fijnen winkel, ontdekte ze iets en dra was ze de 
gelukkige bezitster van een groen fluweelen blouse. Dien telde met een air 
vijf rijksdaalders uit. 

„Waar wilt u 't bezorgd hebben, dame?" 

„Ja, ziet u," zei Dien en ze werd erg warm opeens, „'t is een verrassing 
voor een vriendin en als 't nu op Sinterklaasavond bezorgd kon worden? 
Als ik daar op aan kon?" 

,,'k Zal 't eens even hooren," zei vriendelijk 't juffertje. „Ja zeker, dame, 



kunt er van verzekerd 



„Mejuffrouw Dina Vervoort, Columbusstraat 46." 

„In orde, dame . . . , hadt u nog iets?" 

Dien bleef nog treuzelen. „Ja," zei ze en werd nog warmer, „als u nu 
de vriendelijkheid wou hebben even een paar regeltjes voor me op te 
schrijven. Ze kent mijn hand, wilt u, ja?" 

„Ja zeker," lachte 't aardige meisje en Dien dicteerde: 

Hij, die u dit cadeautje biedt, 

Is een oud vriend, vergeet hem niet. 




En nu 't adres?" 



vroeg begon de agitatie al. 
naar kranten en touw, ge- 



was daar. 's Morgens 
't Was een gezoek 

heimzinnig gesmoes van de meisjes op heur ka- 
mer, de jongens hielden langdurige confe- 
renties op zolder, gingen vóór de meisjes 
naar school, met vreemdsoortige pakken 
onder hun cape verborgen, door Dien 
slechts even tersluiks waargenomen. 
Deze, ook al niet op haar ge- 
mak, probeerde zoo gewoon mo- 
gelijk te zijn, niets te laten blijken, 
was daardoor juist vreemd en 
onhandig, zoodat Ma heel lieflijk 
vroeg (de cadeautjes had Dien 
toch immers al gekocht), „hoe ze 
zoo idioot kinderachtig kon doen 
als een kleine jongen, omdat 
Sinterklaas komt," waarop het 
Dien leek, of er een koud straaltje 
water langs haar rug liep, zoo 
schrok ze. 

Maar kalmeerend werkte 't, dat 
's zeker — zoo zelfs, dat toen 
Ma na 't diner voorstelde, om 
alles maar te laten staan, Dien 
onverschillig kon vragen; „waar- 
om ? Waarom zou 'k eerst niet den 
boel opruimen ?", maar Pa, die in 
zulke gevallen meestal kalmee- 
rend optrad en zoodoende dik- 
wijls een storm kon bezweren, wist er ook ditmaal de stemming in te houden 
en om halfzeven waren allen gezellig bijeen. Pa, ten teeken, dat hij 't 
meende met thuisblijven hedenavond, zijn pantoffels aan en diep in zijn stoel 
genesteld met de nieuwe portefeuille. De meisjes en ook Dien aan 't prentjes- 
kijken, want ambitie om te lezen bestond er niet. Aller gedachten waren 
gericht op de dingen, die komen zouden. De jongens in een hoek aan 't 
knutselen, soms even smoezend en met een schuinen blik naar tafel loerend, 
vooral naar Door, de oudste zus, — Ma als altijd bezig, prutsend aan een 
oude blouse van zichzelf, naast zich de verstelmand, thans vol geheimzinnige 
pakken en pakjes .... Tingelingeling .... halfzeven, daar begon 't al. 

Alles gelijk naar de trap en de jongste spruit als een aal naar beneden. 
Voor Nel, 't eerste. 

„Zeg, laat 's kijken," „waar is de schaar," „ken je de hand?" en al 
dergelijke uitroepen. 

Nel snapte wel dadelijk, dat 't van haar intiemste vriendin kwam, hield zich 
eerst onnoozel, maar bij de eigengemaakte nachtzak, precies als Bets Dubois 
er zelf een had, viel er niet meer te twijfelen. „Snoezig, echt beeldig!" enz. 
't Tweede pak, dat arriveerde, bracht Dora's gezicht in vuurgloed. Bovenin 
een teeder minnedicht, dan wat flauwe kul en onderin een boek van 
Couperus, met op 't eerste bladzij, je vriend J. T. geschreven. Daar snapte 
ze heusch niets van, wie dat was, maar ze werd nog een tintje rooder. 
Ma, vervuld met Door's succes, keek vreugdevol rond en ook zoo eens even 
Dina aan, eventjes maar met een blik van : „dat is nu mijn eigen knappe 
dochter, pas achttien jaar'" 



De eeuwenoude Toren en Kerk der Hervormde Gemeente te Herpt (N -B.). 
Het muurwerk aan de tweede zoldering is 1 25 M. dik en deels opgetrokken van een 
soort steenen, die 34 c.M. lang, 3 c.M hoog en 15 c.M. breed, na 1100 niet meer vervaar- 
digd werden, waaruit men mag afleiden, dat deze toren een der oudste van ons land is. 
De groote, fraaie kerk, die er tegen aangebouwd was, brandde in 1578 af en werd in 
1718 door de tegenwoordige vervangen ; de 4 oude wapenborden in deze kerk zijn on- 
langs op Rijkskosten gerestaureerd. 



DE PRINS. 



279 



Dien werd zenuwachtig. Als nu haar pak maar kwam! Verbeeld je, als 
ze 't eens vergaten, 't wordt al laat! He, en ze verheugde zich er al zoo 
op. Kwam 't nu maar! 

Tingeling! Daar heb je 't zeker! Mis, twee pakjes voor Door en Nel. 
De stemming werd steeds levendiger, de jongens woest bijna. Klungelpakjes 
ditmaal, met wat chocola, een broche, wat rommel verder. Ma begon te 
verdeelen, Dien haalde het hare te voorschijn, uitroepen van o's! en ach's! 
en hoe lief! en 'k dank u wel! en zoenen doorkruisten het vertrek. De 
jongens begonnen dadelijk van alles eens te proeven, Ma deed een extra 
schepje op de thee, presenteerde een gebakje, Pa keek sehnsüchtig naar de 
kast, waar 't grocje voor straks op hem wachtte, hij aou nog wel een half 
uur geduld moeten hebben, probeerde al vast een vijfcentssigaartje van Dien 

Toen werd er weer gescheld .... Dien trilde er van. Ze voelde het, dat 
was voor haar. Hijgend torste kleine Bob het groote pak de trap op en 
Daarbinnen. „Mejuffrouw 
Dina Vervoort" riep hij 
met schelle stem. 

Dien rukte hem bijna 
't pak uit de handen. 
„Voor mij, geef hier!" 

Pa kwam overeind, Ma 
nieuwsgierig, achterdoch- 
tig nader, daar ontpopte 
zich uit 't rosé vloei een 
blouse, eengroen fluwee- 
len blouse en bovenop 
lag een versje, een versje 
van een „Hij". 

„Is 't wel voor jou, 
staat je naam er wel op ?" 
vroeg Ma met een ver- 
velende stem en Pa wreef 
zich de handen en feli- 
citeerde Dientje al vast. 
„Dat wordt wat, meid!" 

Toen de eerste opwin- 
ding bedaard was, kwam 
de vraag: „maar van wie, 
van wie?" 

„Kan je 't niet gissen?" 
tegen de van geluk stra- 
lende Dien. De meisjes 
gingen namen noemen. 

„Ben je mal," zei Ma, 
„Klaas, dat jonge luite- 
nantje, hoe kom je er bij." 
Van den Berg, die zoo 
goed als geëngageerd is 
met een pracht van een 
meisje!" Op pracht werd 
gedrukt. 

Eindelijk juichte Nel: 
,,'k weet het al, Gerard 
van Houten. Da's een 
oude vriend van Dien, 
allebei bruintjes, die is 't, 
hoor!" 

„Dat kan," meende 
Pa en lachte eens ooiijk 
tegen zijn bruintje. „Een 
lieve meid toch, die 
Dien," dacht hij. 

Ma keek zuur, erg zuur. 

„Nou, dat zou 'k erg 
flauw vinden, als 't van 
hem was. Hij heeft hier 
zooveel vriendschap ge- 
noten, sinds hij uit Indië 
is en - dan de andere 
meisjes niets en zij alleen 
zoo'n duur present. Dat 
is echt onbillijk van hem, 
met onze Door flirtte hij 
ook genoeg, meer dan 
met haar." 

•„Ja, maar moeder," zei 
Pa, „als hij nou eens zin 
in Dien heeft, ■ — hij kan 
toch maar met een gelijk 

„Och wat, zin, nu, die 

De barometer zakte plots, 't werd van mooi weer, veranderlijk en 't 
dreigde naar storm. 

Pa kreeg een gelukkigen inval. 

„En wie zegt ons, dat dit het laatste pakje is, wie weet, wat er voor 
de anderen straks nog komt. 't Is een royale jongen, met een groot inkomen. 
't Is immers pas acht uur. Ja, da's waar, zouden we zoo zoetjesaan niet 
met een grocje beginnen, moeder?" 

Ma, weer zoowat gerustgesteld, haalde de karaf te voorschijn, de bus 
daalders cacao er bij, — een oogenblik heen en weer loopen, bedrijvigheid 
van 't klaarmaken, één oor luisterend naar de bel, — juist als alles zit te 
genieten van de goede gaven, een hard getingel beneden. Dien 't eerst bij 
de voordeur. Teleurgesteld allen weer binnen. „Voor mevrouw hiernaast, 
een postpakket!" 




Onze Jantjes in de „Blue-Mountains", het schitterende berg- en rotslandschap op twee uren sporens van Sydney in 
Nieuw-Zuid-Wales (Australië) ; deze gezellige excursie was georganiseerd door het Gouvernement van Nieuw-Zuid- 
Wales en geregeld door het Rijks- Immigratie- en Touristen-Bureau, ter eere van het Nederlandsche Eskader, bestaande 
uit Hr. Ms. oorlogsschepen : De Ruyter, hertog Hendrik en Koningin Regentes, tijdens het verblijf in de Australische 
wateren. — Alle feestelijkheden getuigden van de groote vreugde over ons vlootbezoek ; onze officieren, onderofficieren, 
korporaals en manschappen werden overal met geestdrift begroet. 



trouwen. 

komt dan wel een beetje laat!" 



Een half uur pauze, toen kwam de blouse weer op 't appèl. 
„Als hij je nu maar past, zeg! Hoe wist hij je maat?" 
„Hij zal wel gezegd hebben, een klein dikkertje," meende Pa. 
„Hou hem eens voor, ja, hij kleurt je wel!" 
„Dat moet je overdag eerst zien," vond Ma. 
„En hij past haar ook zeker, toe Dien, doe hem eens aan!" 
Ma keek wel wat sip, maar Dien en Door verdwenen met de blouse en 
even daarna kwam eerstgenoemde glimmend van vergenoegdheid binnen, 
in haar goed zittend en kleurend fluweelen blouse en haar beste groenlaken rok. 
„Beeldig meid, 't staat je prachtig," riep Pa opgetogen en de jongens en 
meisjes beaamden dit luide. 

Ma lachte met toeë lippen en in haar oogen iets als een mes. 't Liep 
naar negenen, Pa was aan zijn derde en beslist laatste grocje ; daar klonk 
een luiden als een brandklok. 

„Stellig deurtjebel," 
dacht Nel, maar niette- 
min holde ze naar be- 
neden. Ze verwachtte vast 
nog iets van een geheim 
aanbidder, derde klas 
H. B. S. „Een reuzepak 
voor Door, " riep ze teleur- 
gesteld. 

De jongens hadden het 
ineens erg druk met 
Wim's nieuwe stoomma- 
chine. Niemand lette op 
hen, aller oog hing aan 
Doortje's handen en 't 
reuzepak. Ma keek als een 
overwinnend veldheer. 

„Ajakkes, nog niets 
goeds," riep Door onte- 
vreden, „niets dan cokes 
en aardappels en andere 
rommel. Bah, wat een 
flauwiteit!" 

„Stil maar," suste Pa, 
„er komt wel wat goeds 
onderuit !" 

Pa was zoo zoetjesaan 
in zoo'n fideele stemming 
geraakt, dat hij niets dan 
prettigs verwachtte. 

't Groote, slordig ge- 
krante pak was open. In 
haar eene hand hield 
Door een halfverrotten, 
benauwd stinkenden bok- 
king, dat was 't sloteffect. 
Ze slingerde hem in een 
hoek. 't Huilen stond 
haar nader dan 't lachen. 

„Wie zoo'n flauwe 
streek heeft uitgehaald, 
die zal er van lusten, 
dat beloof ik hem!" 

Ze dacht vanzelf aan 
een hem. Van een net 
vriendinnetje kon je zoo 
iets niet verwachten ! 

Ze gisten en raadden 
en bespraken het feit en 
Ma snauwde Dien toe, 
„dat ding in den vuilnis- 
bak te gooien en dan die 
blouse („mooie" wou ze 
niet zeggen) maar gauw 
uit te doen, er was nog 
een massa af te was- 
schen." 

De jongens, plots naar 
bed gestuurd, vertrokken 
met schuldige gezichten. 
„Dat ze nou zoo iets leuks, 
zoo kwaad op konden 
nemen ! Gelukkig maar, 
dat ze niet begrepen, hoe 
Wat zou die valsche Door 



dicht de bedrijvers van 't onheil er bij waren, 
ze knijpen, als ze 't wist!" 

De bel kon zich klaarmaken voor de nachtrust, er kwam niets meer. 

Pa, slaperig, begon te. knikkebollen in zijn stoel. De meisjes verdwenen 
met alle cadeautjes naar boven, Ma volgde met een kort „wel te rusten". 

Dina triomphatrix ! 



Mama: „Geloof me Mina ! Je kunt geen beter partij doen. Mijnheer 
Van Dalen is schatrijk." 

Mina: „Maar Mama, hij is veertig jaar en ik pas twintig." 

Mama: „Welnu, wat maakt dat uit ?" 

Mina (nadenkend): „Neen, ik neem geen man die tweemaal zoo oud 
is als ik. Verbeeld u, als ik zestig jaar oud ben, zou hij honderdtwintig 
jaar oud wezen. Neen, merci." 



DE PRINS. 






Ds. NI. J. Wentlnk, sedert 1880 predikant te 
Nieuwe-Tonge (Overfiakkee), hoopt 2 December a.s. 
zijn 50-jarige Evangeliebediening te herdenken; 
ongetwijfeld zal men den beminden voorganger hul- 
digen op zijn jubileum. ^ 

21 November herdacht Dr. N. H. Frank, sedert 
1887 te Zwolle gevestigd als specialiteit in de 
chirurgie, zijn 25-jarig artsjubileum. Zijne bekwaam- 
heden, zijn ernst en toewijding in de praktijk, zijn 

vaste hand en 
zijn scherp oog 
hebben hem een 

uitstekenden 
naam bezorgd. ■— 
De heer F- 

van der Werf 

te Rotterdam, 
wiens naam in 
de jongste Ka- 
merdebatten ge- 
noemd werd, her- 
dacht kortelings 
zijn 60-jarig ju- 
bileum ten kan- 
tore der Ned. 
Stoomboot-Ree- 
derij, waar hij 
thans nog vol- 
ijverig werkzaam 
is als chef der 
afdeeling Bin- 
nenlandsch Goe- 
derenvervoer ; 
vele blijken van 




Ds. M. ]. Wentink. 




F. van der Werf. 




De bekende, hoogst verdienstelijke oud-hoogleer- 
aar in de Grieksche taal- en letterkunde, Prof. 

H. van Herwerden, is te Utrecht op 79-jarigen 

ouderdom overleden. Geboren in 183 1, studeerde 
hij te Leiden, waar hij in 1855 promoveerde; na 
eenige jaren aan de gymnasia te Groningen en te 
's-Gravenhage werkzaam geweest te zijn, werd hij 
in 1864 benoemd tot hoogleeraar aan de universi- 
teit te Utrecht, waar hij in 1901 zijn emeritaat 
verkreeg wegens 
70-jarigen ouder- 
dom. Hij publi- 
ceerde critische 
uitgaven van on- 
derscheiden 
Grieksche dich- 
ters, wetenschap- 
pelijke artikelen 
in tijdschriften 
en vertaalde o.a. 

het Grieksche 
treurspel „Anti- 
gone", te Am- 
sterdam opge- 
voerd. -™ 

Door den dood 

van Mr. A. Was- 
senaar, substi- 
tuut-griffier bij 
de rechtbank te 
Heerenveen, is 
een veelbelovend 
rechterlijk amb- 
tenaar heenge 




Prof. H. van Herwerden, f 



' 



De arrestatie van een Suffragette, bij 
de jongste groote betooging in de on- 
middellijke nabijheid van het „Lager 
Huis" te Londen. 



De heer A. Zwenk te Rotterdam, lid 
van de Kamer van Koophandel en Fa- 
brieken aldaar, hoopt 5 Dec. zijn 40-jarig 
jubileum te vieren als dir. en lid van de 
firma Louis Dobbelmann ; hij staat in 
bijzonder aanzien in de stad zijner inwo- 
ning, wegens zijn veelzijdige kennis op 
handelsgebied en zijn wetenschappelijke 
ontwikkeling. — 

Te 's Hage is de vorige week overleden 
mej. B. M. P. van Aalst, in leven leerares 
aandeH.B.S. voor meisjes aldaar; zij was 
zeer geacht wegens haar uitstekend on- 
derwijs en hare paedagogische gaven, mm 





Mr. A. Wassenaar, f 



jf^K 



achting en 

vriend- 
schap vie- 
len hem op 
zijn feest- 
dag ten 
deel; 
H. M. de 
Koningin 
schonk 
hem eene 
koninklijke 
onderschei- 
ding in de 
orde van 
Oranje- 
Nassau. mm 
■ De heer 

J- Chr. Phi- 
lips te 

Voorburg, 
geboren 
i843,boek- 
houder van 
de Admini- 
stratie der 

Nalaten- 
schap van 
H. K. H. 
Prinses 

Marianne der Nederlanden en van Z. K. H. 
Prins Albrecht van 
Pruisen, herdacht 
1 December zijne 
50-jarige dienstver- 
vulling. 





Mej. B. M. P. van Aalst, f 

gaan ; hij 

bereikte 

slechts den 

leeftijd van 

38 jaar. mm 

De heer 

J. H. de 
Vries, die 

bij de cam- 
pagne in de 
Zuider- en 
Oosteraf- 
deeling van 
Borneo in 

1860 en 

1861 als 
korporaal 

het ridder- 
kruis der 
Militaire 
Willems- 
orde ver- 
wierf, is 
de vorige 
week op 
80-jarigen 
ouderdom 
te Gronin- 



>#*# 



***k 



J, Chr. Philips. 



Studentenjool. — Lunch van de Leidsche Studentenvereniging : „Sic Semper" op een 

boottocht naar Oudshoorn, ter viering van haar 75-jarig bestaan ; de „spes patriae" 

werd verwelkomd door de jeugd, die daarna in het schoolgebouw onthaald werd. — De 

origineele en gezellige excursie werd in een motor-pakschuit ondernomen. 




A. Barbe. f 



foppen- 
Tentoonsfelling. 

De poppen, wel- 
ke door lezeresjes 
van „Het Prinsesje", 
Bijvoegsel van „De 
Prins", werden aan- 
gekleed, en die ter 
beschikking worden 
gesteld van de Di- 
recties der Kinder- 




gen over- 
leden. ■■« 

Door het overlijden van den heer A. Barbe, 
kapelmeester van de 
stafmuziek van het 
3de regiment infan- 
terie te Bergen-op- 
Zoom, is aan het 
leger een verdien- 
stelijk dirigent en 
musicus ontvallen. 



De Hollandsche herdershond „Dora" met hare zeven jongen; eigenaar de heer G. Moerbeek te Haarlem; de vader „Myland" is de be- 
kende politiehond van den gemeente-veldwach'er Lokerse te Houtrijk en Polanen. 



ziekenhuizen, op 

St. Nicolaasavond, 

zijn Donderdag 

1 December te be- 
zichtigen in het 

Magazijn : 

„Au bon Marché", 

Am- 



Kalverstraat, 
sterdam. 



December 10 



1910 



Pe PRUIS 

VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 




ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers / 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



7i 



ü 



LUXE-UITGAVE: 

Per jaar van 52 Nummers ƒ 5.00 

Franco per Post n 6.— 

Voor het Buitenland 9.— 




HET NIEUWSTE PORTRET VAN H. M. DE KONINGIN-MOEDER IN HET PALEIS „SOESTDIJK" 

FOTO ADR. BOER. 



mm 



DE PRINS. 




Merkwaardige Kasteeïen en M onu ^enten. 

HET KASTEEL „AMSTENRADE" (Limburg). 

.E heerlijkheid Amstenrade heeft tijden van vorstelijke praal 
en grootheid doorleefd en in het tegenwoordige nieuw geres- 
taureerde slot weerspiegelt zich nog de staatsie van het ver- 
leden ! 

In het midden van de i6 de eeuw was het geslacht Huyn in 
het bezit van de beide landgoederen Geleen en Amstenrade, welke met eenige 
andere heerlijkheden in 1654 te zamen tot Graafschap „Amstenrade en 
Geleen" verheven werden. — Later kwam het geheel aan de linie van 
Huyn van Geleen; op de Huyn's volgde in 1665 door aanhuwelijking 
Karel Diederich Otto, vorst van Salm tot Anholt (Salm— Dietrichstein) ; 
omstreeks 1732 werden de Prinsen de Ligne, verwant aan de Salms, er 
de bezitters van; in 1780 door aankoop Nicolaas Willems, die nu eigenaar 
werd van de gecombineerde Graafschappen en ze naliet aan Victoire de 
Hayne de Bomal, gehuwd met den Graaf de Marchant et dAnsembourg, 
welke laatste familie thans nog de bezitster is. — Het indrukwekkende 
gebouw, waaraan volgens plan en fundamenten één vleugel nog ontbreekt, 
verrees in 1780 op last van Nicolaas Willems, is omringd door een prach- 
tig park met heerlijk geboomte. 



trein hier lang wachten. Ha! daar is het fluitje! Ziezoo, nu gaan we!" 

„Mijn hemel! daar heb je Mark nog," riep hij eensklaps uit. „Hij is in 
den bagagewagen gesprongen. En wat denk je dat hij draagt? Een licht 
fantasie-pak!" 

„Wat heb ik je gezegd? Hij heeft in het geheel geen gevoel." 

Toen men in Rangebridge aankwam, voegde Mark zich bij zijn neven en 
gezamenlijk stapten ze in den gereedstaanden auto, die hen naar Range- 
bridge House bracht, waar ze verwelkomd werden door Mr. Lindsay en 
Dorothy Clinton. Het meisje bloosde verlegen toen ze de neven, die haar 
allen op hun beurt het hof hadden gemaakt, de hand reikte. En het is 
niet te verwonderen dat ze aan de lunch, die voorbijging onder gedwongen 
gesprekken over de verdiensten van Oom Jacob, stil en in zichzelf gekeerd was. 

Zoodra de maaltijd afgeloopen was, stond ze op om heen te gaan. 

„Zult u er voor zorgen over een half uur met ons in de studeerkamer 
bijeen te komen?" vroeg Lindsay haar. 

„Ja, dat beloof ik u," antwoordde ze en ze liet het gezelschap alleen. 

Een weinig later uit het raam ziende, zag men haar peinzend en met 
neergeslagen oogen, op het huis toekomen in gezelschap van Mark, die 
druk met haar praatte. 

„Wat duivel!" riep Mortimer uit. „Kijk eens! Laat ons dadelijk naar de 
studeerkamer gaan om het testament te hooren lezen, deze spanning houd 
ik niet langer uit." 

Toen ze de gang doorgingen, kwam Dorothy, gevolgd door Mark juist 
de voordeur in en gezamenlijk ging men naar Oom Jacob's kamer. 



Oom <3ac o b 

door H. MAXWELL. 

Op zekeren morgen stapten drie net- 
gekleede mannen, allen neven van elkaar, 
Randolph Ransome, een rijk effectenma- 
kelaar, Mortimer Ransome, dokter in Lon- 
den en Hanbury Ransome, een bekend 
notaris aldaar, in den sneltrein naar Ran- 
gebridge. Alle drie hadden een valies bij 
zich, daar ze van plan waren een nacht 
op Rangebridge House te blijven logeeren. 

„Dat verschrikkelijke spoorwegongeluk, 
waarin Oom Jacob verleden week omkwam, 
maakt je bepaald huiverig om te reizen," 
merkte Randolph aan. 

„Daar heb je gelijk in," antwoordde 
Hanburv, een sigaar aanstekend, „maar 
aoddank komen zulke ongelukken slechts 
zelden voor." 

„Volgens de couranten moet hij een pijn- 
loozen dood hebben gehad, volkomen pijn- 
loos — verbrijzeld, voordat hij wist wat er 
gebeurde." Hij haalde een veldflesch te 
Voorschijn en nam er een flinke teug uit. 

„Ja," viel Mortimer in, „en het doet mij 
genoegen te kunnen verklaren, dat ik dit 
volkomen met de couranten eens ben." 

„Ik zou het toch liever zelf niet onder- 
vinden. Maar a propos, heeft een van jullie 
Mark ook gezien den laatsten tijd?" 

Mark Ransome was de vierde neef van 
den ouden Oom Jacob en eveneens van 
Randolph, Mortimer en Hanbury. 

„Ik zie hem nu en dan op de club," 
zei Mortimer. 

„Gaat het hem goed ?" 

„Neen slecht, geloof ik. Maar wat kan men anders van hem verwachten?" 

„Wat voert hij tegenwoordig uit?" 

„Hij schrijft nog steeds voor het tooneel." 

Het gesprek werd nu geanimeerd, want Mark was een onderwerp, 
waarin ze allen levendig belang stelden. Van de vier neven was hij het 
minst voorspoedig geweest. Hoewel hij, evenals de andere drie, bij zijn 
meerderjarigheid een som van ^5000 van Oom Jacob had gekregen, had 
hij het geld er spoedig doorgebracht, terwijl de anderen het hadden 
gebruikt om zich een positie te verschaffen in de wereld. En nu vreesden 
ze, hoewel dit tot nog toe nooit gebeurd was, dat Mark eerlang op hun 
beurs zou speculeeren. 

„De oude Lindsay," — de executeur van Oom Jacob's testament — 
„heeft hem zeker niet opgeroepen," zei Randolph. 

„Dat kon hij moeilijk laten, maar Mark zal daaraan geen gevolg hebben 
gegeven; na zijn twist met Oom Jacob heeft hij natuurlijk niets te wachten." 

„Men kan nooit weten," meende Randolph. „Oom Jacob was een 
zonderling; kon hij b.v. iets excentriekers bedenken dan Dorothy Clinton 
als dochter aan te nemen?" 

„Neen," antwoordde Mortimer, „maar omtrent haar behoeven we ons 
gelukkig niet bezorgd te maken, want hij heeft mij plechtig beloofd dat zij 
op onze belangen riet van invloed zou zijn. Om de waarheid te zeggen 
heb ik al gauw nadat hij haar aangenomen had, Oom Jacob om toestem- 
ming gevraagd haar te mogen trouwen. Hij verklaarde er niets op tegen 
te hebben, maar waarschuwde mij dat ik door een huwelijk met haar, niet 
meer aanspraak op zijn erfenis zou hebben, dan te voren. Daarop maakte 
ik haar voor den vorm zoo'n beetje het hof, en trok mij toen terug onder 
voorwendsel dat ik geen kans van slagen had." 

„En toch ben je nog ongetrouwd, Mortimer." 

„Ja, zoolang er nog twijfel bestond aangaande Oom Jacob's plannen, 
vond ik het beter vrij te blijven, ingeval — zie je? Maar wat blijft die 




Het Kasteel „Amstenrade" (Limburg). 

Zoodra allen gezeten waren, begon Mr. Lindsay met een korte beschrijving 
van de omstandigheden, waaronder Oom Jacob's dood had plaats gehad en 
daarna las hij met luide stem: 

„Aan mijn neef Mark vermaak ik mijn beste wenschen voor zijn toekomstige 
carrière. Ik heb hem dikwijls hooren zeggen, dat de prikkel der armoede 
vereischt wordt om iets grootsch te volbrengen, ik wil hem dus in deze geen 
enkelen hinderpaal in den weg leggen ; daarom laat ik hem niets na. Het 
spijt mij dat we getwist hebben over zijn voorgenomen huwelijk met mijn 
aangenomen dochter, Dorothy Clinton, maar ik kon onmogelijk een minnaar 
aanmoedigen, die geen vooruitzicht had een vrouw te kunnen onderhouden." 

Mortimer, Hanbury en Randolph glimlachten elkaar verrukt toe. 

„Klaar heeren?" vroeg Mr. Lindsay hen tot de orde roepend. Toen ver- 
volgde hij : 

„Aan mijn geliefde aangenomen dochter, Dorothy Clinton, laat ik niets 
na dan mijn eeuwige dankbaarheid, dat ze de laatste levensdagen van een 
oud, eenzaam man heeft opgevroolijkt en verlicht." 

„Welk een schande!" riep Mark verontwaardigd uit. 

„Wees zoo goed u te beheerschen, Mr. Ransome," klonk Lindsay's stem 
en hij las verder: 

„Aan elk van mijn drie neven, Mortimer, Randolph en Hanbury vermaak 
ik een millioen pond." 

De drie neven sprongen op en schudden elkaar opgewonden de hand tot 
Lindsay hen plotseling tot de nuchtere werkelijkheid terugbracht, door er 
aan toe te voegen : „op voorwaarde dat een van hen met Dorothy Clinton 
huwt. Ik weet dat ze haar alle drie liefhebben, omdat ze mij elk op hun 
beurt om toestemming hebben gevraagd haar het hof te mogen maken. 
Mocht er echter om de een of andeie reden van dit huwelijk niets komen, 
dan verklaar ik dit testament van nul en geener waarde, en vermaak mijn 
geheele vermogen aan de volgende liefdadige instellingen..." 

„Ik zal u de opsomming daarvan sparen," zei Mr. Lindsay, „maar ik zou 



DE PRINS, 



28- 



graag vernemen wie van u drieën 
van plan is, aan deze voorwaarde te 
voldoen. Uw tegenwoordigheid Miss 
('linton wordt daartoe niet vereischt." 

Dorothy snelde heen, gevolgd door 
Mark. 

„Het komt mij voor Hanbury dat 
jij — " begon Randolph. 

„Neen, dank je wel, ik geef niets 
om het meisje — " 

„Dan moet Morlimer — " 

„Ik denk er niet over. „Van wat 
ik er van gezien heb is ze verliefd 
op Mark — " 

„Juist, zoo is het," riep Oom Jacob 
uit, eensklaps gezond en wel uit een 
kast te voorschijn komend, tot groote. 
ontzetting van zijn neven. „Het spijt 
mij dat ik u verschrikt heb," ging hij 
voort; „maar ik ben in het geheel 
niet bij het spoorwegongeluk geweest. 
Bij louter toeval stapte ik te Man- 
nington uit. Toen ik evenwel mijn 
naam in de courant onder de dooden 
vermeld zag, besloot ik van de gele- 
genheid gebruik te maken om uit te 
vinden wie van u Dorothy oprecht 
liefhad. Het was misschien niet eerlijk 
tegenover u, maar ik heb er mijn doel 
althans volkomen mee bereikt. Trek 
het u niet aan — ge hebt mijn erfenis 
er niet door verspeeld, want ge hebt 
er nooit eenige kans op gehad. 

„Wat zegt ge? Wilt ge liever dade- 
lijk heengaan? Goed. Adieu. Laat de 
heeren even uit, als 't u blieft, Lindsay. 
Ziezoo," zei Oom Jacob opgewekt, 

toen Lindsay terugkwam, dat is afgedaan ! Ga nu naar Mark en Dorothy. Vertel 
hun alles en geef hun mijn zegen. En laat ze, zoodra ze elkaar een oogen- 
bhkje kunnen missen, hier komen om mij hun vergiffenis te schenken voor het 
aan hun gepleegde bedrog, dat naar ik vertrouw tot hun geluk zal leiden." 




Tw ee 



Yrien den 



door TOM GALLON. 

„O hemel — kon alles nog eens overgedaan worden!" mompelde Lennox 
Clint, de leeren portefeuille, die hij juist geopend had van zich schuivend. 
En een oogenblik zag hij zich, hoewel gekleed voor een diner in zijn eigen 
huis, weer terug in een ruwe hut in de wildernis, die portefeuille op een 
houten kist voor zich, terwijl hij er zich overheen boog om zijn dagboek 
bij te schrijven, waarin hij alles opteekende wat hij en zijn vriend, Richard 
Avery, die nu in een aanval van koorts, in den hoek van het vertrek lag, 
op hun onderzoekingsreis hadden ondervonden. 

Dr. Lennox Clint had Avery het eerst ontmoet bij Mr. Fawcett, op wiens 



Een stukje Oud-Amsterdam. — (Zeldzame foto). 
Het houten Centraal-station, de paardentram, de omgeving voeren ons in gedachten naar vervlogen tijden terug; het westelijk viaduct is 
sinds korten tijd verlegd en daarmede ook de toegang van de Damrak-zijde; de oude Singel met het „Droogbak" zijn echter bestendigd 
en hier trekt onze bijzondere aandacht het antieke perceel Singel no. 2, wegens zijn beroemden Spaanschen gevel, welke onlangs geres- 
taureerd, maar zooveel mogelijk zijn oorspronkeli'k aanzien behouden heeft en door zijn merkwaardige architectuur dikwijls doorbinnen- 

en buitenlandsche schilders in beeld gebracht is. 

dochter Marion hij op veei tig- jarigen leeftijd verliefd was geworden. Ofschoon 
het jonge meisje Clint steeds vriendelijk behandelde, zag hij toch weldra in 
dat haar minzaamste glimlach, haar warmste handdruk niet voor hem, maat- 
voor Richard Avery waren. Deze was van ongeveer denzelfden leeftijd als zij, 
had reeds iets volbracht in zijn leven en beloofde veel voor de toekomst. 
Volkomen onbewust dat ze mededingers waren naar de hand van Marion, 
vatte de jonge Avery een groote genegenheid voor Clint op. En toen er 
voor het eerst sprake was dat hij een ontdekkingsreis zou maken naar het 
woeste gedeelte van een ver verwijderd land, stelde hij tot voorwaarde dat 
Dr. Lennox Clint hem zou vergezellen. Deze, wien tot nu toe al wat hij 
ondernam mislukt was in de wereld, voelde iets als aanbidding voor den 
jongen man. die in hem bleef gelooven en hem de kans wilde verschaffen 
zich naam te maken. Hij nam dus volgaarne diens aanbod aan. 

Vóór de groote reis werd ondernomen vroeg Clint, Marion zijn vrouw te 
willen worden, ingeval hij behouden mocht terugkeeren, waarop ze hem ten 
antwoord gaf dat zij Richard Avery liefhad en met hem zou trouwen zoodra 
de expeditie tot een goed einde was gebracht. 

Het resultaat van den tocht was schitterender dan men had durven 
verwachten, dank zij het werk, dat de twee mannen verrichtten. Hoewel ze 

haast nooit van eikaars zijde weken, 
was het toch Richard Avery die steeds 
het diepst in het land doordrong met 
een moed, dien Clint ontbrak; was 
het Richard Avery, die de nauw- 
keurigste, aanteekeningen maakte voor 
het boek, dat ze samen bij hun terug- 
komst in het vaderland zouden schrij- 
ven. En langzamerhand begon de 
jaloezie in Lennox Clint's ziel bin- 
nen te sluipen. Hij voelde zich door 
zijn wrok hoe langer hoe meer mee- 
sleepen, tot deze eindelijk zijn geheele 
denken beheerschte. 

Ze hadden het laatste punt bereikt, 
voordat de terugreis ondernomen zou 
worden, toen Richard Avery plotse- 
ling door koorts werd aangetast en 
heel spoedig daarna stierf. 

Weer zag Lennox zich terug op 
dien donkeren avond toen hij het 
overschot van zijn vriend in de wil- 
dernis zag begraven. Nadat de dragers 
waren heengegaan, stond hij langen 
tijd bij het eenzame graf, met de 
handen voor het gezicht, allerlei 
vreemde, onsamenhangende woorden 
mompelend. En des morgens, toen 
zijn bediende hem wekte, was Clint's 
haar geheel grijs — in één nacht 
was hij een oud man geworden. 

Kort daarna keerde Dr. Lennox 
Clint naar Engeland terug. Men hul- 
digde hem als een der grootste ont- 
dekkingsreizigers van zijn eeuw, sprak 
vol ontzag over den man die, na zijn 
vriend te hebben zien begraven in dat 




Noorsch Panorama. — Balkolm in Sogn (Zuidwesthoek van Noorwegen). 
Groote bekoring oefenen op de talrijke vreemdelingen, die jaarlijks h-t Scandinavische hoogland bezoeken, de typische fjordenkusten uit, 
welke zich kenmerken door talrijke vertakte smalle insnijdingen der zee, omzoomd door steile' rotswanden ; daarvóór liggen vele grootere 
en kleinere eilanden en klippen, scheeren geheeten ; bovenal wordt bewonderd de Sogne-ford, die steile oevers heeft en zeer diep het land 
indringt; onze foto, welwillend ter beschikking gesteld door Lissone & Zoon, geeft een beeld van de schoonheid dezer streek, door den heer 
Paul E. Ritfer in een boeiende redevoering met lichtbeelden de vorige week te Amsterdam verheerlijkt. 



284 









DE PRINS. 



• 




De nieuwe vaste Boogbrug in gewapend beton, behoorende tot de werken van het in aanleg zijnde gedeelte van het Wilhelmina-kanaal nabij 
Oosterhout. — De brug, waaromtrent wij de volgende technische bijzonderheden meedeelen, zal weldra voor het publiek verkeer geopend worden • 
de afstand tusschen de fundeeringsblokken der landhoofden is 39 M., een der grootste spanwijdten in ons land ; de lengte van het brugdek is 

43,40 M., de breedte 3,50 M. De beproeving had met goed gevolg plaats. 



„Arme jongen, wat zou hij 
er trotsch op geweest zijn als 
hij vanavond naast je had 
kunnen staan op het podium." 

„Om godswil," viel Lennox 
in, „spreek mij niet meer over 
hem, ik heb een moeilijke 
laak voor mij ; ik ben er 
bepaald zenuwachtig van . . . 
ziek . . . overspannen." 

Onder een pijnlijke stilte 
gingen ze naar de eetkamer. 
Eindelijk sprak Lennox : „De 
groote avond van mijn leven, 
zei je? Ja, dat is het — de 
avond, waarvoor ik gebeden — 
voor gewerkt — steeds op 
gehoopt heb. Voor dien tijd 
mislukte mij alles, maar van- 
avond zal ik tenminste het 



onbekende land, verder alleen alle 
gevaren had getrotseerd, en wijzend 
op zijn grijs haar, sprak men vol 
deernis over het verdriet dat de 
dood van zijn vriend hem moest 
berokkend hebben . . . 

En nu wachtte Marion beneden 
op hem als — zijn vrouw. Het had 
hem niet veel moeite gekost haar 
ja-woord te verkrijgen. Nadat haar 
eerste verdriet een weinig gesleten 
was, voelde ze zich zóó aangetrokken 
tot den man, die haar minnaar had 
verpleegd in zijn ziekte en hem in 
zijn laatste oogenblikken had bij- 
gestaan, dat ze reeds korten tijd 
daarna met hem getrouwd was. 

Eindelijk nam Clint de portefeuille 
op en ging naar het salon. Zijn vrouw 
begroette hem met een vriendelijken 
glimlach. 

„De groote gebeurtenis van je 
leven, Lennox," zei ze, „de avond, 
waarnaar we zoo lang verlangd heb- 
ben. Ben je niet zenuwachtig?" 

„Neen, neen ... ik ben alleen wat 
moe en overwerkt. Ik wou dat de 
lezing maar voorbij was. Ik heb hier 
alles bij elkaar in deze portefeuille — 
precies zooals ik het in de wildernis 
heb opgeschreven tot aan het einde 
van den tocht. Ik herinner het mij nog 
alsof het gisteren gebeurd was. Avond 
aan avond placht ik mijn dagboek bij 
te schrijven • — " 

„Toen leefde Richard nog, nietwaar?" 




Hoogst interessante, en zeldzame cinematografische opname van een Leeuwenjacht, georganiseerd door den energieken dierenfotograaf 
Cherry Kearton. — Éérst werd de koning der wildernis opgejaagd door de inboorlingen ie paard, daarna had een collectieve aanval plaats 
met de lange speren, waarbij de hond van Kearton goede diensten bewees. — Voor een dergelijke opname was te meer moed noodig, 
wijl de inboorlingen den heer Kearton, die met zijn toestel op 14 M. den leeuw naderde, niet veroorloofden een vuurwapen bij zich te hebben, 
uit vrees tijdens de omsingeling van het dier, geraakt te worden, als hij uit noodweer of uit zucht om den aanval te steunen, mocht schieten. 



vroeg ze zacht. 
„Ja," antwoordde Lennox met onvaste en ontroerde stem. 




Noodlottig Spoorwegongeluk te Breda. — Het is bedroevend, dat zelfs op en in de nabijheid van de stations-emplace- 
menten, niet steeds dusdanige toestanden in het leven geroepen kunnen worden, dat botsingen enz. onmogelijk zijn ; 
ditmaal weer is een goederentrein uit Tilburg op een rangeerend treingedeelte geloopen, tengevolge waarvan twee 
beambten, de remmer Zandee en de rangeerder Van der Steen, beiden uit Rotterdam, op slag gedood werden ; boven- 
dien werd groote materieele schade aangericht, terwijl door de versperring van het spoor, ook tijdelijke stremming 

in het verkeer plaats had. 



gevoel hebben, dat ik iets grootsch volbracht heb, iets waarvoor ik mijn 
ziel zou hebben verkocht — uit liefde voor jou," eindigde hij met een 
vreemden blik. 

Marion keek haar man onderzoekend aan; hij was 
zoo opgewonden. Hij zou toch niet meer wijn ge- 
dronken hebben dan goed voor hem was ? 

Eenige uren later vergezelde ze hem naar de lezing. 
Zoodra ze de vestibule binnentraden, waren ze het 
middenpunt van allerlei bekenden, bijeengekomen om 
den grooten man te huldigen. 

Doodsbleek betrad Clint het podium. Begroet door 
een stormachtig applaus keek hij een oogenblik de 
zaal rond en met een zenuwachtige huivering zag hij 
alle gezichten, ook dat van de vrouw, die hij liefhad, 
vol spanning op zich gericht. 

Hij opende de portefeuille en na een korte, maar 
hartroerende beschrijving van den dood van zijn 
vriend, begon hij een uittreksel te lezen uit zijn boek, 
dat in ademlooze stilte werd aangehoord. Toen hij 
het einde naderde en het laatste velletje omkeerde 
las hij eensklaps met een vreemde stem, die doordrong 
tot in de uiterste hoeken van de zaal: „Clint heeft 
driemaal geprobeerd mij te dooden," en als iemand 
in een droom ging hij voort: „Vanavond zal het hem 
gelukken, ik ben te ziek — te ellendig om mij tegen 
hem te verzetten. Misschien zul jij — mijn geliefde 
Marion, die mij beloofd heeft, mijn vrouw te worden — 
dit velletje papier onder de oogen krijgen. Ik zal het 
in zijn portefeuille verbergen." 

Met een nijgenden zucht, viel Lennox tegen den 
katheder; hij zag vele menschen op zich toekomen 
en wanhopig riep hij uit: 

„Raak mij niet aan — het is waar — ik heb hem 
gedood. Richard Avery was altijd vooraan in het 
gevaar, deed alle ontdekkingen, ik volgde slechts en — 
daarom haatte ik hem. Al wat ik u vanavond heb 



DE PRINS. 



285 



voorgelezen werd 
mij door hem 
gedicteerd. Hij 
kreeg koorts — 
en ik diende hem 
vergif toe, omdat 
ik de eer, die hem 
te beurt zou val- 
len, voor mijzelf 
begeerde — om- 
dat de vrouw, die 
ik liefhad, hem 




Reef," het goud- 
rijkste bergwerk 
van Australië. 

Toen prins Al- 
fred met zijn ge- 
zelschap bij de 

goudgravers 
kwam, werden de 
heeren door hen 
van spaden voor- 
zien en werd hun 
verzocht, eenige 




Steenfabrieken en afvoer van hoog water. — Herhaaldelijk worden verschillende gedeelten van onze lage landen geteisterd door overstroomingen, waardoor groote schade 
aangericht wordt, 't geen onlangs plaats had met een ondergeloopen steenfabriek bij Nijmegen. — Om het kwaad krachtdadig te keeren, zijn in de machinefabriek van Visser's 
Landbouwkantoor te Amsterdam geheel nieuwe werktuigen ontworpen, welker constructie en grootte afhankelijk zijn van de werkmethode der fabrieken, den waterstand enz. — 
De bezichtiging van een steenfabriek is interessant : de uit de kleiputten aangevoerde klei wordt in de steenpers geworpen, waar ze verschillende bewerkingen ondergaat, om ten 
slotte in de houten steenvormen tot steenen geperst te worden; daarna heeft droging op het veld in de zon plaats. — Foto boven: Drie steenovens van genoemde fabriek, waarvan 
de rechtsche geheel gereed en afgebakken is; de schuine loodsen naasl eiken oven dienen tot bergplaats voor brandstof; geheele wagenvrachten turf worden gedurende den 
baktijd (4 a 6 weken) verstookt ; de middelste oven geeft een aardigen kijk op het groote aantal schoorsteentjes fpl.m. 150), die op den oven moeten aangebracht worden om het 
vuur en de geregelde hitte door de geheele steenmassa te regelen. — Foto rechts: De nieuwe motorpompinstallatie, gebruikt bij de onlangs ondergeloopen steenfabriek aan de 
Waal, in werking. — Foto links: De steenfabriek Van der Made en Van der Mijll Dekker te Velp ; de plaatsing dar steenen, eischt, ter verkrijging van gelijkmatige hitte bij 

het stoken, bijzonder overleg; ter weerszijden ziet men de zware ovenmuren. 



als overwinnaar zou kronen . . . Toen 
hij hulpeloos terneerlag, drukte ik hem 
het vergif in den mond. . . . het kostte 
mij weinig moeite, in een minuut was 
het gebeurd. 

„Ach, ik zou alles willen geven wat 
ik bezit, als ik hem slechts kon terug- 
roepen, zijn stem weer kon hooren!" 

Er heerschte een akelige stilte. 

„En van af den avond dat ik, zijn 
moordenaar, hem in het graf heb ge- 
legd," vervolgde Clint met schorre 
stem, „ben ik duizend dooden gestorven 
tegen hij één, overal heeft hij mij 
vervolgd; dag en nacht liep hij naast 
mij of zat bij mijn bed en keek mij 
aan met verwijtenden blik . . . Maar 
als hij alles wist, zou hij misschien 
begrijpen, dat ik het deed uit liefde 
voor een vrouw ..." 

Marion was door het publiek heen- 
gedrongen en keek vol ontzetting naar 
hem op. 

Als in een nevel zag hij haar en 
fluisterde: „Dit houd ik niet langer 
uit . . . ik geloof . . . dat ik hem ga 
opzoeken... in zijn eenzaam graf." 

Wankelend viel hij achterover. Hij 
maakte een rochelend geluid en — 
blies den laatsten adem uit. 

£en ^rins als (Soudgraver. 

De voor eenige jaren gestorven her- 
tog Alfred van Saksen-Coburg-Gotha, 
de tweede zoon van koningin Victoria 
van Engeland, behoorde, eer hij den 
troon van Saksen-Coburg besteeg, tot 
de Engelsche marine. Als commandant 
van het oorlogsschip Galatea kwam hij 
in 1867 in Australië. Gedurende zijn 
verblijf aldaar bezocht hij ook de be- 
roemde goudvelden van Ballarat en wel 
in het bijzonder de „Great Redan 







i 2 ***» <it - ^ JÊt % 

Pel Mk ê& m m 



# • Ié # é* ^» 



«r ixv- - ■■" ....:■.._ 



^"Aï, - 



*& ^ Vs*. 



•:' 



«.-f"*"/ 



"Af** 



steken te doen, en het goud, dat zij 
mochten vinden, als aandenken te be- 
waren. De jonge prins en de andere 
heeren begonnen ijverig te spitten en 
vonden ook, dank zij de voorzorgen 
der goudgravers, die de plek van te 
voren hadden „gezouten", d. w. z. er 
goudkorrels hadden ingelegd, een groot 
aantal klompjes goud. 

Groot gejuich ging er telkens op en 
onder lachen en schertsen hadden zij 
weldra een heelen voorraad van de 
kostbare metaalkoneltjes „gegraven". 

Toen de prins het goudgraverskamp 
verliet, reikte eene deputatie der werk- 
lieden hem nog een aantal grootere 
korrels, en hoogst tevreden nam de 
prins afscheid. De waarde van het 
geschenk en van de zelf gegraven goud- 
korrels beliep minstens een 200 pond 
en nadat hij in zijn hotel weder was 
aangekomen, zond de prins een heel 
aardig briefje van dank aan de directie 
van het bergwerk en daarbij een bank- 
noot van 20 pond „voor de goudgra- 
vers, om op zijne gezondheid te drinken". 

Dat prinselijk geschenk bracht de 
goudgravers in verlegenheid, want zij 
waren gezamenlijk eigenaars der berg- 
werken, iets, wat de prins niet wist, 
en een som van 20 pond voor hen 
allen, was voor ieder afzonderlijk een 
kleinigheid. Daar men toch het wel- 
gemeende geschenk niet kon terugzen- 
den, besloot men ten laatste, den 
prins het bedrag in stofgoud, met den 
hartelijken dank der goudgravers voor 
het „vorstelijk geschenk", te doen toe- 
komen. 

De banknoot evenwel werd als aan- 
denken aan het bezoek in een lijstje 
gezet en hangt nog heden ten dage 
in de directeurskamer van de Great 
Redan Reef Goudmijn. 



De Poppententoonstelling in de vitrine van de magazijnen: „Au Bon Marché", Kalverstraat te Amsterdam, georganiseerd door de Redactie van „Het Prinsesje", bijblad van „De Prins". 

„Het Prinsesje" heeft 150 poppen ter beschikking gesteld van hare kleine lezeressen, om die aan te kleeden met bestemming voor de ziekenhuizen ; voorzeker een aardige 

St.-Nicolaasverrassing ! Honderden wandelaars in de drukke Amsterdamsche hoofdstraat bleven voor de fraaie collectie staan en bewonderden den smaak en de vaardigheid, 

waarmede de Prinses-lezeresjes de poppen gekleed hadden. Voor de 10 aardigste en voor de 10 mooiste waren prijzen uitgeloofd. 



86 



DE PRINS. 




De Vrijdag-ochtendmarkt te Maastricht. 

De aanzienlijke hoofdstad van Limburg, 37500 inwoners, rijk aan historische herinneringen, gelegen aan den voet van den St.-Pietersberg, is in het zuidoosten des lands een 

belangrijk verkeerscentrum en met hare prachtige omstreken van groote aantrekkelijkheid voor velen uit het centrum en het noorden. — Wegens de ligging nabij Duitsch en 

Belgisch grondgebied heeft de stad een eenigszins internationaal karakter; de bevolking is opgewekt van geest en gehecht aan de tradkiën. 



Gedenkschriften van een Oud-Koïoniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XX. 

We waren op 'n Zaterdagmorgen gedébarkeerd en bij 't subsistentenkader 
aangekomen en zouden eerst 's Maandags „aanpresentéeren", zooals men 
dat noemt. We troffen 't dus wèl, omdat we nu dadelijk 'n vrijen Zondag 
hadden en eens góéd met de hoofdstad van ons Insulinde kennis konden 
maken. Nu, bij die eerste kennismaking kwam ik al gauw tot de conclusie, 
dat India me nog véél beter beviel, dan ik me had durven voorstellen. Ik 
was er als in 'n sprookjeswereld verplaatst, in 'n wereld van louter kleuren 
en fantasie en daar we 's avonds juist volle maan hadden en ik Batavia 
dus ook dan op z'n mooist zag, was ik een en al geestdrift. 

Zaterdags na het eten, was ik met Hendriks en Tiemersma er op uit 
gegaan. We besloten eerst eens wat te wandelen in de onmiddellijke omge- 
ving der kampementen en verlieten het subsistentenkader aan de andere zijde, 
dan waar we 's morgens waren binnengemarcheerd. We kwamen toen op 
S e n e n, zóó genoemd naar de Maandagsche Markt oiPassar Senen, 
die er in de buurt gehouden woidt. VVat was hier een vroolijk leven en 
drijven. Stel u voor een moore met boomen beplante breede laan, aan de 
eene zijde aardige geelwitte villaljes. met open voorgalerijen en één verdieping 
hoog, de woningen van heeren officieren en aan de overzijde Chineesche 
huizen, de grens vormende van een groote overdrukke Chineesche wijk. 
Het krioelde er van Europeesche en Inlandsche militairen en de laatste 
liepen bijna allen op bloote voeten, wat in 't begin 'n oerkomisch gezicht 
was. 't Waren net als Abdoellah en de jongens aan boord, kleine slanke 
fijn gebouwde kereltjes met lichtbruine huidskleur. Ik zag er piepjonge 
maar ook heele ouwe mannetjes bij, sommige met meer dan dertig dienst- 
jaren, 't Grappigste vond ik de superieuren, korporaals en sergeanten, óók 
op bloote voeten, die je natuurlijk tóch model salueeren moest. Tegenwoordig 
is men véél scheutiger met 't schoenen verstiekken aan Javaansche militairen, 
dan toen ik in dienst kwam en nu ziet men hoogst zelden Inlandsch kader 
op bloote kaki's (voelen). 

Vele militairen, ook Europeanen, zagen we wandelen met hun Inlandsche 
betere helft, die dan heel gedwee 'n paar passen achter manlief aanstapte. 
Mooi waren ze niet die vrouwen en n j a h i 's (huishoudsters) van de soldaten, 
maar 't leken ons erg goedhartige schepsels .... tenminste zoolang ze niet 
boos werden, want dan .... maar dat vertel ik u later wel eens. We willen 
nu eerst samen 'n kijkje gaan nemen op straat. Langs Senen liep ook de 
stoomtram, die van Batavia (benedenstad) via M o 1 e n v 1 i e t, Rijs- 
wijk en W a t e r 1 o o p 1 e i n naar Meester Cornelis gaat. Ik wil 
nu de lezers reeds verklappen, dat ik de eerste maanden van mijn Indischen 
diensttijd bij het i s t e Depót-Bataljon te Móéster, zooals we Meester 
Cornelis noemen, heb doorgebracht en dat ik dus menig ritje met die 
stoomtram nog gemaakt heb. 

Behalve dit Europeesch vervoermiddel, zagen we ze met dozijnen passeeren, 
de typisch- Indische ouwe bouwvallige en smerige dos a dos, tweewielige 
karretjes met 'n afgebeuld klein paardje er voor en 'n meestal erg brutaal 
heerschap als koetsier. Ze zaten soms volgepropt met militairen of Chineezen, 
die karretjes. — Denk u nu verder tusschen de donkere uniformen der 
Indische landsverdedigers, de practische witte pakken van heeren Europeanen 
en de vele bontgtklccde Batavianen (Iül. bewoners van Batavia) alsmede 



honderden wijdbroekige Chineezen met hun leuke staarten, dan krijgt u 
maar 'n flauw idee van wat zich daar aan onze verbaasde oogen vertoonde 
bij 't verlaten van 't stille kampement. 

't Was er 'n zéér woelig drijven heen en weer, waartusschen dan luid 
bellende nu en dan een stoomtram schoot, dicht bezet met Europeanen en 
Inlanders, die apart van elkaar zaten. 

Toen we 'n oogenblik hadden toegekeken, gingen we links af en liepen 
langs de Chineesche winkeltjes en gaarkeukens van den overkant, maar 
konden niet zeggen, dat we 'n erg aangename lucht inademden, 't Was 'n 
mengseltje van gebraden klapperolie, spek, sterk riekende vruchten als de 
d o e r i a n enz. die ons bijna onpasselijk maakte. Dikke halfnaakte Chineezen 
in de gaarkeukens riepen ons lachend iets in 't Maleisch toe, wat we niet 
verstonden, doch wat zéker 'n invitatie beteekenen moest om er eens van hun 
lekkernijen te komen proeven. „Ik wou nog liever!" zei Hendiiks, 
„kom lui laten we vérder gaan en die stank uit!" En zoo 
kwamen we dan over een klein brugje plots op 'n stiller gedeelte van den 
weg, omdat er rechts geen Chineesche huizen meer, maar sombere militaire 
kledingmagazijnen en bureaux en links de gymnastiek- en schermloods van 
het io de Bataljon aan grensden. In die loods, zagen wij door de vensters 
nog 'n troepje Inlandsche en Europeesche militairen, druk bezig met turnen. 

We liepen door, voorbij het hek van het tiende en het S t a f m u z i ek- 
b 1 o k, een huizencomplex, waar de muzikanten wonen en stonden toen 
eensklaps voor 'n groote vierkante grasvlakte waarop voetbal gespeeld werd 
door Europee.>-che en Indo-Europeesche jongelui. 

Op die grasvlakte nu werd ook geëxerceerd, zooals 'n ouder Europeesch 
fuselier vertelde, die ons dadelijk als baren (nieuwelingen) herkend had. 

't Was het W a t e r 1 o o p 1 e i n, in 't midden waarvan zich op 'n witte zuil 'n 
onoogtlijk wit hondje, pardon ik bedoel 'n leeuw verheft, welk „gedenk- 
tteken" in 1828 is opgelicht door den commissaris-generaal Du Bus de 
G i s i g n i e s, ter herinnering aan den grooten volkerenskig bij Waterloo. 

Het plein wordt aan de Oostzijde begrensd door een klein fraai gebouw, 
het Indische Hooggerechtshof en door een reusachtig wit Paleis, 
indertijd door Gouverneur- Generaal Daendels gebouwd en waarin thans 
verschillende Regeeringsbureaux van hetDepartementvanOorlog, 
en van Onderwijs, Eeredienst en N ij verheid gevestigd 
zijn, terwijl er óók de gioote vergaderzaal van den Raad van Ned. 
I n d i ë en in de benedenverdieping .... de provoostlokalen voor 
garnizoen en schutterij worden aangetroffen, omdat de Hoofdwacht er tevens 
is ondergebiacht, net als in Amsterdam in het Paleis op den Dam. 

Vóór het Paleis staat het fraaie standbeeld van Jan Pieterszoon 
C o e n, den grondlegger van Batavia. Het werd onthuld bij gelegenheid 
van de viering van het 250-jarig bestaan der stad. 

Nu weet 'n ieder dus, wat 't zeggen wil als ze in de kazerne te 
Weltevreden vertellen, dat iemand „achter Jan Pieterszoon 
C oen zit." 

Naast 't Paleis zagen we ook de fraaie sociëteit „C on co r dia" met 'n 
grooten smaakvollen tuin, waar Woensdags in den voor- en Zaterdags in 
den na-avond concerten gegeven worden door de hierboven reeds even 
vermelde Staf muziek, die heusch niet voor Zaagmans te Amster- 
dam behoeft onder te doen. 

Die „Concordia" was oorspronkelijk uitsluitend een officierssocieteit, 
thans echter kunnen ook burgers als lid worden toegelaten. 

Militairen beneden den rang van officier blijven echter zoolang ze dienen, 
buitenlid, en hebben hun „P ij p", waarover later. 



DE PRINS. 



287 



.-• 



. 




Het Palcis van verschillende Bestuursdepartementen te Weltevreden. Hier vóór de Stichter van Batavia en Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, ]an Pieterszoon Coen. 

(Zie Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal). 



2)e Tusschenbedrijven-dichter. 

Verwoed slingerde de directeur van den stedelijken schouwburg een pak 
papieren op zijn schrijftafel. „Vijftig stukken, en allemaal onbruikbaar! Of 
vol schoolmeesterwijsheid, óf producten van onrijpe naturalisten! Geen 
enkele origineele gedachte bij deze literarische herkauwers ! De duivel moge 
alle dramaturgen — Binnen!" 

Een vreemde gast verscheen. Een magere, kleine man, met lange, grijze 
haren, een manuscript onder den 
arm 

„Weer een dichter!" dacht de 
directeur. „Tot mijn spijt is het 
spreekuur voorbij . . . ." 

„Daarvoor kom ik juist nu, want 
in het spreekuur hebt u toch nooit 
tijd!" viel de dichter hem in de 
rede. „Hier breng ik u iets zeld- 
zaams, iets buitengewoons ! Gij zijt 
mijn man, heer directeur, op den 
eersten blik zie ik, gij zult mij be- 
grijpen! — ik groet u — heil u!" 

„Goede hemel!" dacht de direc- 
teur, „hoe krijg ik dien kerel de deur 
uit? Wat wilt u eigenlijk? Mijn 
spreekuur is voorbij . . . ." 

„Juist daarom kom ik thans! Ga 
zitten, heer directeur, ik verzoek u, 
ik smeek u, ga zitten! In vijf mi- 
nuten zijt gij op de hoogte, in tien 
minuten is het contract gemaakt, 
en in een kwartier zal ik u, met een 
klein voorschot, verlaten hebben. 
Ga zitten .... En thans mijn reus- 
achtig denkbeeld, eenvoudig helder, 
logisch, het theatrale ei van Colum- 
bus! Hier, lees rrijn „Willem Teil 
in zijn familiekring", idylle in één 
bedrijf met zang eti dans . . . ." 

„Nu is het genoeg, mijnheer, ik 
heb geen tijd voor grappen . . . ." 

„Lees toch, hoe mijn Willem Teil 
begint! Hoor! Tell's vrouw lapt de 
glazen en zingt, Walter Teil maakt 
zijn huiswerk, de vader — " 

De directeur wierp met een slag 
het boek toe. „Nu is het genoeg ! " 

„Waarde directeur, dan met Wil- 
lem Teil ! Hier is nog mijn „Wallen- 
stein's huis", in twee tafereelen, 
laat ik u het eerste voorlezen : 
„Wallenslein zit in zijn leunstoel en 
rookt een pijp, Thekla borduurt een 
nieuwen kraag voor Max, de her- 
togin leest in een kookboek...." 

De directeur scheen plotseling in 
de beste luim te zijn. „Halt, meneer, 
hoeveel verlangt u, als u mij de 
werken alleen laat lezen, hoeveel voorschot?" 

Op den welbespraakten poëet scheen het woord „voorschot" een magischen 
invloed te hebben, verbluft keek hij den directeur aan. 

„Ja!" herhaalde deze, „want, mijn waarde onbekende, ik ontdek daar in 
u een goddelijke gave, eene onbetaalbare naïeveteit ! Thans wil ik uwe werken 




Een historische Boom. 
Onder dezen sierlijken beuk, tusschen viaduct Utrechtsche weg en station Oosterbeek, mocht 
zoo gaarne de talentvolle dchter en schrijver Elias >nne Bo ger (1784— 1820) verpoozen ; hier 
zal hij ongetwijfeld de stof hebben gevonden voor zijn bekend gedicht : „Aan den Rijn", ge- 
schreven in het voorjaar van 1820 ; van de hoogte, waarop deze boom, in Arnhem en omge- 
ving, bekend onder den naam van Borger-beuk, zich verheft, heeft men een prachtig verge- 
zicht op den Rijn en omstreken. 



lezen, maar alleen! Een literair fijnproever wil in zijn genot niet gestoord 

worden! Maar, wat zijt gij eigenlijk, waarvan leeft gij?" 

„Helaas, heer directeur, niet van de dichtkunst! Ik ben sigarenfabrikant, 

dat is, ik maak te huis voor eene fabriek sigaren, mijne vrouw en dochter 

helpen mede, ik doe het niet gaarne, maar, — ik doe het ! Vroeger was ik 

theaterfriseur, maar een ongelukkige liefde dwong mij . . . ." 

„Genoeg, mijn waarde, ik wil geen oude wonden openrijten — dus, 

hoeveel voorschot ?" 

„Heer directeur, niet zoo spoedig, ik bid u, zie nog eens, hier is mijn 

„Hamlet op de universiteit te Wit- 
tenberg", en „De toespraak van 
Nathan de Wijze" tot het volk . . . ." 
„Ik zal alles lezen, dus, hoeveel?" 
„Hier, heer directeur, is nog het 
allerliefste blijspel: „De rechtspraak 
van Maria Smart", en hier, mijn 
meesterstuk! „Othelloopdegaleien !" 
„Laten wij er nu een einde aan 
maken, mijn waarde, gij zijt reeds 
vijf minuten langer hier als afge- 
sproken was !" 

„Maar, het contract is nog niet 
gemaakt!" 

„Ik bied u dus vijftig gulden, en 
mag daarvoor beide deelen acht da- 
gen houden, dan kunt gij uwe 
meesterstukken weer terughalen ! 
Afgesproken ?" 

„Ach, heer directeur, vijftig gul- 
den is veel, maar zulk eene schei- 
ding is nog meer! Doch, bied mij 
honderd gulden, dan moogt gij u 
desnoods voor den vervaardiger uit- 
geven, als gij wilt !" 

„Uit aangeboren bescheidenheid 
dank ik voor die eer, maar, secre- 
taris, geef dezen genialen man een 
aanwijzing op den kassier voor een 
lapje van honderd. Adieu, mijn 
waarde — hoe heet gij eigenlijk?" 
„Eduard Muller, karakterkomiek," 
klonk het plotseling, de golvende 
haarpruik vloog in een hoek, de sme- 
rige hoed en de vettige jas eveneens, 
en een man met gladgeschoren ge- 
laat en lachende oogen boog beleefd 
voor den tooneelgebieder. Nog eer 
deze van zijn verbazing bekomen 
was, ging hij voort: „Ü hadt mij 
geschreven, reeds voorzien te zijn, 
en het eerste jaar geen kans op en- 
gagement voor mij te hebben, nu 
hoorde ik echter gisteren, dat u toch 
voor het komend seizoen een komiek 
zocht, en dus was ik zoo vrij, u een 
proefje van mijn kunst te geven ! 
Honderd gulden honorarium hebt 
u mij reeds toegezegd, in elk geva I 

heb ik dus mijn reiskosten vergoed, — of mag ik op engagement hopen?'' 

Eduard Muller is nog heden als voortreffelijk en algemeen geliefd komiek 
bij den gedupeerden directeur, die echter altijd beweert: „Muller's beste 
rol was toch zijn „Tusschenbedrijven-dichter !" 



DE PRINS. 



Ken herinnering aan 5herfock Holmes. 

Het avontuur van den Duivelsklauw, 

door ARTHUR CONAN DOYLE. 

Bij het verhalen van de interessante herinneringen, 
opgedaan gedurende mijn lange en intieme vriendschap 
met Sherlock Holmes, ben ik dikwijls gestuit op moei- 
lijkheden, veroorzaakt door zijn afkeer van publiciteit. 
Het was dan ook niet wegens gebrek aan stof, maar 
tengevolge van dezen afkeer, dat ik in de laatste jaren 
slechts weinige van mijn aanteekeningen heb uitgewerkt 
en in het publiek heb doen verschijnen. Ik was dus 
hoogst verbaasd verleden Dinsdag een telegram van 
Holmes te ontvangen van den volgenden inhoud : 
„Waarom beschrijf je het drama in Cornwall niet — 
vreemdste geval dat ik ooit behandeld heb." Ik weet 





De benoeming van den Regent van Soemedang, Aria 
Soeria Atmadja, tot Pangeran. — Deze hooge onder- 
scheiding dankt de verdienstelijke, 59-jarige inlandsche 
regeerings-ambtenaar, afstammend uit een oude regen- 
ten-familie, waarvan reeds 10 geslachten het Nederland- 
sche gouvernement trouw gediend hebben, aan al't geen 
hij verricht heeft in het belang van het volk, ter verbe- 
tering van den veestapel en ook aan zijne krachtige 
meewerking tot de oprichting van de landbouw-crediet- 
bank ; de bevolking in zijn ressort, welke welvarend is, 
eert hem als een landsvader. — Aria Soeria Atmadja 
verwierf in 1891 reeds de gouden medaille voor ver- 
diensten en in 1903 het officierskruis der orde van 
Oranje-Nassau. De resident van de Preanger-Regent- 
schappen, de heer Boissevain, kwam het benoemings- 
besluit plechtig overhandigen in de prachtig versierde 
regentswoning, ten aanschouwe van Êuropeesche amb- 
tenaren, regenten, patih's, wedono's en andere inlandsche 
ambtenaren en vrienden van den jubilaris, hield daarbij 
een gloedvolle toespraak en schonk hem tevens een 
gouden song-song (pajong), welke hij thans gerechtigd 
is te voeren. Er was een mooie eerepoort opgericht, de 
gamelan en de typisch soendaneesche angklong (inl. 
muziekinstrumenten) lieten zich ter opluistering hooren, 
er hadden maaltijden plaats enz. ; de feestelijkheden 
duurden 3 dagen. — Foto boven : Toespraak van den 
resident, den heer Boissevain, tot den jubilaris en over- 
handiging van het besluit met de benoeming tot Pangeran 
met het recht den „gouden song-song" te voeren ; van 
links naar rechts : De adsistent-resident Van Rinsum, resident Boissevain en de regent van Soemedang Aria Soeria Atmadja (op den voorgrond). — Foto links : Groep regenten met hunne 
echtgenooten vereenigd in de woning van Aria Soeria Atmadja, regent van Soemedang, ter eere van diens benoeming tot Pangeran ; zittend van links : De regenten van Krawang, 
van Garoet, van Soemedang, van Bandoeng, van Manondjaja ; daarachter staande hunne echtgenooten, de Raden Ajoes en de hoofd-Panghoeloe van Soemedang. 



niet wat hem deze zaak opnieuw 
in het geheugen had gebracht, of 
waarom hij wenschte dat ik het zou 
vertellen, maar uit vrees tegenbe- 
richt te zullen ontvangen, haastte 
ik mij de aanteekeningen op te 
zoeken, die het geval weergaven 
precies zooals het gebeurd was, en 
mijn lezers het verhaal voor te leggen. 

Het was in de lente van het jaar 
1897 dat Holmes' ijzeren gestel be- 
gon te lijden door zijn voortduren- 
den hoogst inspannenden arbeid, 
hetgeen misschien nog verergerd 
werd door onvoorzichtigheid. In 
Maart van datzelfde jaar, gaf Dr. 
Moore Agar van Marley Street hem 
dan ook beslist te kennen dat, wilde 
de beroemde detective zijn gezond- 
heid niet voor goed bederven, hij 
al zijn gevallen moest terzijde stel- 
len om volkomen rust te genieten. 
Dientengevolge bevonden wij ons 
in dezelfde maand in een klein 
badhuisje in de buurt van Poldha 
Baai, aan de uiterste grens van het 
schiereiland Cornwall. 

Het was een eigenaardig plaatsje, 
bijzonder geschikt voor mijn patiënt. 
Van uit de ramen van ons klein 
wit huisje, dat op een begroeiden 
heuvel stond, keken we neer op 
den somberen halven cirkel van 
Mounts Baai. Aan den landkant 
zagen we, voor zoover het oog 
reikte, niets dan een onafzienbare 
eenzame, bruine heide, met hier 
en daar een kerktoren, die de plaats 
aanduidde van een ouderwetsch 
dorp. In alle richtingen zag men 
op deze heide de sporen van een 
verdwenen geslacht, dat als eenige 




De vreeselijke, schier onbluschbare brand in de benzine-tanks te Rummelsburg bij Berlijn ; 

dagen achtereen was de brandweer aan het werk, om het vuur te bekampen ; van een groot 

aantal reservoirs is de inhoud geheel verbrand. 



herinnering vreemde steenen mo- 
numenten en onregelmatige graf- 
heuvels had achtergelaten. De ge- 
heimzinnige en sombere atmosfeer 
van vergeten naties, maakte grooten 
indruk op de verbeelding van mijn 
vriend, die een groot gedeelte van 
zijn tijd doorbracht met wandelin- 
gen en eenzame overpeinzingen. 

Toen werden we plotseling, tot 
mijn spijt doch tot Watson's onge- 
veinsde vreugde, zelfs in dat droom- 
land in een probleem gewikkeld, 
veel geheimzinniger dan een van 
die welke ons uit Londen hadden 
verdreven. Op eens werd ons een- 
voudig leven en rustige gezonde 
dagverdeeling ruw gestoord en we 
werden geworpen in een reeks 
gebeurtenissen, die de grootste op- 
winding veroorzaakten, niet alleen 
in Cornwall maar in het geheele 
westen van Engeland. 

Zooals ik zei, duidde hier en daar 
een toren de dorpen aan in dit 
gedeelte van Cornwall. Het meest 
nabijzijnde was het gehucht Tre- 
dannik Wollas, met een paar hon- 
derd inwoners. De predikant van 
de gemeente, Mr. Roundhay, was 
een archaeologist en als zoodanig 
had Holmes kennis met hem ge- 
maakt. Het was een vriendelijke, 
gezette man van middelbaren leef- 
tijd, die volkomen met de plaatse- 
lijke tradities op de hoogte was. 
Op zijn uitnoodiging hadden we in 
de pastorie thee gedronken en ken- 
nis gemaakt met Mr. Mortimer 
Tregennis, die het karige inkomen 
van den predikant vermeerderde, 
door een paar kamers te bewonen 



DE PRINS. 



280 



in zijn groot huis. — De predikant, een 
celibatair, was zeer met deze schikking 
ingenomen, hoewel hij weinig met zijn kost- 
ganger gemeen had, een magere, donkere 
man, met een bril op en zulke afhangende 
schouders dat hij den indruk maakte van 
mismaakt te zijn. Ik herinner mij dat de 
predikant, gedurende ons bezoek, zeer 
spraakzaam was, terwijl daarentegen zijn 
kostganger in zichzelf gekeerd, droefgeestig, 
met afgewenden blik zat te peinzen, blijk- 
baar over zijn eigen aangelegenheden. 

Dit waren de twee mannen, die op Dins- 
dag den i6 den Maart vlak na het ontbijt, 
onze kleine zitkamer binnentraden, toen 
we rustig samen een pijp zaten te rooken. 

„Mr. Holmes," zei de predikant opge- 
wonden, „vannacht is er een buitengewoon 
tragisch geval gebeurd. We mogen de Voor- 
zienigheid danken, dat gij juist hier zijt." 

Ik keek den predikant ver van vrien- 
delijk aan, maar Holmes nam de pijp uit 
den mond en ging rechtop zitten als een 
strijdros dat de krijgsmuziek hoort. 

Hij wees met zijn hand naar de sofa en 
onze geagiteerde bezoekers gingen er naast 
elkaar op zitten. 

„Zal ik het vertellen of wilt gij het doen?" 
vroeg Mr. Mortimer Tregennis den predikant. 

„Wel, daar gij de ontdekking gedaan 
schijnt te hebben, is het misschien maar 
beter, Mr. Tregennis, dat gij het vertelt," 
zei Holmes. 

Ik keek van den predikant, die zijn 
kleeren blijkbaar in de grootste haast had 
aangeschoten, naar den in de puntjes ge- 
kleeden kostganger en lachte om de ver- 
rassing, die Holmes' eenvoudige gevolg- 
trekking bij hem had opgewekt. 

„Misschien is het beter, dat ik eerst een woordje 
spreek," zei de predikant. „Onze vriend hier, bracht 
gisteren den avond door in gezelschap van zijn twee 
broeders, Owen en George en van zijn zuster Brenda, 
in hun huis Tredannick Wartha, dat bij het oude 
steenen kruis op de heide staat. Kort na tienen 
verliet hij hen, ze waren toen opgewekt en wel, 
bezig kaart te spelen om de tafel in de eetkamer. 
Toen hij vanmorgen voor het ontbijt een wandeling 
maakte in die richting, reed Dr, Eichards hem 
achterop en vertelde hem, dat hij een dringende bood- 




hl. M. de Koningin-Moeder in Haar Paleis „Soestdijk". (Nieuw portret). 



absoluut niet verklaren wat er gebeurd kan 
zijn. En nu Mr. Holmes, als gij ons kunt 
helpen het raadsel op te lossen, zult ge 
een groot werk verrichten." Mijn vriend 
keek eenige oogenblikken zwijgend voor 
zich uit, de wenkbrauwen gefronst, alles 
om zich heen vergetend. 

„Ik zal de zaak onderzoeken," zei hij 
eindelijk. 

„Zijt ge er zelf geweest, Mr. Roundhay?" 

„Neen, Mr. Holmes, Mr. Tregennis kwam 
het mij in de pastorie vertellen en ik ben 
dadelijk met hem hierheen gesneld om u 
te raadplegen." 

„Hoe ver is het naar het huis waar dit 
zonderlinge drama afgespeeld werd?" 

„Ongeveer een mijl." 

„Dan zullen we er samen heengaan. Maar 
eerst moet ik u eenige vragen doen, Mr. Mor- 
timer Tregennis." 

De ander had al dien tijd gezwegen, 
maar ik had opgemerkt, dat zijn meer on- 
derdrukte opwinding nog grooter was dan 
die van den predikant. Hij zat met bleek 
bekommerd gezicht naar Holmes te kijken en 
zijn vingers wrongen zich krampachtig samen. 

„Vraag wat u wilt, Mr. Holmes," zei hij 
gretig. „Ik zal u naar waarheid antwoorden." 

„Vertel mij precies, wat er gisterenavond 
gebeurd is." 

„Wel, Mr'. Holmes, ik gebruikte daar het 
avondmaal en daarna stelde mijn oudste 
broer voor een spelletje te whisten. We 
begonnen om ongeveer negen uur. Om kwart 
over tienen ging ik heen en liet hen zoo 
vroolijk mogelijk achter." 

„Wie liet u uit?" 



r 









Mislukte mededinging naar den „Grand Prix" voor de vlucht Parijs-Brussel. 
De vernietigde tweedekker van Loridan na den val te Issy-les-Moulineaux. 
Wij gunnen natuurlijk het liefst den prijs aan onzen wakkeren landgenoot 
Henn Wijnmalen, maar het is toch zeer jammer, dat door de vernietiging 
van de kostbare machine, even na de opstijging, de luchtvaart naar Brussel 
niet kon ondernomen worden. 

„Mrs. Porter was naar bed gegaan, ik liet mijzelf dus uit en 
trok de voordeur achter mij toe. Het raam van de kamer was 
gesloten, maar het gordijn was niet neer." ( Wordt vervolgd). 



Het wrak van het oorlogsschip „Maine", dat plotseling op tot nu toe onverklaarbare 
wijze, kort voor den Spaansch-Amerikaanschen oorlog (15 Februari 1898), tengevolge 
van eene ontploffing, met een verlies van 270 menschenlevens bij Havanna zonk ; het 
vaartuig had tot bestemming de Amerikaansche belangen op Cuba te beschermen. 
Met behulp van caissons en luchtkamers, ter weerszijden, wil men kabels onder het 
wrak door brengen, teneinde het voorzichtig te lichten en na te kunnen gaan, of de 
explosie binnen of buiten het schip plaats vond. — Men vraagt zich af, waarom dit 
onderzoek bijna 13 jaar uitgesteld is. 

schap had gekregen om onmiddellijk op Tredannick Wartha te komen. 
Mr. Mortimer Tregennis ging natuurlijk met hem mee. Bij aankomst vonden 
ze zijn twee broeders en zijn zuster nog aan tafel gezeten precies zooals hij 
ze verlaten had, de kaarten voor hen uitgespreid en de kaarsen uitgebrand. 
De zuster lag dood achterover op haar stoel, terwijl de twee broers aan 
weerskanten naast haar zaten, lachend, schreeuwend en zingend, kortom 
geheel van hun zinnen beroofd. Alle drie, de doode vrouw zoowel als de 
twee mannen, hadden een uitdrukking op het gezicht van de grootste 
ontzetting, die verschrikkelijk was om aan te zien. Er was niemand anders 
in huis dan Mrs. Porter, de oude huishoudster, die verklaarde vast 
geslapen en den geheelen nacht niets gehoord te hebben. Voor zoover na 
te gaan is, was er niets gestolen of in wanorde gebracht en ik kan mij 




üroep, vertegenwoordigend 5 geslachten en in het midden waarvan is gezeten Mej. de wed. 
Th. ]. Hiemstra, te Wommels in Friesland, die op 13 December haar lOOsten geboortedag 
hoopt te vieren, voor haar hoogen ouderdom vrij flink is en nog een goed geheugen heeft. 



2QO 



DE PRINS. 



HET GEHEiN VAN HET MOERAS. 

EEN WARE GEBEURTENIS. 

Verteld door FRANCIS H. E. PALMER. 

De schrijver heeft verscheidene jaren in Rusland doorgebracht en deelt 
ons hier eene zonderlinge gebeurtenis mede, aldaar door hem doorleefd. 
Hoe de Zweedsche dokter geroepen werd uitspraak te doen omtrent de 
zielsziekte van een zonderling, die geheele dagen in een eenzame bungalow 
midden in de bosschen doorbracht en zich omgaf van bloeddorstige wolven. 

Het verwekte niet weinig verbazing in de bureaucratische kringen van 
Petersburg, toen men aldaar in 183 1 vernam, dat de rijke landeigenaar, graaf 
Boris Vishnikoff zich kandidaat gesteld had voor een post aan het hof, 
die hem den Tchin of officieelen rang zou verleenen, welke de eenige in 
Rusland erkende maatschappelijke onderscheidt g is. Men had de Vishnikoff s 
immers sedert lange jaren beschouwd als bittere tegenstanders der autocra- 
tische regeering. De grootvader van den graaf had het leven verloren bij 
den mislukten militairen opstand van 1825, terwijl twee zijner ooms, die 
heimelijk de Poolsche rebellie in 1803 hadden gesteund, te Vilna ter dood 
waren gebracht. 

Graaf Boris was destijds nog slechts een klein kind en in het buitenland 
opgevoed geworden. Toen hij kort na de troonsbestijging van Alexander III, 
in 188 1, terugkeerde en om een post aan het hof vroeg, werd hij met open 
armen ontvangen. Nu hem te beloonen voor de wijsheid, welke hij getoond 
had door de beginselen prijs te geven, die zijn geslacht reeds zoo duur te 
staan waren gekomen, deed men hem zoo spoedig mogelijk in rang 
opklimmen en in 1890 bekleedde hij reeds een burgerlijke betrekking, 
gelijkstaande met die van een luitenant-generaal. 

Het was nu, dat hij voorgevende aan een slechte gezondheid te lijden, 
den czaar verzocht zijn post neer te mogen leggen en zich voor goed terug 
te trekken op zijne bezitting, waar hij al zijn invloed zou aanwenden de 
bevolking van Wit Rusland over te halen tot grooter aanhankelijkheid aan 
de autocratie en de Grieksche Kerk. Dit besluit werd aangezien als een 
bewijs te meer voor zijne zelfopofferende toewijding aan het gouvernement; 
want zelden kan men een Russischen landeigenaar bewegen op zijne afge- 
legen gronden te gaan wonen, als hij slechts geld genoeg bezit zich 
elders te vestigen. Graaf Boris vertrok dan ook vergezeld van de zegenbeden 
van zijn vorst, terwijl men tevens aan de plaatselijke overheid het bevel 
toezond, hem in geenerlei wijze te belemmeren bij het ten uitvoer brengen 
zijner plannen. 

Het was ongeveer twee jaar later, dat ik voor het eerst den graaf 
ontmoette. Een paar dagen te voren had ik, in een logement te Vilna, 
kennis gemaakt met den Zweedschen dokter Oscar Erichsen. Ofschoon nog 
betrekkelijk jong, had deze zich reeds als medicus onderscheiden. Zijne 
moeder, een Russische, was eenige maanden geleden gestorven en hij 
bevond zich op weg, om een bezoek aan bloedverwanten van haar te 
brengen. Aangezien hij nooit te voren in Rusland was geweest en ik dezelfde 
richting uit moest als hij, stelde ik voor een gedeelte van den weg samen 
af te leggen. 

Na den trein, op de hoofdlijn naar Petersburg, aan het kleine station 
Lwentsiang te hebben verlaten, waren wij genoodzaakt ongeveer veertig 
mijlen per postwagen af te leggen. Het was in het begin van de lente, juist 
wanneer de natuur van hare halfjaarlijksche sluimering onder de sneeuw 
ontwakend, in Rusland het bekoorlijkst is. Maar in dat seizoen verkeeren 
de wegen aldaar in een jammerlijken toestand. Wij waren nog meer dan 
tien mijlen van het naastbijgelegen stadje verwijderd, toen laat op den 
avond, ons voertuig brak. Van een dorp viel niets te bespeuren ; maar 
gelukkigerwijs bevonden wij ons slechts op korten afstand van Bolotokine, 
de woonplaats van graaf Boris. Wij kenden hem geen van beiden; maar 
op het platteland in Rusland wordt de ouderwetsche gastvrijheid nog hoog 
in eere gehouden en het sprak geheel van zelf dat men ons verzoek om 
een nachtverblijf aanstonds inwilligde. 

De graaf en gravin ontvingen ons met de grootste hartelijkheid en hunne 
houding werd nog vriendelijker, toen onze gastvrouw vernam dat mijn met- 
gezel een neef van moederszijde was, van vrienden, die zij van hare 
kindsheid af gekend had. 

Haar echtgenoot was lang en slank en had bijna voor een Engelschman 
kunnen doorgaan. Hij miste geheel en al de levendigheid, welke men 
gewoonlijk bij de Russen aantreft; maar hij was dan ook blijkbaar lijdende 
en trok zich zeer spoedig na het middagmaal in zijn eigen kamer terug. 

„Wat dunkt u van mijn man?" vroeg de gravin, zich met bezorgde uit- 
drukking tot den dokter wendende, zoodra hij verdwenen was: „Ik maak 
mij zeer ongerust over hem. Het lijdt geen twijfel of hij is door en door- 
ziek, maar hij weigert hardnekkig dit oord te verlaten. Hier buiten niet 
kunnende aarden, keerde ik zelf voor geruimen tijd naar Petersburg terug, 
zonder eenig vermoeden te koesteren van hetgeen hier gedurende mijne 
afwezigheid gebeurde. Hij werd voortdurend zonderlinger; hij gaat met geen 
sterveling om; daar de groote landeigenaars niet op hunne bezittingen 
blijven en de anderen, die bijna zonder uitzondering Polen zijn, zich om 
zijn gehechtheid aan het Russische Gouvernement op een afstand van 
hem houden. En hij heeft thans een vreeselijke manie opgevat. Hij houdt 
er eene bende wolven op na, van de grootste en bloeddorstigste soort, die 
hij slechts kan verkrijgen en sluit die op in het bosch. Een groot gedeelte 
van het woud liet hij met tralies en prikkeldraad afzetten en binnen die 
omhooging mogen zij naar welbehagen rondrennen. Alvorens die roofdieren 
daar los te laten, gaf hij last dat er een bungalow midden in die omheining 
zou worden gebouwd en het is daarin, dat hij dagelijks uren achtereen 
doorbrengt. Hij beweert dat het zijn zenuwen tot rust brengt daar te zitten 
lezen, zeker zijnde er door niemand te worden gestoord. Het is ontzettend 
gevaarlijk. De menschen in den omtrek vreezen voortdurend dat er wolven 
ontsnappen zullen en niemand waagt zich in dat gedeelte van het bosch, 



behalve mijn echtgenoot, onze rentmeester en enkele boeren, die de monsters 
dagelijks voeden." 

Dr. Erichny had een ernstige uitdrukking verkregen. Hij poogde de 
gravin gerust te stellen; maar ik zag duidelijk in dat hij de zaak verre 
van luchtig opnam. 

„Ik zal den toestand beter kunnen beoordeelen als ik nog eens met hem 
gesproken heb," zeide hij. 

„Duizendmaal dank," antwoordde de gravin: „maar laat hem niet raden 
dat ik er u over sprak en ik bid u ook er niets van aan den rentmeester 
te zeggen. Ik wil u wel bekennen, dat ik dien man hoegenaamd niet 
vertrouw. Hij moedigt mijn echtgenoot bij al zulke grillen aan en moet 
daarvoor een reden hebben." 

Den volgenden morgen, terwijl wij onzen gastheer voor zijne vriendelijke 
ontvangst dankten, keerde de gravin zich eensklaps tot hem en zeide: 

„Boris, Dr. Erichsen heeft beloofd, op zijn terugweg naar Vilna, eenige 
dagen hij ons door te brengen." 

Haar man keek verrast en zelfs teleurgesteld op, maar was zichzelf aan- 
stonds weder meester en drong zeer beleefd op de vervulling dier belofte aan. 

De dokter en ik namen dienzelfden dag afscheid van elkander en hetgeen 
hem tijdens zijn tweede bezoek aan Borotkine overkwam, vernam ik eerst 
zes jaar later, in 1898, toen zijne lippen niet langer verzegeld waren door 
de belofte, welke hij had afgelegd niets te zullen openbaren van dat schrik- 
wekkend avontuur. Hij kwam op zijn terugweg tegen den avond op het 
landgoed aan en na het eten bracht hij een paar uren met de gravin door, 
om den zielstoestand van haar echtgenoot met haar te bepraten. Zij zag 
eene vingerwijzing Gods in de komst van een specialist, aangezien de 
graaf alle hulp van doktoren uit de streek weigerde. Erichsen stemde er 
gewillig in toe eene week te blijven, om het geval onopgemerkt te bestu- 
deeren en men kwam overeen, dat hij zich geheel en al als een lid van 
het gezin beschouwen zou en zijn tijd naar eigen verkiezing besteden. Men 
behoefde niet te vreezen, dat hij zich vervelen zou, want botanie was zijn 
stokpaardje en in dien omtrek zijn zeer bijzondere kruiden en varens te vinden. 

Den volgenden morgen betuigde de graaf hem zijn leedwezen, den 
geheelen ochtend in beslag te zullen worden genomen door belangrijke 
besprekingen met zijn rentmeester, 's Middags echter zou zijn gast de gravin 
op een mooien rit door de streek vergezellen. De Zweed maakte van deze 
vrije uren gebruik om een onderzoekingstocht als botanicus te ondernemen 
Hij genoot onbeschrijfelijk veel; telkens ontdekte hij een nieuwe plant, 
welke zijne aandacht trok, totdat hij een groote open plek in het bosch 
bereikte, voor hem uit zag hij een verraderlijke vlakte moerasgrond en daar 
vlak doorheen liep over een lengte van een paar honderd meters een 
streep hoogen bodem met steile kanten, begroeid met bloemen en varens. 
Heel voorzichtig langs die hoogte een paadje zoekend, waar hij niet behoefde 
te vreezen weg te zinken, zag de geleerde op eens een zeldzame plant 
ongeveer twaalf voet boven hem op dien zonderlingen dijk groeien. De 
grond was echter zoo glibberig, dat hij er niet tegen op kon klauteren en, 
ten slotte een sprong nemende, poogde hij de plek te bereiken, waar hij 
zich aan een paar overhangende wortels vasigrijpen kon, om zoo zijn schat 
te bemachtigen. Maar nauwelijks had zijn voet dat gedeelte der hoogte aan- 
geraakt, of het was alsof de aarde zich voor hem ontsloot en hij in een 
donkeren afgrond neertuimelde. 

Half verdoofd door zijn val, rees Erichsen met moeite weer overeind. 
Hij bevond zich in volslagen duisternis en zich niet durvende verroeren, 
zocht hij in zijn zak naar een doosje zwavelstokken, de eenige lucifers nog 
in Rusland in gebruik. Hij slaagde er eindelijk in er een af te strijken en 
ontdekte, tot zijne groote verbazing, in een smalle gang te staan en dat 
een trap van drie of vier treden, waarlangs hij neergevallen was, naar eene 
zware, van ijzeren bouten voorziene eikenhouten deur voerde. De buiten- 
kant dier deur was door gras en varens verborgen geweest, maar men moest 
vergeten hebben haar te sluiten, zoodat Erichsen, toen hij er toevalligerwijze 
op sprong, naar omlaag was gestort. Het ongeluk wilde dat de deur onmid- 
dellijk weer dicht was gesprongen en door den hevigen schok zelfs het slot 
was dicht gevallen. 

Na ingezien te hebben, dat hij onmogelijk langs dien weg ontkomen 
kon, richtte de dokter bij het onzekere licht der hem overblijvende lucifers 
zijne schreden naar het eind der gang, die een ongeveer dertig meter lange 
tunnel bleek te zijn en op een groote onderaardsche smederij uitliep. Hij 
vond hier een volledigen voorraad werktuigen, gereedschappen, ovens en 
een groote hoeveelheid ijzer en staal. In de wanden der smederij waren 
deuren aangebracht, klaarblijkelijk tot andere vertrekken voerende; maar 
deze waren alle zorgvuldig afgesloten. 

Een lichtstraal aan het eind der vierkante ruimte bracht Erichsen echter 
tot eene andere deur, die eenvoudig aanstond. Hij duwde haar open en 
zag een korte gang, uitloopende op eenige naar omhoog voerende treden. 
Tot zijne onuitsprekelijke verlichting, ontdekte de Zweed daarboven een 
paar wuivende boomtakken en een reepje van het azuur. Hij voelde zich 
uit zijn raadselachtigen kerker bevrijd en spoedde zich de treden op. 

Boven aan de trap was een hoog ijzeren hek, overdekt met prikkel- 
draad. Het was echter slechts met een ijzeren bout afgesloten en juist wilde 
hij het openen, toen hij ontsteld terugdeinsde. Vlak vóór hem lag een 
reusachtige grijze wolf. Het dier ontwaakte door het geluid der naderende 
voetstappen, ging overeind zitten en slaakte een somber gehuil. Er volgde 
een beweging tusschen de struiken en minstens twaalf andere wolven 
sprongen te voorschijn, drongen zich tegen het hek aan en hieven het 
afgrijselijk gebrul aan, dat nooit weder vergeten wordt door degenen, die 
het eens in de eenzaamheid van een Russisch woud opvingen. 

Erichsen begreep, dat deze monsters moesten behooren tot de door den 
graaf bijeenverzamelde bende. Wolven wagen het zelden een volwassen 
man aan te vallen in den zomer, als zij volop voedsel vinden; maar inde 
lente zuilen vooral de wolvinnen aanstonds iedereen bespringen, die de 
plek nadert, waar hare jongen verborgen zijn. Langs dezen weg te ontsnappen 
was daarom onmogelijk en op eens werd de geheele toestand hem duidelijk. 
Zijn gastheer moest aan het hoofd eener vreeselijke samenzwering staan en 



DE FR1N 



291 



haar op deze wijze voor ieders oogen verborgen houden. Maar tegen wien 
was zij gericht? Kon het tegen de Regeering wezen? Door het grootste 
toeval was de dokter in het bezit gekomen van een vreeselijk geheim, dat 
zelfs de gravin nooit geraden had ... en hij was de gevangene van den 
man, wiens leven hij voortaan in handen hield! Er bleef hem niet veel 
hoop over. 

Hij keerde wanhopig naar de smederij terug, waar hij achter een der ovens 
wegkroop, in de hoop zich misschien onbemerkt te kunnen verwijderen, 
wanneer het werkvolk terugkeeren zou. Maar het werd tien uur op den 
avond voordat hij eindelijk zware stappen hoorde naderen en er inderdaad 
verscheidene arbeiders binnentraden, wier eerste zorg het was de lichten op 
te zoeken. Van dat oogenblik maakte hij gebruik om de opengebleven deur 
uit te sluipen en reeds achtte hij zich veilig en snelde hij de treden naai- 
de tusschen de varens verborgen deur op, toen hij in de armen terecht 
kwam van vier forsch gebouwde en juist binnentredende boeren. Hij ver- 
weerde zich als een wanhopige en een oogenblik scheen het dat hij hen 
ontkomen zou; maar een slag met een zwaren stok strekte hem bewus- 
teloos op den grond uit. 

Toen hij weer bij kennis kwam, rustte hij op de sofa eener kleine, 
eenvoudig gemeubelde kamer, waar Boris Vishnikoff en verscheidene boeren 
in een levendig gesprek gewikkeld waren. Erichsen wankelde overeind en 
de graaf richtte zijn doordringenden blik op hem. „Dit is eene onverwachte 
ontmoeting, dokter," sprak hij op drogen toon; „mag ik u vragen met welke 
bedoeling gij hier binnengedrongen zijt?" 

Zoo duidelijk mogelijk poogde de Zweed hem de juiste toedracht der 
zaak uit te leggen en nadat 
zijn gastheer hem een scherp 
kruisverhoor had doen onder- 
gaan, zeide deze eindelijk: 
„ Uwe verklaring stelt uwe aan- 
wezigheid hier in een geheel 
verschillend daglicht dan wij 
verwachtten. Ik geloof thans, 
dat gij geen oogenblik het 
plan hadt voor spion te spe- 
len; maar niettemin hebt gij 
een geheim ontdekt, dat, 
mocht gij het ooit openbaren, 
voor mij en een dertigtal an- 
dere lieden een doodvonnis, 
of wel Siberië ten gevolge zou 
hebben. Indien wij u onge- 
moeid laten vertrekken, geven 
wij ons leven in uwe hander. 
over. Gij zijt echter ook mijn 
gast en wij Russen koesteren 
ouderwetsche begrippen om- 
trent gastvrijheid. Ik gevoel, 
dat mijn eer mij gebiedt u, 
zelfs ten koste van eigen vei- 
ligheid, te verdedigen. Uw 
behoud hangt echter niet van 
mij alleen af, maar ook van de 
mannen, die er evenzeer onder 
zouden lijden, indien gij ons 
verriedt. Ik ga trachten uwe 
zaak bij hen te bepleiten." 

Langer dan twee uren 
duurde deze beraadslaging. 
Graaf Boris verdedigde zijn 
gast op de ridder] ijkste wijze 
en toen hij eindelijk de over- 
winning had behaald, zeide hij op vriendelijker! toon: 

„Uw leven loopt hoegenaamd geen gevaar meer. Ik heb niet weinig 
moeite gehad ze te overtuigen, maar bleef ten slotte persoonlijk voor hunne 
veiligheid borg." 

„En ik zal u eiken waarborg schenken, dien gij slechts verlangt, dat 
ik uw geheim eeibiedigen zal," riep de dokter in zijne onbeschrijfelijke 
dankbaarheid uit. 

„Uw eerewoord is mij genoeg; maar nu gij zooveel weet, wensch ik u niet 
onder een valschen indruk te laten heengaan. Wij zijn geen Nihilisten, 
maar hervormers. Wij vervaardigen geen bommen of werktuigen, om sluip- 
moorden mtde te plegen; dit is een kleine fabriek van geweren, die uit 
zullen worden gedeeld op dat oogenblik dat de groote rechtvaardigheidskrijg 
losbreekt. Over heel Rusland verspreid, heeft men honderden zulke verborgen 
werkplaatsen. Wij zijn den Czaar volkomen getrouw, maar wij maken ons 
gereed tot een worsteling op leven en dood met de bureaucratie, tot het 
verkrijgen eener constitutie. 

Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat Erichsen weinig lust 
gevoelde veel langer op het landgoed te vertoeven. Reeds den dag na zijn 
avontuur verzekerde hij de gravin, niet de geringste aanleiding tot bezorgd- 
heid omtrent de geestvermogens van haar echtgenoot ontdekt te hebben 
en daarna haastte hij zich huiswaarts te keeren. 



Zes jaar later, in 1S98, werd graaf Boris zwaar ziek. Hij zag in dat na 
zijn dood het komplot ontdekt zou worden en zond daarom al zijne werk- 
lieden en geweren naar een der andere fabrieken van Rusland. Onmiddellijk 
na zijn overlijden, werden de wolven vergiftigd en verdween de rentmeester. 
Men vond niets anders dan een schijnbaar nuttelooze onderaardsche gang. 
Zelfs de werkplaatsen waren dichtgemetseld, 



DRIE. 



Meneer Duckmüller lachte genoeglijk ; toen riep hij den kellner en be- 
stelde nog een potje bier. Want hoewel Duckmüller, als gewoonlijk, geen 
huissleutel bij zich had en de kleine wijzer dicht tot de X was genaderd, 
dacht hij niet aan naar huis gaan. Want aan gindsch tafeltje zag hij zijn 
huisheer zitten, die de benedenvertrekken van 't groote huis zelf gebruikte, 
en in een hoek den commies, die op de eerste étage woonde. Een van 
hen zou zeker nog wel een uurtje blijven plakken; er was dus geen gevaar 
bij het binnenkomen van de huisdeur, en Duckmüller kon zich wel eens 
te goed doen. 

Hij had goed gerekend ; noch de huisheer, noch de commies maakte 
aanstalten om heen te gaan. Eigenlijk zou 't Duckmüller langzamerhand 
niet onwelkom zijn geweest, als een hunner was opgestaan ; want hij was 
't lang uitblijven niet gewend en begon wat lood in de beenen te krijgen. 
Doch die beide heeren schenen er prachtig tegen te kunnen — en dus 
liet Duckmüller zijn glas nog maar eens vullen. Tersluiks keek hij naar den 
commies; die man scheen van ijzer; geen trekje in zijn gezicht getuigde 
van vermoeidheid. Toen zweefde zijn blik naar den huisheer ; gelukkig ! die 
begon al te geeuwen. 

De een na den ander van de gasten ruimde het veld. Het was vreeselijk 
laat geworden ; Duckmüller durfde zijne oogen niet gelooven, toen hij op 
de klok keek. De huisheer geeuwde nog sterker; doch hij maakte nog 
volstrekt geen aanstalten om heen te gaan, en de commies nam — o 
schrik ! — nog een cognacje. 




Hcndrick van Avercamp. - Winterlandschap met ijsvermaak. (Museum Boijmans, Rotterdam). 



Duckmüller zou zeker m slaap zijn gevallen, had de angst voor 
zijn vrouw en het te wachten standje hem niet wakker gehouden. 
Zou hij een der heeren in vertrouwen nemen ? Hij kon immers zeggen, 
dat hij den sleutel vergelen had. Maar neen, dat zou toch geen sterveling 
gelooven. Hij wachtte nog wat, tot hij begon te knikkebollen en plotseling 
met zijn neus tegen het tafelblad bonsde. Dit deed hem opschrikken. Met 
groote energie rees hij op, nam hoed en stok en verliet het café. 

Hij moest nu maar afwachten wat er van kwam. 

Toch liep hij zoo langzaam mogelijk. Misschien had zijn voorbeeld beide 
heeren tot navolging geprikkeld en kwamen ze achterna. 

Hij zou zich dan laten inhalen. 

Inderdaad hoorde hij, dicht bij huis, stappen achter zich, en omkijkende, 
zag hij den huisheer met den commies arm in arm. 

Duckmüller viel een steen van 't hart. Hij maakte onmogelijk kleine 
pasjes, en juist op 't oogenblik, toen hij de huisdeur bereikte, waren de 
heeren aan zijn zijde. 

Wederzijdsche verbazing over de toevallige ontmoeting 's nachts twee 
uur voor de gemeenschappelijke woning. Duckmüller trok zich bescheiden 
terug achter het front. Maar dit week uiteen, alsof er een bom tusschen 
was gevallen, en Duckmüller stond weer in de voorhoede. 

„Pardon, meneer Duckmüller..." 

„Neen, u gaat voor! Na u! na u!" 

„U is al te beleefd, maar ik mag heusch niet . . ." 

Een paar minuten vlogen de complimenten heen en weer, tot opeens 
drukkende stilte intrad. Geen van drieën sprak het zware woord uit, dat 
den man verkleint, al strekt het den gehoorzamen echtgenoot tot eer. 
Maar nu wist elk van den ander, dat geen van drieën den huissleutel had. 
Elk op zijn beurt hadden ze op de anderen zitten wachten om ongemerkt 
mee naar binnen te kunnen sluipen, het lange plakken in den grond van 
hun hart verwenschend. De huisheer, als de dapperste, trok, hoewel klap- 
pertandend, eindelijk aan de bel. 



2g: 



DE PRINS 



Dr. J. Ariëns Kapper8, geb. 1845, officier 
der orde van Oranje Nassau, sinds 1888 
leeraar aan de R. H. B. te Leeuwarden en 
sinds 1892 directeur, heeft op zijn aan- 
vrage een eervol ontslag uit zijn zoo nuttigen 
werkkring gekregen. Niet alleen als docent 
heeft hij uitgemunt, maar hij heeft zich bo- 
vendien in verschillende functiën, alsmede 
door zijn wetenschappelijke onderzoekin- 
gen en geschriften jegens het onderwijs, op 
hygiënisch gebied enz., verdienstelijk ge- 
maakt. Bij zijn afscheid werd hij op de 
hartelijkste wijze gehuldigd. — 

De heer J. Kollen, geb. 1855, hoofd der 
openbare lagere school te Aalsmeer, her- 
dacht 
onder 
vele 
blijken 

van 
belang- 
stelling 
1 Dec. 





Spoel's Vocaal Ensembel, dat hier te lande zulk een schoone reputatie geniet, heeft zich 
dezer dagen in Frankrijk's hoofdstad doen hooren en daar buitengewoon veel bijval 
geoogst. De Parijsche bladen zijn eenstemmig in hun lof. Ook het optreden te Antwer- 
pen, Dinsdag j.1., was een groot succes. 



Ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum 
heeft de heer A A. Kuiler, gemeente- 
ontvanger te Delft, vele blijken van waar- 
deering en sympathie ondervonden, zoowel 
van overheidswege als van de zijde der be- 
volking in de oude Prinsenstad. m 

3 December vierde de heer F- J Dun, 
sedert 1889 hoofd eener Chr. school te 
Overschie, leeraar in de Ned. taal aan de 
Geref. Vormschool te Rotterdam, voorzitter 
van de districtsvereeniging der Chr. Hist. 
Unie te Schiedam en schrijver, zijn zilveren 
jubileum als schoolhoofd; talrijke bewijzen 
van waardeering en sympathie vielen hem op 
zijn feestdag ten deel. ■■ 
1 Dec. 

her- 
dacht 
de 

heer 
H v. d. 

Berg | 







A. A. Kuiler. 



Jan Kwast. 



Peter van Anrooy. 



Kor Kuiler. 



Jan Kwast, de kranige orkest- en opera-dirigent, 
heeft eenigen tijd geleden zijn functie van dirigent van 
de Arnhemsche Orkestvereeniging neergelegd en zwaait 
thans dezen dirigeerstaf in het Rembrandt-Theater. — ■ 

Peter van Anrooy, die ontslag nam als directeur 
van het Harmonie-orkest te Groningen, volgde Jan 



Kwast op als dirigent van de Arnhemsche Orkest- 
vereeniging. ^— 

Kor Kuiler, geb. 21 April 1877, aanvaardde dezer 
dagen, onder vele blijken van belangstelling, de 
functie van directeur van het Groninger Harmonie- 
orkest, (vacature Van Anrooy). •— ■ 



J. Kollen. 





j.1. zijn 25-jarig jubileum ; niet al- 
leen tot het onderwijsgebied bepalen 
zich zijne verdiensten, hij is vooral 
ook nuttig werkzaam geweest voor 
den tuinbouw en de plantkunde in 
het belang der Aalsmeerders. ■— 

De heer J. Win- 
ters Jzn., sedert 
pl.m. 30 jaren ar- 
chitect teSt. Anna- 
Parochie en als zoo- 
danig in Friesland 
bekend als ontwer- 
per van onderschei- 
dene gebouwen, 
fabrieken en water- 
werken, heeft zijn 
functiën en tevens 
zijn ambt als ar- 
chitect der gemeen- 
te Het Bildt neer- 
gelegd. In den laat- 
sten tijd heeft hij 
zich verdienstelijk 
gemaakt door het 
gesticht „ Voor 
ouden van dagen", 
zoomede door de 
philanthropische 
Janssen-stichting 
en door den thans 
aangevangen wo- 
ningbouw voor de 
volkshuisvesting. 



De scheiding tusschen Speenhoff en Nap. de la Mar heeft niet lang geduurd, want ze zijn reeds weer 

vereenigd en voeren als vanouds gezamenlijk de directie van „Het Vrije Tooneel". Ter gelegenheid van 

deze hereeniging werd bovenstaand kiekje, waarop zij beiden met hunne echtgenooten en de overige 

leden van het gezelschap voorkomen, genomen. 




Liefdadigheids-voorstelling van „De Groothertogin van Gerolstein ', door De Phoenix. 
Van links naar rechts: Wanda en Frits, Generaal Boem, Baron Puck, Prins Paul en de Groothertogin. 



H. v. d. Berg. 



Gravenhage, onder vele blijken van 
fl vriendschap van de zijde van het per- 
soneel, zijn 40-jarige dienstvervulling 
aan de koninklijke stallen ; H. M. de 
Koningin schonk hem het kruis van 
verdienste in zilver van de Huisorde 
van Oranje. -» 

De voorstelling 
van De Groother- 
togin van Gerol- 
stein, 1 en 2 Dec. 
in het Paleis voor 
Volksvlijt gegeven, 
door de ver. De 
Phoenix, is buiten- 
gewoon goed ge- 
slaagd en heeft den 
vertolkers en ver- 
tolksters der hoofd- 
rollen, zoomede die 
der bijrollen, veel 
bijval bezorgd. Ook 
het koor deelde in 
het welverdiende 
succes. Deze liefda- 
digheids-voorstel- 
ling, waarvan de 
opbrengst aan een 
jonge kunstenares 
ten goede komt, zal 
9 Jan. a.s. worden 
herhaald, dan ten 
bate van het 
Tehuis Annette. 



December 17 



1910 





&msj3sssïsm®js^ Btl^dcbi^ 






VEREERD MET DE INTEEKENINQ VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS : 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post „ 3.75 

Voor het Buitenland „ 6.00 



V 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



ü 



LUXE-UITGAVE: 

Per jaar van 52 Nummers f 5.00 

Franco per Post „ 6.— 

Voor het Buitenland „ 9.— 




I 



DR. S. J. HALBERTSMA, 

Arts te Rotterdam (1870-1910). 



2Q4 



DE PRINS. 




2)r. 5. 3. Kalbertsma. 



)en 40-jarige onverpoosde ar- 
beid, ten zegen voor de lij- 
dende menschheid, geeft aan- 
spraak op erkentelijkheid en 
huldiging ; geneesheeren zijn 
de onmisbare steunpilaren der maatschappij ; 
hunne verdiensten bepalen zich niet alleen 
tot de kranken zelven ; zij treden ook be- 
schermend en behoedend op tegen drei- 
gende ziekten en trachten met alle kracht 
het kwaad te stuiten, wanneer dit reeds 
wortel geschoten heeft. 

Dr. Halbertsma, ridder van het Legioen 
van Eer, verwierf den doctorsgraad te 
Utrecht in 1869, werd tot arts bevorderd 
in 1870, was na den Fransch-Duitschen 
oorlog te hebben meegemaakt, van 1 871 — 
1874 gevestigd te Schiedam en van [874 
tot op heden te Rotterdam, waar hij hoog- 
achting en genegenheid verworven heeft we- 
gens de innige toewijding, die hij steeds jegens 
zijne patiënten betoond heeft, wegens zijne 
bekwaamheden, wegens zijn actieve deel- 
neming in alles, wat aan de hygiëne be- 
vorderlijk zijn kon, zijn bescherming van 
misdeelden enz. — Gedurende den tijd, dat 
hij een zetel in den gemeenteraad had en 
tijdelijk het wethouderschap vervulde, heeft 
hij zich bovendien doen kennen als een 
man, die een open oog had voor het al- 
gemeen belang en daarvoor krachtig ijverde. 
Zijne verdiensten met betrekking tot de 
koepok-inenting dagteekenen van 1870, 
toen hij in dienst van het „Roode Kruis" 
te Metz werkzaam was tijdens den Fransch-Duit- 
schen oorlog ; daar aanschouwde hij met eigen 
oogen, hoe vele Franschen, die niet gevaccineerd 
waren, aan de pokken stierven, terwijl vele Duit- 
schers, die deze bewerking wel hadden ondergaan, 
gespaard bleven. — Op zijn jubileum werd hij ge- 
huldigd o. a. door het bestuur van het genootschap 
tot bev. der koepok-inenting, waarvan hij zelf pre- 
sident is ; door eene commissie van dankbare 
oud-patiënten, door het bestuur van de vereeni- 
ging „Medicinae Doctores", door den voorz. van 
het Dep. Rotterdam van de Maatschappij ter bev. 
van de Geneeskunst, waarvoor Dr. Halbertsma 
veel goeds verricht heeft en door andere corpo- 
ratiën. — Door een groot aantal collega's uit 
Nederland werd hem een feestmaal aangebo- 
den, waarbij ook aanzaten de leden van het 
hoofdbestuur van de Maatschappij tot bevor- 
dering der Geneeskunde. 




N. Maes. — „De Spinster' 



Rijksmuseum. 




N. Maes. — „Oude vrouw in gebed" (het gebed zonder einde) — Rijksmuseum. 



Onze ïy^e^Eeuwsche Schilders. 

NICOLAES MAES (1632-1693). 

Een der nieuwere Amsterdamsche straten, een 
kwartier afslands van de eigenlijke schilderswijk, 
vereeuwigt den naam van bovengenoemden zeer 
begaafden genre- en portretschilder; geboren te 
Dordrecht bevond hij zich omstreeks 1650 te 
Amsterdam, waar hij leerling werd van Rem- 
brandt; van de jaren 1654 — 1660 dateeren zijn 
schoonste scheppingen, waarin de prachtige gou- 
den toon den invloed van Rembrandt verraadt, 
zóó zelfs, dat de leerling den leermeester nabij 
komt of evenaart; na eenige jaren in de hoofd- 
stad vertoefd te hebben, maakte hij een reis 
naar Antwerpen, bezocht op nieuw zijn geboor- 
testad en vestigde zich in 1678 voor goed te 
Amsterdam. Hij was inmiddels van stijl en me- 
thode veranderd ; zijn ver- 
blijf in de Scheldestad is 
daarvan wel de voor- 
naamste reden geweest; 
zijn portretten bleven wel 
frisch en zuiver bewerkt, 
maar ze blonken niet uit 
zooals de vroegere. Nico- 
laes Maes, vooral in zijne 
eerste periode, behoort tot 
de besten onder de kun- 
jj,, stenaars van zijn tijd; zijn 

figuren zijn meesterlijk 
uitgebeeld, treffend van 
gelijkenis en van fraai 
coloriet; hij was boven- 
dien zeer vaardig en vlot 
in de behandeling van 
het penseel, zoodat het 
aantal zijner werken zeer 
groot is geworden, — men 
vindt ze verspreid in de 
Nederlandsche en de bui- 
tenlandsche musea, als- 
mede in particuliere ver- 
zamelingen. ■ — Nicolaes 
Maes is geen oppervlak- 
kig uitbeelder, hij repro- 
duceert niet alleen getrouw 
de gelaatstrekken, houding 
en het geheele wezen, maar 
hij weet er ook het karak- 
ter zoo waar en treffend 
in te leggen ; verscheidene 
portretten spreken tot het 
hart en het gemoed van 
den toeschouwer. 



Moederliefde 

VAN MARIE MADELEINE 
Vertaald door M. v. P. 

„Nu, laat je eens zien," zei mevrouw de 
Barmont. 

Hare dochter Lucile stond midden in de 
kamer ; de winterzon omstraalde haar slank 
meisjesfiguur, overdekte het blonde haar 
met een gouden gloed, en schitterde op 
de lichtblauwe japon en grooten hoed. 
„Draai je eens om." 
Mevrouw de Barmont betrachtte nauw- 
keurig den sleep, de verandering aan de 
ceintuur, en keek, of de blond schildpadden 
kam wel goed zat, die het haar uit de- 
zelfde kleur bijeen hield. 

„Zoo, heel mooi, Lucile, je zult vast de 

liefste van Margot's zes bruidsmeisjes zijn." 

„Maar ook de oudste," zeide Lucile met 

een verraderlijke trilling van haar mooien 

mond. 

„Lieve hemel, dat praat van ouder- 
dom," hernam de moeder levendig, „nu 
vraag ik je, je bent pas drieëntwintig jaar, 
het is belachelijk! Wat moet ik dan wel 
zeggen? En denk je, dat ik mij oud voel?!" 
„Neen, Mama, dat zal heusch niemand 
van u beweren," zeide Lucile, en een zicht- 
bare ironie lag in den blik, dien zij haar 
moeder toewierp, een verouderde gestalte 
in een lichte huisjapon, een gelaat, waarin 
de onverbiddelijke tijd zijne sporen had 
achtergelaten. 

„Nu, zie eens, ik ben vijfentwintig jaar 
ouder dan jij, en ik ben jong!" 
„Des te beter voor u, Mama." 
„Ik zal mij nu gaan kleeden, Lucile. Je zult 
niet lang behoeven te wachten. Je weet toch im- 
mers, hoe gauw ik klaar ben." 

Gelaten keek Lucile hare moeder na. Ze wist 
wel, ze zou wel lang moeten wachten, zooals altijd. 
Het was dan ook geen gemakkelijk iets, uit 
de verouderde vrouw, die daar net tegenover 
haar stond, de „altijd mooie barones" te maken, 
aan wie de couranten van de mondaine wereld 
heden avond drie regels extra zouden wijden, in 
het bericht van het huwelijk van freule Von Ar- 
genton met den graaf St. Hilaire. 

Och, deze drie extra regels, die de barones 

sinds ruim vijfentwintig jaren zoo dikwijls ten 

deel gevallen waren. Hoeveel moeite deed zij er 

niet voor, om die paar woorden te verdienen ! 

Met hoeveel nauwgezetheid moesten naaister, 




N. Maes. — „De Peinzende" — Rijksmuseum. 



DE PRINS. 



295 



kapper, masseuse en kamermeisje hunne plichten vervullen, om de gestalte 
weer in 't leven te roepen, die als „de altijd mooie barones" bekend stond. 
In de uitsluitend Parijsche kunst, om van een matig mooie vrouw een 
Parijsche schoonheid te maken d. w. z. een schoone, die men alleen in 
Parijs mooi vindt, had Mevrouw de Barmont een groot succes. 

Zij had alles, wat een model dezer soort noodig heeft; een met lelies- 
en rozenblanketsel overdekte tint, een door den kapper opgemaakten 
haarschat van de mooiste roodbruine kleur, den beminden „duivelschen 
glans" in hare oogen, ontstaan door een droppel atropin, een figuur, 
waaraan door een buitengewoon goed vervaardigd caoutchouc corset jeugdige 
slankheid verleend werd, verder ruischende bovenrokken, prachtige hoeden 
en kleeren; dat alles heel sterk geparfumeerd, daarenboven had zij „esprit", 
zij kende Paul Bourget van buiten, kortom, de Parijsche schoonheid! Dat 
is een levensberoep, en niet een van de gemakkelijkste. 

Bovendien had de barones, in tegenstelling met vele harer mededingsters, 
die uitsluitend schoonheden zijn en niets andeis, ook een hart, dat veel 
liefde noodig had. Ja, zij was met recht een levendige natuur dat ver- 




Doch met 't trouwen lukte 't niet. De vereerders van Lucile gedroegen 
zich allen erg terughoudend. 

En Lucile had zich iederen keer, wanneer een van hare vriendinnen 
zich verloofde, afgevraagd : waarom ik niet ? Was zij niet mooier en ver- 
standiger dan de meeste anderen ? Was haar vaderlijk erfdeel niet aanzienlijk 
genoeg ? Dat alles kon toch heusch aan onbescheiden eischen voldoen ! Waarom 
dus niet?! 

Zij had eenigen tijd noodig de reden te ontdekken, waarom zij nog 
nooit een huwelijksaanzoek had gehad. 

Het was hare moeder ! Die eeuwig jeugdige, altijd mooie moeder, met 
hare ontelbare flirts, in wier nabijheid zich voortdurend de „cavalier du 
jour" bevond, wier kleine liefdesintriges zoo ruim stof voor de salonpraatjes 
boden ! 

Men was bang voor zulk een schoonmoeder, die niet zooals de meeste 
andere schoonmoeders met hun eigen liefdeleven afgedaan hadden ! 

Mevrouw de Barmont had niet alleen een romantisch verleden, dat had 
men desnoods kunnen vergeten, maar zij had blijkbaar ook nog een 

bewogen toekomst voor zich. 
Dat was 't! 

Daar konden ze zich niet overheen zet- 
ten, ook de graaf Cherelle niet, die reeds 
gedurende twee jaren een diep en warm 
gevoel voor Lucile bezat. 

O, hoe graag had zij hem hare hand 
geschonken, aan dezen knappen, ernstigen 
man, wiens geheele wezen haar de zekerheid 
gaf voor een ongestoord huwelijksgeluk. 

Heden zou hij haar bruidsjonker op 
Margot's bruiloft zijn. Lucile haalde onge- 
duldig haar horloge uit haar ceintuur. Als 
zij maar niet te laat kwamen ! Als Mama 
nu maar eindelijk eens klaar was ! 
Zij kwam! 

Zij ruischte binnen in een zeegroen satijnen 
kleed, smaragden en brillanten in het haar, 
om den hals en om de armen. 

Een slank figuur, een bloedroode mond, 
het voorhoofd grootendeels met lokken be- 



Boerenerven te Koekange (Dr.). 
Van alle provinciën in Nederland is Drenthe wel het 
laatst uit haar oorspronkelijken staat tot ontwikke- 
ling gekomen ; gelukkig worden thans ijverig de 
handen aan het werk geslagen om door ontginning 
van de uitgestrekte woeste zand-, grind- en veen- 
gronden de bevolking tot welvaart te brengen. — 
Drenthe heeft in ve e streken nog iets van het step- 
penkarakter ; het aantal dorpen is er zeer gering, 
het contact met de groote steden en het verkeer 
laten nog veel tewenschen; meer dan ergens anders 
leven dan ook in verschillende oorden van Drenthe 
de oude traditiën, gewoonten en zeden voort. — 
Vele boerenerven vormen een zelfstandige, afzon- 
derlijke gemeenschap, welke onder een eenvoudig 
dak haar levensgeluk vindt in vreedzamen arbeid 
met souvereiniteit in eigen kring; in denhuiselijken 
haard weerspiegelt zich het gezinsleven ; erheerscht 
tevredenheid en rust in die lage woningen, zonder 
jacht naar wereldsche vermaken en heel broeder- 
lijk scharen zich de huisdieren, het vee enz., met 
de bewoners onder de banier van landelijke een- 
dracht en stil geluk. — Het dorp Koekange, waar- 
van hierboven sprake is, ligt oostwaarts van Meppel 
nabij de spoorlijn naar Hoogeveen en Assen en res- 
sorteert onder het arrondissement Assen. 



zekerde zij aan iederen, haar sympathiek ^ ' * ^^^^^^^^ 
gezinden cavalier, na de eerste vijf minuten 

van hunne kennismaking. — En sinds den vroegen dood van haar echtge- 
noot, die aan een hersenverweeking overleden was, behoefde zij zich niet 
meer in bedwang te houden, wat hare neiging tot flirten, betrof. 

Hare dochter had, zoolang zij onvolwassen was, haar niet gehinderd, 
integendeel ! Hoeveel allerliefste portretjes had mevrouw de Barmont niet 
met het aardige kind laten maken; den eenen keer hield zij het als eene 
„Sixtijnsche Madonna" op haar schoot, een ander maal stoeide zij „als 
kameraad" met haar in den tuin. Lucile werd zoo lang mogelijk „onvol- 
wassen" gehouden. 

Toen zij zeventien jaar oud was, moest zij nog aan het strand van 
Cherbourg of Trouville met zwart zijden sokjes, bloote beenen en loshangend 
haar loopen; haar mokken en brommen daarover hadden niet de minste 
uitwerking. 

Toen zij op twintigjarigen leeftijd als volwassen beschouwd werd en 
hare intrede in de groote wereld had gedaan, was haar lot er niet veel op 
vooruit gegaan. Men bleef, evenals vroeger, de moeder vieren. Zij was toch 
een uitgemaakte schoonheid sinds zoo lang reeds ! 

De dochter was wel heel lief, maar nog zoo jong, nog nauwelijks „eene 
echte vrouw", als zij eerst maar eens een paar jaar getrouwd was, dan kon 
men pas zien. 




dekt, met schitterende oogen en sneeuwwitte schouders: de altijd mooie barones ! 
Lucile zuchtte beklemd, toen zij na hare moeder in het rijtuig stapte. 

„Nu, hoe heb jij je geamuseerd?" vroeg dienzelfden avond mevrouw de 
Barmont, die druk bezig was met het afleggen van eenige voorname hulp- 
middelen tot verhooging harer schoonheid. 

Zij kreeg in 't geheel geen antwoord. 

Toen zij zich verbaasd naar hare dochter keerde, zag zij, dat Lucile op 
de canapé lag en dat haar slank lichaam door ingehouden snikken schokte. 

„Maar wat scheelt je?" riep zij ontsteld uit. 

Nog steeds geen antwoord. 

Het snikken werd nog wanhopiger; haar witte handen verwrongen zich 
in de kussens. 

Och, de graaf von Cherelle, die vandaag in 't begin, zooals nog nooit 
te voren, zoo hoffelijk en zoo verliefd op Lucile was geweest, had toch niet 
het beslissende woord gesproken. Had weer niets gezegd, nadat hij gedurende 
langen tijd de mooie barones had aangekeken, die zich door den kleinen 
Vicomte de Verenoie, die pas St. Cyr verlaten had, hare handschoenen 
recht liet trekken, daar „deze vervelende lange handschoenen toch voort- 
durend zoo afzakten". 



296 



DE PRINS, 




De gebeurtenissen op Timor. 
Foto van links naar rechts : Timorees te paard ; 
typisch zijn de figuren op de doeken, die de 
ruiters als kleedingstukken gebruiken. —Terug- 
keer van het veld, beladen met maïs ; men lette 
op de typische kleederdrachten en de methode 
van dragen. No. 2 van rechts heeft aan zijn schou- 
der hangen een bamboe-koker, waarin maïs op 



Graaf Cherelle werd steeds koeler tegenover 
Lucile ; hij had beleefd afscheid van haar genomen, 
eigenlijk te beleefd, en nu lag Lucile daar en be- 
weende stil de wanhoop van een eerste onbevredigde liefde. 

Bij het zien van deze smart, van dat jonge lijden, stortte zich 
moederliefde uit in het hart van de „altijd mooie barones", een 
bron, die langen tijd verborgen was onder een ijskorst van ijdelheid 
en behaagzucht. Zij knielde bij het snikkende meisje neder, zij lief- 
koosde met eindelooze zachtheid het blonde haar, en zacht, gelijk een 
ademtocht, kwam van hare lippen: „Zeg eens, is het om Cherelle ?" 

J a -" 

„Maar hij schijnt je toch te aanbidden. Waarom verklaart hij 

zich dan niet, waarom niet?" 

Lucile hief het beschreide gelaat op. Zij sprak geen enkel woord, 
zij zag slechts hare moeder aan. 

Den volgenden dag was mevrouw de Barmont ziek. Zij bleef 
vijf dagen te bed, doch toen zij van haar ziekbed opstond, was 
zij niet meer dezelfde van vroeger. 

Al hare kennissen stonden uitermate verbaasd ! 

„Wat, was het mogelijk, was het denkbaar, dat deze oude, 
ziekelijk uitziende vrouw met haar droefgeestige oogen en vaalbleeke 
tint de alt d mooie barones was?!" 

„Ik heb altijd wel gedacht, dat het met haar zoo zou gaan," zei 
menige mededingster met leedvermaak, „ik heb 't altijd gedacht 
maar zóó bliksemsnel, dat is toch fabelachtig. Niet waar ? Ze z'et 
er uit als een oude vrouw." 

De barones moest 't zelf wel voelen, dat zij oud geworden was. 
Men merkte aan haar geen der opvallende toiletartikelen meer op. 
Zij kleedde zich in donker grijs of in 't eenvoudig zwart ; zij deed geen 
moeite meer, haar leeftijd te verbergen, zij was rijp voor grootmoeder ! 

Dat vond ook de graaf Cherelle, wien 't een pak van zijn hart 
was, toen hij de barones den eersten keer na hare ziekte zag. 

Deze oude dame zou niet meer door liefdesgeschiedenissen hare 
bloedverwanten in verlegenheid brengen. 

Een stralend lachje speelde op het gelaat van de barones, toen de 
graaf Cherelle vóór haar stond, om 
haar om de hand van haar eenige 
dochter te vragen. 

„Van ganscher harte, ja!" zeide zij 
met zwakke stem, „en ik wensch, dat 
de bruiloft spoedig plaats vindt, mijn 
lieve schoonzoon, want ik zou niet 
willen sterven, zonder mijn eenig kind 
verzorgd te zien." 

De barones zag er beklagenswaar- 
dig uit op Lucile's trouwdag. Een 
verband om het hoofd, door twee nich- 
ten ondersteund, waggelde zij meer 
dan zij liep in de kerk. 

Haar toestand was zóó zorgwekkend, 
dat er een bittere droppel in Lucile's 



water, genoeg voor één dag. — Groep Timoreezen, 
met verschillenden haartooi ; de versierselen zijn 
geknipte stukjes blik of zilver ; de oude heer is be- 
zig sirih gereed te maken — Foto onder: Officieren- 
strijders tegen Niki-Niki ; zittend van links naar 
rechts: De lste luitensnt Kuust, kapitein Voskuil, 
lste luitenant Van Krieken ; staande: Dr. Poser, 
offcier van gezondheid, lste luitenant Hoff. 



vollen vreugdebeker viel. Zij maakte zelfs bezwaar, 
haar huwelijksreis te maken. Doch hare moeder 
wilde beslist, dat het jonge paar niets in hunne 



een bron van warme 




De Keizer van Niki-Niki met zijn adjudant 
en een loods. 




plannen wijzigde. Zij voelde zich heel goed, werkelijk! 

Toen de graaf na eenige weken met zijn vrouwtje naar Parijs terugkeerde, stond op het 
perron een vrouwenfiguur, een vrouw met schitterende oogen, 
ingewikkeld kapsel en roode lippen, een onmogelijk slank figuur, 
een onmogelijk grooten ruiker orchideefin in hare hand, een on- 
mogelijk kleine vicomte, dien zij „toevallig ontmoet had", aan 
hare zijde: de schoonmoeder! 

„Ik ben hersteld, op mijn leeftijd geneest men juist altijd, mijn 
lieve schoonzoon," zeide zij vroolijk tot den graaf, die haar geheel 
ontsteld aankeek. 

's Avonds, toen de nog „altijd mooie barones" met hare dochter 
alleen was, sprak zij : „Bekom nu eindelijk eens van je verbazing, 
liefje en leer inzien, dat de moederliefde zich iedere opoffering 
getroost, al is die ook nog zoo groot, al valt die ook nog zoo 
zwaar, al moet men zelfs weken lang voor een oude vrouw spelen ! 
Ja, maar zoo iets doet dan ook alleen maar de moederliefde!!" 

2)q expeditie in Midden- Timor. 

Men zal zich misschien herinneren, dat eenigen tijd geleden de 
resident van Koepang, de hoofdplaats van Timor, aan de Indische 
Regeering meldde, dat de radja van Niki-Niki het bestuurs-etablis- 
sement had aangevallen, waarbij onzerzijds offers vielen ; de toestand 
schijnt thans ten gunste gekeerd en door de zelfbesturende hoofden is 
radja Moeti Banoe Naïk tot hoofd van het vereenigde landschap 
gekozen. — De Timoreezen, ofschoon leelijk van gezicht en vies van 
natuur, zoo wordt ons geschreven, zijn toch prachtkerels, mooi don- 
kerbrons van huidkleur, met stevige schouders, enorm taai van uit- 
houdings-vermogen en evenals hunne paarden zeer goedmoedig ; ze 
leggen met gemak 75 K.M. per dag af en rusten daartusschen 
hoogstens 2 uur. — De welwillende inzender van de foto's meldt 
de volgende zeer merkwaardige bijzonderheden van de expeditie, 
welke hij meemaakte. — De oude radja heeft zich, na zijne 5 vrou- 
wen gekrist te hebben, op hunne lijken 
levend laten verbranden, de jonge radja 
met zijne volgelingen is gesneuveld, het 
huis als een zeef doorschoten en dan 
verbrand, veel wapens en vaten bus- 
kruit werden gevonden. De oude radja 
oefende volledige macht over het volk 
uit ; alle plaatsen moesten hem sol- 
daten leveren en het geweldig ver- 
schanste huis van den radja werd nog 
door 300 schutters verdedigd. 

Na den uitslag kwamen alle hoofden 
der omliggende plaatsen met witte vlag- 
gen, om hunne onderwerping aan de 
compagnie te verklaren. De oude radja 
had den opstand al lang beraamd, maar 




Op het eiland Timor. 



Foto boven: Gezicht op een kampement. — Foto onder, van links naar rechts: Eenige kazerne-amazonen met den korporaal- 
huisvesting van een soldatengezin, de ruimte binnen de klamboe is de heele woning ; Timorees te paard. 



■iekenverpleger : proeve van 



DE PRINS 



297 




de hoofden, die het wisten, durfden niets ver- 
raden, omdat hij vele menschen, zonder vorm 
van proces liet onthoofden. Zelfs was de laatste 
aanleiding tot opmarsch der Nederlandsche troe- 
pen, dat de sultan van Niki-Niki vier soldaten- 
vrouwen had laten overvallen en koppensnellen, 
zonder eenige oorzaak. Hij was vooral ook over- 
moedig geworden, doordat bij een verkenning 
2 man gesneuveld en 2 gewond waren. 

ÜDeutsche Operette Kans Edmund. 

(Stadsschouwburg en Grand Théatre). 

Het uitbundig succes, door dit gezelschap de 
eerste opvoeringsavonden met Leo Fall's jongste 
werk Das Ptippenmddel behaald, is volkomen 
verdiend, en wettigt het vermoeden, dat nog 
een zeer lange reeks opvoeringen zal volgen. Een 



zaken van het voiKomen weisiagen üezer noogst 
interessante vertooning. De voortvarendheid 
en de. energie waarmede de heer Edmund ons 
telkens weer de allernieuwste noviteiten op ope- 
rette-gebied brengt (de première van „Das Pup- 
penmiidel" vond pas 3 weken geleden te Weenen 
plaats !) verdienen algemeene waardeering. Moge 
deze zich nu eens afspiegelen in overdruk bezoek, 
zoowel te Amsterdam als daarbuiten. Wie de 
voorstelling bijwoont, zal zich kostelijk amusee- 
ren, dat is zeker! G. B. 

Het Kon. Circus Oscar Carré heeft zijn 
gebouw aan den Amstel weder belrokken en 
avond aan avond trekken Amsterdammers en 
buitenlui in grooten ge'ale derwaarts, om zich 




Foto's) Tooneeltjes uit Das Puppenmadel {Hans Edmund 's (A.J. W.de Veer. 

Deutsche Operette). Foto boven {van links naar rechts) : Liserl Linden (Yvette) en Hans 
Baars (Tiborius) ; Direktor Hans Edmund (de la Tourelle), Leo Lasco (Romouald Talmi) en 
Liserl Linden; Pop Juichen, Liserl Linden en Hedwig Voltz (Mme Prunier). Foto onder: 
Etekla von Nagy (Rosalilla), Lasco, Linden, Baars, Voltz en Edmund. 



Allernieuwste sledevaart. Aan de voorzijde 
een vliecmachine-schroef, die door een mo- 
tor in beweging gebracht wordt. 



aardige, vroolijke handeling, een pittige dialoog, 
tal van allerliefste, bizonder geestige melo- 
dieën, zangerig en „lekker" van rythme, maar 
alles behalve banaal, een keurige, bij uitstek 
smaakvolle aankleeding, en, last not least, een 
perfecte vertolking van de hoofd- en bijrollen, 
zoowel wat zang als spel betreft, mitsgaders 
een uitmuntend orkest, een bekwaam dirigent, 
Herr Max Volland, die zijn luidjes voor en 
achter het voetlicht met veel tact leidt en een, 





Foto) 



Fraul. B. Schreiber en haar schoolpaard Siglavy 
Alda II (Circus Carré). 



{A.J. W.de Veer. 



De 2,83 Meter lange, 26-jarige Franschereus 
Joseph Dusore. Belangstellenden in dezen 
wondermensch, verwijzen wij naar het Pas- 
sage-Panopticum te Berlijn, waar hij zich nu 
aan het publiek vertoon 1 met zijne vrouw. 

te vermeien in al het schoons, interessants en 
pakkends, dat het uitgebreide en zeer afwis- 
selende programma biedt. Een der mooiste 
nummers is het optreden van Frl. Schreiber, 
de elegante, bevallige en volleerde schoolrijdster, 



dank zij Herm Otto Roland, tot in de puntjes verzorgde regie — ziedaar even zooveel oor- die men hierboven afgebeeld ziet, gezeten op haar edel, zeldzaam goed gedresseerd paard, 



2Q8 



D E PRINS. 




San Remo. — De Promenade. 
Deze zeer fraaie badplaats, (17000 inuO, het grootste Kuroord van de Italiaansche Riviera, is bevallig en schilderachtig gelegen aan de Golf van Genua in een prachtige streek, 
heeft een uitstekend klimaat en een heerlijken plantengroei; zij is omgeven door een aaneengesloten halfcirkelvormigen bergwand. — Honderden vreemdelingen komen naar 
hier om te genieten van het natuurschoon of om herstei te zoeken van hunne geschokte gezondheid. — Wij brengen in herinnering, dat keizer Friedrich (vader van keizer 
Wilhelm II), die door een ongeneeslijke kwaal aangetast was, in 1887 te San Remo eenigen tijd doorbracht. — Ter linkerzijde, op onze keurige foto, ziet men een colonne Bersa- 
glieri ; deze uitstekende scherpschutters-corpsen werden voor het eerst door generaal Lamarmora, naar het voorbeeld der Fransche Jagers te voet, georganiseerd en hebben zich 
herhaaldelijk onderscheiden. — „Bersaglieri" is afkomstig van het Italiaansche woord „bersaglio", dat schijf beteekent. 



Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal. 

Bewerkt door CLOCKENER BROUSSON. 

XXI. 

Verder staan er nog aan de andere zijden van het Waterlooplein 
aardige officierswoningen van verschillende grootte. Men heeft er kleine 
voor de luitenants, grootere voor kapiteins en zéér ruime en fraaie voor 
hoofd- en opper-officieren. 

Onze oudere krijgsmakker vertelde ons, dat de heeren officieren die 
woningen van het Gouvernement in bruikleen kregen, maar zélf voor de 
meubileering hadden te zorgen. Waren er geen huizen genóég, dan kregen 
ze vergoeding voor huishuur uitbetaald en kropen de ongehuwden dan 
meest voor de goedkoopte, in 'n hotel of pension. 

Nadat we nog 'n poosje naar het voetballen gekeken hadden en ook 
het vlugge spel hadden bewonderd, van 'n club zéér fijn gekleede Hollandsen 
sprekende Inlanders, die zooveel als studenten in de medicijnen waren, 
stelde de man van het io de Bataljon ons voor om nu óók eens 'n kijkje 
te gaan nemen in „de P ij p " of de groote cantine. 

Daar 't al bij half zes was en 't dan plotseling donker gaat worden, be- 
sloten we zijn raad op te volgen en nu de soldatensoos met 'n bezoek te 
vereeren. Langs de sociëteit „ C o n c o r d i a " waren we er in énkele minuten. 

Dat was me 'n verrassing voor ons, gewend als we waren aan 't onooge- 
lijke kleine zaaltje te Nijmegen in de Waalkazerne! 

„Die cantines," zoo vertelde de oude fuselier ons, „bennen 
hier in I n d i e nóóit, zooals in Holland, in de kazerne, 
maar steeds buiten en zijn overal keurig mooi inge- 
richt. In groote garnizoenen, als hier op Batavia, z ij n 
't zelfs prachtige gebouwen met 'n leeszaal, groote 
tooneelzaal, biljartkamer, kegelbanen enz. De B a t a 1 - 
jons muziek speelt er 'n paar avonden in de week en 
dan wordt er gedanst en 'n lol gemaakt van wat heb ik 
jóü daar, natuurlijk jongens onder elkaar, want de 
blauwe dames dansen nu eenmaal niet op z'n Euro- 
peesch. Dan kommen 'r op die avonden hier ook de 
pikkers 1 ) van de Marine en ook dikwijls lui van de 
„Nederland" of „de Lloyd" en dan houden we er zoo- 
veel als sjouwermansbal, snap je? Echt lollig! Je kunt 
hier verders van alles en erg goedkoop krijgen, óók 
jenever, maar er zijn nou plannen in de maak om 
aparte cantines 3 ) te bouwen, waar ze dan geen sterke 
drank zullen verkoop en, zie je...." 3 ) 

*) Pikkers = matrozen. 

2 ) Treft men thans in de voornaamste garnizoenen aan. 

3 ) De cantines in Indië heeten tegenwoordig heel deftig „Militaire Sociëteiten". 



Zooals ik reeds zeide, vonden wij „de P ij p " in één woord prachtig ! 
Inlandsche bedienden, netjes in 'n witte uniform met roode uitmonstering, 
nét als op de boot, namen de bestellingen aan, zonder fooien! 

In de comediezaal, zoo groot ongeveer als in P 1 a n c i u s te Amster- 
dam, stond 'n flink tooneel met coulissen en scherm en hier gaven, 
zooals onze nieuwe vriend uitlei, de militaire tooneelclubs nu en dan gratis 
voorstellingen voor 't garnizoen. De leeszaal zag er ook recht gezellig uit 
en op de leestafel lagen 'n hoop couranten en tijdschriften en illustratie's, 
ook veel buitenlandsche ; dan zagen we er nog de bibliotheek, waar ieder 
soldaat gratis mooie romans kan te leen krijgen en de kegelbaan, waar ze 
juist druk bezig waren met „alle negen". Toen we alles gezien en 
bewonderd hadden, besloten we onzen dorst eens te verslaan en bestelden 
we ieder 'n kwast, met ijs, die ons de man 5 spie (cent) kostte. 

Het was in de groote gelagkamer van „de P ij p " gezellig druk als in 
'n góéd bezocht groot Amsterdamsen café. Militairen, meest Europeanen, 
van verschillende wapens zaten om de tafeltjes druk te boomen, lui achter- 
over, in gemakkelijke stoelen. 

We voelden ons hier dadelijk récht senang '), vooral toen er nog méér 
luitjes van ons transport binnenkwamen en bij ons kwamen zitten. We 
konden elkaar toen onze eerste indrukken mededeelen. Nu, de meesten 
hadden, nèt als wij, nog niét veel van Batavia gezien, maar wat ze zagen, 
had diepen indruk gemaakt, en de oudere fuselier gaf den raad om onzen 
éérsten Zondag te besteden aan 'n mooie rijtoer door de stad, éérst met 
de tram naar beneden en dan met 'n dos a dos overal naar toe. Aldus 
werd door de meesten besloten. 

Toen we zoo 'n uurtje gezellig gebabbeld hadden en al 't moois van de 
fraaie cantine hadden afgekeken, besloten Hendriks, Tiemersma en ik, zei 
de gek, nog 'n beetje te gaan wandelen. Buiten gekomen zagen we voor 
■'t eerst 't goddelijk mooie, rijn verheven lichteffect van 'n intens helder 
maanlichtschijnsel op de tropische natuur en de witte villahuizen. 

De volle maan geeft hier wel dubbel zooveel licht als bij helder vrie- 
zend weer op 'n sneeuwlandschap in Europa ! 

We liepen als door 'n betooverde sprookjesstad. Véél menschen kwamen 
we niet tegen. Nü en dan 'n Inlander of Europeaan, 'n dos a dos of 
fraai eigen rijtuig, maar druk, zooals we dat in Amsterdam en Nijmegen 
gewend waren, was 't hier heelemaall niet. Integendeel, 't was stil en 
eenzaam ! Maar juist dóór die stilte en eenzaamheid genoten we nog te 
méér van 't mooi ! Waar we al zoo geloopen hebben, die eerste avond, 
weet ik niet, maar we kwamen o. a. weer in het H ertogspark, waar 
het Paleis van den Legercommandant zoo heerlijk tegen 't groen afstak. Ik 
herhaal nóg eens, dat ik niét in staat ben in woorden weer te geven, wat 
ik gevoelde. Die éérste wandeling in den Indischen maneschijn zal ik 
nóóit vergeten, omdat éérste indrukken, blijvende zijn ! Zelfs Hendriks, 
'n vrij ruwe jongen anders, was er stil van. 'n Groepje klapperboomen bij 
een brugje was om voor te knielen ! 

') Lekker, op ons gemak. 



DE PRINS. 



299 



Toen we op den Hospitaalweg eenige Inlandsche jongelui te- 
genkwamen, die onder begeleiding van guitaren en mandolines 'n droo- 
merig zoet Maleisch liedje zongen, toen greep ik plotseling in vervoering 
m'n vrienden vast en riep ik uit : „O, lui, wat is 't hier héér- 
lijk om te leven, wat is de wereld toch prachtig mooi!" 
Hendriks en Tiemersma keken me wel 'n beetje verbouwereerd aan, maar 
lachten toch 
niet, dus ook 
zij schenen iets 
méé ie voelen 
van 't gróóte 
geluk, dat mij 
op dat moment 
gegrépen had ! 
Als de Inlan- 
ders dichterbij 
kwamen, hoorde 
ik, dat ze on- 
der elkaar Hol- 
landsch spra- 
ken, niet ge- 
broken zooals 

vriend A b- 
d o e 1 1 a h, maar 
nèt zoo goed 
als wij, geboren 
Nederlanders. 
Ze waren zéér 
smaakvol ge- 
kleed en gingen 
'n poort binnen, 
waarboven ik 
School ter 
opleiding 
van Inland- 
sche Artsen 
las. Het waren 
dus medische 
studenten, nèt 
als de voetbal- 
lers van het 
Waterloo- 

plein. Ik had ze dolgraag eens aangesproken, maar ik durfde niet en 
riep alleen bij 't passeeren van de poort, waar er nog 'n paar 'n cigaret 
stonden te rooken : „Bonsoir heeren!" wat héél vriendelijk op dezelfde 
wijze beantwoord werd. — En tóén gingen we langs het Groot-Militair 
Hospitaal langzaam naar huis. 

Om 8 uur hoorden we plotseling een schot '), dadelijk daarop gevolgd door 
het signaal taptoe in de verschillende kampementen en om half 9, 't uur 
van avondappel'), lagen we reeds góéd en wèl te bed na te denken 
over dien eersten aan vèrsche indrukken zoo rijken dag in mooi Insulinde ! 




Kruispunt Hospitaalweg. — Gang Medjangan te Weltevreden. 
De woningen zijn meestal bewoond door officieren van gezondheid, werkzaam in het Groot-Militair Hospitaal of aan de School ter opleiding 

van Inlandsche Artsen. (Zie de Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal). . 



„We moeten eerst alle natuurlijke verklaringen nagaan, voor we met een 
dergelijke theorie beginnen," zei Holmes. „Ik vermoed, Mr. Tregennis, dat 
u een of ander geschil met uw familie heeft gehad, aangezien gij niet bij 
hen inwoont?" 

„Ja, Mr. Holmes, ofschoon die quaestie geheel afgedaan en vergeten is. 
We hadden vroeger een tin-mijn in Redruth, maar we verkochten die aan 

een maatschap- 
pij en gingen 
van onze renten 
leven. Ik wil nu 
natuurlijk niet 
ontkennen dat 
we wat woorden 
kregen over de 
verdeeling van 
het geld. Dit 
heeft eenigen 
tijd tusschen ons 
gestaan, maar 
later werd alles 
vergeven en ver- 
geten en we 
waren de beste 

vrienden sa- 
men." 

„Is er op den 
avond, dien ge 

samen door- 
bracht ook iets 
gebeurd, dat 
eenig licht zou 
kunnen werpen 
op het treurig 
voorval ? Be- 
denk u eens 

goed, Mr. 
Tregennis." 

„Neen mijn- 
heer, in 't ge- 
heel niets." 
„Waren uw 
familieleden 



Terwijl Jan nu slapen gaat, wil ik even m'n 
lezeressen meedeelen, dat de Liederenbundel 't 
Oranjeboekje voor Janmaat en Sol- 
daat, voor School en Volk (zie „Ge- 
denkschriften" in „De Prins" van 29 Oct. 
en 12 Nov. j.1.) in 't begin van Januari zal ver- 
schijnen, in 't formaat der bekende militaire 
tuniekzakken en 96 bladzijden dik. Behalve 68 
verschillende nationale-, militaire- en matrozen- 
liederen, waarvan 50 op bekende wijzen, zal men 
in m'n boekje ook nog véél te lezen vinden over 
de verdediging des lands, vooral van belang voor 
diegenen, welke moedeloos geworden, aan eigen 
kracht twijfelen en denken dat 't tóch maar 
„vechten tegen de bierkaai" zou zijn ! 
Ik ben overtuigd, dat mijn boekje aan duizenden 
in den lande 't nationale zelfvertrouwen kan her- 
geven, een zelfvertrouwen, dat vooral Leger 
en Vloot zoo bróódnoodig hebben. — Ik hóóp 
dan ook, dat niemand uwer verzuimen zal mijn 
Oranj eboekj e aan te schaffen. 



trouwe lezers en , 



') Het avond- en morgenschot is sedert afgeschaft. 
) Tegenwoordig, naar ik vernam, op 10 uur gesteld. 

Een herinnering aan Sherlock Kolmes. 

Het avontuur van den Duivelsklauw, 

door ARTHUR CONAN DOYLE. 

(Slot). 

„Vanmorgen," vervolgde Mortimer Tregennis, 
„waren deur en raam nog precies hetzelfde en ik had 

geen reden te denken, dat er een vreemde in huis was geweest. Maar 
daar zaten mijn broers, volslagen krankzinnig van schrik en Benda dood — 
haar hoofd hangend over de leuning van den stoel. Ik zal het gezicht van 
die kamer mijn leven lang niet weer vergeten." 

„En kunt gij er geenerlei verklaring van geven?" vroeg Holmes. 

„Het is duivels werk, Mr. Holmes! duivels werk!" riep Mortimer Tregennis. 
M Welk menschelijk wezen zou zoo iets kunnen doen?" 




even opgewekt zooals altijd het geval was?" 
„Ja, zeker." 

„Waren het zenuwachtige menschen ? Spraken ze wel eens over een 
hun dreigend gevaar?" 
„Neen." 

„U heeft er dus niets aan toe te voegen, dat mij op het spoor zou 
kunnen brengen?" Mr. Mortimer dacht een oogenblik diep na. 

„Er schiet mij nog iets te binnen," zei hij eindelijk. „Toen we aan tafel 
zaten, zat ik met den rug naar het raam en mijn broer George met wien 
ik speelde er tegenover. Een oogenblik zag ik hem met strakke blikken over 
mijn schouder staren en ik keerde mij om, om ook te kijken. Het gordijn 

was op en het raam gesloten, maar ik kon de 
heesters onderscheiden op het grasveld en even 
meende ik iets te zien bewegen. Ik zou echter 
niet kunnen zeggen of het een man of een dier 
was. Op mijn vraag waar hij naar keek, antwoordde 
hij dat hij hetzelfde gevoel had gehad, meer kan 
ik er niet van zeggen." 

„Hebt gij het niet nader onderzocht?" 
„Neen, we dachten er niet verder over na." 
„Ge verliet hen dus zonder eenig voorgevoel 
van onheil ?" 
„Ja." 

„Ik heb nog niet goed begrepen hoe u het 
nieuws zoo vroeg vanmorgen hoorde." 

„Ik ben gewend vroeg op te staan en voor het 
ontbijt een wandeling te doen. Vanmorgen was 
ik nauwelijks uitgegaan of de dokter reed mij 
achterop. Mrs. Porter had hem een dringende 
boodschap gezonden. Ik sprong naast hem in 
het rijtuig en we reden naar Tredannick Wartha. 
Toen we er aankwamen bevonden we, dat de 
kaarsen en het vuur reeds uren te voren uitgegaan 
moesten zijn en dat ze in het donker hadden 
gezeten tot het aanbreken van den dageraad. 
Volgens den dokter moest Brenda reeds minstens 
zes uren dood zijn geweest. O het was afschu- 
welijk. Er waren geen sporen van geweld. Ik 
kon het niet langer aanzien en de dokter viel 
bijna flauw in een stoel." 

„Opmerkelijk — hoogst opmerkelijk," zei Hol- 
mes opstaande en naar zijn hoed grijpend. „Ik 
geloof dat we het beste doen dadelijk maar naar 

Tredannick Wartha te gaan. " — — 

Onze nasporingen van dien eersten morgen brachten de zaak niet veel 
verder. Hij werd echter gekenmerkt door een gebeurtenis, die een aller- 
akeligsten indruk bij mij achterliet. Terwijl wij langs den smallen, slingerenden 
zandweg liepen, die naar het huis voert, hoorden wij het geratel van een 
rijtuig achter ons. We gingen terzijde om het te laten voorbijgaan. En ik 
zag door het gesloten raampje een vreeselijk verwrongen, grijnzend gezicht, 
dat ons onheilspellend aanstaarde. 



En ik zag door het 
gesloten raampje 
een vreeselijk ver- 
wrongen grijnzend 
gezicht. 



?00 



DE PRINS. 



„Mijn broers!" riep Mortimer Tregennis uit, wit tot aan de lippen, „die ze naar liet 
krankzinnigengesticht brengen." 

Vol afschuw staarden wij het zwarte rijtuig na. Toen gingen we verder, naar het huis, 
waar ze hun treurig lot ondergaan hadden. Het was een ruime, vroolijke villa, met een 
grooten tuin vol voorjaarsbloemen. Het raam van de zitkamer kwam uit op dezen tuin, 
waaruit volgens Mortimer Tregennis het boosaardige schepsel gekomen was, dat hen in 
een oogenblik van het verstand had beroofd. 

Holmes ging langzaam en peinzend langs de bloemperken. En zoozeer was hij in 
gedachten verdiept, dat hij struikelde over een gieter en den inhoud daarvan over het 
tuinpad uitstortte. Daarna belden we aan en de deur werd ons geopend door de oude 
huishoudster, Mrs. Porter. Ze beantwoordde gereedelijk al de vragen, die Holmes haar 
deed. Ze had des nachts niets gehoord. Ze was flauw gevallen van schrik toen ze 's morgens 
het sinistere gezelschap om de tafel had zien zitten. Toen ze weer bijgekomen was, had 
ze het raam geopend om de frissche morgenlucht binnen te laten en was daarna naar 
buiten gehold om een jongen naar den dokter te sturen. Miss Brenda lag boven op haar 
bed. Er waren vier sterke mannen noodig geweest om de broers in een rijtuig te krijgen, 
dat hen naar het gesticht had vervoerd. Zij zelf wilde geen dag langer in huis blijven 
en zou nog dien zelfden middag naar haar ouders gaan in St. Ives. 

We gingen de trap op en keken lang en aandachtig naar het lijk. Miss Brenda 
Tregennis was blijkbaar een mooi meisje geweest, ofschoon ze nu bijna den middelbaren 
leeftijd bereikt had. Haar donker, fijn besneden gezicht leek knap, zelfs nog in den 
dood, maar het had de uitdrukking van ontzetting nog behouden, die haar laatste 
menschelijke aandoening was geweest. Van haar slaapkamer gingen we de trap af naar 
het vertrek, waar het raadselachtige geval gebeurd was. De verkoolde asch van het vuur 
lag in den haard. Op de tafel lagen de kaarten uitgespreid en daarnaast stonden de vier 
afgeloopen en uitgebrandde kaarsen. De stoelen waren tegen den muur gezet, maar 
overigens was alles onveranderd gelaten. Holmes liep met lichte, vlugge schreden door de 
kamer, zette de stoelen weer op hun plaats en ging er, een voor een, op zitten, om 
na te gaan hoeveel er van den tuin zichtbaar was. Toen onderzocht hij het plafond, den 
vloer en den haard. 

„Waarom een vuur ?" vroeg hij. „Hadden ze altijd vuur aan in deze kleine kamer 
op een voorjaarsavond ?" 

Mortimer Tregennis legde uit dat het een koude, vochtige avond was geweest. 
Daarom had men na zijn komst vuur laten aanleggen. „Wat gaat ge nu doen, 
Mr. Holmes?" vroeg hij. 

Mijn vriend legde glimlachend zijn hand op mijn arm. „Met uw verlof, heeren," zei 
hij, „we zullen naar huis terug- 
keeren, want ik geloof niet dat 
we hier nog een nieuwen factor 
zullen opdoen. Mocht mij iets 
te binnen schieten, Mr. Tregen- 
nis, dan zal ik het u en den 
predikant zeker laten weten." 

Lang nadat we in ons huisje 
terugwaren, verbrak Holmes 
zijn diep stilzwijgen. Hij zat 
achterover geleund in zijn stoel, 
zijn bleek, fijn gezicht ter- 
nauwernood zichtbaar door den 
blauwen tabaksdamp, zijn 
zwarte wenkbrauwen samen- 
getrokken, een afwezigen blik 
in de oogen. Eindelijk legde hij 
zijn pijp neer en sprong op. 

„Het gaat niet, Watson!" 
zei hij lachend. „Laat ons 
samen een eindje langs de 
rotsen wandelen. Zeelucht, zon- 
neschijn en geduld — dan zal 
het andere misschien komen. 

„Laat ons nu eens kalm 





Het Spoorwegongeluk te Nieuwe Schans. — Op 300 M. afstand van het station derailleerde de van Winschoten in vrij 
snelle vaart aankomende personentrein, tengevolge waarvan twee wagens vernietigd, de locomotief, die diep in het zand 

reed, zwaar beschadigd en de rails van het naaste spoor 

verbogen werden; de remmer Snoek, die zich in den 

tweeden wagen bevond en er uitgezaagd moest worden, 

kreeg ernstige verwondingen. 




De overbrenging van het lijk van Graaf Leo Tolstoï van het station D 'Astapovo naar den 
trein, die het verder vervoerde naar Zasiéka, waar het in het naburige bosch op den heuvel 
van Yasnaia— Poliana, volgens den wensch van den beroemden schrijver, ter ruste gelegd 
werd. — Zijne vier zoons, Serge, Michel, André en Ilias, dragen de open lijkkist, die 
gevolgd wordt door Gravin Tolstoï, vereerders en belangstellenden. 



De Overslroomingen in 
Frankrijk. — Het hooge 
water heeft weer onder- 
scheidene streken van 
Frankrijk geteisterd, onbe- 
rekenbare schade aange- 
richt en groote belemmering 
in het verkeer veroorzaakt. 
Alleen de Beneden-Loire 
heeft 9000 H.A. en eenige 
plaatsen, o. a. de stad Nan- 
tes, waarvan de „Rue Kevvé- 
gan" hierboven in beeld 
gebracht is, geïnundeerd. 

alles nagaan, Watson," ver- 
volgde hij, zoodra we buiten 
waren. „In de eerste plaats 
hecht gij noch ik aan de 
tusschenkomst van den duivel 
in menschenzaken. Laat ons 
dus beginnen met dat denk- 
beeld geheel buiten te sluiten. 
Goed. Dan blijven er nog over: 
drie personen, die door be- 
middeling van een redelijk of 
redeloos menschelijk wezen door 
een verschrikkelijk lot getroffen 
zijn. Wanneer nu is dit ge- 
beurd ? Blijkbaar onmiddellijk 
nadat Mr. Mortimer Tregennis 
de kamer verlaten had en niet later dan elf uur. Dit is een zeer belangrijk punt. De kaarten 
lagen nog op tafel. Het was reeds over den tijd dat ze gewoonlijk naar bed gingen. En toch 
hadden ze hun stoelen nog niet achteruirgeschoven of waren zelfs van houding veranderd. 
Onze volgende stap is, voor zoover mogelijk, de gangen van Mortimer Tregennis na te 
gaan, nadat hij de kamer verliet. Mijn methode kennend, begreep je natuurlijk dat ik 
door mijn onhandigheid met den gieter, in het natte zandpad een duidelijker indruk wilde 
krijgen van zijn voet, dan mij anders mogelijk zou zijn geweest. Daarna viel het mij gemak- 
kelijk zijn spoor te volgen. Hij schijnt vlug in de richting van de pastorie te zijn gegaan. 
Als Mortimer Tregennis dus van het tooneel verdween, wie kan dan de kaartspelers 
zulk een bovenmenschelijken schrik hebben aangejaagd? En op welke wijze is dit geschied? 
Mrs. Porter kunnen we gerust buiten spel laten. Ze is blijkbaar geheel onschuldig. Hebben 
we eenig bewijs dat er iemand naar het raam sloop ? Het eenige gegeven in deze komt 
van Mortimer Tregennis zelf, die beweert dat zijn broer ieis zag bewegen in den tuin. 
Dat was zeer opmerkelijk, daar het een donkere, regenachtige avond was. Bovendien heb 
ik in geen der bloemperken ergens een voetspoor kunnen vinden. Je ziet dus onze 
moeilijkheden in, nietwaar Watson ?" 
„Ja," antwoordde ik met overtuiging. 

„En toch zijn ze met een weinig meer materiaal niet onoverkomelijk. Intusschen 
zullen we voorloopig over het geval niet verder spreken, tot we over nauwkeuriger 
gegevens kunnen beschikken." 

Toen we dien namiddag in onze woning terugkeerden, vonden we een bezoeker op ons 
wachten. Geen van tweeën behoefden we te vragen wie het was. Het reusachtige lichaam, 
het gerimpelde gezicht, met de woeste oogen en haviksneus, het grijzende haar, dat bijna 
langs de zoldering streek, de lange baard — dit alles was even goed bekend in Londen 
als in Afrika en kon alleen vereenzelvigd worden met de vervaarlijke persoonlijkheid van 
Dr. Leon Sterndale, den grooten leeuwenjager en ontdekkingsreiziger. 

We hadden gehoord van zijn aanwezigheid in deze streek, en zelfs zijn lange figuur een 
paar malen op de heide gezien. Hij had evenwel geen moeite gedaan ons aan te spreken, 
en wij hadden er ons wel voor gewacht met hem te beginnen, want het was algemeen 
bekend, dat hij uit liefde tot afzondering steeds tusschen elke twee reizen een tijdlang 
doorbracht in een bungalow in een eenzaam bosch van Beauchamp Arriance, waar hij 
leefde te midden van "zijn boeken en zijn kaarten, en in zijn eigen behoeften voorzag, 
zonder zich te bemoeien met de zaken van de menschen rondom hem. Het was daarom 
een verrassing voor mij hem Holmes gretig te hooren vragen, of hij ook verder was 
gekomen met de oplossing van het geheimzinnige voorval. 

„Het eenige," zei hij, „waardoor ik aanspraak kan maken op uw vertrouwen is, dat 
ik gedurende mijn veelvu'dig verblijf alhier, de familie Tregennis dikwijls heb ontmoet — 
van moeders kant zijn ve nog familie van elkaar — en hun vreemd lot heeft mij zeer 
geschokt. Ik was juist in Plymouth aangekomen op weg naar Afrika, toen het nieuws mij 



DE PRINS. 



301 



vanmorgen bereikte. Daarop ben ik onmid- 
dellijk teruggegaan om u bij het onder- 
zoek te helpen." 

Holmes haalde de wenkbrauwen op. 

„Hebt ge uw boot er door gemist ?" 

„Ik zal met de volgende gaan." 

„Groote hemel ! dat is nog eens vriend- 
schap !" 

„Ik zeg u dat we nog familie van elkaar 
zijn — " 

„Ja, van uw moeders kant. Was uw 
bagage al aan boord ?" 

„Gedeeltelijk, maar het meeste was in 
het hotel." 

„ Zóó, maar het voorgevallene kan toch nog 
niet in de morgenbladen gestaan hebben." 

„Neen mijnheer, ik heb een telegram ge- 
kregen." 

„Zou ik mogen vragen van wien ?" 

Er vloog een schaduw over het magere 
gezicht van den ontdekkingsreiziger. „U 
bent zeer nieuwsgierig, Mr. Holmes." 

„Dat brengt mijn vak mee." 

Met groote inspanning wist Dr. Sterndale 
zijn bedaardheid te herkrijgen. 

„Ik wil het u wel zeggen," zei hij. 
„Mr. Roundhay, de predikant, zond het 
mij." 

„Dank u," zei Holmes. „Laat mij 11 





De oude molen te Noordhorn in afbraak. — Sedert de 15de eeuw heeft 

hij de stormen des tijds getrotseerd en trouw zijn plicht gedaan ; 

thans wordt hij meedoogenloos door den hamer des sloopers geveld ! 

Had men dit middeleeuwsche bouwwerk niet kunnen 'sparen ! 



H. M. de Koningin met H. K. H. Prinses Juliana in open landauer, van het station naar net 

Kon. Paleis aan het Noordeinde te 's-Graven- 

hage rijdende, geestdriftig toegejuicht door het 

publiek. — De Koninklijke Familie keerde van 

de zomerresidentie, 't Loo, terug. 



De beroemde doctor ging slecht gehumeurd 
heen, binnen vijf minuten gevolgd door Hol- 
mes. Ik zag hem voor dien avond niet weer. 
Toen kwam hij terug met zoo langzamen tred 
en een zoo bleek gelaat, dat ik dadelijk kon 
zien dat hij met het onderzoek niet veel 
gevorderd was. Hij keek een telegram in dat 
op hem wachtte en gooide hef op het vuur. 

„Uit het hotel te Plymouth, Watson," 
zei hij. „De predikant heeft mij het adres 
gegeven en ik heb geseind om mij van de 
waarheid van Dr. Leon Sterndale's verkla- 
ring te vergewissen. Het schijnt dat hij daar 
inderdaad gisteren aTond heeft doorgebracht 
en dat hij een gedeelte van zijn bagage naar 
Afrika heeft laten doorgaan, terwijl hij zelf 
terugkeerde om tegenwoordig te zijn bij dit 
onderzoek. Hoe vindt je dat, Watson ?" 

„Hij schijnt groot belang in de quaestie te 
stellen." 

„Groot belang — ja. Hier hebben wij 
een draad te pakken die ons te voren ont- 
brak en die kan dienen om het net te ont- 
warren, maar toch geloof ik dat we ons 
materiaal nog steeds niet geheel in handen 
hebben. Zoodra dit het geval is, zijn onze 
moeilijkheden opgelost." 

Weinig dacht ik dat de woorden van 
Holmes reeds zoo spoedig verwezenlijkt zou- 
den worden. Den volgenden morgen was ik 
bezig mij te scheren voor het raam, toen ik 
hoefgekletter hoorde en een dogcar in galop 
den weg zag afkomen. Ze bleef voor onze 
deur staan ; onze vriend de predikant sprong 
er uit en holde ons tuinpad op. Holmes 
was reeds gekleed en we snelden naar be- 
neden hem tegemoet. 



Onze bezoeker was zoo opgewonden dat 
hij nauwelijks kon spreken, maar eindelijk 
kwam zijn treurig verhaal er met horten 
en stooten uit. 

„Wij zijn van den duivel bezeten, 
Mr. Holmes! Mijn arme gemeente is van 
den duivel bezeten," riep hij uit. „Satan 
zelf is los ! We zijn geheel aan hem over- 
geleverd ! " Hij sprong in het rond van 
opwinding hetgeen belachelijk was ge- 
weest om aan te zien, als zijn gezicht niet 
zoo grauw wit en zijn oogen niet zoo uit 
de kassen gepuild hadden. Eindelijk stiet 
hij zijn verschrikkelijk nieuws er uit. 

„Mr. Tregennis is vannacht gestorven 
onder precies dezelfde verschijnselen als 
zijn overige familie." 

Holmes sprong op, een en al bezieling 
en leven. „Hebt gij plaats voor ons beiden 
in uw dogcar?" vroeg hij. 

Ja-" 

„Dan, Watson, zullen we ons ontbijt 
uitstellen. Mr. Roundhay, we zijn geheel 
tot uw dienst. Gauw, gauw, voordat er iets 
van de plaats wordt geschoven." 

De kostganger bewoonde twee kamers 
boven elkaar in de pastorie in den linker- 
vleugel van het gebouw. Beneden had hij een 
groote zit-, boven een slaapkamer. Ze keken 




als antwoord 
op uw oor- 
spronkelijke 
vraag zeggen, 
dat ik met mij- 
zelf nog niet 
in het reine 
ben omtrent 
het geval, maar 
dat ik alle hoop 

heb spoedig 
een conclusie 

te kunnen 
trekken. Het 
zou voorbarig 
zijn nog meer 
te zeggen." 

„Mag ik u 
vragen of uw 
verdenkingen 
ook een be- 
paalde richting 
uitgaan ?" 

„Die vraag 
wil ik liever 

niet beant- 
woorden." 

„Dan heb ik 
mijn tijd ver- 
spild en behoef 

mijn bezoek 
niet te rekken." 




^ » ■' J 



Egelfamilie (oude met vier jongen). — Het is den bekenden dieren-fotograaf, den heer Tepe, gelukt, dit vijftal insecten-etende, borstelige zoogdieren, 
in de vrije natuur op te nemen ; de egel is een zeer merkwaardig dier, in zeker opzicht eenig in zijn soort. Welk ander dier kan, kop en pooten 
intrekkende, zich zoodanig oprollen, dat het op een met stekels gewapenden bal gelijkt? De egel, een goed zwemmer, schuw en vreesachtig, scherp 
van gehoor, houdt zich gewoonlijk bij dag schuil onder heggen of steenhoopen, gaat 's nachts op zijn prooi uit, bouwt in een holte van den grond, 
pl.m. '/« W. diep, een nest met behulp van bladeren, stroo enz., die hij tusschen de stekels meevoert. De egel is zeer nuttig, wijl hij veel schadelijke 
insecten, slakken, wormen, veldmuizen en andere lastige dieren doodt ; het vermogen om zich op te rollen, de scherpe stekels naar alle kanten uit- 
stekende, ontleent hij aan de sterke ontwikkeling van zijn rugspieren ; natuurlijk is dit een middel tot zelfverdediging, als hij bedreigd wordt. 



Hélène Dutrieu, die in haar Farman-tweedekker het vrouwen- 
vliegrecord, dat op naam van MUe Marvingt stond, verbeterde, 
door in 1 uur 9 minuten boven het vliegkamp de la Beauce 
60 K.M. 800 M. af te leggen en daarmede de „coupe" verwierf, door 

het Parij - 

sche blad 

„Femina" 

uitgeloofd. 

Hélène 

Dutrieu 

maakte 

vroeger 

reeds naam 

als wielrijd- 

ster, 



uit op een cro- 

quetveld dat 
zich tot aan de 
ramen uitstrek- 
te. Wij waren 
er vóór de aan- 
komst van de 
politie of den 
dokter, zoodat 
alles precies in 
dezelfde orde 
gebleven was. 
Laat mij het 

tooneel be- 
schrijven zoo- 
als we het za- 
gen op dien 
mistigen 

Maartmorgen. 
Het heeft een 

onuitwischba- 
ren indruk op 
mijn geest ach- 
tergelaten. 



302 



DE PRINS, 



De atmosfeer van het vertrek was verschrikkelijk drukkend en benauwd. 
De dienstbode, die er het eerst was binnengekomen, had het raam open- 
gegooid, anders zou het nog veel ondragelijker zijn geweest. Dit werd 
misschien gedeeltelijk veroorzaakt door een brandende walmende lamp op 
tafel. Daarnaast zat de doode achterovergeleund in zijn stoel, de dunne 
baard vooruitgestoken, de bril op zijn voorhoofd geschoven en het magere 
donkere gezicht naar liet raam gekeerd, met dezelfde uitdrukking van 
ontzetting, die de trekken van zijn gestorven zuster gekenmerkt had. Zijn 
ledematen waren krampachtig verwrongen en zijn vingers samengetrokken, 
alsof hij gestorven was in een aanval van doodelijken angst. Hij was vol- 
ledig gekleed, ofschoon men kon zien dat dit in allerijl gebeurd was. Wij 
hadden reeds vernomen dat zijn bed beslapen was en dat het tragische 
einde hem vroeg des morgens overvallen had. 

In een oogwenk was het gewoonlijk zoo flegmatieke gezicht van Holmes 
een en al leven, zijn oogen schitterden, zijn lippen waren vastberaden 
opeengeklemd, zijn ledematen trilden van gretigen ijver. Hij was op het 
grasveld, kwam door het raam binnen, liep de kamer door, ging de trap 
op naar het slaapvertrek, als een jachthond die wild speurt. In de slaap- 
kamer keek hij snel rond en eindigde met het raam open te gooien, wat 
hem aanleiding gaf tot vernieuwde opwinding, want hij leunde er uit met 
luide uitroepen van belangstelling en vreugde. Toen stormde hij de trap af, 
vloog door het open raam, wierp zich voorover met het gezicht op het 
grasveld, sprong op, de kamer weer in, alles met de voortvarendheid van 
een jager die het wild op de hielen volgt. De lamp, een gewone standaard, 
onderzocht hij zorgvuldig en nam de maten er van op. Met zijn lens 
bekeek hij nauwkeurig het mica kapje boven het lampeglas, schrapte er 
wat asch af, en deed die in een enveloppe, welke hij in zijn zakboekje 
wegborg. Eindelijk, juist toen de dokter en de politie verschenen, wenkte 
hij den predikant en wij gingen met ons drieën naar buiten. 

„Ik ben blij dat mijn onderzoek niet geheel en al onvruchtbaar is 
geweest," merkte hij op. „Ik kan hier niet langer blijven om de zaak met 
de politie te bespreken, maar ge zoudt mij zeer verplichten Mr. Roundhay, 
als u de aandacht van den inspecteur uit mijn 
naam op het slaapkamerraam en de lamp in 
de zitkamer wildet vestigen. En nu, Watson, 
geloof ik dat we ons elders nuttiger kunnen 
maken." 

De volgende twee dagen hoorden wij niets 
van de politie. Gedurende dien tijd bracht 
Holmes uren door rookend en droomend in ons 
optrekje, maar het grootste gedeelte van zijn 
tijd met wandelingen over de heide, vanwaar hij 
steeds terugkwam zonder te zeggen waar hij 
geweest was. Een proef die hij nam toonde mij 
den aard van zijn onderzoekingen aan. Hij had 
een lamp gekocht, het duplikaat van die welke 
gebrand had in de kamer van Mortimer Tregen- 
nis, op den morgen van zijn dood. Deze lamp 
had hij gevuld met dezelfde olie als op de 
pastorie gebruikt werd en hij ging zorgvuldig na 
hoe lang het duurde voordat ze opgebrand was. 

„Je zult je nog herinneren Watson," merkie 
hij op zekeren namiddag aan, „dat er één enkel 
punt van gelijkenis is in de verschillende versla- 
gen die ons ter oore zijn gekomen, nl. de uit- 
werking van de atmosfeer in de kamer, op ieder die er het eerst is binnen 
gegaan. Weet je nog dat Mortimer Tregennis ons vertelde dat de dokter, 
zoodra hij in de noodlottige kamer gekomen was in een stoel neerviel ? 
Dat Mrs. Porter, de huishoudster, flauw viel ? Verder kun je onmogelijk 
de vreeselij ke benauwdheid van de kamer hebben vergeten na den dood 
van Mortimer Tregennis zelf, ofschoon de dienstbode het raam had open 
gegooid. Die dienstbode, zoo vemam ik bij ingesteld onderzoek, voelde zich 
daarna zoo ziek, dat ze naar bed is gegaan. Je zult moeten toegeven, 
Watson, dat deze feiten veel te denken geven. In beide gevallen was er bewijs 
van een vergiftige atmosfeer, veroorzaakt door een verbrandingsproces, in het 
eene door een vuur, in het andere door een lamp. Het vuur was noodig, maar 
de lamp werd, zooals een vergelijking met de opgebrande olie je zal aan- 
toonen, aangestoken, lang nadat het klaar daglicht was. In het eerste 
geval — dat van de familie Tregennis — werd er een zekere stof in 
het vuur gedaan. De dampen trokken daardoor natuurlijk in meer of 
mindere mate den schoorsteen in. Vandaar dat de uitwerking van het vergif 
minder groot moet zijn geweest dan in het tweede geval, waar er niet 
zooveel van de dampen konden ontsnappen. Zoo werd dus alleen de 
vrouw, die natuurlijk gevoeliger organen had dan de mannen, gedood, 
terwijl de anderen tijdelijk, of voor goed, krankzinnig werden, blijkbaar 
de eerste uitwerking van die stof. Bij Mortimer Tregennis werkte ze 
onmiddellijk. Op deze redeneering ingaande, keek ik rond in Mortimer 
Tregenrii-s' kamer, of ik ook eenige overblijfselen van deze stof kon vinden. 
De plaats om daarnaar te zoeken was blijkbaar het mica kapje boven het 
lampeglas. En daar bemerkte ik, zoowaar, een paar korreltjes asch, en om 
de randen een bruinachtig poeier dat nog niet geheel verteerd was. De helft 
hiervan deed ik, zooals je gezien hebt, in een enveloppe. Laat ons nu 
onze lamp aansteken, Watson. We zullen echter eerst het raam openen. 
Ga bij dat open raam in een leuningstoel zitten. Ik zal in dezen stoel 
tegenover jou plaats nemen, we kunnen elkaar dan gadeslaan en een eind 
maken aan de proef, zoodra de verschijnselen onrustbarend worden. Is je 
dit alles duidelijk? Welnu, ik neem het poeier uit de enveloppe en leg het 
boven de brandende lamp. Zoo ! Nu Watson Iaat ons gaan zitten en 
afwachten wat er gebeurt." 

Ik was nog nauwelijks gezeten of er zweefde voor mijn oogen een 
benauwde, dikke walm, die mijn brein geheel benevelde, en allerlei ver- 
schrikkelijke, onbeschrijfelijk angstwekkende vizioenen bij mij te voorschijn 
riep. Mijn haren rezen te berge, mijn oogen puilden uit, en mijn tong was 




31j'*sLïj^^^ 



Wij gingen de trap op 
en keken lang en aandachtig naar het lijk 



als leer. Ik trachtte te schreeuwen en werd mij vaag bewust van een 
krassend geluid dat mijn eigen stem was, maar als uit de verte tot mij 
scheen te komen. Op hetzelfde oogenblik zag ik door den nevel Holmes* 
gezicht, wit, strak en verwrongen van ontzetting, dezelfde uitdrukking die 
ik had gezien op het gelaat van de dooden. Dat gezicht gaf mij een oogenblik 
mijn bezinning terug. Ik vloog uit mijn stoel op, sloeg mijn armen om 
Holmes heen en elkaar ondersteunend gingen we wankelend de deur uit 
en wierpen ons naast elkaar op het gras neer, waar de heerlijke zonneschijn 
zich een weg baande door den afschuwelijken nevel, die ons omhuld had. 
Langzamerhand keerde het denkvermogen bij ons terug; we veegden ons 
klam voorhoofd af en keken elkaar verschrikt aan. 

„Watson!" zei Holmes eindelijk, „ik moetje mijn verontschuldigingen 
aanbieden. Het was een proef waaraan ik je niet had mogen blootstellen." 
„Je weet," antwoordde ik, een weinig aangedaan, „dat het steeds mijn 
grootste vreugde is, jou te kunnen helpen." 

„Ik had niet verwacht dat de uitwerking zoo plotseling en zoo verschrik- 
kelijk zou zijn." 

Eensklaps snelde hij ons huis binnen, kwam er met de brandende lamp 
weer uit, en wierp die in een braamstruik. 

„Ik veronderstel Watson dat je nu niet meer den minsten twijfel koestert 
aangaande deze drama's ?" 
„Niet den minsten." 

„Maar de oorzaak blijft nog even duister als te voren. Ga mee naar 
het zomerhuis en laat ons samen eens alles rustig bespreken. Ik geloof 
vast en zeker dat Mortimer Tregennis het poeier in het vuur heeft gegooid 
op het oogenblik dat hij Tredannick Wartha verliet. We moeten bedenken 
dat hij sprak van een familietwist, die door een verzoening gevolgd 
werd. Wanneer ik denk aan zijn vosachtig gezicht en kleine kraaloogjes 
achter den bril, komt hij mij niet voor als iemand, van zeer vergevensgezin- 
den aard." 
„Zou zijn eigen dood dan zelfmoord zijn geweest?" 
„Niet onmogelijk, Watson. De man, die zijn naaste familie, zoo wreed 
behandelde, zou daartoe wel door wroeging 
gedreven kunnen worden. Maar er zijn over- 
wegende gronden tegen deze veronderstelling. 
Gelukkig is er één man in Engeland, die er alles 
van weet. Ik heb een afspraak met hem ge- 
maakt voor dezen namiddag, zoodat we de feiten 
van zijn eigen lippen zullen vernemen. Ha ! daar 
is hij ! Dezen kant uit als 't u blieft, Dr. Leon 
Sterndale." 

„We hebben juist een chemische proef ge- 
nomen, die onze kamer ongeschikt heeft gemaakt 
voor zoo 'n vermaard bezoek als van u." 

Ietwat verbaasd ging de groote Afrikaansche 
ontdekkingsreiziger naar het rustieke prieel waar 
wij zaten. 

„U heeft mij hier ontboden, Mr. Holmes. 
Ik heb uw briefje ongeveer een uur geleden 
ontvangen, maar ik zou niet weten waaraan 
ik uw oproeping te danken heb." 

„Misschien kunnen we u dat ophelderen vóór 
u weer heengaat," zei Holmes. „Intusschen ben 
ik u zeer verplicht voor de welwillendheid, waar- 
mee ge aan mijn verzoek voldaan hebt. Neem 
me niet kwalijk dat we u in de open lucht ontvangen, maar daar we eenige 
zeer intieme zaken te verhandelen hebben, die u persoonlijk betreffen, is 
het raadzaam een plaats te kiezen, waar we niet beluisterd kunnen worden." 
Dr. Sterndale keek mijn metgezel norsch aan. „Ik begrijp niet, mijnheer, 
wat u met mij te bespreken kunt hebben, dat mij persoonlijk betreft." 
„De moord op Mortimer Tregennis," zei Holmes. 

Een oogenblik wenschte ik dat ik gewapend was. Sterndale's woest gezicht 
werd donkerrood, zijn oogen schoten vonken, de aders zwollen op zijn 
voorhoofd en met gebalde vuisten sprong hij op mijn metgezel toe. Maar eens- 
klaps bleef hij staan en met de uiterste zelf beheersching nam hij een koude, 
kalme houding aan, die misschien grooter gevaar te kennen gaf dan zijn 
uitbarsting van drift. 

„Ik heb zoo lang onder wilden en buiten de wet geleefd," zei hij, „dat 
ik gewend ben steeds mijn eigen rechter te zijn. Ik raad u, Mr. Holmes, 
dit niet te vergeten, want ik wil u niet graag kwaad doen." 

„Ik u ook niet, Dr. Sterndale. Het duidelijkst bewijs hiervan is dat ik, 
wetend wat ik weet, om ü, inplaats van om de politie heb gezonden." 

Sterndale ging met een nijgenden zucht zitten, misschien voor het eerst 
in zijn avontuurlijk leven bevreesd. 
„Wat bedoelt ge?" vroeg hij eindelijk. 

„Dat zal ik u zeggen," zei Holmes, „en ik hoop dat ge mij openhartig 
zult antwoorden. Wat ik daarna zal doen hangt af van den aard uwer 
verdediging." 

„Mijn verdediging?" 
„Ja." 

„Waartegen?" 

„Tegen de beschuldiging van moord, gepleegd op Mortimer Tregennis." 
Sterndale veegde zich het voorhoofd af. „U schiet op, moet ik 
zeggen." 

„Als bewijs zal ik u eenige feiten vertellen, waarop mijn gevolgtrekkingen 
gegrond zijn. Van uw terugkeer uit Plymouth zal ik niets zeggen, behalve 
dat ik daaruit voor het eerst afleidde dat ge een der factoren waart, waar- 
mee ik in dit drama rekening moest houden. Ge kwaamt hier om mij te 
vragen wien ik verdacht. Ik weigerde u te antwoorden. Toen gingt ge naar 
de pastorie, wachttet daar eenigen tijd voor het huis en keerdet eindelijk 
naar uw bungalow terug." 
„Hoe weet ge dat?" 
„Ik heb u gevolgd." 




DE PRINS. 



„Ik heb niemand gezien." 

„Dat kunt ge niet anders verwachten, als ik u volg. Ge bracht een ruste- 
loozen nacht door en vormdet zekere plannen, die ge den volgenden morgen 
uitvoerdet. Toen ge bij het aanbreken van den nacht de deur uitgingt, 
vuldet ge uw zak met roodachtig kiezel, dat bij uw hek lag." 
Sterndale schrok hevig en keek Holmes verbaasd aan. 
„Toen liept ge vlug door, naar de pastorie. Ge droegt hetzelfde paar 
geribde tennisschoenen, dat ge op het oogenblik aan uw voeten hebt. 
Bij de pastorie aangekomen, gingt ge den boomgaard door en kwaamt uit 
onder het venster van den kostganger, Mr. Tregennis. Het was reeds dag- 
licht, maar de huishouding was nog niet op. 
Ge haaldet het kiezel uit den zak en wierpt 
het tegen het raam boven u." 

Sterndale sprong op. „Ik geloof dat gij de 
duivel in persoon zijt!" riep hij uit. 

Holmes glimlachte om het compliment. „Ge 
moest er drie handen vol tegen gooien, voordat 
Mr. Tregennis aan het raam verscheen. Ge 
wenktet hem om beneden te komen. Hij kleedde 
zich haastig aan en ging naar de zitkamer. Ge 
hadt een kort onderhoud met hem, gedurende 
hetwelk ge de kamer op en neer liept. Toen 
gingt ge naar buiten, sloot het raam en op het 
grasveld rooktet ge een sigaar en wachttet . . . 
Eindelijk, na den dood van Tregennis, gingt 
ge terug, zooals ge gekomen waart. En nu, 
Dr. Sterndale, hoe kunt ge uw gedrag recht- 
vaardigen en wat was uw drijfveer voor uw 
handelwijze? Als ge mij ontwijkend antwoordt, 
of mij voor den gek houdt, verzeker ik u dat 
ik de zaak voor goed uit handen zal geven." 
Het gelaat van onzen bezoeker was vaalbleek 
geworden,_ toen hij naar zijn beschuldiger luis- 
terde. Hij bleef eenige oogenblikken in gepeins 
verdiept, het gezicht in de handen. Toen haalde 
hij eensklaps een photografie uit zijn borstzak 
en wierp die op de rustieke tafel voor mij 
neer. 

„Daarom heb ik het gedaan," zei hij. 
Het was het portret van een mooie vrouw. 
Holmes boog er zich over heen. 
„Brenda Tregennis," zei hij. 
„Ja, Brenda Tregennis," herhaalde onze be- 
zoeker. 

„Jarenlang heb ik haar liefgehad. Dat is het 
geheim van mijn afzondering in Cornwall, waarover de menschen zich zoo 
verwonderd hebben. Het heeft mij dicht bij het eenige wezen op aarde 
gebracht, dat mij dierbaar was. Ik kon haar niet trouwen, want ik heb 
een vrouw, die mij jaren geleden verliet en van wie ik, volgens de treurige 
Engelsche wet, niet kon scheiden. Jaren lang wachtte Brenda. Jaren lang 
wachtte ik." Een snik schokte zijn forsch lichaam en hij greep zich naar 
de keel onder zijn langen baard. Toen zich beheerschend : „De predikant 
wist het. Hij was in ons vertrouwen. Hij zou u zeggen dat Brenda een 
engel van goedheid was. Daarom telegrafeerde hij mij en ik ging terug. 
Wat kon mij mijn bagage of Afrika schelen, toen ik vernam dar mijn 
lieveling dood was!" 

Hij zweeg, diep bewogen. 
„Ga voort," zei mijn vriend. 

Dr. Sterndale haalde een papieren pakje uit den zak en legde het op 
tafel. Buitenop was geschreven: „Radix pedis diaboli" met een vergiftmerk 

er onder. Hij schoof het 
mij toe. 

„Ik hoor dat ge dokter 
zijt, mijnheer. Heeft u wel 
eens van dit vergift ge- 
hoord?" 

„Duivelsklauw ! Neen, 
nooit." 

„Dat verwondert mij 
niet," zei hij, „want ik ge- 
loof dat het, behalve in 
een laboratorium in Buda, 
in geheel Europa niet be- 
staat. De wortel heeft den 
vorm van half-menschen- 
voet, half-bokkenpoot, van- 
daar de naam, die er door 
een botaniseerend zende- 
ling aan gegeven werd. 
Dit verkreeg ik onder zeer 
eigenaardige omstandighe- 
den in het land Ubanghi." 
Al sprekend maakte hij 
het papiertje open en haalde 
er een hoopje roodachtig 
bruin op snuif gelijkend 
poeder uit. 
„En verder?" vroeg Holmes streng. 

„Ik zal u alles vertellen wat er precies gebeurd is, want u weet al zooveel 
dat het in mijn belang is u alles te zeggen. De verhouding, waarin ik stond 
tot de familie Tregennis heb ik u reeds uitgelegd. Terwille van de zuster 
was ik ook met de broers bevriend. Later ontmoette ik Mortimer. 
Het was een sluw, listig man en hij deed verscheiden dingen die mijn wan- 




En wierpen ons 
naast elkaar 
op het gras. 




Daarnaast zat de doode 
achterover geleund in zijn stoel. 



trouwen opwekten, maar ik had geen reden om bepaald met hem te twisten. 
„Eens, een paar weken geleden, bracht hij mij een bezoek, en ik liet hem 
eenige van mijn Afrikaansche curiositeiten zien, o. a. dit poeder. Ik legde 
hem uit dat het zoodanig op de hersens werkt, dat krankzinnigheid of dood 
het lot is van den ongelukkigen inboorling, die aan deze straf onderworpen 
wordt door den priester van zijn stam. Ook vertelde ik hem dat de Euro- 
peesche wetenschap niet in staat zou zijn dit vergift te ontdekken. Hoe 
hij het zich toeëigende weet ik niet, want ik ben de kamer niet uit geweest, 
maar zonder twijfel heeft hij, toen ik mij over mijn koffer bukte, er een 
weinig van weten te bemachtigen. Ik dacht er niet verder over tot het 
telegram van den predikant mij in Plymouth bereikte. De schurk 
meende dat ik reeds op zee zou zijn, voor het nieuws mij ter oore 
zou komen en dat ik jaren lang in Afrika zou blijven. Toen ik de 
bijzonderheden vernam begreep ik natuurlijk dadelijk dat mijn vergift 
gebruikt was. Ik ging naar u, omdat u mij misschien een andere 
verklaring van het geval kon geven. Maar daarin werd ik teleurge- 
steld. Ik was overtuigd dat Mortimer Tregennis 
de moordenaar was, dat hij terwille van het 
geld het duivelsklauwpoeder had aangewend, 
waardoor zijn twee broers van hun zinnen 
beroofd en zijn zuster Brenda, het eenige men- 
schelijke wezen, dat ik ooit heb liefgehad, 
gedood werd. Dit was zijn misdaad. Wat moest 
zijn straf zijn? 

„Zou ik mij tot de wet wenden? Waar wa- 
ren mijn bewijzen? Mijn ziel riep om wraak. 
Ik heb u reeds gezegd, Mr. Holmes, dat ik 
steeds een vrij leven heb geleid en mijn eigen 
rechter ben geweest. Zoo besloot ik dus hem 
in hetzelfde lot te laten deelen, dat hij anderen 
had doen ondergaan. Zooals u zei ging ik 
's morgens vroeg van huis. Ik voorzag dat ik 
hem nog niet op zou vinden en gooide dus 
met rood kiezelzand, waarover gij spraakt, te- 
gen zijn raam. Hij kwam beneden en liet mij 
binnen. Ik vertelde hem dat ik gekomen was 
als rechter en beul. Bij het zien van mijn revol- 
ver zonk de ellendeling als verlamd op een 
stoel neer. Toen stak ik de lamp aan, legde 
het poeder er boven en bleef buiten wach- 
ten, gereed mijn bedreiging om hem dood te 
schieten, ten uitvoer te brengen als hij mocht 
trachten de kamer te verlaten. Mijn hemel! 
wat een akelige dood was het ! Maar mijn hart 
was als steen, want hij leed niets wat mijn 
onschuldige lieveling niet vóór hem geleden had. Nu heb ik u alles verteld, 
Mr. Holmes. Als gij een vrouw liefhadt, zoudt ge misschien hetzelfde 
gedaan hebben. Hoe het ook zij, ik ben geheel aan u overgeleverd. U 
kunt met mij doen wat u wilt: ik vrees den dood niet." 

Holmes zweeg eenige oogenblikken. „Wat waren uw plannen?" vroeg 
hij eindelijk. 

„Ik was van plan mij in Centraal Afrika te begraven. Mijn werk is daar 
nog maar half afgeloopen." 

„Ga er heen en doe de andere helft," zei Holmes. „Ik althans zal het 
u niet beletten." 

Dr. Sterndale stond op, groette ons ernstig en verliet het zomerhuis. 
Holmes stak zijn pijp aan en gaf mij zijn tabakszak. 

„Sommige dampen, die niet vergiftig zijn, geven een welkome variatie. 
Ge moet het met mij eens zijn, Watson, dat 
er gevallen bestaan, waarmee we ons lie- 
ver niet verder bemoeien. Wij hebben op 
ons eigen houtje een onderzoek ingesteld 
en zullen ook op ons eigen houtje blij- 
ven handelen. Jij zou toch ook den man 
niet willen aanklagen, wel?" 
„Zeker niet," antwoordde ik. 
„Ik heb nooit liefgehad, Watson, maar 
als dit wel het geval was geweest en als 
de vrouw, die ik liefhad zóó aan haar 
einde gekomen was, zou ik misschien 
evenzoo handelen als onze leeuwenjager. 
Wie weet? En nu wil ik je niet beleedi- 
gen door je een verklaring te geven van 
iets dat voor de hand ligt. Zooals je na- 
tuurlijk wel begrepen zult hebben was het 
kiezelzand op de vensterbank het uit- 
gangspunt van mijn onderzoek. In den 
tuin van de pastorie was niets van dien 
aard te vinden, maar toen mijn aandacht 
gevestigd werd op Dr. Sterndale en zijn 
bungalow, vond ik daar hetzelfde zand. 
De lamp, die bij klaar daglicht brandde 
en de overblijfselen van het poeder op 
het mica-kapje, waren opeenvolgende 
schakels in een vrij duidelijken ketting. 
En nu mijn waarde Watson, geloof ik 
dat we de zaak wel uit onze gedachten 
kunnen zetten, om met een zuiver geweten ons rustig leven op de heide 
te hervatten." 




Met gebalde vuisten sprong 
hij op mijn metgezel toe. 



Einde. 






3«4 



DE PRINS. 




Dames-Hockey-Wedstrijd te 
Waalsdorp bij 's-Gravenhage. 
Er werd, hoewel gelukkig niet met 
de verwoedheid van de Engel- 
sche suffragettes, met vuur en 
veel animo gestreden ; onze foto's 
geven een paar zeer spannende 
momenten in beeld. — Foto bo- 
nen, links : Een aanval van de 



H. H. V. op het doel der H. H. C. 
— Foto boven, rechts: De doel- 
verdedigster van H. H. C. weert 
zich energiek. — Foto onder : 
Groep van de beide vereenigin- 
gen, die met elkander in het strijd- 
perk traden en waarbij de over- 
winning aan H. H. V. bleef 
met 4—0. 




M. L. van üamme 




'ir. W. A. baron van der Feltz. 



Dr. Hanken te 's-Gravenhage herdacht de vorige week 
onder vele blijken van belangstelling den dag, dat hij 
voor 25 jaar tot doctor in de geneeskunde promoveerde ; 
belan- 
geloos 
heeft 
hij zijn 
beste 
krach- 
ten ge- 
duren- 
de 17 
jaren 
gewijd 
aan 
de 
Algem. 
Haag- 
sche 
Poli- 
kliniek, 
van 
welk 
bestuur 

hij 
voorzit- 
ter is. 

On- 
langs 
is in 
Neder- 
land te- 
rugge- 
keerd 
de gep. 
onder- 
officier van het O.-I. leger M. L. van Damme, die op 
22-jarigen leeftijd het ridderkruis der Mil, Willemsorde 
verwierf in Atjeh, door het met levensgevaar redden 
van een officier. ■« Op 86-jarigen ouderdom is over- 
leden te Assen Mr. W. A. Baron van der Feltz, 
oud-burgemeester van Assen, oud-lid van de Tweede 
Kamer, oud-lid van de Provinciale Staten, ridder der 




De Eerste-steenlegging van het Beursgebouw der Vereeniging : „Beurs voor den Diamant- 
handel" aan het Weesperplein te Amsterdam, door Burgemeester Jhr. Mr. Dr. A. Roëll (4-) 
(12 December). Het gebouw, eenmaal voltooid zijnde, zal een sieraad van deze wijk 
worden en ongetwijfeld bijdragen tot verhooging van de welvaart in de hoofdstad; de 
gehouden redevoeringen althans wekken groote verwachtingen voor de toekomst. 



De vorige week is te Eist (Betuwe) op 59-jarigen leef- 
tijd overleden de heer G. W. A. W. Baron van der Feltz, 

sedert 23 jaar burgemeester dier gemeente, officier 

der 

orde 

van 

Oranje- 

Nassau 

Korte- 
lings 
over- 
leed te 
Am- 
ster- 
dam de 

heer 
J.H.Le- 
liman, 

oprich- 
ter, oud - 
voorz. 

en 
eerelid 
van de 
Maat- 
schap- 
pij tot 
Bevor- 
dering 

der 
Bouw- 
kunst 

en 
Eere- 
Voorz. 
van 
het Genootschap „Architecture et Amicitiae" ; wegens 
zijne verdiensten, stond hij hoog aangeschreven. """Te 
Haarlem is op 74-jarigen ouderdom overleden de heer 
P. Loosjes, voorheen eigenaar van de firma Erven 
Loosjes & Zoon, directeur van Teyler's stichting, 
penningmeester van de afdeeling van het Nut, be- 
stuurslid van „ Weten en Werken" en lid van on- 



G. W. A. W. Baron van der Eeltz. t 




J. h. L-euman. t 




' . Loosjes. t 



orde van den 
Nederlandschen 
Leeuw. 



Hiernevens 
plaatsen wij een 
foto, betrekking 
hebbende op het 

zilveren sport- 

jubileum vanden 
bekenden zeiler 

Carl Jurrjens, 

vice-voorzitter 
van de kranige 
Roei- en Zeilver- 

eeniging „De 
Amstel" te Am- 
sterdam; zijn por- 
tret prijkt op 

nevenstaande 
foto boven in 't 
midden met de 
45 kunstvoor- 




Het Zilveren Sport-jubileum van den bekenden zeiler Carl Jurrjens. 



derscheidene in- 
stellingen van 
liefdadigheid. 



werpen, die hij 
behaalde; boven- 
dien verwierf hij 
64 medailles. Hij 
hoopt het volgend 
jaar te Gothen- 
burg de ^Conpe 

Internationale 
du cercle de la 

Voile de Paris" 
te winnen. In 
1895 werd zijn 
12 '/a -jarig be- 
stuurschap ge- 
vierd; 20 Decem- 
ber a.s. wordt 
in Bellevue een 
feestdiner te zij- 
ner eere gegeven. 



December 24 



1910 




VEREERD MET DE INTEEKENING VAN H. M. DE KONINGIN EN H. M. DE KONINGIN-MOEDER. 



ABONNEMENTSPRIJS: 

Per jaar van 52 Nummers f 3.00 

Franco per Post , 3.75 

Voor het Buitenland 6.00 



t£ 



DIRECTEUR-UITGEVER : 

N. J. BOON te AMSTERDAM 



LUXE-UITGAVE: 
Per jaar van 52 Nummers . . . 

Franco per Post 

Voor het Buitenland 



. f 5.00 
■ .. 6.— 
• „ 9.- 



I 







FRANZ VON DEFREGGER. — DE AANBIDDING DER HERDERS. 

Deze begaafde schilder, geb. 1835 in Tirol, verwierf eerst grooten naam door zijn levendige Alpentafreelen, later wijdde hij zich ook met veel talent aan 
onderwerpen aan de gewijde Schrift ontleend. - Zijne werken kenmerken zich door dichterlijke opvatting, door eenvoud, waarheid en krachtige expressie. 



*o6 



DE PRINS. 




ftafaël 5anzio 

en zijn gewijde Kunstwerken. 
(1483—1520). 

I en kunstenaar van on- 

sterfelijken naam; zijn 

genie, zijn scheppend 

vermogen hebben hem 

de hoogste sport van 
de artistieke ladder doen berei- 
ken. Geboren te Urbino kwam hij 
onder leiding van beroemde man- 
nen; in 1508 riep Paus Julius II hem 
naar Rome, om behulpzaam te zijn 
bij de versiering van het Vaticaan, 
terwijl hij daar tevens met vrucht 
als bouwmeester werkzaam was. — 
Hij werd begunstigd door vorsten 
en groote mannen ; zijn stukken 
werden duur betaald, zoodat hij zich 
ruim kon bewegen. Rafaël was een 
zeer productief talent; het aantal 
zijner kunstwerken, voor het groot- 
sche deel bijbelsche onderwerpen en 
figuren, wordt op I2CO geschat, welke 
over de geheele aarde verspreid zijn 
en waarvan vele door uitstekende 
gravures algemeene bekendheid ver- 
kregen hebben. Zijne meesterstuk- 
ken zijn grootsch van opzet, onder- 
scheiden zich door een voortreffe- 
lijke kleurenharmonie, getuigen van 
den onuitputtelijken rijkdom zijner 
fantasie en van een hoog godsdien- 
stig gevoel; de figuren, waarvan 
vooral zijne Madonna's beroemdheid 
hebben, zijn zeer expressief, de groe- 
peering bewonderenswaardig, terwijl 
de prachtige drapeering den luister 
van de stukken verhoogt. — Zijne 
meeste leerlingen konden hem slechts 
navolgen, echter niet evenaren. — 
Het Vaticaan versierde hij met 
allegorische voorstellingen van de 
godgeleerdheid, de wijsbegeerte, de 
dichtkunst en de rechtsgeleerd- 
heid ; als inleiding tot de groote muurschil- 
dering, welke de verzoening van het mensche- 
lijk geslacht met God tot onderwerp heeft, ziet 
men aan de zoldering den val van de eerste 
menschen voorgesteld. — Tal van andere tafreelen 
uit het Oude en Nieuwe Testament heeft Rafaël 
in het Vaticaan op voortreffelijke wijze geschilderd. 




gen Kaas cadeau 

door THÉRÈSE HOVEN. 

„Wat een harde schel!" roept mevrouw, uit 
haar dutje opschrikkende. 



Rafaël. — „Sixtijnsche Madonna" 



Museum te Dresden. 



zegt 



„Verleden jaar heb ik hem ont- 
moet bij mevrouw Van Doorn, die 
kent u toch wèl?" — Met een nij- 
digen nadruk op 't woordje. 

„O ! ja. Dat is die groote mevrouw 
met zooveel ringen." 

„Waarom zou ze geen ringen dra- 
gen, als ze er pleizier in heeft ?" 
De juffrouw antwoordt niet. 
Mevrouw vervolgt : „Ja, ik was bij 
mevrouw Van Doorn en daar kwam 
meneer Verschuur en toen bedankte 
mevrouw hem voor zijn cadeau, een 
lekker, malsch haasje. En toen zei ik 
zoo, dat is ook wel de moeite waard. 
En hij knikte zoo maar even ... of 
hij nu misschien heeft gedacht: — 
Ik zal die dame tegen Kerstmis 
ook eens een haas sturen." 

„'t Zou heel aardig van hem zijn," 
merkt de juffrouw op. 

„Dat is 't ook, maar ... ik zit er 
wel wat mee in. In ons klein huishou- 
den .. . en u ziet hoe weinig ik eet." 
„U zoudt er iemand op kunnen 
vragen," oppert de juffrouw, ietwat 
verlegen, want mevrouw houdt er 
niet van geraden te worden. 

Ditmaal neemt ze 't nog al goed 
op en zegt ze : „Ja, natuurlijk, dat 
heb ik ook al gedacht, maar wie?" 
De juffrouw doet haar best de ver- 
schillende dames en de enkele heeren, 
die zij bij mevrouw ontmoet heeft, 
als diner-candidaten op te noemen, 
maar zonder succes. 

Mevrouw Boekema, die nog al eens 
vaak komt, eet thuis veel tè lekker 
om door een haas getrakteerd te 
worden. Juffrouw Raders lijdt aan 
indigestie; het zou dus een valsch 
compliment zijn haar te vragen. 

Nicht en neef Mees, die heusch 

vol attenties voor hun tante zijn, 

laten hun kinderen nooit alleen en 

voor zoo'n heelen troep past tante. 

De dames Oelenhorst zouden 't dol 

vinden; de stumpers zijn ergens en 

pension, waar ze 't maar heel povertjes hebben, 

maar mevrouw is bang met ze te beginnen. Ze 

weet uit ondervinding, dat als je zulke menschen 

eens vraagt, ze telkens naar een invitatie uitzien. 

Mevrouw Fischer, 't aardige weeuwtje, dat zoo 

vroolijk babbelen kan ? Och ! die zou mogelijk 

niet eens willen. Een middag-visite is zoo iets 

anders dan een heelen avond en ze is toch ook 

wel wat druk. 

„Die andere weduwe, zoo'n heel jong vrouwtje 
nog?" stelt de juffrouw voor. 

„O! nee, die zeurt te veel. De ziekte en het 
sterfbed van haar man heb ik al zoo dikwijls 
meegemaakt." 




Rafaël Sanzio. — (Zelfportret). 



„'t Is toch nog te vroeg voor de post, 
de juffrouw, op de klok ziende. 

„Hebt u de kaarten gekregen?" vraagt me- 
vrouw, „dan gaan we terstond aan den slag." 

„'t Bézique-spel ligt al klaar, mevrouw. Wilt 
u, nog vóór de thee, een spelletje doen ?" 

„Och! ja, de avond is anders zoo lang en een 
partijtje is nog eens gezellig, dat vind-u toch ook ?" 
„O! zeker, mevrouw," antwoordt de juffrouw, 
die geen bézique kan uitstaan, gedwee. 

Daar wordt de deur der zitkamer meer open- 
gestooten dan opengedaan en vertoont de dienst- 
maagd zich met een rood gezicht en . . . en een 
haas in de hand. 

„Gunst, mevrouw, kijk u 
eens, dat brengen ze hier, 
wat een eng beest en hij 
hèt gebloeid ook." 

Mevrouw kijkt verwon- 
derd op. „Een haas, hier? 
Weet-je wel zeker, dat 't 
goed is?" 

„Secuur mevrouw, de man 
zeit — as-je-blief, van me- 
neer Verschuur — en hij 
vraagt ook of er nog wat 
te belasten is?" 

„Geef hem een dubb . . . 
nee, geef hem een kwartje, 
en vooral bedankt. De juf- 
frouw zal meneer nog wel een 
briefje schrijven, maar dat 
hoef je er niet bij te zeggen." 
Sientje verdwijnt met den 
haas, mevrouw in één ver- 
wondering achterlatende. 

„Dat is nu toch al zoo 
beleefd mogelijk van dien 
meneer Verschuur, ik heb 
den man net eens ontmoet." 
„O! kent u meneer niet?" 
vraagt de juffrouw, die er 
pas is. 

„Dat zeg ik U immers, Rafaël. - „Madonna della Sedia". - Museum te Florence 

herneemt mevrouw knorrig. Dit beroemde doek vertoont de reinste uitdrukking van moederliefde. 




DE PRINS. 



„Een van uw neven? Meneer Frans of meneer Emile?" 

„Voor geen geld! Die jongens vervelen me met hun grappen en och! 
die eten liever aan hun tafel met vrienden." 

Sientje is intusschen weer binnen gekomen en vraagt, wat er met 't 
beest gedaan moet worden. 

Mevrouw weet 't niet. 't Is haar eigenlijk in jaren, zoolang ze zich 
herinneren kan, niet voorgekomen, dat ze een haas in zijn vel cadeau 
heeft gekregen; ze is er erg mee bezet. 

De juffrouw weet raad; bij haar thuis gebeurde 't herhaaldelijk; ze is 
uit de wild-streek afkomstig. Ze heeft menigmaal een haas afgestroopt en 
gebraden ook, Sientje moet 'm maar op zolder hangen . . . 

Sientje kijkt verbouwereerd! Haar kamertje is vlak naast den zolder, — 
als zoo'n griezelig beest er hangt weet ze vooruit geen oog dicht te zullen 
doen. Ze kondigt meteen haar voornemen aan er geen hap van te eten. 
Ze is er nu al akelig van. 

De juffrouw stelt haar gerust en mevrouw beweert, dat 't eigenlijk meer 
last dan pleizier geeft, zoo'n cadeau. 

„En we kunnen 'm niet op met z'n beïen! U hebt 't gehoord, Sientje 
wil er niets van hebben." 

Den heelen avond tobt mevrouw er over. Wel driemaal heeft ze de 
juffrouw een uitnoodiging aan een harer kennissen of familie-leden doen 
beginnen, maar telkens vindt ze het toch maar beter van niet. 

Eindelijk verklaart ze plechtig er dien avond niet meer over te willen 
spreken, maar de zaak den volgenden dag te beslissen. 

Aan 't ontbijt begint mevrouw er weer over. 

„'t Is toch zoo jammer, een haas met je tweeën." 

„Ik had al eens gedacht mevrouw, als u 'm eens weggaf?" oppert de juffrouw. 



toch liever niet vraagt, waarop de juffrouw lachend zegt : „Weet u, wat u 
doen moest, mevrouw, het aan het toeval overlaten en den eerste, die u 
een visite maakt, vragen." 

Wonder boven wonder stemt mevrouw met dit voorstel in. Ze vindt 
het wel aardig en verheugt er zich heusch op. 

Terwijl de juffrouw van haar uurtje vrijheid geniet, tracht ze zich zelve 
in te praten, dat mevrouw toch ook haar goeds heeft; dat er ten minste 
rede genoeg is voor haar booze buien en speldeprikken ! Oud worden is 
toch zielig en dat zonder kinderen om zich heen! 

Zij zelve heeft moeite zich te wennen aan 't in belrekking zijn. Ze 
heeft het vroeger ook niet gedacht ! Na den dood harer ouders had ze 
niet genoeg, ook voor 't soberste leventje alleen op kamers, dus maar in 
betrekking. Na eerst haar treurige herinneringen te hebben verwerkt, doet 
ze haar best om flink te zijn en de zonnestralen, die toch haar pad 
beschijnen, op te zoeken. 

In 't naar huis gaan, koopt ze een bosje ruikende viooltjes voor mevrouw ; 
een zeldzaamheid in December en daarom des te welkomer. Mevrouw is 
er dan ook heel dankbaar voor en zegt: „Och! kind, je moet maar geduld 
hebben met de oude vrouw. Ik was weer den heelen middag alleen. Ze 
komen nog niet hard op de lucht van 't haasje af." 

„Morgen is weer een dag — en morgen moet hij er pas aan gelooven," 
zegt de juffrouw opgeruimd. 

„Ja, maar, ik houd niet van die onverwachte invallerij. Ik weet 't liefst 
een dag vooruit." 

Op 't zelfde oogenblik wordt er gescheld en wordt er een bezoeker bin- 
nengelaten. Mevrouw en de juffrouw kijken elkander, schuldig, aan ; als twee 
spinnen, die een vlieg in haar net zien komen — zegt de juffrouw lachend. 




Ganzen-leger op de Berlijnsche markt. 
Hadden deze afstammelingen van de Romeinsche Kapitoolredders een voorgevoel van de naderende terechtstelling op Kerstmis, zij zouden gewis niet zoo fier, 

volgzaam en gedisciplineerd in het gelid marcheeren. 



Mevrouw kijkt erg trotsch en antwoordt heel hoog: „Nee, juffrouw, dat 
doe ik nooit. Als ik iets geef, koop ik 't ook, maar als ik iets krijg, geef 
ik 't nooit weg." 

„Maar als u er nu tegen opziet om 'm alleen op te eten en u weet 
niemand om er bij te vragen?" 

„Ik weet op 't oogenblik niemand, natuurlijk, dat mijn geheugen veel te 
wenschen overlaat," zegt mevrouw, die zich nu en dan, met struisvogel- 
politiek, achter haar 78 jaar verschuilt. 

„Maar, mevrouw, iedereen mag er nog zoo wezen als u," begint de 
juffrouw beleefd, doch ze wordt in de rede gevallen door een knorrig: 
„Dat hoeft niet; ik houd niet van complimentjes; ik weet te goed, hoe 
veel, of liever hoe weinig die waard zijn. Als ik niet de gebreken van 
den ouderdom voelde, zou ik u niet hebben. Als u denkt, dat ik, voor 
mijn pleizier, een vreemde in huis heb?" 

De juffrouw zwijgt ... en denkt er 't hare van ! 

Later op den dag heeft mevrouw spijt van haar boozen uitval ; 't is dom 
van haar altijd zoo knorrig tegen de juffrouw te zijn. Ze is heusch een 
aardig mensch, heel attent en voorkomend, ze leest heerlijk voor, 
speelt goed bézique, is niet veel-eischend, zanikt niet over haar eigen aan- 
gelegenheden, bluft niet over haar familie, Zooals die juffrouwen meestal 
doen — in 't kort, ze is heusch de beste, die ze ooit gehad heeft. Aan 
de koffie zegt mevrouw dan ook heel vriendelijk: „'t Weer is nog al 
redelijk van daag. Zoudt u niet een uurtje in de lucht willen?" 

„Heel graag, mevrouw. Hebt u boodschappen voor me?" 

„Ja? Ik had gedacht, als u soms even bij mevrouw Van Doorn wou 
aangaan om haar op 't haasje te inviteeren." 

Als mevrouw grappig is, gebruikt ze altijd verkleinwoordjes. 

Vóór de juffrouw weggaat, komt ze mevrouw nog even goeden dag zeggen, 
en verneemt ze, dat mevrouw al weer veranderd is en mevrouw Van Doorn 



Een fiir.ke oud-militair is de vlieg! Een neef van mevrouw, die sedert kort 
als gepensionneerd majoor van 't Indische leger in Holland is teruggekomen. 

Hij blijkt een gezellig prater, vindt 't heerlijk, weer eens over de familie 
te spreken en klaagt, dat er zoo weinig meer van de oude vrienden en 
verwanten over zijn. 

„'t Is toch een heel ding, vóór je meer gewend bent ... en och ! 't eten 
in de Witte is toch 't ware niet." 

„De vlieg vliegt er van zelf in," merkt de juffrouw bij zichzelf op. 

Tante kan niet anders dan hem eens ten eten vragen en 't klinkt dan 
ook heel natuurlijk, als ze zegt: „Chris, ik heb een haas cadeau gekregen, 
kom-je 'm morgen, den eersten Kerstdag, mee helpen eten?" 

„Graag, tante. Zoo'n Hollandsch hei-haasje is nog wat anders dan de 
enkele magere hazen, die we in den Oost nog wel eens verschalken." 

Na zijn vertrek is mevrouw heelemaal opgemonterd en zegt: „Kom, 
juffrouw, wij zullen de bloemetjes eens buiten zetten en voor een lekker 
dineetje zorgen. Toon nu eens, wat u kunt." 

„Heel graag, mevrouw. Thuis maakte ik zoo dikwijls 't een en ander klaar." 

Er wordt overleg gepleegd en 't blijkt een heele afleiding in het stil-saaie 
dames-huishoudentje, waar 't dieet, met 't oog op mevrouw's' leeftijd en 
daardoor verminderden eetlust, heel eenvoudig is. 

De juffrouw heeft pleizier alles keurig en in de puntjes te verzorgen en 
mevrouw laat haar begaan. 

't Mooie goed wordt voor den dag gehaald; de viooltjes worden door 
versche en een paar witte chrysanten aangevuld en neef, die zich maar 
matig op de invitatie verheugd had en, uit vroegere ondervinding, en te 
oordeelen naar wat hij zoo van tante Cato gehoord heeft, geen al te grooten 
dunk van haar gastvrijheid had, is aangenaam verrast. 

Tante zelf heeft haar zijden samaar aangetrokken, in lang heeft zij niet 
zoo'n schik gehad. 



Só8 



DE PRINS. 



„Nu moet n ook iets fleurigs aandoen, juffrouw, en 
uw haar wat minder stijf in elkander draaien." 

't Menu is uitstekend, eerst een kalm wit soepje om 
de maag te verwarmen, dan een verrukkelijk ragoüije van 
zwezerik en kalfstong, een licht kostje, omdat haas nog 
al zwaar is. Daarna de haas ! waar neef alle eer aan doet 
en keurig trancheert. De appelmoes is heerlijk, en het 
dessert is, juist wat er noodig is na zoo'n degelijk maal, 
behoorlijk met een lekker wijntje besproeid. 






i 't i ■ Mgrif iiii-Jaliti tm^J, 
■ . .' ■■■.■' 



Circus Carré. De heer Hugo Renz met zijn uitmuntend gedresseerde Olifanten en Pony's, 
een hoogst-interessant nummer, dat grooten en onverdeelden bijval vindt bij oud en jong] 

hij is bereid haar lot te verzachten door het aan het zijne voor altijd te verbinden. 

Als oud militair is hij een man van de daad, en weldra is hij vast besloten zijn vrij- 
gezellenleven tegen den echtelijken staat te verwisselen. 

Op een ochtend — niet zoo heel lang na het bewuste diner, vinden de dames naast 
haar ontbijtbordje, elk een briefje. 

Dat voor mevrouw luidt : 

Waarde Cato ! 

'Sedert jij je cadeaux, voor anderen bestemd, toeeigent en er zelfs voor bedankt, alsof 
't voor jou was, is 't beter, dat wij onze vriendschap afbreken. 

Jacqüeline van Doorn. 

P.S. Toen die haas van meneer Verschuur, in vergissing, bij jou werd bezorgd, had 
je toch wel kunnen nagaan, dat die voor mij was. Je wist dat ik er elk jaar tegen 



Circus Carré. Mlle Talotta, die reeds de vorige week te paard 
zulke schitterende staaltjes van rijkunst gaf en daarbij het grappige 
met het kunstige vereenigde, treedt thans op als kunstrijdster op het 
ongezadelde paard en behaalt in deze nieuwe hoedanigheid eveneens 
schitterend succes. 



Mevrouw is eerlijk en vertelt dat Sientje's kooktalent niet ver reikt, 
maar dat de juffrouw er zich voorgespannen heeft. 

De avond gaat gezellig om. Neef stelt een partijtje hombre voor 
en is zeer aangenaam verrast, dat de juffrouw zoo goed speelt. 

Mevrouw merkt op, dat ze meer van hombre dan van bézique schijnt 
te houden. Ze is tenminste veel geanimeerder en veel aardiger dan 
wanneer zij samen spelen. 

Maar 't is niet enkel hombre, 't oude Spaansche spel, dat meer gloed 
in Marie van Asperen's oogen, meer kleur op haar wangen toovert. 
Voor 't eerst in vele maanden, eigenlijk sedert ze bij mevrouw is, 
brengt ze een prettigen avond door en is ze ook iemand ; 't feit 
alleen dat de gast haar juffrouw van Asperen en niet de juffrouw 
noemt, is al een genot op zich zelf, 

De digestie-visite van neef wordt spoedig gemaakt en duurt heel 
lang en . . . „Neef Chris schijnt zich hier op zijn gemak te voelen," 
zegt zijn tante, als hij, na 't eene verpachte bezoek, nog vaak terug komt. 

Dat hij voor de juffrouw zou kunnen komen, vermoedt ze heelemaal niet. 

En toch is het zoo. 

Hij vindt haar nu net zoo'n geschikte vrouw voor iemand als 
hij. Ze ziet er nog heel lief uit ; een beauté is toch voor anderen en 
niet voor je zelf; ze speelt goed hombre, ze kan heerlijk koken; 
in jaren had hij niet zoo'n lekker gebraad gegeten als die present-haas 
van tante. Enfin neef, die wel materialist, maar ook heel goedig 
is, vindt dat juffrouw van Asperen toch eigenlijk een prettiger leven 
verdient dan ze nu heeft, als gezelschapsdame bij tante Cato — en 





In November 1909 werd bij de Rotterdamsche firma Schröder & Baksteen diefstal gepleegd. De dader, zekere De Vos, liep 
hiervoor 5 jaar gevangenisstraf op. Dezer dagen nu vond de 13-jarige Martinus lohannes Stork, in een sloot nabij de 2de Rozenstraat 
te Rotterdam, eenige gouden voorwerpen, afkomstig van dien diefstal. Als een eerlijke, brave knaap deed hij hiervan aangifte en het 
gevolg is geweest, dat ook de rest van het gestolene, vertegenwoordigende een waarde van ongeveer f 13000, uit de, voor het 
onderzoek afgedamde, sloot werd te voorschijn gehaald. Op onze foto ziet men hoe naar de kostbaarheden wordt gebaggerd en 
tevens vindt men er, in den linker bovenhoek, het portret van den jeugdigen „Rotterdamschen schatvinder". 



Het ongeluk dat de vorige week, op Dreyen bij 
Oosterbeek, plaats vond, nl. het instorten van 
een put, tengevolge waarvan de puttenmaker 
L. Hesseling onder een zandlaag van pl.m. 15 M. 
werd bedolven, is gelukkig, boven alle verwach- 
ting, goed afgeloopen. Dank zij de onvermoeide 
pogingen van de redders, met name van A. Goos- 
sen, ]. en H. Hesseling, Huibers en Gabriël, is 
men er, na vele uren van groote krachtsinspan- 
ning en met inachtneming van de meest mogelijke 
omzichtigheid, in geslaagd, den bedolvene uit 
zijn benarden toestand te bevrijden. Onze foto 
werd genomen, op het oogenblik, dat men het 
slachtoffer op den beganen grond bracht. — 
Links beneden: het portret van den geredde, 
L. Hesseling, rechts boven en beneden: dat van 
J. en B. Hesseling, de gebroeders, die zulk een 
voornaam aandeel in het reddingswerk hadden. 



Kerstmis een kreeg. Ten minste had je er mij wel 
op kunnen vragen." 

Mevrouw kijkt verwezen; „die ellendige haas!" 
roept ze, driftig, uit. 

„Nu, mevrouw, dat ben ik niet met u eens." 

En de juffrouw vertelt, dat haar brief een huwe- 
lijksaanzoek is van 'den majoor en verder, dat ze 
heel veel sympathie voor hem voelt en . . . er ten- 
minste over denken zal. 

De zaak kwam in orde en toen neef Chris de ge- 
schiedenis van den haas hoorde, lachte hij smakelijk 
en zei hij : „'t beest heeft nu weleen zijsprong ge- 
maakt, doch is, ten slotte, toch goed terecht gekomen. " 

Alleen de belofte, dat het jonge paar heel dik- 
wijls bij tante Cato zal komen, verzoent deze -met 
het verlies harer gezelschapsjuffrouw. 



T) E PRINS. 



309 




Het geheim van het Mengsel. 

Een Kerstvertelling van N. VON ESCHSTRUÏH. 

1 erwijl daarbuiten voor de ramen de menschen zich voortbe- 
wogen, als ware de geheele stad in oproer, was er een stem- 
ming van slaperige verveling binnen de hel verlichte muren 
van een ruim lokaal in een koffiehuis. 

Slechts twee van de weinige gasten schenen niet in deze 
stemming te verkeeren. Zij zaten in een hoek van de zaal aan een kleine 
tafel. De een van 
hen, aan wiens voor- 
komen men kon zien, 
dat hij een vermogend 
man was, droeg reeds 
het teeken van den 
ouderdom op zijn 
hoofd. De uitdrukking 
van zijn gladgeschoren 
gelaat was ernstig en 
zijn staalgrijze oogen 
vestigden zich met 
gespannen, uitvor- 
schende blikken op 
't heftig opgewonden, 
als van koorts bran- 
dend gelaat van den 
persoon die tegenover 
hem zat. Dit was een 
man van ongeveer 
vijf en dertig jaar, met 
een flinke en krach- 
tige gestalte. De 
eerlijkheid en de 
vastberadenheid van 
den echten werkman 
spraken in zeldzame 
mengeling uit zijn 
gelaat, dat door 
bruine, stekelige haren 
omringd was. 

Zoo zaten die beide 
mannen tegenover 
elkaar, zonder een 
woord te uiten. Ein- 
delijk verbrak de oud- 
ste het zwijgen : 

„Nu Schaller? Kunt 
ge dan in 't geheel 
geen antwoord vin- 
den ?" 

„Neen, neen en 
neen ! Ik doe het 
niet — ook al biedt 
u mij een millioen 
aan — ik doe het 
niet ! Dit was mijn 
eerste woord en dat 
is ook mijn laatste !" 
„Wees toch ver- 
standig, Schaller en — 
spreek een weinig 
zachter. Het gaat toch 
immers niet om uw 
eerlijkheid — in tegen- 
deel, die bevalt mij — 
maar practisch zijn is 
ook een schoone zaak. 
En overigens, ik wil 
toch niet van u ver- 
langen, dat gij mij 
het geheim zoo maar 
verkoopen zult. Het 
is mij niet daarom 
te doen, wat ge se- 
dert acht dagen weet, 
maar om u zelf, mijn 
beste Schaller. Je bent 
een knappe kerel, en 
een zeer flink werk- 
man. Zulke menschen kan ik gebruiken in mijn fabriek, gij zijt mij goud 
waard. Wees verstandig, kom bij mij, ik bied u de plaats van opzichter 
over mijn fabriek aan. Ik geef u het dubbele van dat, wat gij bij Seydel- 
mann & Comp. ontvangt, en maak met u een contract voor tien jaar, 
met jaarlijks stijgend salaris . . . ." 

Het gezicht van den jongen man werd nu eens rood, dan weer bleek. 
Hij moest wel ieder van deze langzaam en doordringend gesproken 
woorden vernomen hebben, maar toch waren zijn blikken onbeweeglijk 
gevestigd op de drie ivoren ballen, die op het naastb ij zijnde biljart, mid- 
den op het groene laken, gelegen waren. Het kwam hem voor als waren 
die beide witte biljartballen de zachte lieve gezichten van zijn twee kleine 
meisjes, en de roode biljartbal scheen hem toe als het ronde, dikwangige 




Groote Koning van 't Heelal, 
Tronen neigen tot den val. 
Maar Uw eeuwig Koninkrijk, 
Blijft bestendig, U gelijk. 
Noch beangstigd, noch vermetel, 
Eeren wij, gebukt in 't stof, 
Gansch aanbidding, louter lof, 
Uwen onbegrensden zetel 1 



LIED DER HULDE. 

Leef, o Koning, en regeer ! 
Alles buig' zich voor U neer, 
Aller blijdschap, aller roem, 
Zij, dat men U Koning noem, 
Nimmer moet de lust ontbranden 
Om Uw hooge heerschappij, 
Door geweld of muiterij 
Onbezonnen aan te randen. 



gezicht van zijn jongen, dien hij zoo hartelijk liefhad. En deze drie ge- 
zichten keken hem met groote, angstige oogen aan, en deze oogen schenen 
te spreken : „Vadertje, om 's hemelswil, vadertje, laat u toch niet overha- 
len door den slechten man. Wat hebt u er aan, al hebt u ook een hoop 
geld in de kast liggen, en kunt uw kinderen en moeder nooit meer recht 
in de oogen zien. Laat u niets wijsmaken, vadertje." 

Vlug sprong de jonge man van zijn stoel op, strekte het van toorn 
roode gelaat met bliksemende oogen ver over de tafel en stamelde met 
schorre stem : 

„En het verdere, meent u, komt dan wel van zelf! Wanneer u mij 
maar eerst gedurende tien jaar in uw dienst hebt, dan kunt u mij zoolang 

bepraten en bewer- 
ken, dat mij ten slotte 
niets anders over- 
blijft, dan om een 
schurk te worden en 
u het fabrieksgeheim 
van mijn tegenwoordi- 
gen heer te verraden." 
Toornig greep hij 
zijn hoed, zette hem 
op, stapte met lange 
passen heen en ging- 
de deur uit naar bui- 
ten. De oogen op de 
besneeuwde straat 
gevestigd, ijlde hij 
naar huis. Beelden 
der herinnering trok- 
ken aan zijn geest 
voorbij. Hij dacht 
teiug aan den tijd, 
dien bij als leerling 
in een chemisch la- 
boratorium had door- 
gebracht, en aan de 
eerste jaren als jonge 
man, die hij ver van 
zijn vaderland in een 
groote glasfabriek had 
doorleefd. Vervolgens 
was hij weer in 't va- 
derland gekomen en 
had hij een vaste be- 
trekking gekregen in 
Seydelmann's fabriek, 
waar een soort ge- 
ëmailleerd aardewerk 
vervaardigd werd. De 
Voorzienigheid had^ 
hem een lieve vrouw 
en gezonde, vroolijke 
kinderen geschonken 
— wat wilde hij dan 
nog meer ? Wel is 
waar ging het te huis 
een beetje krap toe — ■ 
maar hij kon dan 
toch rond komen en 
hij had slechts nog 
een kleine week te 

wachten op den 
Nieuwjaarsdag, waar- 
op mijnheer S. voor 
den gelukwensch van 
iederen ambtenaar en 
werkman, gewoon was 
zijn dank te betuigen 
met een maand sa- 
laris. En dezen heer, 
die hem pas acht 
dagen geleden, het 
grootste bewijs van 
zijn vertrouwen gege- 
ven had, dien had hij 
moeten verraden en 
verkoopen ? Bij deze 
gedachte stak Schaller 
de gebalde vuisten zoo 
toornig in de lucht, 
dat een oud moeder- 
tje, dat hem juist tegen kwam, verschrikt van het trottoir naar het mid- 
den van de straat vluchtte. — Spoedig bereikte hij zijn huis, ver buiten, 
in een stille nauwe straat van de voorstad. Met snelle sprongen ijlde hij 
de vier stijle treden op. Zijn mooie, blonde vrouw ontving hem. 

„Goeden dag, Robert," zeide zij, en keek hem van ter zijde aan, want 
zij zag terstond aan zijn gezicht, dat er in een of ander opzicht iets niet 
in orde was. Zij vatte zijn arm en trok hem mee naar de kamer. „Kom, 
je kunt me dadelijk helpen om de kaarsen aan te steken. De kinderen 
kunnen bijna niet langer wachten. Zij schreeuwen als wilden, en de arme 
grootmoeder hebben ze reeds alle plooien uit haar rok getrokken." 

Zij traden de kamer binnen, die, al was ze door een hanglamp verlicht 
en armoedig gemeubeld, toch een vriendelijken indruk maakte. De tafel 



Ach, dat aarde en hemel kniel'! 
Dat Uw vijand nederviel 1 
Zijn vergrijp voor U beleed, 
En Uw schepter hulde deed ! 
Alles moet U eeren, vreezen ! 
Liefde brengt vertrouwen voort ! 
Maar, wat ooit de rust verstoort, 
't Rijk zal eeuwig 't Uwe wezen ! 

HlERONYMUS VAN ALPHEN (1746—1803). 



3io 



DE PRINS 




Foto) Stationsweg te Sneek in Winterkleed. (De Jong. 

Een beeld, fantastisch schoon, dat de natuur als bij tooverslag schiep en door den ijlen nevel iets mystieks had, maar dat, jammer genoeg, zoo spoedig weer geheel verdween ! 



was reeds voor het avondeten gedekt, en op zij, op een lage kast, stond 
de kleine, niet al te zwaar behangen kerstboom, waaronder de schaarsche 
kerstgeschenken voor grootmoeder en kinderen uitgespreid waren. Zij 
praatten een poosje over deze zaken met elkaar en begonnen toen de 
kaarsen aan te steken, terwijl uit het aangrenzende vertrek het luidruchtige 
lawaai der drie „wilden" gehoord werd. 

„Robert, het komt mij voor, dat gij heden iets onaangenaams onder- 
vonden hebt ?" vroeg na een poosje de jonge vrouw. 

„De hemel bewaar me!" bromde hij en schudde het hoofd. 

Zij vroeg niet verder, want zij kende hem — en daar kwam het dan 
ook na eenige minuten van zelf uit hem, dat voorval in het koffiehuis. 

„Dezen namiddag, juist toen ik uit de fabriek weg wilde gaan, heeft 
mij iemand een brief overhandigd, dat ik bij hem moest komen in het 
koffiehuis, daar hij mij een gewichtige mededeeling had te doen." 

„En ben je gegaan?" 

Natuurlijk was hij er heen gegaan en had daar dien voornamen heer 
aangetroffen, die zich aan hem had voorgesteld als bezitter eener groote 
porseleinfabriek. Daar was het nu echter spoedig gebleken, dat Schaller 
geen gewichtige mededeeling ontvangen, maar geven, verkoopen moest. 
De fabriek, waarin hij werkte, leverde behalve andere dingen een zeker 
soort van geëmailleerd aardewerk, dat zeer gewild was, wegens zijn onbe- 
rispelijke schoonheid en zijn onovertroffen schakeering der kleuren. Vele 
fabrieken hadden pogingen in 't werk gesteld, om het druk gevraagde 
artikel na te maken, maar al waren de stoffen daartoe ook bekend, 
toch kon geen der nabootsers 't juiste mengsel krijgen. Dit was het wei- 
bewaarde geheim van Seydelmann's fabriek gebleven, want behalve de 
bezitter der fabriek kende nog slechts één dit geheim, nl. een oud werkman, 
die in een apart vertrek het mengsel samenstelde. Deze werkman was nu 
voor acht dagen tengevolge eener vroegere ziekte bedlegerig geworden, en 
Robert Schaller was in zijn plaats gekomen. 

„En toen mijnheer mij den vorigen Zaterdag alles gezegd had, wat ik 
voor mijn nieuw werk moest weten, heeft hij geen belofte, geen woord en 
geen eed van mij verlangd. „Gij zijt een flink, degelijk mensch, ik heb 
vertrouwen in u, en ik weet, dat gij mij niet teleur zult stellen in mijn 
goede gedachte over u!" Dat was alles, wat hij gezegd heeft. Nauwelijks 
acht dagen is het geleden, sedert ik van de smelterij in het laboratorium 
gekomen ben — en nu heeft vandaag reeds die kerel mij aangeklampt en 
heeft gemeend, dat hij slechts zijn portefeuille behoefde te openen, om 
mij het geheim te laten vertellen." 

Hij zweeg, terwijl hij diep adem haalde. 

Zijn jonge vrouw antwoordde niet. Zij stond op een stoel en zette de 
bontgekleurde kaarsjes op de bovenste takken van den boom vast. Haar 
handen beefden daarbij — en na een poosje gezwegen te hebben, kwam 
haar plotseling over de lippen : 

„Robert ! Wanneer gij op zulk een aanbod ja had kunnen zeggen — 



de hemel mag mij helpen, maar, ik geloof, dan was het uitgeweest met 
mijn liefde." 

Hij knikte slechts, als had zij iets gezegd, dat vanzelf sprak. 

Nu sprong zij van den stoel en de kaarsen werden aangestoken. Robert 
opende de gesloten deur, en de „drie wilden" stormden, hun grootmoeder 
vooruit, naar binnen en lachende, juichende vreugde vervulde de kamer, 
waar voor weinige minuten nog zulke ernstige woorden gesproken waren. 

Toen de eerste vreugde der kinderen een weinig bedaard was, kwam de 
beurt aan den vader om een cadeautje te krijgen. Met lachende tevreden- 
heid bekeek hij, één voor één, de twaalf sokken, zoo dik als planken, die 
grootmoeder voor hem gebreid had — één voor één, de zes rood gestikte, 
zorgvuldig gezoomde zakdoeken, die hem door zijn vrouw gegeven waren. 
Dan kwam echter eerst de hoofdzaak — de beurt aan „de in vrijheid ge- 
dresseerde wilden". Ze kwamen één voor één met een cadeautje aan en 
droegen daarbij een aardig liedje voor. 

„Kinderen! kinderen! komt bij mij!" riep vader, wiens lachen reeds lang 
met tranen vermengd was. Met beide armen omvatte hij de drie kin- 
deren, en terwijl hij ze zoo stevig aan zijn borst drukte, dat ze het er 
benauwd door kregen, keek hij, over hun blonde hoofdjes heen naar zijn 
vrouw en stamelde : „Die, — die zal komen — en zou mij zulk een 
vreugde benemen — zulk een vreugde ! " 

Daar werd hard aan de buitendeur geklopt. Vrouw Schaller keek haar 
man verschrikt aan — waarom zij schrok, dat wist zij zelf niet — toen 
ging zij naar de deur. Twee dienstlui brachten een grooten koffer en sleep- 
ten dien in de kamer ; van wien hij was, wisten ze niet ; een voorname 
heer had hen gestuurd en liet zeggen, dat hij zelf ook kwam. 

Met bevende handen sloeg Schaller het deksel van den koffer op en 
wat daaruit te voorschijn kwam, ontlokte aan de kindermondjes een ver- 
baasd jubelen. O ! speelgoed, gebakjes, kleeren, daar kwam bijna geen 
eind aan — en geheel op den bodem werd een klein, mooi ingelegd kistje 
gevonden, dat tot aan den rand met blanke guldens gevuld bleek te zijn. 
Bleek als een lijk keek vrouw Schaller haar man aan ; deze echter strekte 
reeds, met een gelaat, waarop hevige toorn lag, de beide handen uit, 
pakte het kistje op en wierp het in den koffer terug, zoodat de muntstuk- 
ken rammelend in de hoogte sprongen. 

„Weg — weg met het geld, zeg ik — en afblijven van het speelgoed, 
kinderen, afblijven !" schreeuwde hij met bevende stem. „Die ellendeling — 
daar hij het langs den gewonen weg niet kon klaar spelen — meent 
hij dat hij mij op zoo'n manier kan inpalmen ! Meenemen zullen ze het 
weer — op staanden voet — ." Hij ijlde naar de deur terug om de beide 
dienstlui terug te roepen. Maar buiten stond hij als versteend en bracht 
geen woord over de lippen. Aan de geopende deur stond zijn chef, mijn- 
heer Seydelmann. 

„Goeden avond, mijn beste Schaller!" 

„U — mijnheer Seydelmann — u komt — bij mij ?" 



DE PRINS. 



3't 



„Zooals ge ziet. En — weet ge ook, wat ik kom doen ?" zeide de oude 
heer lachend. „Ik kwam vragen, hoe je heden middag de koffie ge- 
smaakt heeft." 

De jonge man meende dat zijn krachten hem gingen begeven en met 
bevende hand tastte hij naar den naastbijzijnden muur. Het werd hem groen 
en geel voor de oogen, hij zag niets meer, hij voelde slechts dat zijn chef 
de hand op zijn schouder legde, en hoorde hem met zachte stem op 
ernstigen toon zeggen : 

„Ge hebt recht, mijn beste Schaller, om deze geschiedenis van heden 
middag een beleediging te noemen — en ik kom dan ook, om u vergif- 
fenis te vragen. Ik had vertrouwen in u — als mensch. Maar ik ben ook 
een man van zaken, en als zoodanig moest ik mij van de zekerheid mijner 
meening overtuigen. De heer, die u heden in het koffiehuis geroepen heeft, 
was mijn zwager. En daar hij volgens mijn opdracht handelde, moet gij 
ook het aanbod, dat hij u deed, als van mij gedaan, beschouwen. Van 
Nieuwjaarsdag af verdubbel ik uw loon en bied u een tienjarig contract 
aan met stijgend salaris. Wanneer gij overmorgen weder in de fabriek komt, 
kan en wil ik u ook het geheim van het juiste mengsel toevertrouwen. En 
nu, kom — nu wil ik uw vrouw en uw kinderen leeren kennen 1" 

Hierop kwam de man weer tot zichzelf en met een door tranen onder- 
drukten kreet, stormde hij de kamer in, nog voor zijn chef die betreden had. 

Een behaaglijke, naar hars riekende geur kwam hem tegemoet. Een tak 
van den kerstboom, waarop nog altijd de kaarsen brandden, had vuur gevat. 

Zijn laatste f(i\. 

Een Kerstvertelling naar het Duitsch door R. v. P. 

De zieke rilt en trekt zijn cape dichter om zich heen. 

„U moet naar huis, mijnheer," zegt de verpleegster, die naast hem staat 
op het strand. 

Hij knikt, maar wend zijn oogen niet af van de groote zon, die langzaam 
en statig wegzinkt. 

De zieke heft zich moeilijk op uit zijn strandstoel. Hij weet dat hij dezen 
nacht veel zal hoesten, maar hij weet niet of hij morgen de zon kan 
weerzien. Want dit weer is het gevaarlijkste van heel den dag, het weer 
van zonsondergang in de zuidelijke landen. En terwijl de hemel en de 
Middellandsche Zee zich al grauw beginnen te tinten, neemt Douglas Lindsay 
den arm van zijn verpleegster en keert langzaam naar zijn villa terug. Dan 
vraagt hij : „Is een dezer dagen hier niet plotseling een jong meisje 
gestorven?" 

„Ja mijnheer, men zegt dat de vader en de aanstaande ontroostbaar zijn." 

„Gelukkig kind! Om zoo te sterven, bemind en beweend." 

De verpleegster zwijgt. Het klinkt zoo droevig. Niemand zal hem beweenen, 
de arme Rijke ! 



Als dokter Dielin, een autoriteit van Cannes, eenigen tijd later uit de 
kamer van Lord Douglas komt, wenkt hij de verpleegster. 

„We moeten op het ergste voorbereid zijn ; de zieke heeft hoogstens nog 
een paar dagen te leven." 

„Zal hij nog veel lijden?" 

„Lichamelijk niet, maar geestelijk wel," zei de arts, een fijn menschen- 
kenner. „Hij lijdt aan een zware sentimenteele spleen, die wel meer voorkomt 
bij zulke gevallen. Een groote vrees zoo eenzaam heen te moeten gaan. 
Doet u wat u kunt, zuster Mary, om hem de laatste uren wat te verlichten." 

„Wat kan ik doen?" 

„O, u bent een vrouw en aan het ziekbed worden alle vrouwen moeder 
om droefheid te doen verdwijnen." 

Nadenkend keerde zij in de ziekenkamer terug. Zij buigt zich over het 
bed, waarin de veroordeelde met dichte oogen ligt. 

Zij laat de zware gordijnen neer, draait het licht half laag, maakt de 
medicijnen klaar en gaat, met een boek in de hand, in een leunstoel zitten 
voor het nachtelijk waken. 

De uren volgden elkaar op. 

Midden in den nacht werd de zieke plotseling wakker en kreeg een 
hoeslaanval. 

De verpleegster liep haastig op het bed toe en steunde hem. Toen nam 
ze zijn krampende vingers tusschen haar zachte frissche handen. De oogen 
van den zieke openden zich in groote dankbaarheid en groote tranen 
rolden langs zijn wangen. 

Zij had hem nog nooit zien schreien. „Zuster Mary, is het niet vreeselijk 
zoo te sterven, zoo alleen?" 

En gedachtig aan de woorden van den dokter zeide zij: „Ben ik dan 
niet hier?" 

„O ja," zeide hij levendig, „u bent goed, u verpleegt mij vol liefde ; maar 
ik weet dat u voor iederen zieke zoo zou zijn ; dat u hetzelfde medelijden 
zou hebben met een stervenden bedelaar, is het niet zoo?" 

Hij had gelijk. Zij had eerlijk „ja" moeten antwoorden, maar in zijn 
oogen zag zij een glans van hoop. — En zacht zeide ze: „Neen," heel 
zacht bijna als een bekentenis. 

Een glans kwam over zijn uitgeput gezicht; hij greep de hand van het 
meisje en drukte die aan zijn lippen en fluisterend zei hij: „O, ik dank je." 



De volgende avond was kerstavond. En Douglas had zijn knecht bevolen 
voor een mooien kerstboom te zorgen; hij wilde het vol licht en geluk 
maken om hen beiden. 

En 's morgens al voelde hij zich zoo veel beter, dat hij geheel gekleed 
zijn dokter tegemoet ging en hem toeriep: „O, ik ben veel beter vandaag." 

De dokter toonde geen verwondering. Het was hem niet onbekend hoe 
wangen zich soms rood kleuren net als bladeren voor ze verwelken. 

Hij stond hem toe een uurtje in de zon te gaan rijden. 




Foto) Wilhelminapark te Sneek in Winterdos. (De Jong. 

Een toovertuin gelijk ! Die fijne sprieten, dat teere netwerk van dunne takjes en weefselen, die afhangende takken, als franjes in bundeltjes vereenigd en dat alles in teeder-wit 
gewaad gehuld, bood een feeërieken aanblik, waarvan men te kort kon genieten. — Immers zoodra de warme gloed van de Dagvorstin over het pracht-omhulsel heenstreek, 

kwam het geraamte van boomen, heesters en struiken weder ontdaan van zijn uiterlijken praal te voorschijn. 



312 



DE PRINS. 



De jonge verpleegster bloosde toen ze den blik zag waarmee Douglas 
Lindsay haar aankeek toen zij binnenkwam. Het leek haar of ze een 
groote verantwoordelijkheid droeg. En daar zij geen woorden vond, lachte 
zij hem toe en bleef standvastig in haar goedheid. 

In langzamen stap reden zij den Boulevard de la Croisette langs. Het was 
een prachtige dag, de lucht zoo blauw, de mimosa in vollen bloei, de zee 
zoo stil en glad. 

Een oude vrouw hield hen een mand met viooltjes voor: „Koop ze, 
ze brengen geluk aan!" 

Hij gooide de mand leeg op haar schoot. En onder de bloemen greep 
hij haar hand. 

Zij schrok van zijn aanraking. 

„Als je een beetje van me houdt, zal ik genezen," zeide hij smeekend. 

„U zult genezen," herhaalde ze, zonder de oogen op te slaan. 

„En zul je me dan nooit meer verlaten, m'n liefste?" 

Ze rilde. Een weerzin welde in haar op. Maar neen, hij was de dood 
zoo nabij — — 

En zij trok haar hand onder de bloemen niet terug. 



's Avonds, terwijl de kerstboom glansde in al zijn pracht, zat Mary bij 
Lord Lindsay's bed. Met zachte klanklooze stem sprak hij over de toe- 
komst, over een huis aan zee, waarin ze samen zouden wonen als hij ge- 
nezen zou zijn en zij zijn vrouw. 

Zijn borst bewoog heftig op en neer, maar hij had geen pijn, en voelde 

niet hoe 

door het 

raam de 
Dood lang- 
zaam nader 
kwam. 

Toen boog 
ze zich over 
het bed van 
den sterven- 
de en kuste 

hem. Hij 

sloot de 
oogen, zijn 
ziel vol ge- 
luk — zóó 
was zijn ster- 
ven in den 
kerstnacht. 




Bij ope- 
ning van het 

testament 

van den 
overledene, 

gedateerd 
op den dag 

van zijn 

overlijden, 

verklaarde 
de notaris 
dat de over- 
ledene zijn 
eerste testa- 
ment, waarin 
hij over zijn 

vermogen 
ten gunste van de armen beschikte, nietig had verklaard. En hij las het vol- 
gende voor: „Ik benoem tot algemeene erfgenaam, de vrouw die mij liefheeft, 
Mary Sullivan, mijn bruid." Verwonderd keek men liet jonge meisje aan. 
Deze werd zeer bleek; aan dit gevolg van haar daad uit medelijden had zij 
nooit gedacht. Zij nam het testament, las het nog eens door, scheurde het toen 
kalm in twee stukken en zeide : „Het eerste testament van Lord Lindsay is 
alleen geldig. In het laatste staat: „de vrouw die mij liefheeft." Hij is ge- 
lukkig gestorven — ik ben tevreden — maar liefgehad heb ik hem niet." 

Merkwaardige Kasteelen en Monumenten. 

HET KASTEEL ANHOLT. 

Ofschoon dit statige en aanzienlijke lustverblijf buiten de eigenlijke palen 
van ons grondgebied ligt, vinden wij in het feit, dat het voorheen tot 
Gelderland behoorde en zoo dicht bij de grenslijn is gelegen, aanleiding 
om het in de serie der historische monumenten op te nemen. Anholt was 
vele jaren eigendom van het edele geslacht Bronckhorst — Batenburg en 
wel sedert het einde der I4 de eeuw, toen Gijsbert van Bronckhorst met 
Margaretha, dochter van den toenmaligen slotheer huwde. In den gewel- 
digen strijd tusschen Egmond en Oostenrijk om de heerschappij van Gel- 
derland, koos Jacob, heer van Batenburg en Anholt, de zijde van Oosten- 
rijk met het gevolg, dat hertog Karel hem uit zijne bezittingen verdreef, 
hem gevangen deed nemen en hem tegen een aanzienlijk losgeld de vrij- 
heid hergaf. — Hij kreeg later Batenburg terug, maar Anholt werd aan 
zijn neef Herman van Bronckhorst afgestaan en ging in 1537 aan Dirk 
van Bronckhorst over ; daarna kwam de heerlijkheid in handen van diens 



Het Kasteel Anholt. 



zoon Jacob. — Anholt werd in 1 580 door de Gelderschen verbrand ; de 
goederen bleven langen tijd in beslag en de onzekerheid omtrent de sou- 
vereiniteit over het gebied gaf tot vele processen aanleiding. Sedert Jacob's 
kleindochter met den Rijngraaf en vorst Von Salm-Salm was gehuwd, wiens 
geslacht na den verkoop van Baer en Lathem, geen betrekking meer op 
Gelderland had, werd Anholt meer beslist Duitsch. 

Men verstaat er evenwel de Nederlandsche taal zeer goed en door zijne 
ligging is het stadje zelf met de Nederlanders in voortdurende aanraking, 
terwijl zijne geschiedenis tot in de eerste helft van de I7 de eeuw met de 
onze nauw verbonden is. 

De omstreken van het kasteel zijn bekoorlijk en het park prijkt met 
prachtig geboomte ; tegenover de buitenpoort ligt de watermolen, op de 
brug verrijst het beeld van St. Johan van Nepomusk en van dit punt af 
geniet men van een verrukkelijken aanblik op het uitgestrekte slot met zijn 
sterken ronden toren, zijn grooten voorburcht, zijn breede grachten, zijn 
trotsche linden op het voorplein. Een ophaalbrug geeft toegang tot den 
ouden hoogen poorttoren met het volgende opschrift : 

Karel Hertog van Gelder stolt 
Nam Jacob van Batenborch Anholt. 

Mijne ondervinding als een arm Bloedverwant. 

Het was een ruwe avond en er lag echte Londensche sneeuw op de 
straten. Het was nog maar een paar uren geleden, dat ik van mijn 15-jarig 

verblijf in 
Zuid-Ame- 
rika terugge- 
keerd was, 
en zat in 
mijn kamer 
in Morley's 
hotel, Cha- 
ring Cross, 
in sombere 
stemming uit 
te kijken, of 
deed op en 
neerloopen- 
de mijn best 
mij voor te 
stellen, dat 
ik wezenlijk 
thuis was. 

Ik pookte 
het vuur op 
en liet mijn 

gedachten 
den vrijen 
loop. Het 
kwam mij 
weer voor 
den geest, 
hoe mijn 
jeugdig be- 
staan weleer 
verbitterd 
werd door 
afhankelijk 
te zijn van 
een rijken 
oom, die 
laatdunkend 
neerzag op 
mijn bestaan, omdat hij niet verwachtte, dat ik zijn naam ooit eer zou 
aandoen; hoe hij onverholen zijn blijdschap te kennen gaf, toen ik besloot 
mijn fortuin te gaan zoeken in den vreemde; het koude vaarwel van mijn 
eenigen neef en het droef vaarwel aan Engeland. 

Ik belde en de kellner verscheen. Ik deed hem eenige vragen. Ja, hij 
kende Mr. George Rutland en wist, dat hij jaren geleden gewoon was hier 
te logeeren als hij in Londen was, althans de oude heer, maar de zoon, 
die zijn naam geërfd had, was daarvoor te groot geworden; zijn tegen- 
woordig adres was, bijna zeker, Rutland Hall, Kent. 

Daardoor de noodige inlichtingen verkregen hebbende, schreef ik den 
volgenden brief: 

„Waarde George. Ik vermoed, dat ge zeer verwonderd zult zijn dezen 
van mij te ontvangen. Ik ben nooit een hoogvlieger geweest en bezit niet 
het voorrecht mij zelf aan te dienen, als gefortuneerd te zijn teruggekeerd ; 
maar het ongeluk vervolgt ook hen, die door goeden wil en harden arbeid 
een ander lot verdiend hadden. Ik ben nog een man in de kracht van 
mijn leven en ik ben bereid tot iederen eerlijken arbeid. Intusschen ben 
ik zeer verlangend u en de uwen te zien. Na lange afwezigheid verlang 
ik naar een hartelijken handdruk mijner verwanten. Ik zal niet op uw 
antwoord wachten, maar vertrek overmorgen naar Kent, waar ik ongeveer 
tegen den tijd van het diner hoop aan te komen. Ge zult wel voor lief 
nemen, dat ik mij voor enkele weken als uw gast beschouw, zoodat ik 
tijd heb, om uit te kijken. 

Ik blijf, waarde George, als van ouds, uw neef en vriend, 

Guy Rutland." 



DE PRINS. 



3i3 




Ik zou nu eens voor goed 
weten wat ik aan hen had. 

Twee dagen later deed ik 
mijn intrede op Rutland 
Hall. Geen neef George trad 
naar voren, om mij te ver- 
welkomen. Ik werd binnen- 
gelaten door een deftigen 
knecht. Hij bracht mij in een 
groote vestibule, maar geen 
haastige stap deed zich hoo- 
ien van den heer des huizes, 
vol ongeduld om mij welkom 
te heeten. 't Kon zijn, dat hij 
steeds zijn gasten opwachtte, 
met den rug naar den haard 
gekeerd, en de étikette niet 
toeliet zich te verwijderen ; te 
meer voor mij een aanspo- 
ring, om mijzelf presentabel 
te maken voor het diner, 
waarom ik gaarne den knecht 
volgde, die aanbood mij naar 
de kamer te geleiden, die 
voor mij bestemd was. Het 
vereischte heel wat tijd, om 
die te bereiken. „Lieve help!" 
ik dacht, dat de kamer voor 
mij bestemd een weinig meer 
weelderig zou zijn geweest. 

Ik was met mijn toilet ge- 
reed en volgde opnieuw mijn 
geleider tot aan de deur van 
de receptiekamer. 

De ontvangkamer was op 
het einde van de gang en mijn 
binnenkomen was zóó stil ge- 
weest, dat ik meende, mijne 
familie zou zich ter nauwer- 
nood bewust zijn van mijne 
aanwezigheid. De deur werd 
geopend en weer gesloten en 

ik bevond mij in de kamer, waar ik niets zag dan duisternis — maar toch, 
ja, daar werd een vuurtje zichtbaar, dat eenig licht verspreidde en in het 
schijnsel daarvan bespeurde ik een figuurtje, in een gemakkelijken stoel ge- 
doken. Het was een meisje van ongeveer vijftien of zestien jaar, naar mijne 





- *** "' ..-'- *0 



'jÊr' 



Photogv. Gesellschaft) Aert van der Neer. — Winterlandschap. {Berlin. 

Wat 'n aanstekelijke gezelligheid heerscht er op de ijsvlakte! Wie de wintersport mint, blijft geen nuchter toeschouwer; deelnemen aan het ver- 
maak, zwieren en zwaaien ! Schaatsenrijden is een gezonde longen-gymnastiek, mits niet in overdreven mate beoefend ; geen dolle snelheidstoch- 
ten, geen langdurige stilstand in de snerpende koude, maar regelmatige beweging en rustige inademing van de frissche lucht ! En dan af en toe 

een bezoek aan de Koek en Zoopies die ouderwetsche ververschingen op het ijs. — Die koek, taai als leer, heeft evenmin iets gemeen met 

honing als de chocolade met cacao, maar dat belet niet, dat die namaak op het ijs, zoowel voor rijk als arm, jong als oud, het gehemelte streelt en 

een smakelijke maagvulling is. — Hoe jammer, dat wij in de laatste jaren zoo misdeeld zijn, wat 't ijs betreft.... Onze schaatsen zijn geslepen; 

misschien zwieren we op het moment waarop dit nummer verschijnt, reeds op de vlakte ! 




Photogv. Gesellschaft) Albert Conrad. — De Ganzenmarkt. Berlin). 

In de Romeinsche oudheid een voorwerp van vereering, moet de gans thans berusten in zijne bestemming voor de braad- of kookpan. — Met 
karren vol kwamen ze in vroegere jaren aan de Haringpakkerij te Amsterdam aan en onder het gejubel van het volk werden ze de stad doorgere- 
den. In de herbergen was 't feest ; er werd geloot om de kerstgans ; het slachtoffer werd aan een spijker tegen den muur ten pronk gehangen en 
het vette dier werd dan in het gezin van den winnaar met gejuich ontvangen. — Ganzebordspel en Moeder-de-Gans-vertellingen vulden dan verder 
den aezelliqen familie-avond — alles ter eere van de Gans! Is 't met deze intiem huiselijke gezelschapsspelletjes niet wat gedaan? 



meening, met een korte vaalzwarte jurk aan. Zij lag met haar hoofd ach- 
terover, waarvan een massa schoon krullend haar afhing, op de crapaud. 
Zij had het zich zeer gemakkelijk gemaakt in hare eenzaamheid en ver- 
wachtte blijkbaar geen stoornis. 

Zij was zóó in een boek 
verdiept, de deur zóó ge- 
druischloos geopend en weer 
gesloten, dat ik verplicht was 
eenig geluid te maken, om 
mijne tegenwoordigheid aan 
te kondigen. Verschrikt en 
onderzoekend zag ze mij aan, 
zocht met haar hand naar 
iets, dat ik eerst niet had op- 
gemerkt, een kruk namelijk. 
Zij rees overeind en leunde 
er op. 

Ik stelde mij zelf voor, 
met een zweem van hier thuis 
te zijn vroeg zij mij plaats te 
nemen. 

„Thomson dacht zeker, dat 
er niemand in de kamer was," 
zeide zij, alsof zij haar tegen- 
woordigheid daar wilde ver- 
ontschuldigen. „Ik ben anders 
altijd in de kinderkamer; al- 
leen wanneer zij allen uit zijn, 
kies ik deze kamer, om er te 
gaan zitten lezen." 

„Mijnheer Rutland is niet 
thuis, veronderstel ik," liet ik 
hierop volgen. 

„Neen, zij zijn allen uit 
dineeren." 

„Zoo! Uw papa zal dan 
waarschijnlijk mijn brief niet 
hebben ontvangen." 

Zij werd vuurrood. 

„Ik ben geen Miss Rutland," 
zeide zij. „Mijn naam is Teecie 
Ray. Ik ben een wees. Mijn 
vader was een vriend van 
Mr. Rutland en hij heeft mij 
opgenomen uit barmhartig- 
heid. Ik weet niets van een 
brief; wel heb ik gehoord, dat 
er een heer verwacht werd, 
maar ik dacht niet dat dit 
vandaag zou zijn, daar zij 
allen zijn uitgegaan." 



3i4 



DE PRINS. 



Deze gevolgtrekking lag voor de hand, maar ik dacht er het mijne van. 
„O, George, mijn beste jongen," zeide ik bij mij zelf, „ge zijt precies 
dezelfde gebleven." 

Mijne oogen ontmoetten den nieuwsgierigen, mij bespiedenden blik van 
mijn gebrekkige gastvrouw. Er was uit te lezen : „Ik begrijp er meer van dan ge 
denkt; ge komt hier met verwachtingen, die niet vervuld zullen worden". 

Hoe men uit een enkelen blik zooveel kan opmaken is een raadsel, maar 
het is een feit en het verwekte iets sympathelisch tusschen ons. 

„Miss Ray, hoe vindt ge het, dat ik na vijftien jaren uitlandig te zijn 
geweest, vermetel genoeg ben, om zonder een shilling op zak, thuis te komen ?" 

„Ik begreep er iets van," zeide zij, haar hoofd schuddende met een 
veelbeteekenenden blik, „toen ik hoorde welke kamer voor u bestemd werd. 
Alle goede kamers worden bewaard voor de gasten, die de volgende week 
verwacht worden. Het huis komt vol met Kerstmis — maar dat gaat toch 
niet aan zoo !" 

„Wat niet?" vroeg ik. 

„Geen shilling op zak te hebben ! Ik heb een guinje met mijn verjaardag 
gekregen van de oude Lady Thornton en als ge die van mij leenen wilt 
zal ik zeer blij zijn. Ik ben er niet om verlegen en als ge in beter doen 
zijt, kunt ge haar mij teruggeven." 

„Ik zal gaarne van uwe vriendelijkheid gebruik maken," zeide ik. „Hebt 
ge de guinje bij de hand?" 

Zij greep haar krukken en 
trippelde vlug de kamer uit en 
was in een oogen blik terug met 
een klein bon-bondoosje, het- 
welk ze mij ter hand stelde. 
Toen ik het opende, vond ik 
het geldstuk, in zilverpapier ge- 
wikkeld. 

„Ik wou, dat ik meer had," 
zeide zij, toen ik doos en al in 
mijn zak stak, „maar ik krijg 
weinig geld in handen." 

Op dit oogenblik kwam de 
deftige knecht mij aankondigen, 
dat mijn diner gereed was. 

Terugkomende in de gezel- 
schapszaal zag ik tot mijn spijt, 
dat het vogeltje gevlogen was. 
Teecie Ray was naar de kinder- 
kamer getrokken. 

Den volgenden morgen aan het 
ontbijt werd ik aan de familie 
voorgesteld. Mijn neef George 
was tot een gezetten huisvader 
uitgedijd en trots zijn verzeke- 
ring, dat het hem genoegen deed, 
had hij geducht het land mij te 
zien. Mevrouw Rutland was koel 
beleefd. De jonge dames beje- 
genden mij met de meest hoffe- 
lijke onverschilligheid. George 
vermaakte zich, met mij een 
paar dagen zijn schoone bezit- 
ting te toonen, doch liet mij 
bij de komst van meer voor- 
name gasten aan mij zelf over 
en de dames Rutland stelden 
zich met mijn geleide tevreden 
op hunne rijtoertjes, totdat ik 
door andere cavaliers werd in 
de schaduw gesteld. Wat me- 
vrouw aanging — dat zij me 
liever zag gaan dan komen, stond 
duidelijk op haar gezicht. De 
familie was nog niet lang in 
deze streek gevestigd en het mishaagde hen een armen bloedverwant te 
huisvesten, die op den naam van neef aanspraak maakte en bij hen scheen 
thuis te behooren. Ik was verre van blind voor dit een en ander, maar 
deed alsof ik niets merkte en was zoo hupsch en vriendelijk jegens ieder, 
alsof ik mijzelf hield voor den meest geachten persoon van het huis. 

Ik werd al spoedig gewaar, dat de gasten op Rutland Hall zich een 
zekere vrijheid veroorloofden in de keuze hunner amusementen en het be- 
steden van hunnen tijd. Wanneer ik meende te bespeuren, dat men mij 
liever niet zag in het salon, begaf ik mij naar de kinderkamer, waar ik mij 
op behendige wijze den toegang verzekerd had. Hier bevonden zich vijf 
of zes jonge spruiten van de Rutland-familie. Na een bepaald uur van den 
dag was men hier geen der oudere leden te wachten. Om vijf uur werd hier 
thee gedronken — het prettigste uurtje van den dag. De kinderjuffrouw 
was een stemmig mensch, dat een klein presentje zoo nu en dan wist te 
waardeeren en daarover het stilzwijgen te bewaren. De kinderen waren 
rakkers — lastige potentaten. Zij bezaten voor mij een zekere genegenheid, 
verband houdende met verrassingen voor hen meegebracht in den vorm van 
tollen, poppen en suikergoed, aangeschaft van het geld van Teecie Ray. 
Deze knikte me toe op een avond, dat zij bij de uitdeeling tegenwoordig 
was en de herkomst begreep. 

Mijn positie op Rutland Hall mocht niet schitterend zijn — die van 
Teecie Ray was gewoon onverdraaglijk. De dienstboden veronachtzaamden 
haar ; de kinderen maakten van haar gebruik, naar dat het hun goeddacht 
en wreekten op haar hun kwaad humeur. De kinderjuf, de eenige die nog 
wat medegevoel voor haar toonde, kwam zoo nu en dan tusschenbeide, 




Kerstfeest in de Hersteld Evangelisch-Luthersche Kerk te Amsterdam. 

Met zijn schitterende verlichting maakte de in het midden van het bedehuis hoog oprijzende, 

breed-getakte sieraadsboom op de aanwezigen een grootschen indruk. — De traditie van den 

Kerstboom wordt ook in vele particuliere woningen trouw gehandhaafd. 



maar was niet bij machte haar alles te besparen. Wat de oudere leden 
der familie betreft : het noemen van haar naam was voldoende om hun 
gal in beweging te brengen. 

En hoe hield Teecie zich onder dit alles? 
Men hoorde haar nimmer klagen. Ze verdroeg het eenvoudig. 
Soms ontmoette ik mijne kleine weldoenster in het hagelaantje, een pad, 
hetwelk toegang gaf over een weide, naar een begroeiden heuvel, waar 
langs een rivier stroomde. Dit was Teecie's geliefkoosde wandeling. 

Menig uur besteedde ik, met Teecie aan mijne zijde, voortstrompelende 
op hare krukken, in dit laantje, luisterende naar haar onschuldig gesnap. 
Eens stond zij plotseling stil en plantte haar krukken in de sneeuw. 

„Gij moet van hier gaan en aan 't werk," stootte zij er uit. „Ik wou 
dat ik het kon." 

Op zekeren dag arriveerde op Rutland Hall zekere Sir Harry. Hij was 
van voorname familie en ongehuwd en werd met onderscheiding behan- 
deld door de vrouw des huizes. Het hagelaantje scheen hem bijzonder aan 
te trekken voor het rooken van een sigaar en bij meer dan eene gelegen- 
heid ontmoette hij daar mijne kleine beschermster. Teecie koos een ander 
gedeelte van het park voor hare wandeling, maar sir Harry, eenmaal door 
haar frisch gezichtje bekoord, wist ook dit uit te vinden en verveelde haar 
met zijne laffe complimenten. De zaak kwam mevrouw Rutland ter oore 

en zij luchtte haar ergernis aan 
het weerlooze kind, — en dien 
avond, toen ik in de kinderka- 
mer trad, met een nieuwen bal 
voor Jack (de jongste en aardig- 
ste van het troepje) zag ik Teecie's 
gelaat voor het eerst betrokken. 
Het verried duidelijk, dat zij ge- 
schreid had. 

„Kom, kom, Teecie," zeide ik, 
„waar hebt ge uw levenswijsheid 
gelaten ; ge behoeft er mij niet 
weer mede aan te komen, als ge 
mij zulk een slecht voorbeeld' 
geeft." 

Teecie antwoordde niet, maar 
staarde in het vuur. Zij scheen 
diep gewond. 

„Teecie," zeide ik, „gij bezit 
in mij een vriend, al heeft hij niet 
veel in de melk te brokken." 

Eer wij twee dagen verder 
waren gevoelde ik een sterke be- 
geerte, om Tom, den belhamel 
van 't troepje, eens met de hon- 
denzweep kennis te doen maken. 
Op een morgen stal hij Teecie's 
krukken en vermaakte zich met 
het nabootsen van haren gebrek- 
kigen loop in de kinderkamer, 
waarna hij er mee naar buiten 
vluchtte en ze met een bijl aan 
stukken hakte. Sedert zat Teecie 
hulpeloos in de kinderkamer, als 
een gevangene. Bij mij rees den 
twijfel op, of niet anderen dan 
Tom dit booze plan hadden 
verzonnen. 

Kinderjuf vond het was schan- 
de, en bewees haar meer dan ge- 
wone vriendelijkheid. Er was nog 
iemand die eenig belang stelde 
in Teecies bestaan. Dit was Lady 
Thornton. Het was een eerwaar- 
dige dame, waar ik van hield. 
Gedurende de gevangenschap 
van Teecie gebeurde het, dat zij 
kwam, om al de familieleden van Rutland Hall, met de gasten incluis, uit 
te noodigen voor een partij op haar buiten, een paar mijlen verwijderd. 
Het trof toevallig, dat ik alleen in het salon was toen zij kwam en ik maakte 
van deze gelegenheid gebruik om haar te vertellen van Teecie's krukken. 
„Wat een slechte jongen !" zei ze, „ze moet nieuwe krukken hebben 
vóór mijn partij." 

„Natuurlijk!" zeide ik op hartelijken toon. 

„Zoo," liet zij daarop volgen, „natuurlijk — ik zou wel eens willen weten, 
waarom ge zooveel belang stelt in Teecie. 

Ik lachte. „O, Teecie en ik zijn beste maatjes." 

„Teecie en ik!" herhaalde zij. „Weet ge wel, dat Miss Ray achttien 
jaar oud is?" 

„Inderdaad? Ik heb niets geen begrip van den leeftijd van kleine meisjes." 
„Maar Teecie is geen klein meisje, Mr. Guy Rutland. Teecie Ray is een 
vrouw, zeg ik u." 

Op een morgen, ongeveer een week voor de partij, gebeurde er iets 
bijzonders. De hoofden werden bij elkander gestoken. Een vreemd voorwerp 
was van Londen aangekomen op Rutland Hall. Een groote kist, geadresseerd 
aan Teecie Ray, die na opening bleek te bevatten een paar nieuwe krukken, 
licht en glad en keurig bewerkt, met zachte blauwe kussentjes in de arm- 
holten, met zilver gemonteerd. Groot was de verbazing. Wie kon haar die 
gezonden hebben ? Ik wist aan wien ze allen dachten — zij hielden Sir 
Harry voor den schuldige en het was een doorn in hun oog 

Toen men tot die conclusie gekomen was, besloot men, dat Teecie van 



DE PRIK S. 



3i5 



de zending onwetend zou blijven. Zij zou er maar ijdel door worden. De kist 
met zijn inhoud werd weggestopt en geen woord meer daarover gesproken. 
Intusschen namen de voorbereidselen voor het Kerstfeest de hoofden en 
harten in beslag, maar Teecie zat alleen stil in haar oude jurk en roerde 
inmiddels geducht de handen met de naald. Ziende haar met een schoot 





Een straal van vreugde ging over haar gelaat toen zij mij zag. „Ik dacht, 
dat gij met hen gegaan waart," hoorde ik haar zeggen. 
„Neen," zeide ik, „ik heb op u gewacht." 

„Op mij?" vroeg zij verwonderd. „Ge weet, dat ik niet kan gaan zonder 
krukken en ik heb geen kleedje." 

„Een vriend heeft er u een gezonden 
en ik zal eens rond zien naar krukken," 

— : : -^ zeide ik. „Juffrouw, wilt ge deze doos eens 

openen en zorgen dat miss Teecie spoedig ge- 
reed is ? Het rijtuig wacht ons voor de deur." 
Teecie bloosde en ik dacht, dat zij in 
tranen zou uitbarsten. 

„Kom, Teecie," zeide ik, „maak voort." 
En bevend van opwinding liet zij zich door 
de juffrouw helpen. 

Middelerwijl kwam ik terug met de 
nieuwe krukken, die ik opgeschommeld 
had. Teecie was gereed — maar wat zag 
ik ? — niet een kind, opgeschikt gelijk wel 
anderen — neen, een schoone jonge dame, 
wier gelaat stralend uitkwam tusschen hare 
prachtige krullen. O, Lady Thornton, ge 
hadt gelijk! Zelfs de kinderjuf was een 
en al verbazing over deze metamorphose. 
Toen ik de krukken vertoonde, hield deze 
mij, geloof ik, voor den prins uit „de Dui- 
zend en een Nacht". 



Panorama's van Engelberg in Zwitserland. 
Wij zijn in het hartje van den winter en ons 
oog rust dan gaarne op het rein-witte Weed, 
waarin de Natuur zich nu en dan hult ; juist 
omdat het schouwspel voor ons ongewoon is, 
zijn de grootsche, soms overweldigende sneeuw- 
en ijstafreelen in het Zwitsersche bergland 
voor ons van zulk eene aantrekkelijke beko- 
ring. — Foto boven ; De 3239 M. hooge Titlis- 
top, aan welks voet het verrukkelijke Engel- 
bergerdal is gelegen met de besneeuwde 
hellingen. — Foto midden : De Spannörter-top 
en de in het prachtige Vierwoudsteden-meer 
uitmondende Engelberger Aa, welke in den 
aanvang dezes jaars het kanton Unterwalden 
deels overstroomde en daarbij groote schade 
aanrichtte. — Foto onder: Wintersport — 
(skiloopen) — op den Arni-Alp. 

vol fraaie, gekleurde linten zitten, ging het 
mij aan het hart, dat zij alleen geen mooi, 
licht kleedje zou hebben. 

Ik had een boodschap te doen in een 
naburige stad. Het allerlaatst, voor ik te- 





rugkeerde, ging ik naar een der grootste mode-magazijnen en vroeg om 
mijn pakje. Ja, het was gereed. Een groote doos! „Of mijnheer het mooie 
kleedje zien wou?" De doos werd geopend en een wolk van eenige lichte 
stof mij getoond. 

Het was reeds laat toen ik thuis kwam. 



Het rijtuig wachtte ons en Teecie en 
ik reden over den besneeuwden straatweg 
naar Lady Thornton. 

Niemand van de familie Rutland nam 
de minste notitie van ons. Toen het uur 
van scheiden daar was vertrokken zij in 
hunne beide rijtuigen en Teecie en ik 
gingen terug zooals wij gekomen waren. 
Bij onze thuiskomst werden wij door neef 
George en zijne vrouw in de bibliotheek 
opgewacht — beiden tot de tanden gewa- 
pend. Mevrouw Rutland pakte Teecie on- 
zacht bij den arm en verwijderde zich met 
haar en ik bleef met George alleen. 

„Mijnheer," zeide hij, „wij hebben u 
onbeschaamd indringen hier lang genoeg 
verdragen ; ge kunt morgen ochtend ver- 
trekken." 

„Neef," antwoordde ik, „windt u maar 
niet op. Ik vertrek morgen ochtend — 
maar op ééne voorwaarde — Teecie Ray 
gaat met mij, zoo zij wil." 

Hij keek mij verbaasd aan. „Weet gij," 
zeide hij, „dat zij een arme weeze is, die 
ik uit barmhartigheid gehuisvest heb?" 

„Ik zal haar tot mijne vrouw maken," gaf ik ernstig ten antwoord. 
„Wanneer het mij gelukken mag hare genegenheid te winnen." 

„En dan?" vroeg hij met een grijns, „denkt gij van den wind of van uwe 
vrienden te leven?" 



3t6 



DE r R T N S. 




In het Ethnographisch Museum van „Artis" te Amsterdam. 
Men vindt in dit hoogst belangwekkende Museum voor land- en volkenkunde een groote 
verscheidenheid van voortbrengselen van nijverheid en kunst, voorwerpen van huishoude- 
lijken aard, wapens, sieraden, kleedingstukken, handwerken, opgezette dieren enz. uit ver- 
schillende deelen der aarde, maar vooral uit onze Oost- en West-Indische bezittingen. — 
Door een bezoek verrijkt men zijn kennis omtrent streken en menschenrassen, waarmede 
men zelden of nooit in aanraking komt. Tal van voorwerpen wekken bewondering wegens 
het vernuft, de vaardigheid, den smaak en den practischen zin der vervaardigers. — Het 
gebouw werd gesticht 1 Mei 1888 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Koninklijk 
Zoölogisch Genootschap: „Natura Artis Magistra". — Op bovenstaande afbeeldingen ziet men rechts en links: Bruidskransen van nootmuscaat- en kruidnagelplanten en in het 

midden : een artistiek bewerkte, rijk georneerde houten vlag (China). 



.. 



„Althans niet van u, George," antwoordde ik, hem vlak in de oogen 
ziende. „Ik heb uw hulp niet noodig." 

„Mooi," zeide hij, „mooi! Van dit oogenblik trek ik mijn handen van u 
beiden af." 

„Amen!" en hem goeden nacht wenschende, keerde ik hem den rug toe. 

Den volgenden morgen tikte ik aan de kinderkamerdeur en vroeg de juf 
Miss Teecie te wekken en haar te vragen bij mij in den tuin te komen. 
Het was de eerste Kerstmorgen. 

Teecie kwam — de oude Teecie, humpelend over den vorstigen grond, 
in haar vale korte jurk en een weinig verlegen over haar mooie krukken — 
en toch niet dezelfde Teecie. Er was iets veranderd. In haar, of mij, of in 
beide, onderzocht ik niet nader. De verandering liet zich echter aangenaam 
gevoelen. 

Wij zochten het oude laantje op 
en praatten ernstig. Terugkeerende 
naar huis vroeg ik : 

„En dus, Teecie, ge zijt niet bang, m 
om met mij gebrek te lijden?" 

Een van haar oude knikjes was 
Teecie's antwoord. 

„Ga dan en haal uw hoed," zeide \y 



i 

Y 



ik, „we zullen niet op het ontbijt wachten. Neem niets mede hoegenaamd. 
Ik heb nog een paar pence over van de guinje, weet ge, zoodat we ons 
wel zullen redden." 

Teecie kwam met haar hoed terug en wij gingen. Een uur later waren 
we man en vrouw. Uit de kerk keerden we terug naar Rutland Hall, om 
afscheid te nemen. Ik geloof, dat ze mij allen voor gek hielden en haar 
niet wijzer achtten — tenminste tot op het oogenblik, dat George de 
cheque ontving, die ik hem den volgenden dag zond — een cheque, om te 
restitueeren, wat de weldadigheid aan Teecie besteed, hem gekost had. Toen 
begonnen zij lont te ruiken. Ik ging met mijn vrouw wat van de wereld zien. 
Een bekwaam arts gaf haar het gebruik harer beenen grootendeels terug en 
een betere verzorging had het hare gedaan. Niet te verwonderen, dat men 
bij onzen terugkeer in Engeland haar ter nauwernood meer kende — Teecie 

Rutland, geboren Ray, zonder kruk- 
ken en de vrouw van een millionnair. 
Met Lady Thornton waren wij spoe- 
dig op den besten voet. De merk- 
waardige guinje is nog steeds in mijn 
bezit. De krukken, waarvan niet Sir 
Harry de gever was geweest, worden 
eveneens zorgvuldig bewaard. 



1 Ü 




Kunstvoorwerpen in het Ethnographisch Museum. 
Foto boven: Chineesch Gerechtshof; links twee veroordeelden. — Foto links: Bronzen wierookbrander (Japan); verder fetisbeelden in gebruik om diefstallen te ontdekken. — Deze 
godsdienstig vereerde beelden, waaraan bovennatuurlijke krachten worden toegeschreven, getuigen van bijgeloof en lage geestes-ontwikkeling. — Het Feticisme, afkomstig van het 

Portugeesche woord feitico — tooverij, is een bi) natuurvolken veelvuldig voorkómenden godsdienstvorm. 



DE PRINS. 



3i7 




Wat „2e f rins*' voor zijn getrouwe lezers doet 1 

BOEIENDE ROMANS VOOR SLECHTS 5 CENTS! 

De Directie heeft zich groote offers getroost om extra-lectuur, in 
den vorm van in het Nederlandsch vertaalde Fransche, Engelsche, 
Duitsche, Italiaansche, Russische, Spaansche en Noorsche romans, ter 
beschikking van de abonné's testellen, voor bovengenoemden spotprijs. 

De werken zijn met zorg uitgekozen, zoodat verwacht mag worden, 
dat deze aanlokkelijke aanbieding, het streven tot wering van prik- 
kelende lectuur bevorderlijk zal zijn. — Men zal er romans onder 
aantreffen, die bekend zijn, maar die door inhoud, stijl en strekking 
naam hebben in de wereldlectuur en steeds een sieraad van de 
leestafel zullen blijven; een groot aantal ook is van jongeren datum, 
maar alle zijn interessant en spannend, zonder den godsdienstzin of 
het zedelijk gevoel, van wie ook, te kwetsen. Dus lectuur geschikt 
voor het overgroote deel van het lezend publiek. — Alleen door 
een buitengewoon groote oplage, kan de directie eenige vergoeding 
voor de gemaakte kosten vinden. Verdere bijzonderheden vindt men 
in volgende nummers. 



Het Stedelijk Gymnasium te Amsterdam. 
Donderdag, 22 dezer, is het 25 jaar ge- 
leden, dat dit fraaie gebouw aan de 
Weteringschans plechtig werd ingewijd. 
Na de reorganisatie van het gymnasiaal 
onderwijs in 1880 bleek al spoedig, dat 
het oude gebouw op het Singel (ter 
plaatse waar thans een politiebureau is 
gevestigd) te klein was. Dank zij vooral 
het krachtige initiatief van den Wethouder 
van Onderwijs en Publieke Werken, 
Mr. W. W. van Lennep en den heer 
Jac. Ankersmit, werd tot oprichting van 
een nieuw Gymnasium besloten. In April 
1884 ving de bouw aan en in het najaar 
van 1885 was het mooie, in Italiaansche 
renaissance gehouden, gebouw gereed 
(architecten de H.H. W. en ]. Bernard 
Springer). De heer Dr. A. K. G. P. van 
den Es, die destijds Rector was, werd 
opgevolgd door den heer Dr. H. P. Meyer. 





B 




• **Mt 




De spoorwegdienst in Zuid-Limburg werkt tegenwoordig 
niet gelukkig. Ongeval na ongeval komt er voor. Het 
laatste, zijnde het achtste in den tijd van ongeveer een 
maand tijds, vond de vorige week plaats en wel op de 
lijn Sittard— Herzogenrath, bij het station Heerlen. De 
personentrein uit de richting Sittard liep op een stil- 
staanden goederentrein in. Dank zij de tegenwoordigheid 
van geest van den machinist Ten Dijk, die krachtig remde, 
was de schok minder hevig dan men zou hebben ver- 
wacht en beliep slechts één persoon ernstig letsel op, 
nl. de postconducteur Lodder, die ook twee der jongste 
spoorwegongelukken heeft meegemaakt, doch er toen 
beter is afgekomen dan nu. Hopen wij, dat hij spoedig 
volkomen hersteld moge zijn en er afdoende middelen 
zullen worden genomen, om het spoorweg-verkeer in 
Zuid-Limburg veiliger te maken. Van de materieele schade 
der laatste botsing geeft onze foto eenig idee. 



V. 



De dagblad-telegrammen gewaagden de vorige week 
van het hevige noodweer en de daarmede gepaard 
gaande geweldige overstroomingen in Italië Ook 
Venetië heeft van deze laatste haar deel volop ge- 
had. Onze beide foto's bewijzen dit. De bovenste 
geeft het vermaarde St.-Marcusplein in normale 
omstandigheden te zien. De onderste zooals het er 
thans, tengevolge van het buiten hunne oevers treden 
der verschillende kanalen, uitziet; een meer in 
optima forma, met de beroemde St.-Marcuskerk als 
'n soort „eiland" er in. 



£ 6 r i G h t. 



i Januari beginnen wij met een geheel 
nieuw, fraai geïllustreerd, historisch ver- 
haal van Thérèse Hoven, getiteld: 
Mooi Duyveke. 

Verder verschijnt in de Bibliotheek van 
„De Prins", na afloop van den boeien- 
den Roman: Het Land der Leven- 
den, een nieuwe Roman van Rudolph 
Stratz, getiteld : 

De vuist van den Reus. 




DE P R I X S. 




Ijsbergen den ingang van de haven van St. John op New-Foundland versperrend. 
Deze massieve gevaarten maken op afstand reeds een grootschen indruk, welke nog verhoogd wordt, als de zon 
hare stralen er op laat vallen. — De ijsbergen zijn in zee drijvende, afgebroken brokken van gletschers, die van 
de Poolstreken een eindweegs voortschuiven, of over elkander geschoven stukken drijfijs en ijsvelden ; ze steken 
soms meer dan 100 M. boven de oppervlakte van het water uit en leveren dikwijls groot gevaar voor de scheep- 
vaart. — Het eiland New-Foundland, in 1713 aan Engeland afgestaan, gelegen in Noord-Amerika, wordt door de 
smalle straat van Belle Isle van Labrador gescheiden ; de kusten zijn hoog en rotsachtig en hebben breede 
diepe fjorden, die diep het land binnendringen. 



De bankier kwam zuchtend op haar toe. 

„Begin nu dadelijk met uw standje, als 't u blieft; 
hoe eerder afgedaan, hoe beter." Ze zag er zoo kin- 
derrijk-onschuldig uit, dat hij zich geweld moest aan- 
doen om zijn strenge rol van mentor vol te houden. 

„Ik heb volstrekt geen lust je te beknorren, kind," 
begon hij. „Ik heb je alleen gevraagd vanavond hier 
te komen, omdat ik wilde probeeren je tot je plicht 
te brengen. Bedenk, morgen is het Kerstmis . . . ." 

„Plicht /" herhaalde ze met nadruk. „Bah! welk een 
akelig woord." 

„Ben je nog besloten je man te verlaten, Hortense?" 
vroeg hij ernstig. 

„Ja vader — ik heb er dagen lang over gepeinsd 
en gepeinsd, maar — " 

„Ik dacht dat je zooveel van elkaar hieldt." 

„Dat deden we ook. Toen we trouwden — " haar 
stem beefde verraderlijk — „waren we dol verliefd 
op elkaar, maar bij Harry schijnt het gauw uitge- 
doofd te zijn. .Welnu, hij zal niet lang meer last van 
mij hebben. Hij is prikkelbaar, wil nooit eens met 
mij uitgaan en maakt voortdurend aanmerking op 
mijn uitgaven. Daarbij gaat hij geheel op in zijn zaken 
en komt 's avonds altijd heel laat thuis, zoodat we 
elkaar haast niet zien — en als ik toch niets meer 
voor Harry ben — vind ik het beter te scheiden." 

„En geef je Harry geen reden tot klagen ? Bedenk 
je eens goed." 

„Hij verwijt mij alleen mijn buitensporigheid en 
soms — is hij — jaloersch." 




Esn }C©rs tgeschenk 

door Mrs. HUNGERFORD. 

'et was de avond voor Kerstmis. De sneeuwvlokken vielen 
warrelend neer en bedekten de straten met een zacht wit 
kleed. Buiten was het koud, maar binnen in de kamer van 
den bankier Fallowfield, brandde een hoog opvlammend hout- 
vuur, welks schijn grillige lichtplekken wierp op de gladgepo- 
lijste meubels en op een vaas met Kerstrozen op tafel. 

Achterover geleund in zijn stoel liet de bankier er zijn blik op rusten en 
zuchtte diep. „Nu zal ze gauw hier zijn," prevelde hij. 

Een kort tikje op de deur en de jonge vrouw, op wie hij zat te wachten, 
trad binnen — een klein levendig persoontje, gehuld in een kostbaren 
fluweelen mantel, afgezet met hermelijn. Haastig kwam ze op hem toe, een 
tinteling in de oogen, een glimlach om de lippen. Koel beantwoordde de 
bankier haar kus en stak de hand uit om het electrisch licht op te draaien. 
„Neen vadertje, doe dat niet," verzocht ze, „laat ons blijven schemeren." 
Ze wierp haar mantel los over den stoel, strekte de fijne voetjes naar 
het vuur uit en vroeg: 

„En wat heeft u mij nu te zeggen?" 

De bankier was opgestaan en keek haar aan met strengen blik. Ach, hy 
kon onmogelijk boos op haar blijven; haar oogen vulden zich met tranen 
en er speelde een trek om haar mond, die hem deed denken aan den 
tijd toen ze nog thuis was en hij haar steeds als alle anderen had verwend. 
„Kom dicht bij mij zitten, vadertje," vleide ze, „zoo uit de verte komt 
u mij zoo streng, zoo ongenaakbaar voor." 




Foto) Amerikaansche methode van slooping van den ruim 20 M. {lierm. de Ruiier. 

hoogen fabrieks-schoorsteen der firma De Beer te Ginniken. — In den voet werd over */« der 
breedte een gat gekapt, waarbij elke steen door een stuk hout vervangen werd ; daarna stak 
men het hout in brand, zoodat de schoorsteen, zijn steunpunt verliezende, viel ; 't was een 
gevaarlijk werk. — Ónze foto werd genomen, juist op het oogenblik, dat hij bij het vallen knakte. 




De Ijsbeer in Artis. 
Deze viervoetige zoolganger is wel het meest gevreesde roofdier van het noordpoolgebied ; veelvuldig komt 
hij voor in Groenland, op Spitsbergen en op Nova-Zembla ; op ijsschollen meedrijvend bereikt hij IJsland, 
de Siberische Noordkust en de Hudsonbaai-streken ; de ijsbeer is slim en heeft scherpe zintuigen ; hij is 
minder plomp dan de overige beren, heeft een spitsen kop, een korten staart en breede pooten. In den tuin 
van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap „Natura Artis Magistra" heeft hij altijd veel bekijks. 



„En, naar ik hoor, niet zonder reden." 

„Hij hoeft niet aan mij te twijfelen, vader; ik zou 
nooit — dat weet u wel," zei ze uitdagend. 

„Maar je moet zelfs den schijn vermijden, kind. Je kunt 
soms zoo ondoordacht handelen. Ik vrees dat zij" — zijn 
oogen richtten zich op het portret boven zijn schrijftafel — 
„en ik je te veel verwend hebben." 

Hortense's blik volgde den zijne. „Ach, was zij maar 
hier," snikte ze. „Zij was de eenige, die mij begreep." 

De bankier stak zijn hand naar haar uit. „Hortense, 
luister : ik meng mij niet graag in een twist tusschen man 
en vrouw, ze doen het beste dien samen uit te vechten. 
Maar ik zal je iets vertellen, kind, wat er jaren geleden 
voorgevallen is, tusschen je moeder en mij — ■ iets wat 
ik nog nooit aan iemand heb verteld. Zooals je weet aan- 
baden we elkaar. Vijf en twintig jaren lang was zij het 
beste, het mooiste in mijn leven. Maar eens zijn óók wij 
op het punt geweest van te scheiden." 

Hortense keek hem aan, vol ontzag over de diepe smart 
op zijn gerimpeld gezicht. 

„Het was in het begin van ons huwelijk — later leert 
men elkaar begrijpen en ■ — vergeven. Evenals bij jou en 
Harry, was ook bij ons eerst alles rozengeur en mane- 
schijn. Toen kwam er eensklaps een wolkje aan den 
hemel. Je moeder was een vertroeteld eenig kind, gewend 
aan rijkdom en weelde. Ik was toen betrekkelijk ongefor- 
tuneerd en moest al mijn tijd wijden aan mijn zaken, 
om haar te kunnen verschaffen wat ze verwacht had. 

Ik meende dat ze wel zou begrijpen, waarom ik altijd 
zoo laat thuiskwam. Zij was echter te trotsch om mij dit 
te vragen en langzamerhand kwam er iets tusschen ons, 






DE PRINS. 



3i9 



dat steeds grooter werd, totdat ik, op zekeren dag vroeger thuiskomend dan ge- 
woonlijk, een kleine gedaante de trap zag afkomen, met een reistasch in de 
hand, als een geest zoo bleek, zóó diep ongelukkig, dat het mij het hart brak. 
Ze keek mij aan, zonder te spreken. Maar ik begreep alles. Ik nam haar 
de tasch uit de 
hand, sloeg mijn 
arm om haar 
heen en braclu. 
haar naar de 
kamer terug. Ze 
beefde als een 
riet en groote 
tranen biggel- 
den langs haar 
bleeke wangen. 
Toen ontdeed 
ik haar van hoed 
en mantel en 
nam haar in 
mijn armen tot 
de kleur op haar 
gezicht terug- 
kwam. Eens- 
klaps duwde ze 
mij van zich en 
wees naar een 
aan mij geadres- 
seerden brief op 
den schoor- 
steenmantel. 
„Moet ik dien 
nog lezen?" 
vroeg ik. 

Ze knikte zwij- 
gend. 

„Dan zullen 
we dat samen 
doen." 

„Met haar be- 
traande wang 
tegen de mijne, 
las ik het briefje. 

Toen kwam 
alles tot klaarheid 
bleven praten 



Op dit oogenblik opende de bankier zachtjes de deur. Eén blik op de 
stralende gezichten was hem voldoende om te zien, dat alles in orde was, 
en kijkend van het portret aan den muur naar de Kerstrozen op tafel, 
ging hij stilletjes heen om het jonge paar ongestoord van hun geluk te 

laten genieten. 




Het nieuwe Raadhuis te Oegstgeest. 
Dit fraaie gebouw, naar het ontwerp van den architect H. 1 Jesse, verrezen in een idyllische omgeving, is een sieraad van de plaats, welke 
reeds door hare schilderachtige ligging aan den grooten verkeersweg 's-Gravenhage— Leiden— Haarlem, bijzondere aantrekkelijkheid heeft 
gekregen. — Wij brengen in herinnering, dat de heer lesse ook de bouwmeester was van het feestpaleis en het Romaansche gebouw voor 

het waterspel der Leidsche studenfeesten in 1910. 



tusschen ons. We stortten ons hart voor elkaar uit en 
tot de dageraad door het venster scheen. Deze bracht ons 
nieuw leven en een elkaar zoo volkomen begrijpen, dat ons geluk vijfen- 
twintig jaar lang door niets meer gestoord werd." 

Hortense bracht haar vaders hand diep ontroerd aan haar lippen. „Ik 
weet wat het u gekost moet hebben, mij dit te vertellen," zei ze, „en ik 
zal er u levenslang dankbaar voor blijven. Misschien heeft Harry ook geld- 
zorgen — daaraan heb ik nooit gedacht — 
ik zal dadelijk naar huis gaan — en hem 
vragen — " 

„Wacht even kind, ik ga met je mee." 
Toen hij de kamer verlaten had, staarde 
Hortense in het langzaam wegstervende 
vuur, en het bleeke, vriendelijke gezicht 
van Harry rees voor haar op. Hoe had 
ze zoo blind kunnen zijn ! 

Opeens werd de deur geopend en een 
bezorgde mannenstem vroeg : „Is Hortense 
hier, vader?" 

„Harry!" riep zijn vrouw verheugd op 
hem toesnellend. 

Hij hief haar op met bevende handen 
en kuste heur haar, haar oogen, haar 
mond. Toen, bedenkend dat hij met 
sneeuwvlokken was bedekt, liet hij haar 
zachtjes los. Maar Hortense trok lachend 
zijn hoofd weer naar zich toe en legde 
haar wang liefkoozend tegen zijn nat 
gezicht. 

„Begrijp je nu, Hortense, waarom — ?" 
„Ja, ja," snikte ze, „maar er scheen 
iets tusschen ons te zijn gekomen — dat 
steeds groeide en groeide — tot ik ein- 
delijk besloot van je weg te gaan." 

Hij keek haar ernstig aan. „Hortense, 
ik was zoo teleurgesteld, toen ik thuis- 
komend vernam dat je voor langen tijd 
was heengegaan. Toen pas zag ik in hoe 
verkeerd ik tegenover jou had gehandeld. 
Ik had je moeten zeggen dat ik op het 
punt stond failliet te gaan. Nachten en 
nachten achtereen kon ik niet slapen van 
angst, maar ik wilde jou zoo lang moge- 
lijk sparen. Ik had moeten bedenken dat 
een vrouw, die oprecht liefheeft, gaarne 
lief en leed met haar man wil deelen." 
„Arme Harry," zei ze diep bedroefd. 

„En nu juist vandaag is door tusschenkomst van een collega, mijn zaak 
gered en we kunnen samen een gelukkig Kerstfeest vieren." 

„O, Harry, jouw liefde is voor mij het allerschoonste Kerstgeschenk !" 




De schipper W. Heinen van de 
D. U. 87, gaf tijdens het verschrik- 
kelijke noodweer, onlangs in de 
haven van Urk, blijk van groote 
onversaagdheid, bij de redding 
van een botter, die op de stee- 
nen b'.eer vast zitten; met hem 
verdienen ook zijne 7 kameraden 
eervol vermeld te worden voor 
hun levensgevaarlijk, menschlie- 
vend reddingswerk ; ze mogen 
gerust helden ter zee genoemd 
worden ! 



f ech. 

Dik was wat 
men noemt 
„van een gepo- 
seerden leeftijd" 
en tot op heden 
ongetrouwd ge- 
bleven. Dit laat- 
ste niet omdat 
hij een vrou- 
wenhater was, 
verre van daar. 
Doch de for- 
tuin had hem 
nog niet bijzon- 
der toegelachen, 
zoodat hij zich 
de weelde van 

eene vrouw 
vooralsnog niet 
wilde veroor- 
loven. Zijne 
verdiensten toch 
als correspon- 
dent waren re- 
delijk, maar 
onze Dik die 
van goed eten 

en drinken 
hield, telde op 
het eind van de 
maand zoo- 
doende meer- 
malen zijn laat- 
sten gulden, en 
van sparen was dus geen sprake. — Zijn eenige hoop vestigde hij op eene 
eventueelen hoogen prijs, uit een der vele loterijen, waarin hij geregeld 
speelde en die eveneens een aardig bedrag opvorderden. In al de jaren 
echter dat hij zijn geld aan „Fortuna" offerde, was hem nog nooit een 
prijsje ten deel gevallen. En telkens werd de stapel nieten in de lade van zijn 
schrijftafel grooter, want Dik bewaarde trouw al zijn gespeelde nummers. 
Hij volhardde echter onder het motto „de aanhouder wint" en getroostte 
zich telkenmale zijn verloren penningen. 
Zoo wilde het dat hij zich weder in 
het bezit bevond van vijf loten eener 
groote Fransche maatschappij, waarbij 
de hoofdprijs o. m. fr. 500.000, — bedroeg. 
Op zekeren avond van kantoor thuis- 
komend vond hij de langverbeidde trek- 
kingslijst, en haastte hij zich, zijn num- 
mers na te zien. Nauwelijks had hij ze 
in handen of hij verschoot van kleur en 
een glans van gelukzaligheid overtoog 
zijn gelaat. Werkelijk, 't stond er, N°. 04321 
prijs van fr. 200.— Hoe was 't mogelijk — 
wat een geluk ! Fluks nam hij het num- 
mer mede om te zien of hij de uitbeta- 
ling nog kon verkrijgen. Er volgde met 
zijn vrienden een fijne avond. 

Het prijsje was echter vlug verteerd 
en Dik viel weder terug in de oude 
sleur, wellicht nog ontevredener 
dan te voren, en speelde onder- 
tusschen moedig door. Het geluk 
diende hem echter niet meer. 

Na verloop van eenige jaren viel 
zijn aandacht op een courantenbe- 
richtje, dat het curiosum verhaalde 
van eene Fransche verloting-maat- 
schappij, die door verjaring, weder eige- 
naresse was geworden van een niet op- 
gevraagden hoofdprijs van fr. 500.000, — ■ 
onder N°. 04323. 

Drommels, dacht Dik, dat is derzelfde 
loterij waaruit ik die fr. 200, — - heb ge- 
wonnen; en dat nummer komt mij zoo 
bekend voor. Razend vlug werden de 
oude briefjes uit zijn lade opgediept en 
even daarop klonk een doordringende 
kreet door het huis. 

Inderdaad was op N°. 04323, hetwelk 
in zijn bezit was, de hoofdprijs van vijfmaal honderdduizend francs gevallen. 
Door de zenuwachtige haast van toen, om die luttele fr. 200, — had hij 
de verdere nummers niet nagezien, en aldus een fortuin weggegooid. 
Nog heden is de arme jongen ongetrouwd. 




Mevr. Boshouwers (echtgenoote 
van Dr. H. B. te Haarlem) met 
haar l'/a-v^rige vos; Reintje, van 
zijn jei'^r af in den familiekring, 
worr^Élps een huisdier behan- 
dea^Pfc^t aan het koord mee 
wandelen en logeert in den tuin 
in een speciaal voor hem inge- 
richt logies ; hij is getemd, voor 
zoover hij te temmen is, maar 
men weet 't : „Een vos verliest 
wel zijn haren, maar niet zijn 
streken". 



;2o 



DE PRINS. 






In de Gotische zaal te 
's-Gravenhage, welwillend 
door H. M. de Koningin 
afgestaan, heeft de vereeni 

ging Nationale Blindenzorg, 

beschermheer Z. K. H. Prins 
Hendrik der Nederlanden, 
een tentoonstelling georga- 
niseerd, welke, behalve tal 
van aardige kunstvoorwer- 
pen, bestemd om te worden 
verloot, ook een model in 

De Haagsche Wethouder 
voor de bedrijven, de heer 
J. C. Jansen, vierde den 
loeien dezer zijn ;osten ver- 
jaardag. — Den heer J. H. 
Israël, stationschef te Hoorn, 
vielen ter gelegenheid van 
zijn 25-jarige dienstvervul- 
ling bij de H. IJ. S. il. vele blijken 
van waardeeting ten deel. —■ De heer 
G. Rikkers te Harlingen, hoopt 25 
Dec. zijn 50-jarige trouwe dienstver- 
vulling bij de iïrma G. Posthuma & 
Zoon te herdenken. Hij trad in 1860 
als jongste bediende in dienst en thans 




Model van het op te richten Blindenhuis te Wolfheze van papier-maché, ontwerp van den architect C. de Koning, te 's Hage. 




]. C. Jansen. 





papier-maché van het te stich- 
ten Tehuis voor alleenstaan- 
de blinden boven de 18 jaar, 
te zien geeft. Dit Tehuis zal 
verrijzen te Wolf heeze. Dat 
er veel, heel veel geld noodig 
is voor deze hoogs t-sympa- 
thieke en nuttige stichting, 
laat zich denken. Het adres 
der penningmeesteres is : 
Mej. Desmons, Archimcdes- 
straat 48, 's-Gravenhage. 

verricht hij ijverig als oudste 
procuratiehouder zijne func- 
tiën. — ■ De oud-pres. van de 
algem. Rekenkamer in N.-I., 
de heer L. A. Martens, rid- 
der der orde van den Ned. 
Leeuw, is de vorige week 
overleden. **m De heer J. H. 
EliaS, oud-referendaris van het Dep. 
van Kol., sedert 1904 gepension., is 
de vorige week op 73-jarigen leeftijd 
overleden. «■ Te Vlissingen is op 58- 
jarigen leeftijd overleden de heer J. H. 
Bronielow, de oudste gezagvoerder 
van de Maatschappij „Zeeland". 



Het Damescomité, dat in de Gotische zaal te 's-Gravenhage de Tentoonstelling, ten behoeve van het „Tehuis 

voor alleenstaande blinden boven 18 jaar", organiseerde. Van links naar rechts: Freule Baronnes Van Heuvel, 

Mevr. Reijnders Gabel, Mevr. Peters de Haan, Mej. De Haas, Mej. Blaauw Mej. Desmons. 





L. A. Martens. f 



j. H. Israël. 



De Vulcanus, het grootste zeemo.'orschip ter wereld, als tankschip door de Kon. Ned. Maatsch. tot nxpl. van 
Petr. bronnen in N.-I. en de „Shell ' Transport Comp. Ltd. in de vaart gebracht, maakte Donderdag J.Ï. een 
welgeslaagden proeftocht naar IJmuiden. De inhoud is, de ruimte voor brandstof niet meegerekend, 1000 ton, de 
lengte 196 voet, de breedte 37 voet en de diepgang, bij vollading, 11 voet. De motor, een Dieselmotor, werd, 
naar een vinding van den heer C. Kloos, hoofdingenieur van de Ned. Fabriek van werktuigen en spoorweg- 
materieel te Amsterdam, aan deze fabriek vervaardigd. Het schip zelf, dat 8 a 8'/a Eng. mijlen per uur loopt, 
werd gebouwd op de werf van de Nederl. Scheepsbouwmaatschappij aldaar. 




J. H. Elias. f 




G. Rikkers 




Het personeel verbonden aan de Zondagsschool van de Ned. Hervormde Gemeente 
te Den Helder, welke school spoedig 50 jaren zal hebben bestaan. Geheel belangeloos 
wordt door dit personeel per jaar aan ongeveer 800 kleinen godsdienstonderwijs 
in vrijzinnigen geest gegeven. Voorts wordt den kinderen jaarlijks een Kerstfeest 
bereid en reiken de dames in grooten getale door haarzelf vervaardigde kleederen 
aan arme gezinnen uit. De heeren predikanten vindt men op de foto terzijde staande; 
de heeren in de achterste rij vormen de commissie van toezicht. 



Oefeninr me' iub- 
bele knotsen, door 
dames en meisjes 
van de vereeniging 
„Hollandia" te Am- 
sterdam, welke, ter 

gelegenheid van 
haar 5-jarig bestaan, 
17Dec.,metl40deel- 

nemenden, onder 
leiding van Mevr. 
Ferdinand, een uit- 
voering heeft gege- 
ven in het Concert- 
gebouw te Amster- 
dam. De dubbele 
knotsen, een novi- 
teit in de gymna- 
stiek, zijn 90 c.M. 
lang en hebben den 
vorm van twee en- 
kele, met de dunne 
einden aan elkan- 
der bevestigde, 
knolsen. — Deoefe- 
ning werd met aan- 
dacht gevolgd en 

had groot succes 




J. H. Bromelow. f 




Groep van de leden tier muziek- en zangvereeniging : „Vriendschap door het Lot", 
allen blinden, die het Instituut aan de Vossiusstraat te Amsterdam op 18-jarigen 
leeftijd verlaten hebben en vereenigd werden door den onderwijzer ]. Molenaar, 
thans directeur van het gezelschap. — De jongste uitvoering in het gebouw 
„Bellevue", ter gelegenheid van het 5-jarig bestaan, had plaats voor een stampvolle 
zaal en verwierf een groot succes. — De vereeniging heeft kunstlievende leden, 
die door jaarlijksche bijdragen haar steunen.